De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 20 november pagina 2

20 november 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

v') 2 DE A M S TE B D A M M E R WEE KB L A D V O O R K E D E R L A N D. No. 1743 sprank, tegen bet einde dar 16de een* nog is d» Mttdellaidaehe Zee oacen koopvaarders en «einden onbekend, man in . 590 beweegt Steden «w der Haghen een paar kooplui de vaart deer de Stuwt TUI Gibraltar te wagen om in Genua een markt voor Hollandsche waren te zoeken, en in enkele j ai en w» ai t tot in de uithoeken van de Levant het orai jeblanje-bleu l In 1598 gaf de Groote Heer ons verlof in al zijne havens handel te drijven, htt is waar onder Fransche vlag voorloopig, gerote w» «Bketo artikelen van h«t verbond Icsachen de Republiek en den Franechtn koning gesloten, waarbij Hendrik IV ons de vrjje vaart toestond op srjn havens en die der met hem bevriende jyken. Maar niet lang duurde het, of wjj waren deze voogdij ont groeid en reeds in 1625 was de Straatvaart zoodanig toegenomen, dat er te Amsterdam kon worden opgericht eene Directie voor den Levantsche n handel en navigatie in de Middellandschc Zee" met het oppertoezicht over de uitrusting der schepen en de leiding der diplomatieke en handelsbetrekkingen. Want hier kwam het niet slechts aan op zeemaneehap en ondernemingsgeest, er moesten contracten worden gesloten met Italiaansche Btaten (denk aan onze uitgebreide betrekkin gen met Venetië), er moesten onderhande lingen worden geroerd met de Berberstaten, Algiens, Tunis, als deze bedrijf zeeroovers on ie «diepen hadden gekaapt, in de seevaartknnde ««dei wena door menigen Hollandscben of B*en menen bootsgezel, die zfjn vaderland vergeten, «rjn godsdienst afgezworen bad, om voortaan als broeder met de ongeloovigen te verkteren. Dat is een van de oneervolle bladsgden in eene roemruchte historie. Van 1641?1850 deed die «eeroof ons voor een ?mifiioen gnldens sebade, wat eenig licht werpt op de feeteekenis van een handel, die nlke ?verliezen dragen kon" (Blok, Gesch. v. b. Ned. -volk, IV 365). Wat onze relaties met Turkse aangaat, wij hebben het groote RB!uk gehad reeds in 1611 een gezant naar den Sultan te kunnen zenden van buiten gewone gaven, Cornelis Hags, die 28 jaren tang met zyne kennis, zijne scherpzinnigheid liet vaderi«nd in het Oosten beeft gediend, «veral in de Levant Nederlacdeche koloniën stichtte (alleen reeds de geschiedenis van Srcyn» valt boekdeelen) of handeleconsnhrtén vestigde en die terecht zich beroemen mocht, dat hjj niet minder als yemant anders ? ?&» natie beechermpt ende voorgestaen" bad (Seering», Bronnen, I, l, 442). Tot nu toe was er over onzen Middell. zeehandel minder literatuur dan met de groote Wteekenis ervan te rijmen viel. Er was een proefschrift van dr. Canneman van 1839, er waren stadion van Sloet, vooral van W. E. va» Dam van Isselt, er waren belangrijke verhandelingen over de kerkelijke getchie4enis van Smyrna, onlangs ecbreef ook dr. Herman Wa'jen over Die Niederïaoder im Mrttelmeergebiei" maar ons ontbrak eene uitgave van het bronnenrrateriaal, waaruit de toekomstige historieschrijver patten zou. Van dezen ge wichtige n arbeid heeft thans ?dr. Heeringa een goed deel tot «tand gebiacht. Met wezenlijk bewonderenswaardige toewijding en ijver heeft hij uit de ar chieven -bijeengebracht de brieven, de diplomatieke bescheiden, de contracten die feettekkiof hebben op onzen bandel met de christelijke landen in Zuid-Europa, dan met Taikjje, dan met de Levant, voorts al wat betrekking heeft op wat wrj deden voor de beveiliging en de organisatie van het handels verkeer in het morgenland. Eea arbeid, waarvoer wij hem bjjzonderen dank verschuldigd eg D. Een breede inleiding *ijst ons den weg hi d«n overvloed der verzamelde stukken; 1«1 