De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 27 november pagina 2

27 november 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O R K E D E R L A N D. No. 1744 ongetwijfeld ook hél wat plaatsen verbeterd, die naw d« opvatting van een jonger geslacht eer verklaring dan verbetering behoeven.Maar deze zeer vruchtbare, onverpoosde emendatiearbeid is roor hem nooit hoofddoel geworden. Vooreerst wasdetextkritiek voor Van Her werden ean onmisbaar hulpmiddel bij ;.ijn bewerking van tal van texteditie?. De bijzon der* waarde dezer ni'gaven, zoowel die van Herodptaa en Toncydides, als van enkele tragedies of blijspelen, was evenwel naar inga persoonlijk gevoelen meestal niet zoo zeer gelegen in de te x t ver bet erin gen zelf, die meestal scherpzinnig, maar niet zelden onnoodig schynen, als in de uitnemende kennis der Helleeneehe taal en literatuur, welke uit de toelichting tot ons kwam. EQ die voortrtfljke taalkennis stond nooit stil by het alg-maen bekende. In een tyd»ak toen de studie der Grieksche inscripties hier te lande nog in hare kindsheid was, bracht Van Her werden belangrgke en suggestieve bydragen tot de kennis harer grammatica; het Ie ren der Grieksche taal in hare dialecten is h\j onver moeid bly ven beUndeeren, en optimist als deie stoere werker was hjj heeft in jaren langen arbeid nit de telkens nieuw aan het licnt komende inscripties en testen, een Lexicon Oraectan suppletorium et dealt cticum aangelegd en gepubliceerd niet afgeschrikt door de stellige wetenschap dat zulk eene lexico grafische arbeid feitelijk de kracht ran nen geleerde te boren gaat, doch veeleer galeid door het bewustzijn dar, waar n man de fundamenten legt anderen gemakkelijker en «ekerder voortbouwen. Bg dien lexicografischen arbeid, die zijne rnrtelooze rast steeds bezig bfald, kon het niet anders of ieder nieuw stukje Grieksch, dat nit de graven van Egypte tot ons k «am, vond ook on middellij i zijn weg naar de TJtreehtgche studeerkamer. Ik wil wel be kannen dat bij de bewerking dier nieuwe vondsten d» betreurde geleerde meastal meer dan bij eenig ander onderdeel van Z'jn veeloenvattenden arbeid mijne dankbare bewon dering heeft gewekt. Welke fmchheid van taalkennis in de verk'aring dier dik wij s moeilijk verstaanbare geschriften I Welke vindingrijkheid in hunne emendatie! Hoe leeft zulk een mimus van Herondas, zulk eene oratie van Hyperides, ala Van Herwerden het nog niet of te nauwernood door een anderen geleerde ter hand genomen stuk emendeert en commentarieert. En bovenal hoe wairdeert men bij zulk eenen arbeid zijne algemeene letterkundige ontwikkeling. Immers al heeft de on vermoeide ar beider, die thans rust, zelden of nooit getracht in grooteren pynthetisehen arbeid ons het beeld van de ondheid dat hij in zijnen geest droeg téschetsen, de hoogleer aar die reeds in zijne inangnreële oratie van 1861 de onmisbaar heid van de kennis der moderne po.ëzie voor den klassiekenjiterator predikte, heeft zich niet opgesloten binnen de enge grenzen van teztcritiek of grammatica, maar het lite raire leven der oudheid gekend en gevoeld als gedeelte van ne groute geestesstrooming. 8 i chts algemeene lijnen zijn ia dezekorte schets gegeven. Voor eene uitvoerige aan duiding van Van Herwerden} speciale verd'ensten als Graecus is het hier evenmin de plaats, als voor eene catalogizeerende opsomming van zijne werken. Ook valt, op een siuiiegebied als dat der oude letteren elechts zelden eene bepaalde ontdekking, eene uitvinding, eene nieuwe wet ie boeken op den naam van een bepaalden geleerde. Waar aan herkennen wij dan de grooten onder ons? Niet in de eerste plaats hieraan dat het buitenland hen kent ofschoon voor zeker Van Herwerden in Engeland en Frank rijk, ja zelfs in Duitschland bekend en ge erd was doch hieraan, dat de oude schrijvers-ons telkens dn meer vertrouwd n meer geliefd zijn wanneer we hen lezen onder de voorlichting van zulke verklaar ders. Zulk een man was Henri van Herwerden, en dat is de oorzaak waarom wij zijn naam in eerbiedige herinnering zullen bewaren. A m s t., 2 L Nov. 1910. K- KUIPBB. ttllllllllHlimi IIIIIHIIIIIHIH ie nier zonder zonde is,.. !' (Schets uit den tijd der O.- 1. Compagnie) DOOR MA.URITS WAGESVOORT. Wat hadsji Mohammed, de opperkadi van Go'.conda, ook deed om den vrede tuaschen zy'ne vier vrouwen te bewaren, het was te vergeefs. Daar was in zyn hnia dagelijks een lawaai als in dsjehtnnum. Onnoodig te zeggen, dat hij- zelf geen aar leiding gaf tot dat twiaten en ge «ij f. Had hij niet driemaal den pelgrims tocht gemaakt raar het middenpunt der wereld, het heilige Mekka; niet te Medina gebeden aan het graf van Zijn Hoogheid den Profeet, wiens naam de Gaprezene" zy tot het einde der dagen, amen I Was hij niet voorganger in de Wet in dit lichtzinnige Hyderabad, door Geloovigen en honden meestal Golconda genoemd, naar het naburige slot des Sultans? Nn dan, hoe zou hq oorzaak van twist geweest zyn in zyn huis? Niet een gesuikerde dadel, niet een paar muiltjes, niet een sieraad j e schonk hij aan zyn eene vrouw mér dan aan de andere, zooals Zyn Hoogheid het verordonneerd had. Hadiji Mohammed-el-Baghdadi hield zich streng aan dit voorschrift der Wet. Wat nu i.yne lief koozingen betrefc : daarover laat geen man van fatsoen zich uit. Buiten dien hij was zeventig jaar. Toch een krasse grysaard, grysaard" by wijze van spreken. Want met de duurste hennéin de Bazaar te koop, had hy aan zy'n baard "en haar een prachtige blauwzwarte kleur gegeven, rst ; toen, wyl hy opmerkte, dat het zwart te veel afstak bij het tanig blank zijner gelaatskleur, de rijkste schakeering van koperrood. Hij . was ongebogen, zyne zwarte oogen vonkelden in hunne diepe kassen, zijne tanden waren nog zoo wit en sterk als die van een jonge hyena. Dus mocht hij soms vleiende woorden vernemen van Goda Schaduw op aarde", Sultan Abdoellah, wiens macht ter wereld geen grenzen kende, en die over zyn rijk, ja over geheel Hindoestan regeerde als de zon in den hemel, al beweerde dan de GrootMogol nog machtiger te zyn dan hy. Echter, welke Man des Heils" gezegend, dat is ge straft met vier vrouwen, ongerekend een loost ie is HUM*. De mutiek in Lutffer. Ik waardeer het magnifi ke werk van Booyaards en nog meer zün streven, zóó zeer, dat het mij moeite kost, de muziek, het ge ringe deeltje van die groote daad, te kleineeren met mijn «oord, dit nietige e'elantyntja te vellen, dit dwaze figuurtje, dat een reus nad moaten zijn op het majestueuze voe's'.uk, weg te slaan van zijn aanmatigende hoogte. Het kost mj moeite, omdat ik alles respecteer wat Rooyaards aan d*n da ir bracht. Maar waarom zacht zijn met zoete fiV ffl idderijtj 93 waar men Vondel gnechonnen, geparodieerd, de statigheid van R >!and Holst en al het rythme der spelers uit hun evenwicht gebeukt ziet, door deze muüek, voor het meerendeel een clownerie van hotsende geluiden op da maat der groote trom 1 Wat is het essentie )le van Vondel? Rast, barmonie, evanredigQ*id, afronding, allemaal synoniemen in een se' 002 geheel. Men voni ze misschien terug bij de andere medewerking maar niet in de mnzi<-k van den heer Cuypers. Het ontbrak in de tonen: De klare scheiding van teer en tnw, van rustig en wild, van zachtheid en kracht, van goed en kwaad, al* wilt, «vas er niet. Hij neemt twee contra teerende motieven goei, maar wat een war boel, behalve de slapheid, reeds i a bun opzet, wat een onmuzikaliteit, onlogica in de var werking ; wat los, onsamenhangend, leeg l Het ontbrak in de orcaeatratie: Een onder ver deeling van ensemble ia gr o apen van instru menten was niet me-w te bakenner. Uit laat ik daar. Doe a on walke raden dat massieve slagwerk, kleine en groote trom, triangel, pauken, klik, (ein pieu o-gong) naast dat oeuterige iroepje vaa enkele strij kers, een paar fagotten, claiinet en hobo en hoorns? Men miste tder alle verhouding. Het ontbrak in de klanken. Een bas is ner gens te hooren geweest. Ten vierde ontbrak het in de cmceptie der bedrij <en. De eerste rey klonk geiyk de tweede, dj tweade gelijk da derde, dase als de vie:de en die als de vüfde. Da kracht vaa Op, trekt op, o gij Luciferisten", lag in de declamatie dar spelere. Het banale marach d^uatjo dat er nu en dan toevallig boven uit giebelde, ba i er 'c allerminste aandeel aan. .ik den gang der actie heef: de heer Cnypers niet kunnen vatten. Tan vijfde: Van het icnerlyk leven der reyen zelf heeft hij ook niets ge voeld. No. l bijv. miste hier alle beweging en architectuur. Gaeft Vondel: Wi9 i» het, die zoo boog geztten", da zang, niet als opzet, Dat 's God," de teg«n;aug nut als duidelijke climax, Heilig, Heilig", de toezang niet als hoogtepunt? De heer Cuypers be kommerde zich daar in't minst niet om, even min bij de andere reyan. Verder : Riminicanties van allerlei aard (ze ft aiu Terwa" het bekend melodrama 1) wil ik niet voor de hand weg noemen. O jraprunkelijkheid wil ik niet eexs vergen. Maar wóar Karakteriseerde de componist a Btsutinient, volledig genoeg om het even te kunnen meevoelen ? Het valt mij hard dit te zeggen, omdat, wat Booyaards schiep mij Draagt te zwijgen. Maar da1: muz kale abracadabra tart me harder. Wat begreep Cnypers van Vondal ? Waar bleef het -oezonkene, de rijpe gedachte, het eindelooza gevoel, de staateia der con ceptie, het contemplatieve, het goddelijke van den dichter by dezen componist ? Wie kan al die ordinaire herinneringen aan B >ooische kerkmuziek, aan Roomsche kerkhedjes, vooral in het gedragen» der reyen, ook maar duldbaar vinden ? Genoeg. Ik hoop dat een tooneelcriticus zóó veel goeds zegt daïhet dezen wauklank emooit. A's Lucifer tracht ik geweld te keeren met geweid, hier dUharmonit» met disharmonie, bombast met scherpe woorden. De uitvoering behotf ik gelukkig niet te bespreken; er is met het orkest zooveel achter de coulissen voorge vallen, dat het onbillijk ware Cuypers over een slechte uitvcering van zy n muziek lastig te vallen. MATTHIJS VEKMEULEH. iiuHiiiiiiiumiiiiiiiiiiMiini twintigtal büvrouwen, heeft niet zijn voor keur? Daar was begoem Tamar, de vrouw, die hem het eerst een zoon had geschonken : deze bleef buiten beschouwing. Zy was oud, en zoo zügeen nicat van den Sultan ware geweest, had hij haar reeds lang geleden een scheidbrief gegeten, want haar humeur zon zelfs de ingewanden van den zachtmoedigen AH vergald hebben. Daar was Sjekerlebhanoem, die haar naam van Suikerlipje" eer aandeed, indien hare kussen niet eerst vergiftigd werden door hajr vinnig geky'f;, daar waren bibi Heyat en bibi Fatma, de twee jongste, de twee mooiste, uiterlijk hourfs nit den Tuin der Gelukzaligen", maar een karakter l... De adder of de schorpioen zijn niet giftiger. Niet alsof hadsji Mohammed-el-Baghdaii volkomen zonder gebreken ware, ofschoon dan door ieder in het groote Golconda om zijn Wetsbetrachting geprezen. Helaas, hij wist het: hij was zeer jaloersch; niet enkel jaloersch, wantrouwend; zelfs de zestig-jarige begoem Tamar: leelijk als een sluipmoord, zwaarlijvig ala een kanonskogel, had geen leven bij hem. Hij was zelfs jaloersch van de spiegels in het zanana,; jaloersch van de vogels als zijn vrouwvolk by zonsondergang op het dak een luchtje gingen scheppen; jaloersch van den kornak, op den nek van den olifant, waarmee de dames in een met zware tapijten omhangen tentje, op den rag van het dier, uitgingen tot een bezoek aan een van de begoem» in het vorstelijk zanana van het kasteel. Zoo was dan hadsji Moham med voor de lieden der Bazaar het voorbeeld van iemand, die alles bezat, dat een slaaf Gods gelukkig kan maken en toch niet ge lukkig is. HU' bezat gezondheid, geleerdheid, rijkdom, de gunst zijns vorsten en de achting der menigte, vele zonen en kleinzonen ... maar bij deze gunsten van Allah had SjaKin n gave gevoegd: een overdadige geneigd heid tot het vrouwelijk geslacht, en dit deed alles te niet. Met al zijn geluk was hadsji Mohammed een ongelukkig man. Wilt gij weten hoe Johannes van Nyendaal, die in dat jaar anno 1663 als Sacundo mede aan het hoofd stond der Golconda'sche zaken van de Edele Compagnie, dacht over het geluk, dat eigenlijk ongeluk was, van hadêji Mohammed? Hij gunde het den ouden schobbejak van harte. Als Christen, ijverig Twee Drdmi'i, door P. H. VAN MOBH KEBKBN JB., S. L. van Looy, Amster dam, 1910. Wat is een tijd zonder luister? Wat is een tijd zonder God?" Aldus Jac. van Looy in de donkere Keer vaa zij a Tijdzang, de O ie aan Rambrandt. En wanneer men een kunstenaar als van Looy zoo spreken hoort, een kunstenaar die de motieven voor zijn werk voor een goed deel in het leren om zien heen heeft gevonden, en die van zulk leven stukken ku ast gemaakt heeft, wolkeden verbrokkelden lydtrotseeren, door hua innerlijke kracht en... luister, dan zal men het andere kunstenaars min der kwalijk nemen, dat zij een toevlucht gingen z eken in tijden van het verleden die oreedar waren en van sterker glans. Kwa ijk nemen: dit slaat natuurlijk slechts op bet zoeken van een toevlucht in zulke lijden. Want zeker zou men niet gaarne de kunst verken m men van die bizonder geaarde, visionnair aangelegde per sonen, die in het verleden prachtige dingen zien van kieur en beweging en vervuld van een bepaa den geest, en deze rijke verschijningen in hunne werken konden vast le*gen. En waarlijk niet minder erkent men de schoone re-uitaten, welke in verschillende tijden verkregen zijn, wanneer de kunstenaar z ca door een oud verbaal, een sage, legende, een brot historie, ut t inspireeren en hij het door -/.ija eigen verbeelding herleven deed; waarbij de M e n s c b, ge y k deze aan de ziel van hem, kunstenaar,in ZIJD, 's Menschen, verschi lende innerlijke kanten bewust gew >rden waj, aldoor als het meest wezenlijke materiaal bleef gehandhaafd. Het werk toch kaa dan sooas breeder worden; demogelijk heden ziju nvnder beperkt. En sterker; om dat, in hfet algemesn gesproken, de schrijver, indien hij niet te zeer hecht aan historische bisondariieden, eerder het essentielle zal blijven zien dan hij die Ie'en beeldt uit den eigen tijd. Het bijkomstige en voorbijgaande dringt zich minder aan hem op. Het lijkt echter, wanneer men het laatste werk van Dr. Van Moerkerken, jn Twee Drama's," leest, of deze schrijver wel een toe^lacat gezocht heefc in oude tijden. HU die trouwens reeds door zijne speciale studiën die tijden zal zijn gaan bewonderen en zal hebben liefgekregen. Niet als werk van kunstenaars gelijk de hierboven vluchtig zescaetste, doen de Twee Drama's" ala natuurlijk gegroeid en innerlijk levend aan. Het zoeken van een toevlucat houdt immers esn bewuste wil, eep opzet in zich. En dat is, blijkt ook hier weer, niet ongevaarlijk. VVie van ons zou niet gaarne Siakeapeariaansche aeroëa-drama'a wenschen te fcieppec. Maar indien wy het met veel energie en na erns'.ige studie tot niets wezen lijkers zouden brengen dan tot een oproeping vaa schimmen, zu len wij allicht beter doen wat dichter bij huis te blijven. Hot b <ek van den heer Van Moerker ken bevat, zooals de naam reed-i aanduidt, twee stukken. Ein ervan is getiteld Da Dood van Keizer Otto HL," het volzecde Coristus op de Alpen". Da Dood van Keizer 0;to III" spaelt te Aken en Boma in de jaren 101)0 en 1001, Curistus op da Alpen" te Emarun en ia de Fransche Alpen, op het einde van de XVIa eeuw. Chrittus op de-Alpen" bedoelt ons voor oc-nen te voeren ontaarde kerkvorsten en verschrikkingen der inquisitie, met als hunne tegenstellingen: bergbewouers die temidden van een vrije en grootsche natuur zuiverder een godsgavoelen Hebban verkregen, tot welk godsgevoelen de in de zonde verdoolde heldin Mtgdalena (Magdalena!) en de fanatieke vol geling der inquisitie Hugo Pioreri worden bekeerd. Die iter bij het levende, staat het drama De dood van Keizer Oito III". En oi wij er goed aan doen of niet, wij fantaaeeren voort over de persoon van den schrijver. Zoo vinden wij dan verwantschap tusachen dezen scarijver en zijn Kaizer Otto, Ouo III, den Germaan, doch keizer van het groote Roomse h-Duitsche Rijk, beheeracher dus ook vaa Rome. Beheerscher van Rome doch slechts in naam. Want deze Westerling en Rome, zij Remonstrant, kleinzoon van een geloofs strijder, die in Utrecht op den kanael was gestorven, verfoei ie hy het, dat een man, ai ware hij dan aanhanger van den Mohammedaanscben dwaalleer, vier vrouwen hield, ongerekend de bij wij ven. Als dienaar van de E iele Compagnie door hadsji Mohammeds wettelijke uitspraken in de zjo vaak voor komende geschillen mat de onbetrouwbare Moorsche" kooplieden van Woloonda meer dan eens belangrij i geschaad, vreesde hij hem. Als spichtige en aamborstige tering lijder, die zich, ofschoon in de kracht zijner jaren, moest ontzien, benijdde hij hem. A.lejong boekhouder, die gaarne vooruit wil komen, bij de herhaalde afwezigheid van het hoofd Hartsinck, aansprakelijk voor den goeden gang der zaken van het in eenige jaren zoo belangrijk geworden kantoor van Golconda, moest hij hem te vriend houden. Want de oude duitendief vermocht veel op de gunst van den Sultan, wiens jacht naar schatten en wiens wulptchheii de zijne esniga duizenden malen overtrof. Maar iögoed wist de jonge dienaar op dezen moeüijken buitenpost der grootmachtigen Compagnie zich-zelf geweld aan te doen, lat de oude hadsji Mohammed voor senhor Nidalal, zooals hij hem noemde, genegenheid koesterde, en in den jongen Hollandaats", een put van wijsheid zag, waarin aij, ofschoon dan zonder zgne vrouwen te noemen, zijne urenlange klachten over zijn ongelukkig huiselijk leven kon uitstorten. Het is waar, dat de Edele Compagnie sinds een jaar of vier te Golconda oijzonder gezien was en ontzien weid, zoowel door den gierigen Saltan Abdoellah, als door zgne hebzuchtige ministers, van wie de kadi, hadeji Mohammed, wellicht de ergste was. Oader vroegere hoof den waren twintig jaar lang da zaken in Gjlconda, deze groote en volkrijke stad van dat gedeelte van Voor-Indië, 't welk men de Dekkan" noemt, druilerig geweest. Maar nauwelijks had van den Gouverneur-Generaal's zetel aan de Hooge Tafel te Batavia de groote generaal Joan Maetsuycker zijn macatiue bezieling doen gevoelen in al de honderden kantoren der Edele Compagnie over heel het Oostelijk halfrond verspreid, of ook hier was de handel tot bloei gekomen. In 1661 had het tegenwoordig opperhoofd Willeoi Carel Hartsinck, in de hoofdstraat naar het kasteel van Goleonda een versterkte logie doen bouwen op de plaats waar de Compagnie een gebouw van met kalk beverstian elkander niet Maar toch gaat Otto's verlangen meer naar Rome dan naar hè' snd^re deel van zijn Rjjk. Hoor hoe hij spreakt tot den Gaest van Karelden Groote: Wat trekt mij dan, mijn Keizer,naar het Zuiden En hooge zon en blauwe luchten he« n, Naar 't bloeiend paradijs dier groene bergen Waar nooit de kille damp van 't noorden hangt, Naar de oude monumenten van 't verleêD, Zuilen en wondre beelden, nu vergaand Ond-r de doornen der vergetelheid... Wat stem trekt my naar R jme, 't gouden Rome, En roept mij toe dat ioms eenwig is?" Hij wil Rome nieuwen glans verleenen. Rseds eerder had hij geiegd: Maar Rome zal het geestelijk toppunt zijn Van daze wereld " Doch Rome laat niet zich bezitten door den vreamdeling. De opstand wordt beli chaamd in Crescentius, Crescentius die in de oogen van het volk een held is, hij: hun wil, hun peest, maar die door Otto zouder inner als de aanvoerder van een barbaarsch gepeupel", van een rooversbent" wordt be schouwd. Reeds eenmaal heeft de Keijer Crescentius' dood tot ballingschap verzacit". Als bij echter opnieuw in Otto'g handen valt, dan is er geen genade meer. Crescentias is op Mons Milm aan het doodenhout" gestorven, maar zijn geest en zijn kracht leven in Rome voort. S'ephania, Crescentius' vrouw, zal het werk van den doode voortzetten. Hartstochtelijker, me sleepender i-j haar woord, door smart en wraakzucht. Ononikoombaar is zij door hare heerlijke vrouwlijke gcaoonheid. Reeds tchijnt het lot ook van Stephania beslist. Ook aij moat op Mons Malus sterven. uit een venster van het paleis volgt Olto Stephania's gang naar den berg. Ea ook hu, hy eerder nog clan een ander, komt onder hare bekoring. Vraagt hij zich niet af: Kan Rome leven in een enkel hart" Zijn antwoord luidt: Rome leeft in haar. . het onsterflijk schoon Van woud en stroom en berg en menachlljk beeld, Alles leeft in haar, in dit wondre hart". En: Zj zal niet sterven: als haar oog zich sloot Voor goed, dan zou ook R >me in nacht ver zinken". E m voirtraflijke gedachte was het van deu schrijver, de micht die Koine uitoefent op da verbeelding van den keizer, te verparsoonlijien in eene, daze v OJ*T. Ta meer, wijl dit geschiedt kort nada", boodschappers slecate tijdingen hebben gebracht aan het Hof. Rome verzette zich tngen Otto's heer schappij, doch nu komt men ook elders in opstand. B.sschop Heribert verkondigt : Langs Rjjn en Elbs en 't strand der noor derzee Viammen de kerken in een heidense a vuur: Geen sterke Keizersband bedwingt de Denen. En aeh, men ro pt om u, men wil u zien, Mijn Keizer ! Velen zeggen : 't is een Griek, Die in het verre Rome oisrijs beheerscht, Geen Duitscher, want hy schuwt het noordsche land." Vast kleriit Otto zich aan Stephiana. Zg is zijn toevlucht; in haar zal hy 3o ne bezitten. Rome aan mijn hartl Mgn Rime's lippen kussen, Hare oosten peilen l Maar waarom de nacht Dat Rime bruid is, onze schoonste nacht Geloren op een bed van kille sneeuw?" Ea als bij in heur armen, door haar ver giftigd, sterft, dan: Stephania: Ziet gij uw Rome nn ? Ziet gij den droom In al zijn y'delneid, een gouden wolk... Ziet gy uw leven dat op Rome's rots Strandde, uw kort bestaan, iw jonge ziel Die, afgewend van 'c verre vaderland, Een vreemde wereld te verwinnen dacht, Niet wetend van dier wereld eigen zie).... Rome heeft u gedood, de ziel vanRamel" *** De heer Van Moerkerken heeft het hero sche van oude tijden willen doen leven in streken planken be;at. Het stond op geringen afstand van het plein, naar zyne vier hoektorens de tjfhar-mmar genoemd, kruispunt van de twee drukste verkeerswegen der stad. Minder groot, zeker, dan het koninklijk paleis, tegenover haar een der hoeken van het fjehar-menarplein, minder prachtig dan, op den ander en hoek, de moskee door den voorvader des sultans naar het model van het Mekkaanscae heiligdom gebouwd, of schoon op een waarschuwend dro imsjesicht nooit voltooid, wai de logie der Compaguie toch ean der sieraden van het aan schoone gebouwen en tuinen zoo rijke Hyderabad. Zij had althans het aanzien der Hollandsche Compagnie zeer verhoogd. Maar dit aanzien werd door den staat, dien de Hollanders er voerden nog versterkt. Niet kon Hartsinck, het opperhoofd, uitgaan, of, by' dezes ontsten tenis, Jan van Nyendaal, zoon toch maar van een eenvoudig Utrechtsch predikant, Ramonstrantsch nog wel, of zgn met zilveren hoofdstel opgetuigde paard, als hij reed, zy'n met zilver baslagen palakyn, als hy zien door acht zwarte slaven liet dragen, gingen hoorn blazers, fluitspelers en trommeislagers vooraf, en tenminste twintig inlandsche soldaten van de honderd, die de Edele Compagnie in de Golconda'sche logie hield, omstuwden en volgden hem. Maar... althans aan Jan van Nijendaal was de se pracht besteed. Hij wilde wel zoo. Voor een Hollander, voor een sahtb hollandaati, was hy wel wat slordig; borstels by voorbeeld waren in het toch zoo stoffige Hydrabad voor zyne fluweelen en satijüen kleeren niet gemaakt, maar van de kostelijkste stof waren zij etéds. O, zeker, Hartsinck en hy, die twee dienaren der machtige Compagnie te Golconda, werden algemeen geacht, want ten eerste konden de kooplieden in de Bazaar en de wevers en ververs in het land getuigen, dat de Goempanie Wolandaats" de nijvere bevolking een aardige duit liet verdienen, maar tevens, dat die jonge Hollandsche koop lieden, al waren zij ook Christenhonden", al bezaten zij ook dat roodblonde haar en blauwe oogen, waarvoor de Geloovigen ge waarschuwd werden op hun hoede te zyn, met uitzondering van chalief Oaman roem over zijn nagedachtenis! reeda door de gealepenheid van hun verstand waardig waren Oostersche mannen, wat mér zagt: Mannen des Heils" te zijn. En dan, welk een taal kennis l Zelf* hadsji Mohammed, de opperkadi, had daar respect voor. Hindoestaansch zijn werk. Wy leggen den nadruk op: willen. HU heefc het willen doen leven in het drama geschreven in verzen. EB, ons bepalende tot de schrijfkunst, gelooven wij met hem, dat het zeer breede, diepe en grooteche, het meest volkoman zich in verzen uiten zal. Komt een kunstwerk op natuurlijke wijze tot stand, d. i. zonder die opzettelijkheid welke een natuurlijken groai verstoort, dan zal het innerlijk» als vanzelf den vorm bapalen. De auteur die voor het tooneel schryft en menschen tegenover elkaar zet uit het kleinere leven, zal uit den aard zyn dialoog niet gaan styleeren. Zjn dialoog zal het dichtst de spreektaal naderen. Vat de auteur samen, bepaalt hy zich niet bij het tijdelijke, en vermag hy in zgne personen reeds iets van het maer e4 entieelm-nschelyke te belichamen, dan zal de dia loog meer gedragen en van breeder zegging worden en zich van de gewone spreektaal verder verwyderen. Toch zal een dergelijke dialoog niet als onwerkelijk aandoen. Men zal haar da lelijk accepteeren als de eigen uitingswijze der handelende personen, indien het innerlijk leven op ie hoogte staat vau den vorm. En dit onmiddellyk-ale-'eveB-aanvaarden geldt niet minder voor het drama in verzen, het drama in verzen dat, en hiermede zyn wrj tot ons uitgangspunt teruggekeerd, ten slotte de eenige vorm zil wezen voor iets dat noj weer verder, nog meer essen tieel is: voor het waarlyk ze ar breede en diepe en grooteche. L?efc dat breede en diepe en grootsche inderdaad in het woord van den schrijver, dan zal het geschrevene daarbij niet alleen dan uiterlijken vorm hebben van verzen, maar zullen er ook naar het innerlijk verzan zijn ontstaan. Zoo kwamen echter niet de drama's van den heer van Moerkerken tot stand. Men voelt in deze verzen het leven niet dat zoo sterk is, dat het straffeloos verwerkt kon worden tot het uiterst-gestylearde. Het leven, dat juist door deze purificatie in hooga mite aan innerlijke kracht heeft gewonnen. Enkele verzen uitgezonderd, krijgen wij geen innerlijkheid die herschapen is in schoonheid. De figuren blijven vaag, en dichter dan by het vers staat het Woord van dan schrijver, naar ons gevoelen, bij proza, dat volgens bepaalde regelen is ge bonden. Waarby n'e5 kan worden ontkend, dat er een dialoog zou te schrijven rijn in ongebonden proza, die innerlijker was dan het Woord in Da dood van Keizsr 0;to III," en vooral in Caristns op de Alpen." Zeker erkent men ook in Twee Drama's" den schrijver voortdurend als een man vau smaak. Hij doet niet dik-op; hij overschreeuwt zich niet Maar het werk bly'ft te mat. Wij hadden wel eens het voorrecht den heer van Moerkerken te hooren spreken. Mat de herinnering aan de fijnheid van dat gesproken*woord en aan eenige kleinere ge dichten,vragen wij ons af, of y er niet goed aan zou doen, zelf eens dan raad te over wegen, dien hij den Gaest van Karel daa Groote gavea laat aan Keizer Olto: ?chouw in u-zelven, in uw volk.uw tgd?". FBANS MIJNSSBN. Di Kleine Koning, door FRITZ VON OSTINI, platen van HASS TELLAE, vertaling van TOP NAEFF. Bij Van Holkema en Warendorf te Amsterdam. Een prentenboek voor groote menschen, die, willen ze genieten, ook een beetje groote kinderen moeten zijn. Een aardig sprookje van een stiefmoedertoorenares, ean beeldschoone jonge koningin en een in slangen en dwergen omtooverde maatschappij. Een gevoelig sprookje van den bescheiden Ostini en uit het uitsch vertaald door onze schryfater mevrouw Top Naeff. Het is een kolossaal boekwerk, waar dit kleine sprookje in is vervat. Het is, inM u.chener sty'l, een vierkant geval, met groote vierkante prenten, en op alle druk oladen een vierkant peperkoek-bruin plakkaat, dat de groote letters van het verhaal draagt. Naar onzen verfijnden smaak is dit alles wat erg was de lingua franco, over geheel Voor-Indië. Senhor Araeninck" zooals Hartsinck genoemd werd, sprak het als een man van de Indische geldwisselaarskaste. Ook de taal der Japanneezen sprak hy. Nu dit kon men in de bazaar te Hijderabad niet beoordeelen. Man wiet er amper wat dat voor lieden waren, de Japanneezen. Maar als het op taalkennis aankwam verwonderde men zich voor die Hollanders over niets. Senhor Nidalal" daar entegen sprak niet alleen Hindoestaansch, maar oöPerzisch, zoo goed, dat zelfs de Pdradgsiyke Firdauzi, de goddelijke dichter der Sjaknamé", er pleizier wat zeg ik? de lieflijke Hafis er voldoening van gehad zou hebban. Nauwelijks hoorde men aan zyn uit spraak, dat hy niet tusachen de rozen van Sjiraz geboran waa. En dit kon men in Gjlconda wel degelijk beoardeelen, want Perzisch was er de hoftaal. Wat de landstaal, het Tallinga, aangaat: hij kon daarin een gesprek volhouden met de best bespraakte Brahminen van het land, en in het Portugee-ich met den geleerdste pidres, indien hij dat gewild had. Maar hij wilde niet, want voar alles wat Roomsch was, gevoelde hy een haat en afkeer, zooals in de M u zei mansche wereld de volgelingen vau AU slechts voor de Roodkoppen" gevoelen, die de aanhangers zijn vau den door hen gevloekten chalief Omar. Ganoeg om te kennen te gevan, dat deze jonge Utreeitenaar in dienst der Edele Compagnie in de beroemde stad Golconda, of eigenlijk Hyderabad, zeer gezien was bij Muzelman en Heiden. Het geviel dan aan het eind der maand, die wij Hollanders, Maart noemen, wanneer geheel Indiësnakt naar de eerste verfrisschiug vau het regengetij de, en de hoofden niets meer dan den aemechtigmakenden zonncgloed behoaven om dol te worden, dat na een henge uiting van jaloerschheid van den heer des huizes, deu eenvaardigen hadsji Moham med, gevolgd door een mokkende verzoening, bibi Heyat, zyn Hindoestaansche vrouw, dacht, dat hij aan Suikerlipje hanoem, die Perzische hondin, dochter van een hondin," iets meer van zyne lief koozingen en verdere gunsten had gegeven dan aan haar. Denken en uiiflappen was by bibi Heyat n. Een algemeene scheld- en kijfatryd, waarvan het gerucht niet binnen de zware muren der

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl