De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 20 november pagina 1

20 november 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

I*. 1743 DE AMSTERDAMHEK A.0. 1910 WEEKBLAD YOOR NEDEBLAND On.d.©r recLaatLo van. IM-r. H. I3. L. "W Dtt nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt vmrxekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post / 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, » mail 10. Afcoadtrijjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/i Zondag 20 November. Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel f &3X» , 0.4O INHOUD: VAN VERRE EN VAN N A.BIJ: De Psycho logie der Collegialiteit. Tolstoi's verdwij nen, door mr. F. Eren?. Ontwerp- begrootina; voor het Departement van Oorlog over 1911, door generaal E. van Gendt. FEUILLETON: Godsdienst in de Qm weikamer, door Georg GiuaenwaïdKsD. -l KUNST EN LET TE BEN: Vaderlandeche historie, IV, door prof. dr. L. Knappert.?Muziek in de Hoofdstad, door Matthjja Vermeulen. Jamef, beoord. door Frans Coener. Myn Kop", door Cyriel Bnysse. BERICHTEN. - Nieuwe boeken voor de jengd: beoordeeld door Nellie van Hichtnm. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATUUR, door E. Hei mans. Louis Bouwmeester. Louis Bouwmeester als beeldend kanstenaar, door J. H. R., met afbeeldingen. Ia memoriam Alts. Guttelinfr, door Is. P. de Vocyg. Bjj het por tret van prof. mr. G. A. van Hamel, door de V. F. Tentoonstellingen door W. Steenhèff. Charivari. Van Christen tot Anar chist, Memoires van F. DomelaNieuwenhuif, met «fb. WETENSCff. VARIA.: De ontwik keling van de wedstrjjd-vliegmachine in de toekomst, met aft\, door dr. P. ran Olst. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRO NIEK, dcor V. d. M. en V. d. S. Brie n n van Oom Jodocnp. INGEZONDEN. SCHAAKSPEL. DAMRÜBBIEK. ADVBBrSNTEEN. iimiiiiiiiiinmniiiiiiiuiMmiiiiiiiiiiMimtiininn tmmuiinimi De Psychologie der Collegialit eit. Op de eigenlijke punten van het ge ding, waarover het Hof te Arnhem te beslissen heeft, zullen wij voorloopig tiet nader ingaan. De houding van dit Hof, hoewel verre blijvende van de grof heid, die eenige roadsheeren in Den Bosch kenmerkte laat ons tenminste deze opmerking maken was duidelijk suggestief en dikwijls onbehoorlijk. Het scheen meer' een drijfjacht van deskundigen, Hof en openbaar ministerie op beklaagde, getuigen a décharge en verdediging, dan een nauw gezet ontwikkelen (uit hare vele windselen) van de Waarheid! Als Den Bosch, waar de taal van een paar magistraten zich had verkeerd in iets wat men zou kunnen noemen magisstraattaal, niet zulke uiterst-rauwe her inneringen had nagelaten, zou tegen het Hof te Arnhem (men denke aan de laffe bejegening van den predikant Hoekstra!) een storm van verontwaardiging zeker zyn opgestoken. * * Wat ons nog altijd het meest interesseert is het rapport der krankzinnigen-artsen. Dit veelzijds schoone rapport heeft, kan men gerust zeggen, een Nederlandschnationale verbazing gewekt. Wien men ook ontmoet, hetzij bij jurist is of dokter ja, wij kennen hoogleeraren in het recht en psychiaters van veel onder vinding, die de opinie doelen allen spreken u van de jammerlijke poppen kasterij, van dit wetenschappelijke" rapport. In de N. B. Ct. stond een vlijmend scherp stukje van den heer van ?der Harst: zelf psychiater. Wij hoorden geen enkelen naam noemen van een deskundige, die de verdediging wilde op vatten van den arbeid der drie collega's.... Natuurlijk zijn er. Maar men zoekt ze met de lantaarn. Iets waarop wij in het bijzonder de aandacht vestigen is het volgende. Men heeft gezegd, en wij zeiden het zelf terstond na de publicatie van het rapport, dat een op zichzelf reeds allesontwrichtend verzuim ligt in het niet psychiatrisch onderzoeken van burge meester en veldwachters, en zelfs: van de raadsheeren van het Hof. Dit laatste is niet een gratuite hate lijkheid het wordt geenszins gezegd om te prikkelen. Men bedenke slechts hoe het eerste verloop was van de processen-reeks: De tegenwerking door Dordtsche justitie en openbaar ministerie van Garsthagen-van Elk, gevolgd door veroordeeling; toen de duidelijke tegenwerking, en vercordeeling, door het Haagsche Hof en openbaar ministère; eindelijk de gansch onwaar dige tegenwerking, en veroordeeling, door het Bussche Hof en openbaar ministerie; dan kwam de zaak in Arnhem voor. Hoe voor de hand ligt nu de taak van die psychiaters-psychologen, wien het om de overwinning van de enkele waar heid te doen is! Zouden zulke zielkundigen niet moeten nagaan met de kennis, die zij uit de Drevfus-zaak en uit de talrijke kleine Dreyfus-affaires", welke alle dag in de wereld voorkomen, hebben opgedaan in hoeverre zulk een Hof van Arnhem on der de suggestie moét staan van het zeer natuurlijke verlangen een ware slachting te voor komen onder de reputaties van zoovele collega's.... Een kind ziet het immers. Kan een psycholoog dan het gevaar niet meten ? Wij zijn allen toch zoo bly met be cijferde zielekennis en wetenschappelijke inlichtingen! Kan de psychiater-psycho loog ons niet zeggen: Eerst redde als Aeneas Anchises deed het Haagsche Hof de Dordtsche Justitie. Toen kreeg de Bossche de zekerheid, dat zij, als collega, bij haar gaan en staan Den Haag en Dordrecht droeg. Nu rusten op den rug van het Arnhemgche Hof de repu taties (de vermeende reputaties, want men is altijd te bang) van twee van onze vijf Nederlandsche Hoven en van de Dordtsche rechtbank, mitsgaders van zoovele ambtenaren van het openbaar ministerie, de politie nog niet eens medegerekend. Hoever buigt nu onder deze oms'andigheden de rug van een normaal-sterk Hof, o al wij ze psychiaters-psychologen? Kan het, gebukt onder den last der broederliefde, met zijn oogen nog mér zien dan den grond onder zijn voeten? Of kan het nog altijd, óók onder dien last, even vrij rondkijken als wij, en zou het in staat zijn op gindsche plek, waar wij allen een mishandeling zouden zwerf 11 te zien gebeuren, zijn blik te richten.... ? dat Hof, dat zegt geen mishandeling te constateeren.... ?. Geef ons, waarde zielk'1 ndigen, de psychologie der collegialiteit l Het moet u sapristi l gemakkelijk zijn, u, die ons de psychologie gaaft van de gansche Papendrechtsche zaak en die zoo knap de suggestibiliteit betchreeft van heel ons Nederlandsche volk: een draadje touw om den vinger van een Dordtschen candidaat-notaris! Ook wij «rillen psychologische voor lichting : MAAR DAN VOLLEDIGE. Mogen wij hop T op een rappoit ? Tolstoi's verdwijnen. "Wanneer my zou gevraagd worden, wien ik voor den grootsten man houd op het oogenblik, zou ik wel heen en weer wegen, maar toch bij mijne gedachteontmoeting van den naam van Tolstoi, zonder bedenken en aarzelen bij hem blijven stilstaan en niet verder zoeken. Het was daarom voor mij een eigenaardige slag. die mij met verbazing en weemoed trof, toen ik het Beuteitelegram las, waarin werd medege deeld, dat Tolstoi zijn landgoed had ver laten zonder te zeggen waarheen hij ging en men later vernam, dat hij zich naar een oud klooster had begeven om nog voor zijn iood den vrede met zich zei ven te vinden. Het heengaan van den man, die zooals niemand andere, aan een ouden eik deed denken, aan een van die eiken met breeden stam en wijd uitdragende takken, is wel een evenement. De vergelijking met een eik, hoe banaal zij ook schijne, is toch zoo juist wanneer men nauwkeurig nadenkt en navoelt, dat men bij haar moet blijven als bij iets, wat niet te veranderen is in iets beters of juisters. Het bestaan, dat de geweldige man zich met moeite te Jassnaja Poljana had opge bouwd bevredigde hem dus niet. Wat moet er in zijne ziel hebben omgegaan om tot zijn besluit van heengaan te komen ? Wat een be sluit om nu nog stuk te slaan,wat hij met zoo veel moeite by elkaar had getimmerd, nu nog op een zoo hoogen ouderdom, nu ieder be sluit tot verandering een breken der ziel kan worden. De auteur met het ruimste intellect, het meest klaarziend