vaa aanteekeningen geven licht over het onUekande. Wij kunnen hier over den inhoud ..niet ut 't breed* uitweiden, maar willen toch hierop wjjzen, dat het werk vol is van leven dige verhalen in den trant van die scheepejonrnalen uit het begin van dit artikel. Lees b.v. wat vermeld wordt van het schip Sent Jaeob" schipper Jaceb Claesz., van de fluit iiliimiiinilliiiiiiilliiiiiiiiiiMliiiiiiiiliiiniiumtiiiiiliiimiiiiiiiiiMifTMii eODSDlENST IN DE GRUmKAMER DOOK GEORG GRÜNENWALD KZD. Geheel onvoorbereid werd ik geplaatst voor het feit: in de gevangenis te moeten preeken. Ik had nog nimmer het sombere, zwijgende gebouw anders dan van den buitenkant ge zien, en een enkele maal was 't mij bij het voorbijgaan gebeurd, dat de boeven bezig waren, onder toezicht van een gewapende wacht, emmers te spoelen in de ringgracht, waaruit de steile muren omhoog rijzen. Een geheel vreemde wereld lag daar voor my in die hoog-omsloten afgezonderdheid, en gelijk zaovelerj, had ook ik meermalen een plotselingen stoot van pijn door m\jn ziel voelen gaan, wanneer onder het toevallig angswandelen eensklaps even de volle be wustheid kwam van de onnoembre luguber heid dezer plaats. Niet mér dan alleen slechts den «acht te voren had ik ty'd aan het denkbeeld te wennen. En toen heeft het in my geborreld en gekookt van gedachten en emoties: wat ik zou kunnen zeggen tot troost van die droeve schare daemonen, te zamen daar opgesloten in die hel van zwijgende afgezonderdheid, doch daar gebracht onder voor elk zoo ver schillende omstandigheden. Ieder hunner immers de held uit een van die vele beruchte drama's, die elk op zy'n ty'd de kolommen onzer dagbladen hebben gevuld, en wekenlang het onderwerp van gesprek zyn geweest bij de op griezelen beluste massa. Hoe is hun leven daar, wat denken en voelen zij, in welke richting heef t zich hun geest ontwikkeld in de abnormaliteit van jarenlange eenzame opsluiting? Zullen ze niet afgestompt zyn en onvat baar geworden voor elke verheffing en op beuring, zjjn ze geen onverschillige brute duivels, die zullen hoonlachen en grijnzen om elk in litfde tot hen gesproken woord? .Zal ik daar niet staan spreken temidden van gehuil en gebrul... ... In slaap gevallen droomde ik roy' tu iEohen twee cipiers met geladen revolvers, afwerend de op my gemikte tabaksprnimen, terwijl ik onder spotkreten te prediken «tond. Ik weet niet meer door welk een doolhof van poorten, plaatsen en gangen ik geleid ben gevoerd door Jan Simonsz. Spijker, van 't Galden Cruis" onder echipper Jacob Lamberts, van 't antwoord van een Hollants admiral" aan een Spaanecbe armada (I, l, 119?125) en erken, dat zulke bladzij den voor onze historie en letterkunde gelijkelijk van belang zy'n. Dat wy hier ook Haga's brievenschat ontvangen, is dank-.nswrard, al be treuren wy' het met den schrijver in de AT' S, C. van 8 September j.1, dat de poli tieke -stukken daaruit srju weggelaten. Overi gens mag ook by de vertekening van dsie ly'vige (1175 blz. gr. 4°) bronnenpublicatie weder de verzuchting geslaakt worden: bet materiaal hoopt zich op, maar de bewerkers toten zich nog wachten * * Het leven van Baaiiaan Jacaz. Krol ver plaatst ons naar andere oorden, naar Nieuw Nederland, plek insgelijks vaa roemruchte herinnering. In 1595 wordt Bastiaan te Harliugen geboren, is cigsawerker in Am sterdam en gaat als ziekentrooster naar Amerika. Hjj heeft daar in onze oudste nederzetting op Manbattan-eiland kerkelyken arbeid verricht en kan daarom als stichter van de Hervormde Kerk ia Amerika worden gehuldigd. Jammer alleen, dat 's mans bio graaf door de schrale gegevens ons juist voor dat kerkhistorische maar zeer poover nieuws geven kan ('n de octrooien der W. I. Cie. wordt ook met geen woord over de geestelijke belangen der koloniën gerept, bl?. 17). Bovendien is Krol in 1626 reeds in andere functie, immers k om mies op fort Oranje, ja zes jaren later zeffd kommandeur der ganeche kolonie, misschien nng eens in 1643. Twee jaren daarna is hij te Amsterdam en sinds verliest men zijn spoor. Dat een man van zoo geringe afkomst zich zóó hoog kon opwerken, is zeker van belang. Maar blijkbaar is zy'n arbeid toch niet zoo gawichtig geweest, althans dr. Eekbcff heeft ons dat niet aannemelijk vermogen te maken: de brief van ds. Micbaës b.v. in Kerkhist. Archief 1857, I 365?388 is ook voor onze kennis van de verhouding met de inboor lingen reeds veel belangrijker. Natuurlek is dit den biograaf niet te wyten ; wel echter z\j my de opmerking veroorloofd, dat de weinig sobere, ietwat ponnpeuse opzet en behandeling ons doet ve/wacaten wat wy' toch niet ontvangen; van deze manier van omslachtig historieschryven gaeft blz 51 ons een voorbeeld, dat inderdaad niet door den bengel kan. Intusfchen wy allen strui kelen, ook als geschiedschrijvers, in vele. Onlangs is nog als Leuvtnsche d.ssertatie verschenen Fred. J. Zwierlein, Raligion in New Netherland 1623?1664. O?er dat boek zal ik echter eerlang in het Museum" iets zeggen. Leiden, 11 Xov. 19LO. L. KNAPPERT. LEO BALET, James. Uitzave van C. A. J. van DiSBoeck, 1910. Bacdversiering van Herman Teirlinok. De bandversiering van Herman Ttirlirck," vroeger alty'd bestaande uit een party biutale en opzichtige lynen en krullen, is thans teruggebracht tot een eskel vignetje, dat wel het probleem der omamenteele vlakversiering niet oplost, doch tenminste niet zoo opdringerig aandoet. Jammer dat op den grjjsblauwen omslag de titel tiet in het midden staat. Dit wat den vorm fan het boek betreft. Hadde de uitgever dien in overeenstemming willen brengen met den inhoud, dan was e<iets bleeib'auwg of vaalroo is voor den dag gekomen met gele puntjes en slap zenuw achtige kriebellettertjes. Dezelve lettertjes zouden dan ook pompeuselyk uitgehaalde aanvangskarakters vwtoocer, met slingers, die zich hopeloos verwerden in de zwiebelige staarten der g's en ij'.', en de uiteinden der woorden merkbaar inzakken, juist als de regele, die boogvormig omlaag zouden nei gen naar den rand van de bladzijde. geworden, voordat ik gekomen ben aan een ijceren trap: dddr zag ik de boeven naar boven klauteren, een opeenhooping van kleur loos grauwe pakken, en ze hadden elk een b ij bel tj e in de band. Toen beving mij deern if», dat ze daar allen zoo mak en tam naar boven klauterden, als weeshuujongenp, zecht en gedwee, met een bg'belt je in de hand! En ik hoorde geen woord of zag geen verzet, en de cipiers liepen daartusschen met goedmoedige tronies van armenvaderp. Toen ik my gezet had op het podium, waar my' een armstoel werd gewezen, had ik eensklaps het volle gezicht op mijn publiek. Een ontroerende aanblik was dat l Want daar zaten ze, elk in een hoije, achter een y'zergaasje, en de rjjën hokjes liepen amphitheatersgewüze omhoog. Zóó was dat ingericht, dat .de ne boef den ander niét zien kon, maar allen konden nsij zien. Elk hokje was genummerd, en een paar stevige grendels waren vóór de traliedeurljes geschoven. En ineens kwam een wonderlijke, lang vergeten herinnering by me op, en bracnt met zich een wonderly'ke, lang vergeten emotie. 't Was in den kinden ij d, toen n van de meest indrukwekkende verschijnselen in ons leven, het kermis wa?. Ik heb in mijn jeugdjaren de kermis nooit ondervonden als een stuk zuiver vermaak, maar het kermispleizier had voor mij steeds een benauwend-zoeten bijsmaak van geheim zinnige griezeJ. De moorden, schipbreuken, roovergevechten en wilde jachten, in schrille kleuren en met levensgroote beelden geverfd buiten op de tent van de stoom-caroussel, waarbinnen het orgel een zoete wals dreunde en mooi-meisjes met bloemen en serpentines speelden, en dan daartusscheu weer die heleche dissonanten van de gillende stoomflnit, het gaf een betooverend mengsel van pret «n akeligheid, waarin twee schijnbare tegenstrijdigheden in hoogere eenheid samen stemden tot een geheel eigenaardige, griezelig vreemde emotie van geaot. Dit genot culmineerde in het wassenbeeldenspel, waar ia de gruwelkamer de bustes en maskers van beruchte misdadigers elk in een kastje te ky'k stonden. Terwijl wy, jongens, in stomme ontzetting staarden naar die zwij gende koppen, met hun lijkgele gelaatskleur, hun onbeweeglyk-strakke oogen en de even onbeweeglyke lippen, waar achter zij het geheim van hun misdaad verzwegen hielden, speelde vóór de tent met dreunend zwaar geluid het orgel. Zie, dm »u eerst de ware harmonie tusechin inhoud en vorm, uiterlijk en innerlijk, geest en stof bereikt zy'n, die de gchryver zelf kentely'k tnsrchen zyn taal en z\j» ver haal zoekt t* verkrijgen. Hjj Echrïfc Hl. het meest exquise Kollewy'ns, ofechooo, naar my'u smaak, toch nog niet ver genoeg doorgevoerd. B.v., als de heer Leo Balet a-propos van een stormwind schrijft: Ea dan ravotte-n-ie weer over de weg en de paden dat je godbeware niet zien kon van de stof; 'n ogeblik daarna rolde en stoeiden-ie, en stond ie b3ven op z'n kop in't gras; dan ranselde-n-ie weer als 'n straatjongen de bloemen plat tegen de grond; en eindelijk ging ie dan uitdagend op de deuren en de ruiten bonzen en door de schoorstenen gillen of ze binnen wel zagen wat 'a brutale vlegel dat ie was." . . dan zyn wy hier wel-is- waar over de onnoozele kwestie der dubbele ee's en oo's heen, maar er blijven toch nog zekere inconsequen ties, die ik gebrek aan zedelij k en durf zou willen noemer. Waarom schrijft hij paden, als by toch blijkbaar paje, zonder d en n, heefc gezegd. Al die n's op het eind der woorden zqn een treurig bewy's van lafheid, die een jongen auteur niet tot eer verstrekt. Hjj schrftft soms nu (bl. 77) waar klaarblij kelijk nou moest staan, hy echryft niets voor nix, en zeker zoo hy zich schamen in p'aats van: kende jij haar al? dat zér deftig klinkt, radicaal te schrijven : Kó'je d'ral? Immers, de bedoeling van een roman moet in 't a'gemeea zy'n, het te doen voorkomen, liet alsof wy iets lezen, maar of een kennelijk door drank beneveld persoon, zoo juist uit een kroeg aangeiwaaid, ons met lallende stem en dikke tong het verhaal vertelt. Dan wordt het pas echt en et r l ij k zelfgevoeld werk, echy'nt het, als men vergeten kan schrijver te zy'n en daarmede eenige verplichtingen ten opzichte van taal ensty'l, klank en ivthme op zich te hebben genomen. Gebrek aan zelfoeheersching, toom loos indi vidualisme en vulgariteit staan hier voor op rechtheid, eenvond en kracht. Het geheel is blykbaar een misverstand van hen, die misschien veel gevoel en verbeelding bezitten, maar nooit het smartelijk genot van het scbry'ven gekend hebben, van het werken, wroeten, wurmen met woorden en zinnen, van het stille ge luiden der open klinkers diep in 't hoofd, van de voldoening over een woord vondst of den gelukkigen val van een zin, die geen echry'ver hardop hot f t te zeggen om hem te hooren, van al dat zwoegen en worstelen om te volbrengen die uiting in woorden, die, als 't goed is, veel meer beoogt dan enkel redelijke aanduiding alleen, maar ten volle zwltmuziek wil zy'r, verklankte geestesbeweging, voelen en duiden in-eener, als de wijdste vorm van menschelyke openbaring. Kom daar by Lso Bilet eens om i Doch om eerly'k te zyn hier beteekent die slappe on ver t chili ig beid voor de taal Log wel iets anders, dan enkel onbetuisd, ondoordacht onathankelijkheidsbetoon tegenover hetgeen men meent de ciflcieele, dat is ongevoelde, kunst te zy'p. uier ij, zoo ik my' niet beilieg, iets te speuren van e*n tot de uiterste cinsequenties faiaüch doorgetrokken afscheiding, een losgcbeuring van een knellend geworden band, die dan de katholieke gemeenschap en het katholieke geloof zouden zyn. Niet dat ik btt gebeel begrijp, maar ik vermoed toch zoo iets, alsof de:e historie van James, met het verkrachte leven", eigenlyk de triom fante, maar smartelijke, bazuinstoot van de omwenteling en vrijwording eens jeugdigen geests konde beteekener. En dat is toch altijd belangrijk. Het historietje op zichzelf ?rywel zon der beteekems behelst dan de lotgevallen eens jongelings van goeden huize", wien zyn ouders het volgen zijner onbetwyfelbtire musicale roeping bebben onUegi en die nu uit baloorigheid priester geworden ip. Wy vinden iiimnmmiiuMiniiiim IIIIMMMII Ea we vergeleken de nummers boven de kastjes met die in den catalogi!», en zagen, hoe, op de rij af, elk dezer stomzwygende waskleurige wezens een beruchte moord of inbraak gepleegd had. Als we dan in den catalogus van elk geval, de afgryViijke bij zonderheden iazen en onze verbeelding zich be gon bezig te houden met een levendig tafereel van ontzettende misdaden, zóó realistisch beschreven, dat we het bloed zagen vloeien, den mcordroep hoorden, en in angstige span ning de worsteling volgden tusschen misda diger en politie, dan koa plots gruwel over ons kooien, wanneer we uit onze. lectuur weder opzagen tot het wasén masker véór ons, gruwel over 't geheimainnige, dat de held uit 't verbaal daar uu vóór ons stond: waskleurig, onbeweeglijk, stil en stom. Wat was er voor griezelig-vreemde samenhang tusschen de spannende moordge; chiedenis uit het boekje en dit zwijgende beeld hier in dit genummerde kastje? Deze wonderly'ke, langvergeten herinnering werd plotseling bij mij wakker, toen ik van mijn podium daar nérblikte op die rijen van cellen, waaruit, achter ijzergaas vandaan, de wassen maskers der misdadigers my stom en stijf aanstaarden. En de met haar gepaard gaande emotie, dat benauwend-zoete gevoel van geheim zinnige griezel, voer, vreemd op eens, door mij henen, toen ook bier werkelijk een orgel zwaar begon te dreunen, onzicht baar, doch de gansene starende stilte vullend met geluid. Hier mocht ik dan aanschouwen van hél nabij de lugubere verzameling van dieven en moordenaars, wier naam bekend en berucht i» door gangen het land; en nu niet in was, maar in levenden lijve zaten ze daar vóór mij. En ik dacht aan verscheiden van die groote misdaden, waarvan weken aaneen de kranten hadden volgestaan, hier moesten ze dus bij zijn, de hoofdpersonen uit al die afgrijglijke drama's. Maar ik kon ze niet onderkennen, want een catalogus had ik hier niet. Hier moest ook bij zyn de hoofdpersoon uit het jongste drama, dat het land met sensatie had vervuld. Zijn geval, nog van tóó recenten datum, leefde in gloeiende kleuren in my'n ver beelding, en had diepen indruk op mij gemaakt. Waar was hy ? Welke van die vele num mers, zoo uniform in hun vale grauwheid van kleediug en ge!aat, zoo uniform in hun waanzinnig-starre oogen en in hun hulpelooze onbeweeglijkheid daar binnen de enge opsluiting van hun gaaen kooi? hem in dea aanvang comfortabel geïnstal leerd als rector van of by een zusterhuis te Katwijk, met geen zwaardere geestelyke plich ten dan het lezen vaa de H. Mis des mor gens en van zyn brevier overdag. Voor «en kunstenaar een ideale positie, zou menmeenen, als hy, zonder zorg om den broode, den gansenen dag aan zyn muziek kan wjjden. Maar de jongeling denkt daar anders over, blyft als een spijtig kind al maar treuren omdat by geen artiest" is geworden, open baart zelfs zyn gebroken- leven" aan zyn verschiikte zuster, wanneer het buiten blik semt en dondert, als 'c ware ten zijnen behoeve. Met de tranen nog in z'n oogen barstte n-ie in eens weer los in waanzinnig lachen : hahahahaha 111 'n Ander mens ? ! bahahahahahahaba I! l" (acht ha's!) 't Bliksemde. Z'n ganse kamer leek n vuurmassa, temidden . waarvan ie stond te schateren als 'n demon. Edith sloeg 'n kruis en kroop weg van 'm, nog banger voor hem dan voor 't onweer. Hy draaide zich om en galmde met 'n grafstem: Haiaa! De lichten gean aan! Et Satan conauit Ie bal l" Lieve lezer, hy galmde met een grafstem, en wy mogen ook galmen", met eenige hahahahaha's, over zoo argeloos melodramatiseeren. De rest van het verbaal is eenvoudig. Wanneer een vriendinnetje zjjner jengd, be roemde Wagntrzangeres geworden, om te conceiteeien in 'c vaderland teruggekeert, Echryft hy haar een brief. Zjj komt hem subiet opzoeken. Beiden blijken elkaar geenszins vergeten en dan breekt hy ineens met 'n dood verleden". Hy trekt zyn gees telyke bullen uit en zwerft in eer en deugd met de operazangeres door het land, volgt haar eiadelyk naar Parijs, zonder zelfs de geestelijke overheid van zyn afval kennis te gever. lotnsschen componeert hij eenige meester verken, waarvan een met veel succes wordt uitgevoerd. In Pary's echter gebeurt... het onvermijdelijke, waar we al lang op wachten. En dan heeft zij een niet geheel gemotiveerd btrouw en kry'gt hij (die al katterig thuiskwam) op bet bericht van dat berouw, een soort zenuwtoeval, die 't ergste doet vreezen. En de dokter die hem behan delt, zegt: Die letft geen jaar meer!" en gaat dan cynisch een potje bier drinken". Finis. Ik zeide al dat het historittje belangry'kheid miste, maar niet de misschien vrijgevochten katholieke ziel van den schrij ver, l dtne cathol que moderne, als ik hem daar voor houden mag. En om deze was het ons toch te doen. Daar ia dan, om te beginnen, het onlogisch stellen van den toestand, dat, waar niet anders bly'kt, wel aai den auteur toegeschreven moet worden. Wy'l de held der historie niet uiter lijk een srtiebt" mocht worden, voelt hy' zyn leven gebroken", ook als hy later zyn kunstenaareneigingen voldoen kan. Verder verloochent hij plechtig zijn priesterschap en later ook zyn geloof. Bij de eerste gelegen heid vindt de schrijver hem inderdaad op een demon' gelijken en zy'n brutaliteit tegen donder en bliksem nog al zeer gewaagd. By de tweede gevoelt men zeker kw ajongecsachtig p'eizier in het spotten over ,,(joa", en bly'kt uit de niet erg boog verstanlelijke bestrijding van het Gjdsgeloof, dat dit er al te voien zeer ondiep en weinig gevoeld of begrepen inzat', om het maar eens plat uit d ukken. Maar hè' zon lerlingste en meest teekenende komt verpolgenc. Het jeugd vjiendinEetje van den akeli<en held, is intusschen tot een ge vierde Watnerzangered gegloeid, die... door een graaf (minstens een graaf!) wordt onder houden, als een ordinaire cocotte. Nu is dit mogelyk, zoo ook niet naarschynlyk. Gevierde Wagnerzangeressen verdienen, als ze eenmaal zo D v. r zijn, al 'ang genoeg om zich welven te onderhouden. De eehryver doet echter, of dit iets noodlottig aan de operacarrière verbonders is en men gevoelt zy'n naïef gedachteO, deze wasklturige m»skers in de ge nummerde kasten, ze hadden nu mér dan de op griezel beluste nieuwsgierigheid my'ner jeugd ; ze hadden nu my'n be'angstellinp, en een machtig gevoel van meely' kwam over my', toen ik al die droefstarende oogen op mij zag gericht. Ik dacht aas geen griezel meer: ik vond het nu heerlijk hier te mogen staan, om hun een woord van moed en vertrouwen in te spreken. O, ik zou hier wel alty'd willen staan, zoo begaan als.ik werd met die onge lukkiger, n voor n! Maar dan schrijnde weer twijfel door me, of ik het zou kunnen! Zouden ze my gelooven, zonden ze willen aannemen de woorden die ik ging spreken? OcQ, ik kende ze immers niet, en wist niet hun afzonderlijke aanleg en behoeften, en zou geen vorm kunnen vinden, waaraan hun zieleleven zich gemak kelijk kon aanpassen. Hoe ZOK er een band kunnen kamen tusechen hen en mij ? Ik voelde me arm en klein, en droef te moede. Toen begonnen ze te zingen. Onder begeleiding van het orgel klonken hun stemmen opwaarts: Loof, loof den Heer, mijn ziel, met alle krachten !" Maar vreemd klonk dit: psalm-gezang in de giuwelkamer. Het kflied, dat ik zoovaak had hooren aanhefien met het forsche geluid eener bezielde menigte, zoodat het als een spontane verheerlijking tot God in den Hemel omhoog jubelde, ach, hoe mat klonk het hier en hoe droevig. 't Was als een litanie, somber en klagend sleepten zich voort de trage stemmen der zingende mannen; als een lijkzang in de c&tacomben, waar het geluid hol voortrolt langs de diepte der wander. 't Was of ieder van die eenzamen, die hél de week lang hun smart hadden moeten verkroppen, thans, in zijn lied, zijn ganEche ziel uitzong: en of wanhoop en dofle berus ting, em heimwee en wroeging, en of alle mooglijke menschelijk lijden daar uitbarstte in dat aangrijpend-somber lied dier sonore mannenstemmen: Lo«f Hem, die u, al wat gij hebt misdreven, Hoeveel het zy', genadig wil vergeven, Uw krankhêen kent en liefderijk geneest, Die van'tverderfuw leven wil verschoonen Met goedheid enbarmhartigheên u kroonen, Die in den nood uw redder is geweest." Slechts een enkele zat stom in zijn oei, de armen over elkaar geslagen, weerspannig het gelaat naar beneden gericht, verband: Tooaeel-Zonde. Bat blijkt dan ook onmiddelyk waarheid, «Is hrj Lae (100 beet de dame) zich over haar veikdea" diep doet schamen en den .held" aan een collegageeatelyke BMdedeettegem laat doen omtrent het operaiangere'je". Een Wagnerzangeres is primo niet een operazangereejb", en geen werkelijke kun stenares zal zich, eenigszins durend, de moeite geven van een bjj«oudere «chaamte ten opzichte van haar «verleden", het moge dan geweest zijn, als het wil. Dat is burgerlijk gedacht, en wat meer zegt: katholiek-bur gerlijk gedacht. Het is een onwerkelijk, over dreven gewicht hechten aan zinlijke ver richtingen, dat zachtjes maar' onmiskenbaar heenwy'st naar een lever s- en wereldopvatting, die, van wege zijn knischheid ... precies onkniech wordt. En het slot van het verhaal versterkt ons in die meening, dat wy hier op een centraalpnnt der Hollandecb-Katholieke levensbeschouwing stooten. Wat was natuurlijker, dan dat die beide jonge menschen, vol van liefde voor elkander en liefde tot hun kunst, eindelijk te Par ij s, van al wat hun na stond of vroeger aanging gescheiden, elkaar nu ook geheel zouden toebehooren", nietwaar? Het is veeleer onnatuurlijk, dat dit toebehooren, al was 't dan ook niet geheel naar burgerlijk behooren, reeds niet lang geleden geschied was. Maar thans, in dit uiterste moment van liefdesgeluk en kunst triomf, l ijkt het enkel beregeling van hun beider verdere leven:.... en overigens iets, waarover niet gepraat behoeft te worden. Maar zie nu, hoe de auteur dit doet. Hij maakt van deze onnoozele bijkomstigheid een boofdeffect, kneedt het tot een viezigheidje, om dan vervolgens van het berouw ook weer een hoofdeffect te maken. Hij laat zyn ex-priester door een Gounod's Fanst-opvoering, waarbij zyn geliefde de Marguérite zingt, in opgewonden staat brengen, welke staat dan vervolgens door een kleedkamer met toiletgeurtjes en veel champagne zoover wordt bijgewerkt tot het schrikkelijke feit volgt. Dit is gewoon monsterlijk van lekkerzondige verbeeldingsviezigheid, de voorstel ling van iemand, die noch van de werkelijk heid, noch van kunst, noch van liefde iets afweet en nu zijn jongens verbeelding eens . in 't heel erge" laat grasduinen, van iemand die zyn gansche leven lang of kort l gewoon is geweest kunst en zonde" ten minste eamen te denken,... op de manier van zy'n mama, die ook niets weten (wilde) vaa zo'n (ir listen) carrière, omdat je dan niet braaf blyft. Dat leven is zo verdomd gevaarlik!" Zoo sprak cy'n papa en zoo denkt de schrij ver, hetzij hy' nog geloovig is of niet. Want zijn geheele boek is er het bewy's van... dat ncarna gely'k had en de schrijver dit in het leven de kwestie acht. Zullen wy'kuise h blij ven, of zullen wy' 't niet ? Gaat het in dit lage laad eigenlyk niet alty'd om deze min belangrijke vraag ? Maar de romantische manier, de zwoele, zwak drakerige, voor zyn eigen woorden bijna schuwe manier van uitwerken, schijnt bij zonder aan een Hollandsen katholieke ziel eigen, die zich in dit boekje een belangrijk document ter kenteekening geschapen heeft. Of moeten wy de heele zaak als een nare, maar niet ongepaste, grap opvatten? FEANS COENEN. inner li ii Hoofistai. Georg Henschele Requiem, (door de Kon. Oratorium Vereeniging, onder leiding van den componist.) Wanneer Henschel niet had gewerkt in de traditie zou ik zijn requiem eenmeesterstuk noemen. Ik bewonder deze Nenia doch onder voorbehoud. Zijne beheerecbing der techniek is overal grandioos. Henschel kent de essence van alle stalen en daarom hun kracht. Doch IIIMIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIItllllllflIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIll Ik sprak hun toe en herinnerde hen, toe naar een oud verhaal eens Koning David de verzuchting had geslaakt: Laat mij toch in de hand des Heeren valier, want zy'n barmhartigheid is groot. Maar laat mij niet in de hand van menschen vallen." Dit was, dacht ik, juist een woord voor her. Want zij wisten, wat dat zeggen wilde: in de hand van menschen te vallen. Evenals David door Saul en zyn krijgslieden, waren immers ook zij dikwijls hardtekkig vervolgd geworden, hadden onder die vervolging liat tegenover list en geweld tegen over geweld moeten stellen, en het slot was geweest, dat de menschen hen in handen hadden gekregen. En dat was een zwaar lot: in de hacd van menschen te vallen, want de menschen zijn hard in hun optreden en wreed in hun oordeelen; wraakzuchtig zy'n ze en on barmhartig tegenover wie zich jegens ben vergrepen heeft. Laat mij niet in de hand van menEchen vallen!", zouden hun slachtoffers aldus óók niet hebben gebeden, als ze vóóraf ge weten hadden, met hen te doen te zullen krijgen ? Hoe waren zij geweest tegenover de mentchen? Ieder zou zélf het best hierop het antwoord kunnen vinden. Gelakkig, broeders, dat wij elkander niet hebben te richten; dat wij het oordeel en de veroordeeling der mènschen ons niet tésterk hebben aan te trekken; en dat we mogen vertrouwen, dat het leed, door óns ter kwader ure onze medemenschen aan gedaan, voor ten zoowel ais voor óns neg ten goede gekeerd kan worden. Gelukkig, dat wij allen ten slotte vallen in de hand des Heeren, want zijn barmhartigheid is groot. Hij wil ons niet straffen uit wraak-, maar immer is hij bezig te werken aan onze genezing en verbetering, en alle lot gevallen die ons treffen, óók de zwaarste, hebben wjj in vertrouwen te aanvaarden als door Hem ons tot ons bestwil ge zonden. A.ls we dit als onze overtuiging» kannen verwerven, dan zullen we geheel anders komen te staan tegenover het leven en zijne ellende. Als we ons geleid voelen door zijne liefde en gedragen door zy'ne trouw, dan zui len ook, zelfs onze droefste dagen, steeds nog door een schijn van blijdschap belicht wor den, en we zullen den vrede vinden die alie verstand te boven gaat. Mochten wy dan, broeders, ons niet langer gevoelen als slachtoffers, gevallen in handen der menschen, maar als kinderen, behoed door de haal van Onzen Hemelschen Vader."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl