Historisch Archief 1877-1940
v')
2
DE A M S TE B D A M M E R WEE KB L A D V O O R K E D E R L A N D.
No. 1743
sprank, tegen bet einde dar 16de een* nog
is d» Mttdellaidaehe Zee oacen koopvaarders
en «einden onbekend, man in . 590 beweegt
Steden «w der Haghen een paar kooplui de
vaart deer de Stuwt TUI Gibraltar te wagen
om in Genua een markt voor Hollandsche
waren te zoeken, en in enkele j ai en w» ai t
tot in de uithoeken van de Levant het orai
jeblanje-bleu l In 1598 gaf de Groote Heer ons
verlof in al zijne havens handel te drijven,
htt is waar onder Fransche vlag voorloopig,
gerote w» «Bketo artikelen van h«t verbond
Icsachen de Republiek en den Franechtn
koning gesloten, waarbij Hendrik IV ons de
vrjje vaart toestond op srjn havens en die
der met hem bevriende jyken. Maar niet lang
duurde het, of wjj waren deze voogdij ont
groeid en reeds in 1625 was de Straatvaart
zoodanig toegenomen, dat er te Amsterdam
kon worden opgericht eene Directie voor
den Levantsche n handel en navigatie in de
Middellandschc Zee" met het oppertoezicht
over de uitrusting der schepen en de leiding
der diplomatieke en handelsbetrekkingen.
Want hier kwam het niet slechts aan op
zeemaneehap en ondernemingsgeest, er moesten
contracten worden gesloten met Italiaansche
Btaten (denk aan onze uitgebreide betrekkin
gen met Venetië), er moesten onderhande
lingen worden geroerd met de Berberstaten,
Algiens, Tunis, als deze bedrijf zeeroovers on ie
«diepen hadden gekaapt, in de seevaartknnde
««dei wena door menigen Hollandscben of
B*en menen bootsgezel, die zfjn vaderland
vergeten, «rjn godsdienst afgezworen bad, om
voortaan als broeder met de ongeloovigen te
verkteren. Dat is een van de oneervolle
bladsgden in eene roemruchte historie. Van
1641?1850 deed die «eeroof ons voor een
?mifiioen gnldens sebade, wat eenig licht
werpt op de feeteekenis van een handel, die
nlke ?verliezen dragen kon" (Blok, Gesch.
v. b. Ned. -volk, IV 365). Wat onze relaties
met Turkse aangaat, wij hebben het groote
RB!uk gehad reeds in 1611 een gezant naar
den Sultan te kunnen zenden van buiten
gewone gaven, Cornelis Hags, die 28 jaren
tang met zyne kennis, zijne scherpzinnigheid
liet vaderi«nd in het Oosten beeft gediend,
«veral in de Levant Nederlacdeche koloniën
stichtte (alleen reeds de geschiedenis van
Srcyn» valt boekdeelen) of
handeleconsnhrtén vestigde en die terecht zich beroemen
mocht, dat hjj niet minder als yemant anders
? ?&» natie beechermpt ende voorgestaen" bad
(Seering», Bronnen, I, l, 442).
Tot nu toe was er over onzen Middell.
zeehandel minder literatuur dan met de groote
Wteekenis ervan te rijmen viel. Er was een
proefschrift van dr. Canneman van 1839, er
waren stadion van Sloet, vooral van W. E.
va» Dam van Isselt, er waren belangrijke
verhandelingen over de kerkelijke
getchie4enis van Smyrna, onlangs ecbreef ook dr.
Herman Wa'jen over Die Niederïaoder im
Mrttelmeergebiei" maar ons ontbrak eene
uitgave van het bronnenrrateriaal, waaruit
de toekomstige historieschrijver patten zou.
Van dezen ge wichtige n arbeid heeft thans
?dr. Heeringa een goed deel tot «tand
gebiacht. Met wezenlijk bewonderenswaardige
toewijding en ijver heeft hij uit de ar
chieven -bijeengebracht de brieven, de
diplomatieke bescheiden, de contracten die
feettekkiof hebben op onzen bandel met de
christelijke landen in Zuid-Europa, dan met
Taikjje, dan met de Levant, voorts al wat
betrekking heeft op wat wrj deden voor de
beveiliging en de organisatie van het handels
verkeer in het morgenland. Eea arbeid,
waarvoer wij hem bjjzonderen dank verschuldigd
eg D. Een breede inleiding *ijst ons den weg
hi d«n overvloed der verzamelde stukken;
1«1 vaa aanteekeningen geven licht over het
onUekande. Wij kunnen hier over den inhoud
..niet ut 't breed* uitweiden, maar willen toch
hierop wjjzen, dat het werk vol is van leven
dige verhalen in den trant van die
scheepejonrnalen uit het begin van dit artikel. Lees
b.v. wat vermeld wordt van het schip Sent
Jaeob" schipper Jaceb Claesz., van de fluit
iiliimiiinilliiiiiiilliiiiiiiiiiMliiiiiiiiliiiniiumtiiiiiliiimiiiiiiiiiMifTMii
eODSDlENST IN DE GRUmKAMER
DOOK
GEORG GRÜNENWALD KZD.
Geheel onvoorbereid werd ik geplaatst voor
het feit: in de gevangenis te moeten preeken.
Ik had nog nimmer het sombere, zwijgende
gebouw anders dan van den buitenkant ge
zien, en een enkele maal was 't mij bij het
voorbijgaan gebeurd, dat de boeven bezig
waren, onder toezicht van een gewapende
wacht, emmers te spoelen in de ringgracht,
waaruit de steile muren omhoog rijzen.
Een geheel vreemde wereld lag daar voor
my in die hoog-omsloten afgezonderdheid,
en gelijk zaovelerj, had ook ik meermalen
een plotselingen stoot van pijn door m\jn
ziel voelen gaan, wanneer onder het toevallig
angswandelen eensklaps even de volle be
wustheid kwam van de onnoembre luguber
heid dezer plaats.
Niet mér dan alleen slechts den «acht
te voren had ik ty'd aan het denkbeeld te
wennen.
En toen heeft het in my geborreld en
gekookt van gedachten en emoties: wat ik
zou kunnen zeggen tot troost van die droeve
schare daemonen, te zamen daar opgesloten
in die hel van zwijgende afgezonderdheid,
doch daar gebracht onder voor elk zoo ver
schillende omstandigheden.
Ieder hunner immers de held uit een van
die vele beruchte drama's, die elk op zy'n ty'd
de kolommen onzer dagbladen hebben gevuld,
en wekenlang het onderwerp van gesprek
zyn geweest bij de op griezelen beluste massa.
Hoe is hun leven daar, wat denken en
voelen zij, in welke richting heef t zich hun
geest ontwikkeld in de abnormaliteit van
jarenlange eenzame opsluiting?
Zullen ze niet afgestompt zyn en onvat
baar geworden voor elke verheffing en op
beuring, zjjn ze geen onverschillige brute
duivels, die zullen hoonlachen en grijnzen
om elk in litfde tot hen gesproken woord?
.Zal ik daar niet staan spreken temidden
van gehuil en gebrul...
... In slaap gevallen droomde ik roy' tu
iEohen twee cipiers met geladen revolvers,
afwerend de op my gemikte tabaksprnimen,
terwijl ik onder spotkreten te prediken «tond.
Ik weet niet meer door welk een doolhof
van poorten, plaatsen en gangen ik geleid ben
gevoerd door Jan Simonsz. Spijker, van
't Galden Cruis" onder echipper Jacob
Lamberts, van 't antwoord van een Hollants
admiral" aan een Spaanecbe armada (I, l,
119?125) en erken, dat zulke bladzij den voor
onze historie en letterkunde gelijkelijk van
belang zy'n. Dat wy hier ook Haga's
brievenschat ontvangen, is dank-.nswrard, al be
treuren wy' het met den schrijver in de
AT' S, C. van 8 September j.1, dat de poli
tieke -stukken daaruit srju weggelaten. Overi
gens mag ook by de vertekening van dsie
ly'vige (1175 blz. gr. 4°) bronnenpublicatie
weder de verzuchting geslaakt worden: bet
materiaal hoopt zich op, maar de bewerkers
toten zich nog wachten
* *
Het leven van Baaiiaan Jacaz. Krol ver
plaatst ons naar andere oorden, naar Nieuw
Nederland, plek insgelijks vaa roemruchte
herinnering. In 1595 wordt Bastiaan te
Harliugen geboren, is cigsawerker in Am
sterdam en gaat als ziekentrooster naar
Amerika. Hjj heeft daar in onze oudste
nederzetting op Manbattan-eiland kerkelyken
arbeid verricht en kan daarom als stichter
van de Hervormde Kerk ia Amerika worden
gehuldigd. Jammer alleen, dat 's mans bio
graaf door de schrale gegevens ons juist
voor dat kerkhistorische maar zeer poover
nieuws geven kan ('n de octrooien der
W. I. Cie. wordt ook met geen woord over
de geestelijke belangen der koloniën gerept,
bl?. 17). Bovendien is Krol in 1626 reeds in
andere functie, immers k om mies op fort
Oranje, ja zes jaren later zeffd kommandeur
der ganeche kolonie, misschien nng eens in
1643. Twee jaren daarna is hij te Amsterdam
en sinds verliest men zijn spoor. Dat een
man van zoo geringe afkomst zich zóó hoog
kon opwerken, is zeker van belang. Maar
blijkbaar is zy'n arbeid toch niet zoo gawichtig
geweest, althans dr. Eekbcff heeft ons dat
niet aannemelijk vermogen te maken: de
brief van ds. Micbaës b.v. in Kerkhist.
Archief 1857, I 365?388 is ook voor onze
kennis van de verhouding met de inboor
lingen reeds veel belangrijker. Natuurlek
is dit den biograaf niet te wyten ; wel echter
z\j my de opmerking veroorloofd, dat de
weinig sobere, ietwat ponnpeuse opzet en
behandeling ons doet ve/wacaten wat wy'
toch niet ontvangen; van deze manier van
omslachtig historieschryven gaeft blz 51 ons
een voorbeeld, dat inderdaad niet door den
bengel kan. Intusfchen wy allen strui
kelen, ook als geschiedschrijvers, in vele.
Onlangs is nog als Leuvtnsche d.ssertatie
verschenen Fred. J. Zwierlein, Raligion in
New Netherland 1623?1664. O?er dat boek
zal ik echter eerlang in het Museum" iets
zeggen.
Leiden, 11 Xov. 19LO. L. KNAPPERT.
LEO BALET, James. Uitzave van C. A. J.
van DiSBoeck, 1910. Bacdversiering van
Herman Teirlinok.
De bandversiering van Herman Ttirlirck,"
vroeger alty'd bestaande uit een party biutale
en opzichtige lynen en krullen, is thans
teruggebracht tot een eskel vignetje, dat
wel het probleem der omamenteele
vlakversiering niet oplost, doch tenminste niet
zoo opdringerig aandoet. Jammer dat op den
grjjsblauwen omslag de titel tiet in het
midden staat.
Dit wat den vorm fan het boek betreft.
Hadde de uitgever dien in overeenstemming
willen brengen met den inhoud, dan was
e<iets bleeib'auwg of vaalroo is voor den dag
gekomen met gele puntjes en slap zenuw
achtige kriebellettertjes. Dezelve lettertjes
zouden dan ook pompeuselyk uitgehaalde
aanvangskarakters vwtoocer, met slingers,
die zich hopeloos verwerden in de zwiebelige
staarten der g's en ij'.', en de uiteinden der
woorden merkbaar inzakken, juist als de
regele, die boogvormig omlaag zouden nei
gen naar den rand van de bladzijde.
geworden, voordat ik gekomen ben aan een
ijceren trap: dddr zag ik de boeven naar
boven klauteren, een opeenhooping van
kleur loos grauwe pakken, en ze hadden
elk een b ij bel tj e in de band.
Toen beving mij deern if», dat ze daar allen
zoo mak en tam naar boven klauterden, als
weeshuujongenp, zecht en gedwee, met een
bg'belt je in de hand! En ik hoorde geen
woord of zag geen verzet, en de cipiers
liepen daartusschen met goedmoedige tronies
van armenvaderp.
Toen ik my gezet had op het podium,
waar my' een armstoel werd gewezen, had
ik eensklaps het volle gezicht op mijn publiek.
Een ontroerende aanblik was dat l
Want daar zaten ze, elk in een hoije,
achter een y'zergaasje, en de rjjën hokjes
liepen amphitheatersgewüze omhoog. Zóó
was dat ingericht, dat .de ne boef den
ander niét zien kon, maar allen konden
nsij zien.
Elk hokje was genummerd, en een paar
stevige grendels waren vóór de traliedeurljes
geschoven.
En ineens kwam een wonderlijke, lang
vergeten herinnering by me op, en bracnt met
zich een wonderly'ke, lang vergeten emotie.
't Was in den kinden ij d, toen n van de
meest indrukwekkende verschijnselen in ons
leven, het kermis wa?.
Ik heb in mijn jeugdjaren de kermis nooit
ondervonden als een stuk zuiver vermaak,
maar het kermispleizier had voor mij steeds
een benauwend-zoeten bijsmaak van geheim
zinnige griezeJ. De moorden, schipbreuken,
roovergevechten en wilde jachten, in schrille
kleuren en met levensgroote beelden geverfd
buiten op de tent van de stoom-caroussel,
waarbinnen het orgel een zoete wals dreunde
en mooi-meisjes met bloemen en serpentines
speelden, en dan daartusscheu weer die
heleche dissonanten van de gillende
stoomflnit, het gaf een betooverend mengsel van
pret «n akeligheid, waarin twee schijnbare
tegenstrijdigheden in hoogere eenheid samen
stemden tot een geheel eigenaardige, griezelig
vreemde emotie van geaot.
Dit genot culmineerde in het
wassenbeeldenspel, waar ia de gruwelkamer de bustes en
maskers van beruchte misdadigers elk in een
kastje te ky'k stonden. Terwijl wy, jongens,
in stomme ontzetting staarden naar die zwij
gende koppen, met hun lijkgele gelaatskleur,
hun onbeweeglyk-strakke oogen en de even
onbeweeglyke lippen, waar achter zij het
geheim van hun misdaad verzwegen hielden,
speelde vóór de tent met dreunend zwaar
geluid het orgel.
Zie, dm »u eerst de ware harmonie
tusechin inhoud en vorm, uiterlijk en innerlijk,
geest en stof bereikt zy'n, die de gchryver
zelf kentely'k tnsrchen zyn taal en z\j» ver
haal zoekt t* verkrijgen.
Hjj Echrïfc Hl. het meest exquise
Kollewy'ns, ofechooo, naar my'u smaak, toch
nog niet ver genoeg doorgevoerd.
B.v., als de heer Leo Balet a-propos van
een stormwind schrijft:
Ea dan ravotte-n-ie weer over de weg en
de paden dat je godbeware niet zien kon
van de stof; 'n ogeblik daarna rolde en
stoeiden-ie, en stond ie b3ven op z'n kop in't gras;
dan ranselde-n-ie weer als 'n straatjongen de
bloemen plat tegen de grond; en eindelijk
ging ie dan uitdagend op de deuren en de
ruiten bonzen en door de schoorstenen gillen
of ze binnen wel zagen wat 'a brutale vlegel
dat ie was."
. . dan zyn wy hier wel-is- waar over de
onnoozele kwestie der dubbele ee's en oo's heen,
maar er blijven toch nog zekere inconsequen
ties, die ik gebrek aan zedelij k en durf zou
willen noemer. Waarom schrijft hij paden,
als by toch blijkbaar paje, zonder d en n,
heefc gezegd. Al die n's op het eind der
woorden zqn een treurig bewy's van lafheid,
die een jongen auteur niet tot eer verstrekt.
Hjj schrftft soms nu (bl. 77) waar klaarblij
kelijk nou moest staan, hy echryft niets voor
nix, en zeker zoo hy zich schamen in p'aats
van: kende jij haar al? dat zér deftig klinkt,
radicaal te schrijven : Kó'je d'ral?
Immers, de bedoeling van een roman moet
in 't a'gemeea zy'n, het te doen voorkomen,
liet alsof wy iets lezen, maar of een kennelijk
door drank beneveld persoon, zoo juist uit
een kroeg aangeiwaaid, ons met lallende
stem en dikke tong het verhaal vertelt.
Dan wordt het pas echt en et r l ij k
zelfgevoeld werk, echy'nt het, als men vergeten
kan schrijver te zy'n en daarmede eenige
verplichtingen ten opzichte van taal ensty'l,
klank en ivthme op zich te hebben genomen.
Gebrek aan zelfoeheersching, toom loos indi
vidualisme en vulgariteit staan hier voor op
rechtheid, eenvond en kracht. Het geheel
is blykbaar een misverstand van hen, die
misschien veel gevoel en verbeelding bezitten,
maar nooit het smartelijk genot van het
scbry'ven gekend hebben, van het werken,
wroeten, wurmen met woorden en zinnen,
van het stille ge luiden der open klinkers diep
in 't hoofd, van de voldoening over een
woord vondst of den gelukkigen val van een
zin, die geen echry'ver hardop hot f t te zeggen
om hem te hooren, van al dat zwoegen en
worstelen om te volbrengen die uiting in
woorden, die, als 't goed is, veel meer beoogt
dan enkel redelijke aanduiding alleen, maar
ten volle zwltmuziek wil zy'r, verklankte
geestesbeweging, voelen en duiden in-eener, als
de wijdste vorm van menschelyke openbaring.
Kom daar by Lso Bilet eens om i
Doch om eerly'k te zyn hier
beteekent die slappe on ver t chili ig beid voor de
taal Log wel iets anders, dan enkel
onbetuisd, ondoordacht onathankelijkheidsbetoon
tegenover hetgeen men meent de ciflcieele,
dat is ongevoelde, kunst te zy'p.
uier ij, zoo ik my' niet beilieg, iets te
speuren van e*n tot de uiterste
cinsequenties faiaüch doorgetrokken afscheiding,
een losgcbeuring van een knellend geworden
band, die dan de katholieke gemeenschap en
het katholieke geloof zouden zyn. Niet dat
ik btt gebeel begrijp, maar ik vermoed toch
zoo iets, alsof de:e historie van James, met
het verkrachte leven", eigenlyk de triom
fante, maar smartelijke, bazuinstoot van de
omwenteling en vrijwording eens jeugdigen
geests konde beteekener.
En dat is toch altijd belangrijk.
Het historietje op zichzelf ?rywel zon
der beteekems behelst dan de lotgevallen
eens jongelings van goeden huize", wien
zyn ouders het volgen zijner onbetwyfelbtire
musicale roeping bebben onUegi en die nu uit
baloorigheid priester geworden ip. Wy vinden
iiimnmmiiuMiniiiim IIIIMMMII
Ea we vergeleken de nummers boven de
kastjes met die in den catalogi!», en zagen,
hoe, op de rij af, elk dezer stomzwygende
waskleurige wezens een beruchte moord of
inbraak gepleegd had. Als we dan in den
catalogus van elk geval, de afgryViijke bij
zonderheden iazen en onze verbeelding zich be
gon bezig te houden met een levendig tafereel
van ontzettende misdaden, zóó realistisch
beschreven, dat we het bloed zagen vloeien,
den mcordroep hoorden, en in angstige span
ning de worsteling volgden tusschen misda
diger en politie, dan koa plots gruwel
over ons kooien, wanneer we uit onze. lectuur
weder opzagen tot het wasén masker véór
ons, gruwel over 't geheimainnige, dat de
held uit 't verbaal daar uu vóór ons stond:
waskleurig, onbeweeglijk, stil en stom. Wat
was er voor griezelig-vreemde samenhang
tusschen de spannende moordge; chiedenis
uit het boekje en dit zwijgende beeld hier
in dit genummerde kastje?
Deze wonderly'ke, langvergeten herinnering
werd plotseling bij mij wakker, toen ik van
mijn podium daar nérblikte op die rijen
van cellen, waaruit, achter ijzergaas vandaan,
de wassen maskers der misdadigers my stom
en stijf aanstaarden.
En de met haar gepaard gaande emotie,
dat benauwend-zoete gevoel van geheim
zinnige griezel, voer, vreemd op eens,
door mij henen, toen ook bier werkelijk een
orgel zwaar begon te dreunen, onzicht
baar, doch de gansene starende stilte vullend
met geluid.
Hier mocht ik dan aanschouwen van hél
nabij de lugubere verzameling van dieven en
moordenaars, wier naam bekend en berucht
i» door gangen het land; en nu niet in
was, maar in levenden lijve zaten ze daar
vóór mij. En ik dacht aan verscheiden van
die groote misdaden, waarvan weken aaneen
de kranten hadden volgestaan, hier moesten
ze dus bij zijn, de hoofdpersonen uit al die
afgrijglijke drama's. Maar ik kon ze niet
onderkennen, want een catalogus had ik
hier niet.
Hier moest ook bij zyn de hoofdpersoon
uit het jongste drama, dat het land met
sensatie had vervuld.
Zijn geval, nog van tóó recenten datum,
leefde in gloeiende kleuren in my'n ver
beelding, en had diepen indruk op mij gemaakt.
Waar was hy ? Welke van die vele num
mers, zoo uniform in hun vale grauwheid
van kleediug en ge!aat, zoo uniform in
hun waanzinnig-starre oogen en in hun
hulpelooze onbeweeglijkheid daar binnen de
enge opsluiting van hun gaaen kooi?
hem in dea aanvang comfortabel geïnstal
leerd als rector van of by een zusterhuis te
Katwijk, met geen zwaardere geestelyke plich
ten dan het lezen vaa de H. Mis des mor
gens en van zyn brevier overdag. Voor «en
kunstenaar een ideale positie, zou
menmeenen, als hy, zonder zorg om den broode, den
gansenen dag aan zyn muziek kan wjjden.
Maar de jongeling denkt daar anders over,
blyft als een spijtig kind al maar treuren
omdat by geen artiest" is geworden, open
baart zelfs zyn gebroken- leven" aan zyn
verschiikte zuster, wanneer het buiten blik
semt en dondert, als 'c ware ten zijnen behoeve.
Met de tranen nog in z'n oogen barstte
n-ie in eens weer los in waanzinnig lachen :
hahahahaha 111 'n Ander mens ? !
bahahahahahahaba I! l" (acht ha's!)
't Bliksemde. Z'n ganse kamer leek n
vuurmassa, temidden . waarvan ie stond te
schateren als 'n demon. Edith sloeg 'n kruis
en kroop weg van 'm, nog banger voor hem
dan voor 't onweer. Hy draaide zich om en
galmde met 'n grafstem:
Haiaa! De lichten gean aan! Et Satan
conauit Ie bal l"
Lieve lezer, hy galmde met een grafstem,
en wy mogen ook galmen", met eenige
hahahahaha's, over zoo argeloos
melodramatiseeren.
De rest van het verbaal is eenvoudig.
Wanneer een vriendinnetje zjjner jengd, be
roemde Wagntrzangeres geworden, om te
conceiteeien in 'c vaderland teruggekeert,
Echryft hy haar een brief. Zjj komt hem
subiet opzoeken. Beiden blijken elkaar
geenszins vergeten en dan breekt hy ineens
met 'n dood verleden". Hy trekt zyn gees
telyke bullen uit en zwerft in eer en deugd
met de operazangeres door het land, volgt
haar eiadelyk naar Parijs, zonder zelfs de
geestelijke overheid van zyn afval kennis te
gever. lotnsschen componeert hij eenige
meester verken, waarvan een met veel succes
wordt uitgevoerd. In Pary's echter gebeurt...
het onvermijdelijke, waar we al lang op
wachten. En dan heeft zij een niet geheel
gemotiveerd btrouw en kry'gt hij (die al
katterig thuiskwam) op bet bericht van dat
berouw, een soort zenuwtoeval, die 't ergste
doet vreezen. En de dokter die hem behan
delt, zegt: Die letft geen jaar meer!"
en gaat dan cynisch een potje bier drinken".
Finis. Ik zeide al dat het historittje
belangry'kheid miste, maar niet de misschien
vrijgevochten katholieke ziel van den schrij ver,
l dtne cathol que moderne, als ik hem daar
voor houden mag. En om deze was het ons
toch te doen.
Daar ia dan, om te beginnen, het onlogisch
stellen van den toestand, dat, waar niet anders
bly'kt, wel aai den auteur toegeschreven moet
worden. Wy'l de held der historie niet uiter
lijk een srtiebt" mocht worden, voelt hy'
zyn leven gebroken", ook als hy later zyn
kunstenaareneigingen voldoen kan. Verder
verloochent hij plechtig zijn priesterschap
en later ook zyn geloof. Bij de eerste gelegen
heid vindt de schrijver hem inderdaad op
een demon' gelijken en zy'n brutaliteit
tegen donder en bliksem nog al zeer gewaagd.
By de tweede gevoelt men zeker kw
ajongecsachtig p'eizier in het spotten over ,,(joa", en
bly'kt uit de niet erg boog verstanlelijke
bestrijding van het Gjdsgeloof, dat dit er
al te voien zeer ondiep en weinig gevoeld of
begrepen inzat', om het maar eens plat uit
d ukken.
Maar hè' zon lerlingste en meest teekenende
komt verpolgenc. Het jeugd vjiendinEetje van
den akeli<en held, is intusschen tot een ge
vierde Watnerzangered gegloeid, die... door
een graaf (minstens een graaf!) wordt onder
houden, als een ordinaire cocotte. Nu is dit
mogelyk, zoo ook niet naarschynlyk. Gevierde
Wagnerzangeressen verdienen, als ze eenmaal
zo D v. r zijn, al 'ang genoeg om zich welven te
onderhouden. De eehryver doet echter, of dit
iets noodlottig aan de operacarrière
verbonders is en men gevoelt zy'n naïef
gedachteO, deze wasklturige m»skers in de ge
nummerde kasten, ze hadden nu mér
dan de op griezel beluste nieuwsgierigheid
my'ner jeugd ; ze hadden nu my'n
be'angstellinp, en een machtig gevoel van meely'
kwam over my', toen ik al die droefstarende
oogen op mij zag gericht.
Ik dacht aas geen griezel meer: ik vond
het nu heerlijk hier te mogen staan, om
hun een woord van moed en vertrouwen in
te spreken. O, ik zou hier wel alty'd willen
staan, zoo begaan als.ik werd met die onge
lukkiger, n voor n!
Maar dan schrijnde weer twijfel door me,
of ik het zou kunnen! Zouden ze my
gelooven, zonden ze willen aannemen de
woorden die ik ging spreken? OcQ, ik kende
ze immers niet, en wist niet hun afzonderlijke
aanleg en behoeften, en zou geen vorm kunnen
vinden, waaraan hun zieleleven zich gemak
kelijk kon aanpassen.
Hoe ZOK er een band kunnen kamen
tusechen hen en mij ? Ik voelde me arm en
klein, en droef te moede.
Toen begonnen ze te zingen.
Onder begeleiding van het orgel klonken
hun stemmen opwaarts:
Loof, loof den Heer, mijn ziel, met alle
krachten !"
Maar vreemd klonk dit: psalm-gezang in
de giuwelkamer. Het kflied, dat ik zoovaak
had hooren aanhefien met het forsche geluid
eener bezielde menigte, zoodat het als een
spontane verheerlijking tot God in den Hemel
omhoog jubelde, ach, hoe mat klonk het
hier en hoe droevig.
't Was als een litanie, somber en klagend
sleepten zich voort de trage stemmen der
zingende mannen; als een lijkzang in de
c&tacomben, waar het geluid hol voortrolt
langs de diepte der wander.
't Was of ieder van die eenzamen, die
hél de week lang hun smart hadden moeten
verkroppen, thans, in zijn lied, zijn ganEche
ziel uitzong: en of wanhoop en dofle berus
ting, em heimwee en wroeging, en of alle
mooglijke menschelijk lijden daar uitbarstte
in dat aangrijpend-somber lied dier sonore
mannenstemmen:
Lo«f Hem, die u, al wat gij hebt misdreven,
Hoeveel het zy', genadig wil vergeven,
Uw krankhêen kent en liefderijk geneest,
Die van'tverderfuw leven wil verschoonen
Met goedheid enbarmhartigheên u kroonen,
Die in den nood uw redder is geweest."
Slechts een enkele zat stom in zijn oei, de
armen over elkaar geslagen, weerspannig
het gelaat naar beneden gericht,
verband: Tooaeel-Zonde. Bat blijkt dan ook
onmiddelyk waarheid, «Is hrj Lae (100 beet
de dame) zich over haar veikdea" diep
doet schamen en den .held" aan een
collegageeatelyke BMdedeettegem laat doen omtrent
het operaiangere'je".
Een Wagnerzangeres is primo niet een
operazangereejb", en geen werkelijke kun
stenares zal zich, eenigszins durend, de moeite
geven van een bjj«oudere «chaamte ten
opzichte van haar «verleden", het moge dan
geweest zijn, als het wil. Dat is burgerlijk
gedacht, en wat meer zegt: katholiek-bur
gerlijk gedacht. Het is een onwerkelijk, over
dreven gewicht hechten aan zinlijke ver
richtingen, dat zachtjes maar' onmiskenbaar
heenwy'st naar een lever s- en wereldopvatting,
die, van wege zijn knischheid ... precies
onkniech wordt. En het slot van het verhaal
versterkt ons in die meening, dat wy hier op
een centraalpnnt der Hollandecb-Katholieke
levensbeschouwing stooten.
Wat was natuurlijker, dan dat die beide
jonge menschen, vol van liefde voor elkander
en liefde tot hun kunst, eindelijk te Par ij s,
van al wat hun na stond of vroeger aanging
gescheiden, elkaar nu ook geheel zouden
toebehooren", nietwaar? Het is veeleer
onnatuurlijk, dat dit toebehooren, al was 't
dan ook niet geheel naar burgerlijk behooren,
reeds niet lang geleden geschied was.
Maar thans, in dit uiterste moment van
liefdesgeluk en kunst triomf, l ijkt het enkel
beregeling van hun beider verdere leven:....
en overigens iets, waarover niet gepraat
behoeft te worden.
Maar zie nu, hoe de auteur dit doet. Hij
maakt van deze onnoozele bijkomstigheid een
boofdeffect, kneedt het tot een viezigheidje,
om dan vervolgens van het berouw ook
weer een hoofdeffect te maken. Hij laat zyn
ex-priester door een Gounod's
Fanst-opvoering, waarbij zyn geliefde de Marguérite zingt,
in opgewonden staat brengen, welke staat
dan vervolgens door een kleedkamer met
toiletgeurtjes en veel champagne zoover
wordt bijgewerkt tot het schrikkelijke feit
volgt. Dit is gewoon monsterlijk van
lekkerzondige verbeeldingsviezigheid, de voorstel
ling van iemand, die noch van de werkelijk
heid, noch van kunst, noch van liefde iets
afweet en nu zijn jongens verbeelding eens
. in 't heel erge" laat grasduinen, van iemand
die zyn gansche leven lang of kort l
gewoon is geweest kunst en zonde" ten
minste eamen te denken,... op de manier
van zy'n mama, die ook niets weten (wilde)
vaa zo'n (ir listen) carrière, omdat je dan
niet braaf blyft. Dat leven is zo verdomd
gevaarlik!"
Zoo sprak cy'n papa en zoo denkt de schrij
ver, hetzij hy' nog geloovig is of niet. Want
zijn geheele boek is er het bewy's van... dat
ncarna gely'k had en de schrijver dit in het
leven de kwestie acht. Zullen wy'kuise h blij
ven, of zullen wy' 't niet ? Gaat het in dit
lage laad eigenlyk niet alty'd om deze min
belangrijke vraag ?
Maar de romantische manier, de zwoele,
zwak drakerige, voor zyn eigen woorden bijna
schuwe manier van uitwerken, schijnt bij
zonder aan een Hollandsen katholieke ziel
eigen, die zich in dit boekje een belangrijk
document ter kenteekening geschapen heeft.
Of moeten wy de heele zaak als een nare,
maar niet ongepaste, grap opvatten?
FEANS COENEN.
inner li ii Hoofistai.
Georg Henschele Requiem, (door
de Kon. Oratorium Vereeniging, onder
leiding van den componist.)
Wanneer Henschel niet had gewerkt in de
traditie zou ik zijn requiem eenmeesterstuk
noemen. Ik bewonder deze Nenia doch onder
voorbehoud. Zijne beheerecbing der techniek
is overal grandioos. Henschel kent de essence
van alle stalen en daarom hun kracht. Doch
IIIMIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIItllllllflIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIll
Ik sprak hun toe en herinnerde hen, toe
naar een oud verhaal eens Koning David
de verzuchting had geslaakt: Laat mij toch
in de hand des Heeren valier, want zy'n
barmhartigheid is groot. Maar laat mij niet
in de hand van menschen vallen."
Dit was, dacht ik, juist een woord voor
her. Want zij wisten, wat dat zeggen wilde:
in de hand van menschen te vallen. Evenals
David door Saul en zyn krijgslieden,
waren immers ook zij dikwijls hardtekkig
vervolgd geworden, hadden onder die
vervolging liat tegenover list en geweld tegen
over geweld moeten stellen, en het slot
was geweest, dat de menschen hen in handen
hadden gekregen.
En dat was een zwaar lot: in de hacd
van menschen te vallen, want de menschen
zijn hard in hun optreden en wreed in hun
oordeelen; wraakzuchtig zy'n ze en on
barmhartig tegenover wie zich jegens ben
vergrepen heeft.
Laat mij niet in de hand van menEchen
vallen!", zouden hun slachtoffers aldus
óók niet hebben gebeden, als ze vóóraf ge
weten hadden, met hen te doen te zullen
krijgen ?
Hoe waren zij geweest tegenover de
mentchen?
Ieder zou zélf het best hierop het antwoord
kunnen vinden.
Gelakkig, broeders, dat wij elkander niet
hebben te richten; dat wij het oordeel
en de veroordeeling der mènschen ons niet
tésterk hebben aan te trekken; en dat
we mogen vertrouwen, dat het leed, door
óns ter kwader ure onze medemenschen aan
gedaan, voor ten zoowel ais voor óns neg
ten goede gekeerd kan worden.
Gelukkig, dat wij allen ten slotte vallen in de
hand des Heeren, want zijn barmhartigheid
is groot. Hij wil ons niet straffen uit wraak-,
maar immer is hij bezig te werken aan
onze genezing en verbetering, en alle lot
gevallen die ons treffen, óók de zwaarste,
hebben wjj in vertrouwen te aanvaarden
als door Hem ons tot ons bestwil ge
zonden.
A.ls we dit als onze overtuiging» kannen
verwerven, dan zullen we geheel anders
komen te staan tegenover het leven en zijne
ellende. Als we ons geleid voelen door zijne
liefde en gedragen door zy'ne trouw, dan zui
len ook, zelfs onze droefste dagen, steeds nog
door een schijn van blijdschap belicht wor
den, en we zullen den vrede vinden die alie
verstand te boven gaat.
Mochten wy dan, broeders, ons niet langer
gevoelen als slachtoffers, gevallen in handen
der menschen, maar als kinderen, behoed
door de haal van Onzen Hemelschen Vader."