hoofd in den donkeren gang der menscliheid heeft door zijn daad bekend, dat hij gedwaald heeft en dat de eenvoudigen van geest, die daar leven tusschen de zware kloostermuren, op den rechten levensweg zijn. Neen, de mensch TolstJoi is niet dood, zijn geest leeft nu vrij en zijn daad is het welsprekendst pleidooi voor het onaantastbare van het individua lisme, van de grootheid van den mensch tegenover de grootheid van de natuur. Hij vond dat de weelde des levens hem ging overstelpen, hij wilde terug naar eenvoud en armoede in eene gemeenschap, die aan het individualisme niet het hoofd indrukt zooals het meer en meer opkomend socia lisme het wil. Hij wilde geen slaaf zijn van eene georganiseerde veelheid. W\j weten nog niet, wat hij zoekt, in ieder geval blijkt uit zijne vlucht een ver loochening van zijn tegenwoordig leven. En toch, wat hij ook moge zeggen of doen, hij kan datgene wat hij heeft geschapen niet meer te niet doen. Zijne litteraire scheppingen zijn onsterfelijk, zijn oorlog en vrede,' zijn Anna Karenina, zijn macht der duisternis" en zooveel ander werk be hoort tot het beste, dat de Russische littera tuur heeft gegeven, zijn scheppingen van kunst zullen waarschijnlijk zijn sociale ideeën en hervormiagen overleven. Waarover heeft hij niet nagedacht? Waarover heeft hij zich niet uitgesproken ? Wanneer hij ook dikwijls met zijne meeningen mocht ge dwaald hebben, bij niemand meer dan bij hem staat men altijd tegenover een wel doordachte en ijzervaste overtuiging. Over den godsdienst, zoowel als over Shakespeare, komt hij met eigene gedachten voor den dag. Hij schrijft nooit anderen na. In tegen stelling met Gpethe, die op zijn ouden dag in zijne litteraire appreciaties toegeeflijker werd, dan in z\jue jeugd, is hij koppiger dan ooit. Ook kan men van hem zeggen, dat hij nooit heeft gewerkt voor de ijdele glorie, maar uit zuivere liefde voor de objectieve waarheid. Eerlyk stond hij en h»og als een ridder zonder vrees en smet. Door de macht zijner persoonlijkheid hield h\j ieder op den gewenechten afstand en de regeering van zijn land durfde de hand ii ie t aan hem slaan. Hij was een soort heilige, waartegen de machthebbers niets durfden doen. Wanneer men hem vergelijkt b. v. in Frankrijk met mannen als Chateau briand, Balzac of Victor Hugo, zoo is de eerbied, die men voor hem voelt grooter, omdat hij als menech en zoeker nooit den indruk heeft gemaakt de ijdelheid na te streven, al is hu misschien minder zuiver artiest dan deze drie. Dat hij DU zijn leven plotseling afbreekt, is eene daad van moed, zoo zeldzaam en eenig, als men in de psychologie van een mensen weinig aantreft. En het zou niet te verwonderen zijn, indien het hem zijn leven zou kosten. Zulke daden op jeugdigen leeftijd mogen de levenskracht verhoogen, in den hoogen ouderdom kunnen zij niet anders dan verzwakken, omdat de toevoer van nieuw levenselement is opgedroogd. Nu hij waarschijnlijk voor altijd zal gaan zwjjgop, mogen wij gaan spreken. Wie zal het boek schrijven dat alle zijne meeningen, de litteraire, de sociale, de wijsgeerige, de wetenschappelijke zal blootleggen ? Wij hebben een groot vertrouwen in Tolstoi's doorzicht. Zijn intuïtie was in vele dingen wonderbaarlijk. Al mogen anderen knap per zijn in hun vak, grootere natuurkundigen, grootere geschiedschrijv<rs zijn, de algemeene en diepere gedachten over meer dan eene wetenschap kan men bij hem aan treffen. De gedragingslijn tegenover het lever, het secuur staan in het leven, hij wijst het aan op de eeuwige gronden van onze natuur. Hij heeft gelijk en niet de maatschappij, de samenleving: maar toch was de maatschappij krachtiger, de samen leving sterker. HU is bezweken. Het individu en de man van gedachte ver mag zelf niets tegenover de menschen; slechts langzaam rijpt het graan van het woord en verworden de klassen der menschen naar de richting, die hun door den grooten denker zijn aangewezen. F. ERESS. Ontwerp-foegrooting voor het Departement van Oorlog over 1911. De bestudeering van de oorlogsbegrooting voor 1911 geeft gereedelijk de overtuiging, dat in tal van jaren zulk een belasgrijke ontwerp-begrooting niet van het Departe ment van Oorlog is uitgegaan. Zij levert op tal van punten het doorslaand bewijs dat generaal Cool een minister van dur f is; en dat hij over een bijzonder groote werk kracht beschikt. Deze omstandigheden hoe goed op zichzelf nopen intusschen de Volksver tegenwoordiging aan de onderwerpelijke begrooting meer aandacht te schenken dan dit in de laatste jaren met andere het geval is geweest. Als zeker kan worden aange nomen, dat hiermede in verband staat het door het Tweede Kamerlid Eland gedaan voorstel om de Oorlogsbegrooting dit jaar niet uit te stellen tot het oogenblik, dat de Tweede Kamer op het punt staat uiteen te gaan. Dan toch wordt zooals de on dervinding heeft geleerd dikwijls over de belangrijkste punten heen geloopen. Reeds een oppervlakkige blik in de bijlagen van de onderwerpelijke begrooting beves tigt meer en meer den onhoudbaren toe stand, welke op verschillende punten is ontstaan. Zoo blijkt bet dat op l Juli aan de, bij Koninklijke besluiten, vastgestelde organisatiën ontbreken: A. Jlij het eigenlijke leger: 1. Officieren. 8 kapiteins en 139 luitenants. 2. Kader. 1174 korporaals en brigadiers, 99 korporaals-fourier, 605 tamboers en hoornblazers en 28 trompetters. 3. Vrijwilligers. Bij de infanterie 1515, cavalerie &53, artillerie 1092, genie 96 en hospitaalsoldaten 20. B. Hij de Infanterie Landweer. l districts commandanten, 112 kapiteins, nagenoeg alle dienstplichtige luitenants, 70 sergeant-ma joors administrateur, 140 sergeant-majoors instructeur, 141 fouriers, 362 vrijwillige sergeanten en 727 yry willige korporaals. Onder de thans in functie zijnde hoofd officieren zijn er bovendien die wegens hoogen leeftijd niet meer voor den practischen dienst in oorlogstijd geschikt zijn. Het bedroevend tafereel, dat de minister omtrent dit belangrijk onderdeel van het leger ophangt, is merkwaardig. Dat de minister hierbij allén spreekt van infanterie landweer, wekt de vrees dat hij den toe stand van het overige gedeelte niet bloot heeft durven leggen. C. De Landstorm. Dit in de legerwet van 1901 opgenomen onderdeel ontbreekt nog geheel. Met de encadreering van de landweer voor oogen kan men den landstorm dan ook gerust uit de legerwet schrappen, n'en déplaise minister Eland, die ze den hoek steen" van de legerorganisatie noemde. D. Het reservekader. Al moge de toeloop in het laatste jaar eenige stof tot tevredenheid geven, tegen te spreken valt niet, dat de uitkomsten van het reservekader ter beneden de verwach ting van velen zijn gebleven. Als van zelf wordt deze omstandigheid mede toegeschre ven aan de weinige lust, welke door de Nederlandsche jongelingschap voor het militaire wordt gevoeld. De instelling blijft intusschen behooren tot die, waarmede ieder minister solt. Ook minister Cool heeft zich daaraan zooals uit de stukken blijkt niet weten te ont trekken. Wij achten het overbodig bij voormelde officieele gegevens nog beschouwingen te voeger*. De cijfers spreken immers voor zich zelf. Wel vragen wij ons met velen af, hoe is het mogelijk dat regeeringen worden aangetroffen, die zulk een toestand nog langer durven bestendigen. En had men het bestaande nu voor een koopje, dan voorzeker zouden zeer velen worden aan getroffen die MEDE met het oog op den benarden linantieelen toestand des lands zouden berusten, doch het tegendeel is waar. De oorlogsbegrooting voor 1911 toch beloopt ? 29.939.150 of ? l 288 161 meer dan over het loopend jaar. Niet alleen voor de verantwoordelijke volksvertegenwoordigers, maar ook voor de belasting betalenden is het dringend noodig, dat de regeering gedwongen wordt, een uitgewerkt overzicht te publiceeren van de kosten van het in alle onderdeelen com plete leger, zooals de jongste legerwet zulks heeft gewild. Daarbij zou mede gevoegd moeten worden een opgave van het bedrag noodig voor kazerneering, stalling en verdere buiten gewone uitgaven. Met zoodanige gegevens in de hand zou uitgemaakt kunnen worden of, naar het oordeel van daartoe bevoegde personen, de finantieele draagkracht van Nederland de gevorderde militaire uitgaven toelaat. Aan enkele belangrijke onderwerpen, die in de begrooting voorkomen, -wenschen wij nog eenige aandacht te wijden. In de eerste plaats dan de verbetering van de officierstractementen. Krachtig wenscht de minister in deze in te grijpen, hetgeen reeds daaruit blijkt, dat er jaarlijks ? 730000 mede gemoeid zal wezen. Hoeveel verschillende meeningen ook omtrent legerbelangen mogen bestaan, aan gaande de noodzakelijkheid van eene her ziening van de in 1881 vastgestelde tractementsregeling, is men het vrijwel eens. De officieren mogen zoo wordt geredeneerd geen dupe worden van de stijging der militaire uitgaven. De minister heeft bij de ontworpen rege ling twee zeer belangrijke zaken in het oog gehouden, nl.: 1. Dat er geen verschil mag bestaan in de bedragen der tractementen in dezelfde rangen bij verschillende wapens en dienst vakken; en 2. Dat met het zoo gehate stelsel waarbij aan officieren, in bijzondere betrekkingen geplaatst, toelagen worden gegeven, dient gebroken. , Het voorstel is zeer goed overdacht en uitgewerkt en men kan dan ook zeer zeker de goedkeuring van de beide Kamers der Staten- Generaal verwachten. In de tweede plaats verdient het de aan dacht, dat bij het voortdurend wisselen van ministers van oorlog het land op groote kosten komt te staan. Wij geven hiervoor slechts n voorbeeld. Sedert jaar en dag hebben opvolgende ministers van oorlog duizenden, ja honderd duizenden uitgegeven voor het bouwen en onderhouden van wo ningen en voor aanschaffingen en onder houden van nachtleger-artikelen, een en ander ten dienste van gehuwde onderoffi cieren en minderen. Blijkens de memorie van toelichting nu wenscht minister Cool voortaan o. a. aan de gehuwde onderoffi cieren en minderen eene jaarlijksche be zoldiging toe te kennen, waaruit zij mede zullen hebben te bekostigen de uitgaven voor huur van woningen en van nachtleger. Nu zegt de minister wel toe de vrij komende woningen en ook het nachtleger zoo voordeelig mogelijk voor het Kijk te zullen benutten, maar dat neemt niet weg, dat nu aan den dag komt dat het oorlegsbestuur op den duur tonnen gouds had kunnen besparen. De voordeelen aan het nieuwe stelsel verbonden zijn : 1. Vermindering van Rijkszorg voor en verhooging van eigen zorg van de betrok ken militairen. 2. Vereenvoudiging van de adminiatratie;en 3. Een beeld te doen ontstaan van de j uiste inkomsten van de gehuwde onderofficieren en minderen. Het gronddenkbeeld van den minister is gezond en verdient dan ook toejuiching. Jammer alleen bluft het dat men er zoo laat mede voor den dag is gekomen. In de derde plaats dient vermeld dat de door verschillende ministers hoofdzake lijk om der finantieën wille verschoven reorganisatie van de bereden artillerie, door minister Cool aanhangig is gemaakt en de vereischte bedragen daarvoor op de begroe ting heeft gebracht. De minister teekent bij deze aanvraag o. a. aan dat er mede beoogd wordt meer partij te trekken van het vermogen ons snelvuurgeschut dan by bet gebruik van batterijen van zas stukken mogehjkia en vooral ook om te verzekeren dat da oefening in vredestijd geschiedt met dezelQe eenheden, die op het gevechtsveld worden gebruikt. Zooals Zijne Excellentie zich de reoru»nisatie gedacht heeft, zal het aantal der m vredestijd bestaande batterijen by mobili satieworden verdubbeld, terwijl dat aantal «t de leiding der in gevecht tredende v normonden blijven als waarmede in vredestijd is geoefend geworden. In de vierde plaats worden gelden aan gevraagd om een aanvang te kunnen "w*f"^ met eene geleidelijke in te voeren gei*}Z> making der aanvangfinkomsten va» «k onderofficieren, enz. van gelijken rang vu van verschillende wapens en diens tvatbtir, evenals zulks bij de nieuwe tractement»regeling in de bedoeling ligt. . Een maatregel, welke zich ook o. L reeds veel te lang heeft laten wachten. In de vijfde plaats ligt het in het votnv nemen van den minister de voorgenomen splitsing van de Ille Afdeeling van Act Departement van Oorlog geheel tot aiaad te brengen. 't Is te hopen dat de behandeling ««n de personeele dienstaangelegenhcden der officieren en minderen door deaa splitsing wat beter tot haar recht zal komep, dan tot nu toe het geval was. De toestand zooals die in de laatste jaren was, ra echt niet worden bestendigd. Gelukkig dat er eindelijk een minister opgetreden ia die dit ook in ziet. In <;'e zesde plaats dient gewezen op de toelichting, welke de minister geeft bij de aanvrage van ? 170.000 meer dan ovi r het loopende jaar voor practische oefeningen (groote manoeuvres^. Ook hierbij treft de openhartigheid van den minister. Uit da breedvoerige toelichting blijkt eigenlijk niet meer of minder dan dat de gelden, welke tot dusverre aan dit onderwerp zyn be steed, weinig of geen doel konden treffen vanwege den opzet der oefeningen. In de zevende plaats valt t e constateer e», dat de militaire pensioenen in 1911 ook weder belangrijk hooger worden. Was in 19IO ?3.170.000 voldoende, over 1911 wordt reeds /3.253 000 noodig geacht. De Minister is blijkbaar van plan de verjongingskuur onder de officieren deer te zetten. Wij zullen het hierbij laten, overtuigd als wij zijn dat uit het vorenstaande vol doende blijkt, dat het onderwerpelijke staatsstuk ten volle de aandacht verdient. E. VAN GKSDT. liiiimtimxnHHH»u Vaderlandse Mstorie. Bronnen tot de geschiedenis van den Lcmtntsahen handel, verzameld door dr, K. HEERINGA. Eerste deel.Rüka GescbiedV, Pub'. No. 9 en 10. 'sMartinus Nyhoff, 1910. Bastiaan Jamz. Krol, door dr. A. 'd-Gravenhage, Martinus Nühoff, 1910. Zijn er vele bladzijden in onze geschiedenis zóó schitterend als die, welke van onze ocfdekkingsrei ;en, onze zeevaart verhalen ? Het is waar, dat handelsbelang en winzccht meaetentijds de prikkels zijn geweest tot bet omreizen van zee en land, maar doet deze overweging iets af van onze bewondering voor den stouten durf, de ongebroken energie, de scherpzinnigheid en het geduld van die Nederlanders, die de koude der Noordpoo landen en de hitte van het Afrikaaneche strand hebben verdragen, op hunne noledoppen de wilde zeeën hebben geploegd, oase vlag hebben laten waaien aan 's werelds uit einden ? Balthazar de Moucheron, Ist Se Lemaire, Pieter Hjntgenf, wie noemt ze al!er», deze kooplieden -geografen- ontdekkers, dm zichzelf en en hun land groot hebben gematkt. En in onze oude letterkunde is er haast ge«m lectuur sóó verheffend, zóó roerend en 166 stichtelijk als die in druk uitgegeven scbeepcjournalen, vaak in den eigenaardig, langwerpigen vorm, met kunstelooze houtsnijpreni jes versierd, waarin de schipper of de stuurman de lotgevallen en gevaren vertelt, die jij maanden en jaren lang beleefd hebben, sterk van lichaam en sterk van geest, in eene taal, sober en naïef, maar tegelijk zoo levendig-, schilderachtig, zoo trouwhartig en rondborstig ook, dat qj onze volle aandacht gespannen houden en ons hart stelen meteen. Men sla er o. a. Kalffs Letterkunde" V 4?12 op B», Waarlyk onze Lorentz'en en Nouhuys'en zijn de waardige zonen van Bontekoe en BarentBs, van Raven en Craen, Wlllem Schouten eet de Veer, kloek en roemrijk geslacht van een Holland op zyn best. Er is aan onzen handel en zeevaart nog een andere kant. Niet altijd gingen de vaderen cóó ver van huis, levendig was de vaart op Engeland en Spanje, oorlog of geen oorlog r bloeiend de Oostzeehandel, oorzaak tegelijk van zooveel schitterende heldendaden onzer toenmalige oorlogsmarine ; buitengemeen be langrijk onze betrekkingen met de landen oom de Middellandsche Zee. De historie van dezen Levantijnscien handel klinkt als een wonder

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl