Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O R K E D E R L A N D.
No. 1744
ongetwijfeld ook hél wat plaatsen verbeterd,
die naw d« opvatting van een jonger geslacht
eer verklaring dan verbetering behoeven.Maar
deze zeer vruchtbare, onverpoosde
emendatiearbeid is roor hem nooit hoofddoel geworden.
Vooreerst wasdetextkritiek voor Van Her
werden ean onmisbaar hulpmiddel bij ;.ijn
bewerking van tal van texteditie?. De bijzon
der* waarde dezer ni'gaven, zoowel die van
Herodptaa en Toncydides, als van enkele
tragedies of blijspelen, was evenwel naar
inga persoonlijk gevoelen meestal niet zoo
zeer gelegen in de te x t ver bet erin gen zelf, die
meestal scherpzinnig, maar niet zelden
onnoodig schynen, als in de uitnemende kennis
der Helleeneehe taal en literatuur, welke uit
de toelichting tot ons kwam. EQ die
voortrtfljke taalkennis stond nooit stil by het
alg-maen bekende. In een tyd»ak toen de
studie der Grieksche inscripties hier te lande
nog in hare kindsheid was, bracht Van Her
werden belangrgke en suggestieve bydragen tot
de kennis harer grammatica; het Ie ren der
Grieksche taal in hare dialecten is h\j onver
moeid bly ven beUndeeren, en optimist als
deie stoere werker was hjj heeft in jaren
langen arbeid nit de telkens nieuw aan het licnt
komende inscripties en testen, een Lexicon
Oraectan suppletorium et dealt cticum aangelegd
en gepubliceerd niet afgeschrikt door de
stellige wetenschap dat zulk eene lexico
grafische arbeid feitelijk de kracht ran nen
geleerde te boren gaat, doch veeleer galeid
door het bewustzijn dar, waar n man de
fundamenten legt anderen gemakkelijker en
«ekerder voortbouwen.
Bg dien lexicografischen arbeid, die zijne
rnrtelooze rast steeds bezig bfald, kon het
niet anders of ieder nieuw stukje Grieksch,
dat nit de graven van Egypte tot ons k «am,
vond ook on middellij i zijn weg naar de
TJtreehtgche studeerkamer. Ik wil wel be
kannen dat bij de bewerking dier nieuwe
vondsten d» betreurde geleerde meastal meer
dan bij eenig ander onderdeel van Z'jn
veeloenvattenden arbeid mijne dankbare bewon
dering heeft gewekt. Welke fmchheid van
taalkennis in de verk'aring dier dik wij s
moeilijk verstaanbare geschriften I Welke
vindingrijkheid in hunne emendatie! Hoe
leeft zulk een mimus van Herondas, zulk
eene oratie van Hyperides, ala Van Herwerden
het nog niet of te nauwernood door een
anderen geleerde ter hand genomen stuk
emendeert en commentarieert. En bovenal
hoe wairdeert men bij zulk eenen arbeid
zijne algemeene letterkundige ontwikkeling.
Immers al heeft de on vermoeide ar beider,
die thans rust, zelden of nooit getracht in
grooteren pynthetisehen arbeid ons het beeld
van de ondheid dat hij in zijnen geest droeg
téschetsen, de hoogleer aar die reeds in zijne
inangnreële oratie van 1861 de onmisbaar
heid van de kennis der moderne po.ëzie voor
den klassiekenjiterator predikte, heeft zich
niet opgesloten binnen de enge grenzen van
teztcritiek of grammatica, maar het lite
raire leven der oudheid gekend en gevoeld
als gedeelte van ne groute geestesstrooming.
8 i chts algemeene lijnen zijn ia dezekorte
schets gegeven. Voor eene uitvoerige aan
duiding van Van Herwerden} speciale
verd'ensten als Graecus is het hier evenmin
de plaats, als voor eene catalogizeerende
opsomming van zijne werken. Ook valt, op
een siuiiegebied als dat der oude letteren
elechts zelden eene bepaalde ontdekking, eene
uitvinding, eene nieuwe wet ie boeken op
den naam van een bepaalden geleerde. Waar
aan herkennen wij dan de grooten onder
ons? Niet in de eerste plaats hieraan dat
het buitenland hen kent ofschoon voor
zeker Van Herwerden in Engeland en Frank
rijk, ja zelfs in Duitschland bekend en ge
erd was doch hieraan, dat de oude
schrijvers-ons telkens dn meer vertrouwd n
meer geliefd zijn wanneer we hen lezen
onder de voorlichting van zulke verklaar
ders. Zulk een man was Henri van Herwerden,
en dat is de oorzaak waarom wij zijn naam
in eerbiedige herinnering zullen bewaren.
A m s t., 2 L Nov. 1910.
K- KUIPBB.
ttllllllllHlimi
IIIIIHIIIIIHIH
ie nier zonder zonde is,.. !'
(Schets uit den tijd der O.- 1. Compagnie)
DOOR
MA.URITS WAGESVOORT.
Wat hadsji Mohammed, de opperkadi van
Go'.conda, ook deed om den vrede tuaschen
zy'ne vier vrouwen te bewaren, het was te
vergeefs. Daar was in zyn hnia dagelijks een
lawaai als in dsjehtnnum. Onnoodig te zeggen,
dat hij- zelf geen aar leiding gaf tot dat twiaten
en ge «ij f. Had hij niet driemaal den pelgrims
tocht gemaakt raar het middenpunt der
wereld, het heilige Mekka; niet te Medina
gebeden aan het graf van Zijn Hoogheid
den Profeet, wiens naam de Gaprezene" zy
tot het einde der dagen, amen I
Was hij niet voorganger in de Wet in dit
lichtzinnige Hyderabad, door Geloovigen en
honden meestal Golconda genoemd, naar het
naburige slot des Sultans? Nn dan, hoe zou
hq oorzaak van twist geweest zyn in zyn
huis? Niet een gesuikerde dadel, niet een
paar muiltjes, niet een sieraad j e schonk hij
aan zyn eene vrouw mér dan aan de andere,
zooals Zyn Hoogheid het verordonneerd had.
Hadiji Mohammed-el-Baghdadi hield zich
streng aan dit voorschrift der Wet.
Wat nu i.yne lief koozingen betrefc : daarover
laat geen man van fatsoen zich uit. Buiten
dien hij was zeventig jaar. Toch een krasse
grysaard, grysaard" by wijze van spreken.
Want met de duurste hennéin de Bazaar te
koop, had hy aan zy'n baard "en haar een
prachtige blauwzwarte kleur gegeven, rst ;
toen, wyl hy opmerkte, dat het zwart te veel
afstak bij het tanig blank zijner gelaatskleur,
de rijkste schakeering van koperrood. Hij
. was ongebogen, zyne zwarte oogen vonkelden
in hunne diepe kassen, zijne tanden waren
nog zoo wit en sterk als die van een jonge
hyena. Dus mocht hij soms vleiende woorden
vernemen van Goda Schaduw op aarde",
Sultan Abdoellah, wiens macht ter wereld
geen grenzen kende, en die over zyn rijk,
ja over geheel Hindoestan regeerde als de
zon in den hemel, al beweerde dan de
GrootMogol nog machtiger te zyn dan hy. Echter,
welke Man des Heils" gezegend, dat is ge
straft met vier vrouwen, ongerekend een
loost ie is HUM*.
De mutiek in Lutffer.
Ik waardeer het magnifi ke werk van
Booyaards en nog meer zün streven, zóó zeer,
dat het mij moeite kost, de muziek, het ge
ringe deeltje van die groote daad, te kleineeren
met mijn «oord, dit nietige e'elantyntja te
vellen, dit dwaze figuurtje, dat een reus nad
moaten zijn op het majestueuze voe's'.uk, weg
te slaan van zijn aanmatigende hoogte. Het
kost mj moeite, omdat ik alles respecteer
wat Rooyaards aan d*n da ir bracht. Maar
waarom zacht zijn met zoete fiV ffl idderijtj 93
waar men Vondel gnechonnen, geparodieerd,
de statigheid van R >!and Holst en al het
rythme der spelers uit hun evenwicht gebeukt
ziet, door deze muüek, voor het meerendeel
een clownerie van hotsende geluiden op da
maat der groote trom 1
Wat is het essentie )le van Vondel? Rast,
barmonie, evanredigQ*id, afronding, allemaal
synoniemen in een se' 002 geheel. Men voni
ze misschien terug bij de andere medewerking
maar niet in de mnzi<-k van den heer Cuypers.
Het ontbrak in de tonen: De klare scheiding
van teer en tnw, van rustig en wild, van
zachtheid en kracht, van goed en kwaad, al*
wilt, «vas er niet. Hij neemt twee contra
teerende motieven goei, maar wat een war
boel, behalve de slapheid, reeds i a bun opzet,
wat een onmuzikaliteit, onlogica in de var
werking ; wat los, onsamenhangend, leeg l Het
ontbrak in de orcaeatratie: Een onder ver
deeling van ensemble ia gr o apen van instru
menten was niet me-w te bakenner. Uit
laat ik daar. Doe a on walke raden dat
massieve slagwerk, kleine en groote trom,
triangel, pauken, klik, (ein pieu o-gong)
naast dat oeuterige iroepje vaa enkele strij
kers, een paar fagotten, claiinet en hobo en
hoorns? Men miste tder alle verhouding.
Het ontbrak in de klanken. Een bas is ner
gens te hooren geweest. Ten vierde ontbrak
het in de cmceptie der bedrij <en. De eerste
rey klonk geiyk de tweede, dj tweade gelijk
da derde, dase als de vie:de en die als de
vüfde. Da kracht vaa Op, trekt op, o gij
Luciferisten", lag in de declamatie dar
spelere. Het banale marach d^uatjo dat er nu
en dan toevallig boven uit giebelde, ba i
er 'c allerminste aandeel aan. .ik den
gang der actie heef: de heer Cnypers niet
kunnen vatten. Tan vijfde: Van het icnerlyk
leven der reyen zelf heeft hij ook niets ge
voeld. No. l bijv. miste hier alle beweging
en architectuur. Gaeft Vondel: Wi9 i» het,
die zoo boog geztten", da zang, niet als
opzet, Dat 's God," de teg«n;aug nut als
duidelijke climax, Heilig, Heilig", de toezang
niet als hoogtepunt? De heer Cuypers be
kommerde zich daar in't minst niet om, even
min bij de andere reyan. Verder :
Riminicanties van allerlei aard (ze ft aiu Terwa" het
bekend melodrama 1) wil ik niet voor de hand
weg noemen. O jraprunkelijkheid wil ik niet
eexs vergen. Maar wóar Karakteriseerde de
componist a Btsutinient, volledig genoeg
om het even te kunnen meevoelen ? Het
valt mij hard dit te zeggen, omdat, wat
Booyaards schiep mij Draagt te zwijgen.
Maar da1: muz kale abracadabra tart me
harder. Wat begreep Cnypers van Vondal ?
Waar bleef het -oezonkene, de rijpe gedachte,
het eindelooza gevoel, de staateia der con
ceptie, het contemplatieve, het goddelijke
van den dichter by dezen componist ? Wie
kan al die ordinaire herinneringen aan B
>ooische kerkmuziek, aan Roomsche kerkhedjes,
vooral in het gedragen» der reyen, ook maar
duldbaar vinden ? Genoeg. Ik hoop dat een
tooneelcriticus zóó veel goeds zegt daïhet
dezen wauklank emooit. A's Lucifer tracht
ik geweld te keeren met geweid, hier
dUharmonit» met disharmonie, bombast met
scherpe woorden. De uitvoering behotf ik
gelukkig niet te bespreken; er is met het
orkest zooveel achter de coulissen voorge
vallen, dat het onbillijk ware Cuypers over
een slechte uitvcering van zy n muziek lastig
te vallen.
MATTHIJS VEKMEULEH.
iiuHiiiiiiiumiiiiiiiiiiMiini
twintigtal büvrouwen, heeft niet zijn voor
keur? Daar was begoem Tamar, de vrouw,
die hem het eerst een zoon had geschonken :
deze bleef buiten beschouwing. Zy was oud,
en zoo zügeen nicat van den Sultan ware
geweest, had hij haar reeds lang geleden
een scheidbrief gegeten, want haar humeur
zon zelfs de ingewanden van den
zachtmoedigen AH vergald hebben. Daar was
Sjekerlebhanoem, die haar naam van Suikerlipje"
eer aandeed, indien hare kussen niet eerst
vergiftigd werden door hajr vinnig geky'f;,
daar waren bibi Heyat en bibi Fatma, de
twee jongste, de twee mooiste, uiterlijk hourfs
nit den Tuin der Gelukzaligen", maar een
karakter l... De adder of de schorpioen zijn
niet giftiger.
Niet alsof hadsji Mohammed-el-Baghdaii
volkomen zonder gebreken ware, ofschoon
dan door ieder in het groote Golconda om
zijn Wetsbetrachting geprezen. Helaas, hij
wist het: hij was zeer jaloersch; niet enkel
jaloersch, wantrouwend; zelfs de zestig-jarige
begoem Tamar: leelijk als een sluipmoord,
zwaarlijvig ala een kanonskogel, had geen
leven bij hem. Hij was zelfs jaloersch van
de spiegels in het zanana,; jaloersch van de
vogels als zijn vrouwvolk by zonsondergang
op het dak een luchtje gingen scheppen;
jaloersch van den kornak, op den nek van
den olifant, waarmee de dames in een met
zware tapijten omhangen tentje, op den rag
van het dier, uitgingen tot een bezoek aan
een van de begoem» in het vorstelijk zanana
van het kasteel. Zoo was dan hadsji Moham
med voor de lieden der Bazaar het voorbeeld
van iemand, die alles bezat, dat een slaaf
Gods gelukkig kan maken en toch niet ge
lukkig is. HU' bezat gezondheid, geleerdheid,
rijkdom, de gunst zijns vorsten en de achting
der menigte, vele zonen en kleinzonen ...
maar bij deze gunsten van Allah had SjaKin
n gave gevoegd: een overdadige geneigd
heid tot het vrouwelijk geslacht, en dit deed
alles te niet. Met al zijn geluk was hadsji
Mohammed een ongelukkig man.
Wilt gij weten hoe Johannes van Nyendaal,
die in dat jaar anno 1663 als Sacundo
mede aan het hoofd stond der Golconda'sche
zaken van de Edele Compagnie, dacht over
het geluk, dat eigenlijk ongeluk was, van
hadêji Mohammed? Hij gunde het den ouden
schobbejak van harte. Als Christen, ijverig
Twee Drdmi'i, door P. H. VAN MOBH
KEBKBN JB., S. L. van Looy, Amster
dam, 1910.
Wat is een tijd zonder luister?
Wat is een tijd zonder God?"
Aldus Jac. van Looy in de donkere Keer
vaa zij a Tijdzang, de O ie aan Rambrandt.
En wanneer men een kunstenaar als van Looy
zoo spreken hoort, een kunstenaar die de
motieven voor zijn werk voor een goed deel
in het leren om zien heen heeft gevonden,
en die van zulk leven stukken ku ast gemaakt
heeft, wolkeden verbrokkelden lydtrotseeren,
door hua innerlijke kracht en... luister,
dan zal men het andere kunstenaars min
der kwalijk nemen, dat zij een toevlucht
gingen z eken in tijden van het verleden
die oreedar waren en van sterker glans.
Kwa ijk nemen: dit slaat natuurlijk slechts
op bet zoeken van een toevlucht
in zulke lijden. Want zeker zou men niet
gaarne de kunst verken m men van die
bizonder geaarde, visionnair aangelegde per
sonen, die in het verleden prachtige dingen
zien van kieur en beweging en vervuld van een
bepaa den geest, en deze rijke verschijningen
in hunne werken konden vast le*gen.
En waarlijk niet minder erkent men de
schoone re-uitaten, welke in verschillende
tijden verkregen zijn, wanneer de kunstenaar
z ca door een oud verbaal, een sage, legende,
een brot historie, ut t inspireeren en hij het
door -/.ija eigen verbeelding herleven deed;
waarbij de M e n s c b, ge y k deze aan de ziel
van hem, kunstenaar,in ZIJD, 's Menschen,
verschi lende innerlijke kanten bewust gew
>rden waj, aldoor als het meest wezenlijke
materiaal bleef gehandhaafd. Het werk toch
kaa dan sooas breeder worden; demogelijk
heden ziju nvnder beperkt. En sterker; om
dat, in hfet algemesn gesproken, de
schrijver, indien hij niet te zeer hecht aan
historische bisondariieden, eerder het
essentielle zal blijven zien dan hij die Ie'en
beeldt uit den eigen tijd. Het bijkomstige en
voorbijgaande dringt zich minder aan hem op.
Het lijkt echter, wanneer men het laatste
werk van Dr. Van Moerkerken, jn Twee
Drama's," leest, of deze schrijver wel een
toe^lacat gezocht heefc in oude tijden. HU
die trouwens reeds door zijne speciale studiën
die tijden zal zijn gaan bewonderen en zal
hebben liefgekregen.
Niet als werk van kunstenaars gelijk de
hierboven vluchtig zescaetste, doen de Twee
Drama's" ala natuurlijk gegroeid en innerlijk
levend aan. Het zoeken van een toevlucat
houdt immers esn bewuste wil, eep opzet
in zich. En dat is, blijkt ook hier weer, niet
ongevaarlijk. VVie van ons zou niet gaarne
Siakeapeariaansche aeroëa-drama'a wenschen
te fcieppec. Maar indien wy het met veel
energie en na erns'.ige studie tot niets wezen
lijkers zouden brengen dan tot een oproeping
vaa schimmen, zu len wij allicht beter doen
wat dichter bij huis te blijven.
Hot b <ek van den heer Van Moerker
ken bevat, zooals de naam reed-i aanduidt,
twee stukken. Ein ervan is getiteld Da
Dood van Keizer Otto HL," het volzecde
Coristus op de Alpen". Da Dood van Keizer
0;to III" spaelt te Aken en Boma in de
jaren 101)0 en 1001, Curistus op da Alpen"
te Emarun en ia de Fransche Alpen, op het
einde van de XVIa eeuw.
Chrittus op de-Alpen" bedoelt ons voor
oc-nen te voeren ontaarde kerkvorsten en
verschrikkingen der inquisitie, met als hunne
tegenstellingen: bergbewouers die temidden
van een vrije en grootsche natuur zuiverder
een godsgavoelen Hebban verkregen, tot welk
godsgevoelen de in de zonde verdoolde heldin
Mtgdalena (Magdalena!) en de fanatieke vol
geling der inquisitie Hugo Pioreri worden
bekeerd.
Die iter bij het levende, staat het drama
De dood van Keizer Oito III". En oi wij
er goed aan doen of niet, wij fantaaeeren
voort over de persoon van den schrijver.
Zoo vinden wij dan verwantschap tusachen
dezen scarijver en zijn Kaizer Otto, Ouo III,
den Germaan, doch keizer van het groote
Roomse h-Duitsche Rijk, beheeracher dus ook
vaa Rome.
Beheerscher van Rome doch slechts in
naam. Want deze Westerling en Rome, zij
Remonstrant, kleinzoon van een geloofs
strijder, die in Utrecht op den kanael was
gestorven, verfoei ie hy het, dat een man,
ai ware hij dan aanhanger van den
Mohammedaanscben dwaalleer, vier vrouwen hield,
ongerekend de bij wij ven. Als dienaar van
de E iele Compagnie door hadsji Mohammeds
wettelijke uitspraken in de zjo vaak voor
komende geschillen mat de onbetrouwbare
Moorsche" kooplieden van Woloonda meer
dan eens belangrij i geschaad, vreesde hij
hem. Als spichtige en aamborstige tering
lijder, die zich, ofschoon in de kracht zijner
jaren, moest ontzien, benijdde hij hem. A.lejong
boekhouder, die gaarne vooruit wil komen,
bij de herhaalde afwezigheid van het hoofd
Hartsinck, aansprakelijk voor den goeden
gang der zaken van het in eenige jaren zoo
belangrijk geworden kantoor van Golconda,
moest hij hem te vriend houden. Want de
oude duitendief vermocht veel op de gunst
van den Sultan, wiens jacht naar schatten en
wiens wulptchheii de zijne esniga duizenden
malen overtrof. Maar iögoed wist de jonge
dienaar op dezen moeüijken buitenpost der
grootmachtigen Compagnie zich-zelf geweld
aan te doen, lat de oude hadsji Mohammed
voor senhor Nidalal, zooals hij hem noemde,
genegenheid koesterde, en in den jongen
Hollandaats", een put van wijsheid zag, waarin
aij, ofschoon dan zonder zgne vrouwen te
noemen, zijne urenlange klachten over zijn
ongelukkig huiselijk leven kon uitstorten.
Het is waar, dat de Edele Compagnie sinds
een jaar of vier te Golconda oijzonder gezien
was en ontzien weid, zoowel door den gierigen
Saltan Abdoellah, als door zgne hebzuchtige
ministers, van wie de kadi, hadeji Mohammed,
wellicht de ergste was. Oader vroegere hoof
den waren twintig jaar lang da zaken in
Gjlconda, deze groote en volkrijke stad van
dat gedeelte van Voor-Indië, 't welk men
de Dekkan" noemt, druilerig geweest. Maar
nauwelijks had van den
Gouverneur-Generaal's zetel aan de Hooge Tafel te Batavia
de groote generaal Joan Maetsuycker zijn
macatiue bezieling doen gevoelen in al de
honderden kantoren der Edele Compagnie
over heel het Oostelijk halfrond verspreid,
of ook hier was de handel tot bloei gekomen.
In 1661 had het tegenwoordig opperhoofd
Willeoi Carel Hartsinck, in de hoofdstraat
naar het kasteel van Goleonda een versterkte
logie doen bouwen op de plaats waar de
Compagnie een gebouw van met kalk
beverstian elkander niet Maar toch gaat Otto's
verlangen meer naar Rome dan naar hè'
snd^re deel van zijn Rjjk. Hoor hoe hij
spreakt tot den Gaest van Karelden Groote:
Wat trekt mij dan, mijn Keizer,naar het Zuiden
En hooge zon en blauwe luchten he« n,
Naar 't bloeiend paradijs dier groene bergen
Waar nooit de kille damp van 't noorden hangt,
Naar de oude monumenten van 't verleêD,
Zuilen en wondre beelden, nu vergaand
Ond-r de doornen der vergetelheid...
Wat stem trekt my naar R jme, 't gouden Rome,
En roept mij toe dat ioms eenwig is?"
Hij wil Rome nieuwen glans verleenen.
Rseds eerder had hij geiegd:
Maar Rome zal het geestelijk toppunt zijn
Van daze wereld "
Doch Rome laat niet zich bezitten door
den vreamdeling. De opstand wordt beli
chaamd in Crescentius, Crescentius die in de
oogen van het volk een held is, hij: hun
wil, hun peest, maar die door Otto zouder
inner als de aanvoerder van een barbaarsch
gepeupel", van een rooversbent" wordt be
schouwd.
Reeds eenmaal heeft de Keijer Crescentius'
dood tot ballingschap verzacit". Als bij
echter opnieuw in Otto'g handen valt, dan
is er geen genade meer.
Crescentias is op Mons Milm aan het
doodenhout" gestorven, maar zijn geest en
zijn kracht leven in Rome voort. S'ephania,
Crescentius' vrouw, zal het werk van den
doode voortzetten. Hartstochtelijker, me
sleepender i-j haar woord, door smart en
wraakzucht. Ononikoombaar is zij door hare
heerlijke vrouwlijke gcaoonheid.
Reeds tchijnt het lot ook van Stephania
beslist. Ook aij moat op Mons Malus sterven.
uit een venster van het paleis volgt Olto
Stephania's gang naar den berg. Ea ook hu,
hy eerder nog clan een ander, komt onder
hare bekoring. Vraagt hij zich niet af:
Kan Rome leven in een enkel hart"
Zijn antwoord luidt:
Rome leeft in haar. . het onsterflijk schoon
Van woud en stroom en berg en menachlljk
beeld,
Alles leeft in haar, in dit wondre hart".
En:
Zj zal niet sterven: als haar oog zich sloot
Voor goed, dan zou ook R >me in nacht ver
zinken".
E m voirtraflijke gedachte was het van
deu schrijver, de micht die Koine uitoefent
op da verbeelding van den keizer, te
verparsoonlijien in eene, daze v OJ*T. Ta meer,
wijl dit geschiedt kort nada", boodschappers
slecate tijdingen hebben gebracht aan het
Hof. Rome verzette zich tngen Otto's heer
schappij, doch nu komt men ook
elders in opstand. B.sschop Heribert
verkondigt :
Langs Rjjn en Elbs en 't strand der noor
derzee
Viammen de kerken in een heidense a vuur:
Geen sterke Keizersband bedwingt de Denen.
En aeh, men ro pt om u, men wil u zien,
Mijn Keizer ! Velen zeggen : 't is een Griek,
Die in het verre Rome oisrijs beheerscht,
Geen Duitscher, want hy schuwt het
noordsche land."
Vast kleriit Otto zich aan Stephiana. Zg is
zijn toevlucht; in haar zal hy 3o ne bezitten.
Rome aan mijn hartl Mgn Rime's lippen
kussen,
Hare oosten peilen l Maar waarom de nacht
Dat Rime bruid is, onze schoonste nacht
Geloren op een bed van kille sneeuw?"
Ea als bij in heur armen, door haar ver
giftigd, sterft, dan: Stephania:
Ziet gij uw Rome nn ? Ziet gij den droom
In al zijn y'delneid, een gouden wolk...
Ziet gy uw leven dat op Rome's rots
Strandde, uw kort bestaan, iw jonge ziel
Die, afgewend van 'c verre vaderland,
Een vreemde wereld te verwinnen dacht,
Niet wetend van dier wereld eigen zie)....
Rome heeft u gedood, de ziel vanRamel"
***
De heer Van Moerkerken heeft het hero
sche van oude tijden willen doen leven in
streken planken be;at. Het stond op geringen
afstand van het plein, naar zyne vier
hoektorens de tjfhar-mmar genoemd, kruispunt
van de twee drukste verkeerswegen der stad.
Minder groot, zeker, dan het koninklijk paleis,
tegenover haar een der hoeken van het
fjehar-menarplein, minder prachtig dan, op
den ander en hoek, de moskee door den
voorvader des sultans naar het model van
het Mekkaanscae heiligdom gebouwd, of
schoon op een waarschuwend dro imsjesicht
nooit voltooid, wai de logie der Compaguie
toch ean der sieraden van het aan schoone
gebouwen en tuinen zoo rijke Hyderabad.
Zij had althans het aanzien der Hollandsche
Compagnie zeer verhoogd. Maar dit aanzien
werd door den staat, dien de Hollanders er
voerden nog versterkt. Niet kon Hartsinck,
het opperhoofd, uitgaan, of, by' dezes ontsten
tenis, Jan van Nyendaal, zoon toch maar van
een eenvoudig Utrechtsch predikant,
Ramonstrantsch nog wel, of zgn met zilveren
hoofdstel opgetuigde paard, als hij reed, zy'n met
zilver baslagen palakyn, als hy zien door
acht zwarte slaven liet dragen, gingen hoorn
blazers, fluitspelers en trommeislagers vooraf,
en tenminste twintig inlandsche soldaten
van de honderd, die de Edele Compagnie in
de Golconda'sche logie hield, omstuwden en
volgden hem. Maar... althans aan Jan van
Nijendaal was de se pracht besteed. Hij wilde
wel zoo. Voor een Hollander, voor een sahtb
hollandaati, was hy wel wat slordig; borstels
by voorbeeld waren in het toch zoo stoffige
Hydrabad voor zyne fluweelen en satijüen
kleeren niet gemaakt, maar van de kostelijkste
stof waren zij etéds. O, zeker, Hartsinck en
hy, die twee dienaren der machtige Compagnie
te Golconda, werden algemeen geacht, want
ten eerste konden de kooplieden in de Bazaar
en de wevers en ververs in het land getuigen,
dat de Goempanie Wolandaats" de nijvere
bevolking een aardige duit liet verdienen,
maar tevens, dat die jonge Hollandsche koop
lieden, al waren zij ook Christenhonden",
al bezaten zij ook dat roodblonde haar en
blauwe oogen, waarvoor de Geloovigen ge
waarschuwd werden op hun hoede te zyn,
met uitzondering van chalief Oaman roem
over zijn nagedachtenis! reeda door de
gealepenheid van hun verstand waardig waren
Oostersche mannen, wat mér zagt: Mannen
des Heils" te zijn. En dan, welk een taal
kennis l Zelf* hadsji Mohammed, de
opperkadi, had daar respect voor. Hindoestaansch
zijn werk. Wy leggen den nadruk op: willen.
HU heefc het willen doen leven in het drama
geschreven in verzen. EB, ons bepalende tot
de schrijfkunst, gelooven wij met hem, dat
het zeer breede, diepe en grooteche, het
meest volkoman zich in verzen uiten zal.
Komt een kunstwerk op natuurlijke wijze
tot stand, d. i. zonder die opzettelijkheid
welke een natuurlijken groai verstoort, dan
zal het innerlijk» als vanzelf den vorm
bapalen.
De auteur die voor het tooneel schryft en
menschen tegenover elkaar zet uit het kleinere
leven, zal uit den aard zyn dialoog niet gaan
styleeren. Zjn dialoog zal het dichtst de
spreektaal naderen.
Vat de auteur samen, bepaalt hy zich niet
bij het tijdelijke, en vermag hy in zgne
personen reeds iets van het maer e4
entieelm-nschelyke te belichamen, dan zal de dia
loog meer gedragen en van breeder zegging
worden en zich van de gewone spreektaal
verder verwyderen.
Toch zal een dergelijke dialoog niet als
onwerkelijk aandoen. Men zal haar da lelijk
accepteeren als de eigen uitingswijze der
handelende personen, indien het innerlijk
leven op ie hoogte staat vau den vorm.
En dit onmiddellyk-ale-'eveB-aanvaarden
geldt niet minder voor het drama in verzen,
het drama in verzen dat, en hiermede zyn
wrj tot ons uitgangspunt teruggekeerd,
ten slotte de eenige vorm zil wezen voor
iets dat noj weer verder, nog meer essen
tieel is: voor het waarlyk ze ar breede en
diepe en grooteche.
L?efc dat breede en diepe en grootsche
inderdaad in het woord van den schrijver,
dan zal het geschrevene daarbij niet alleen
dan uiterlijken vorm hebben van verzen,
maar zullen er ook naar het innerlijk verzan
zijn ontstaan.
Zoo kwamen echter niet de drama's van
den heer van Moerkerken tot stand.
Men voelt in deze verzen het leven niet
dat zoo sterk is, dat het straffeloos verwerkt
kon worden tot het uiterst-gestylearde. Het
leven, dat juist door deze purificatie in hooga
mite aan innerlijke kracht heeft gewonnen.
Enkele verzen uitgezonderd, krijgen wij
geen innerlijkheid die herschapen is in
schoonheid. De figuren blijven vaag, en
dichter dan by het vers staat het Woord
van dan schrijver, naar ons gevoelen, bij
proza, dat volgens bepaalde regelen is ge
bonden. Waarby n'e5 kan worden ontkend,
dat er een dialoog zou te schrijven rijn in
ongebonden proza, die innerlijker was dan
het Woord in Da dood van Keizsr 0;to III,"
en vooral in Caristns op de Alpen."
Zeker erkent men ook in Twee Drama's"
den schrijver voortdurend als een man vau
smaak. Hij doet niet dik-op; hij overschreeuwt
zich niet Maar het werk bly'ft te mat.
Wij hadden wel eens het voorrecht den
heer van Moerkerken te hooren spreken.
Mat de herinnering aan de fijnheid van dat
gesproken*woord en aan eenige kleinere ge
dichten,vragen wij ons af, of y er niet goed
aan zou doen, zelf eens dan raad te over
wegen, dien hij den Gaest van Karel daa
Groote gavea laat aan Keizer Olto:
?chouw in u-zelven, in uw volk.uw tgd?".
FBANS MIJNSSBN.
Di Kleine Koning, door FRITZ VON OSTINI,
platen van HASS TELLAE, vertaling van
TOP NAEFF. Bij Van Holkema en
Warendorf te Amsterdam.
Een prentenboek voor groote menschen,
die, willen ze genieten, ook een beetje groote
kinderen moeten zijn.
Een aardig sprookje van een
stiefmoedertoorenares, ean beeldschoone jonge koningin
en een in slangen en dwergen omtooverde
maatschappij. Een gevoelig sprookje van den
bescheiden Ostini en uit het uitsch vertaald
door onze schryfater mevrouw Top Naeff.
Het is een kolossaal boekwerk, waar dit
kleine sprookje in is vervat. Het is, inM
u.chener sty'l, een vierkant geval, met groote
vierkante prenten, en op alle druk oladen een
vierkant peperkoek-bruin plakkaat, dat de
groote letters van het verhaal draagt. Naar
onzen verfijnden smaak is dit alles wat erg
was de lingua franco, over geheel Voor-Indië.
Senhor Araeninck" zooals Hartsinck genoemd
werd, sprak het als een man van de Indische
geldwisselaarskaste. Ook de taal der
Japanneezen sprak hy. Nu dit kon men in de
bazaar te Hijderabad niet beoordeelen. Man
wiet er amper wat dat voor lieden waren,
de Japanneezen. Maar als het op taalkennis
aankwam verwonderde men zich voor die
Hollanders over niets. Senhor Nidalal" daar
entegen sprak niet alleen Hindoestaansch,
maar oöPerzisch, zoo goed, dat zelfs de
Pdradgsiyke Firdauzi, de goddelijke dichter
der Sjaknamé", er pleizier wat zeg ik?
de lieflijke Hafis er voldoening van gehad zou
hebban. Nauwelijks hoorde men aan zyn uit
spraak, dat hy niet tusachen de rozen van
Sjiraz geboran waa. En dit kon men in
Gjlconda wel degelijk beoardeelen, want
Perzisch was er de hoftaal. Wat de landstaal,
het Tallinga, aangaat: hij kon daarin een
gesprek volhouden met de best bespraakte
Brahminen van het land, en in het
Portugee-ich met den geleerdste pidres, indien hij
dat gewild had. Maar hij wilde niet, want
voar alles wat Roomsch was, gevoelde hy
een haat en afkeer, zooals in de M u zei
mansche wereld de volgelingen vau AU
slechts voor de Roodkoppen" gevoelen, die
de aanhangers zijn vau den door hen
gevloekten chalief Omar. Ganoeg om te kennen
te gevan, dat deze jonge Utreeitenaar in
dienst der Edele Compagnie in de beroemde
stad Golconda, of eigenlijk Hyderabad, zeer
gezien was bij Muzelman en Heiden.
Het geviel dan aan het eind der maand,
die wij Hollanders, Maart noemen, wanneer
geheel Indiësnakt naar de eerste verfrisschiug
vau het regengetij de, en de hoofden niets
meer dan den aemechtigmakenden
zonncgloed behoaven om dol te worden, dat na een
henge uiting van jaloerschheid van den heer
des huizes, deu eenvaardigen hadsji Moham
med, gevolgd door een mokkende verzoening,
bibi Heyat, zyn Hindoestaansche vrouw,
dacht, dat hij aan Suikerlipje hanoem, die
Perzische hondin, dochter van een hondin,"
iets meer van zyne lief koozingen en verdere
gunsten had gegeven dan aan haar. Denken
en uiiflappen was by bibi Heyat n. Een
algemeene scheld- en kijfatryd, waarvan het
gerucht niet binnen de zware muren der