De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 4 december pagina 5

4 december 1910 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1745 AiMSTEJRDa.MlïEE /WEEKII/AD VOOR NEDERLAND. NORMAAL OHBEE60EB (Fabrikaat W. BENQER SÖHNE, Stuttgart.) K.F.DenschleKALYERSTRAAT iiiiiimimHiiiitiiiiiiiiiii imijMJifiiijiijiijjmiijinm iimiiiHi iiiiiiMiiiiiiMMinmmmiiiiiMtiiiMMiiiiiiiMn iiiiiiiiiiitniiiiiiiiiiiiiMi Aan de Eedactie van ket weekblac De Amsterdammer Geachte Eedactie I Het was met verwondering, dat ik, naar aanleiding van mijn schrijven in de Vrouwen rubriek van No. 1741, een uitvoerig artike vond van mevrouw Kachel De Vries Brandon, waarop nog een vervolg werd be loofd. Ik hSd -Biet gedackt dat er zoo vee aandacht aan zom worden ge£chonken, dat het de moeite eener bestrijding werd waardig gekeurd. De geachte schrijfster boude hei mij ten goede, wanneer ik verklaar, dat het doel van mijn schrijven niet goed heef begrepen, all zij meent, dat het er mij om te doen geweest is, om de tegenstanders van den maatschappelqken en den geeste lijken vooruitgang der vrouw hun hart te laten ophalen aan het groepje" der door geciteerde uitspraken. Ik heb er mij niel over uitgelaten, of ik voor dan wel tegen stander van het feminisme ben en doe dat ook na niet. Ik heb alleen willen duidelijk maken, dat de sententie van den Opper rabbijn Hagenaner: DeJoodsche leeritellingen zijn gunstig gezind tegenover het feminitme in utry'dismetde werkelijkheid.Volgens Mevrouw De Vries, heb ik dit doel gemist. Hiervan ben ik nog niet overtuigd. Het feminisme toch is een betrekkelijk nieuw veiscnyiaseJ. Het is dus niet te verwachten, dat het in Oud Joodtche geschriften zon ter sprake zqn gebracht; nog minder, dat iemand daaruit argumenten zon kunnen halen tot verdediging van dit stre ven. Dit is in het artikel van mejuffrouw Van de Moer ook niet geschied. Veeleer het tegendeel sou ik zeggen. All de Fransche Rabbijn fimile Levv zegt (de No. 1741 bl. 6 kol. 1) Waar onze godsdienst de Israëli tische vrouw van alle gewijde plichten uit sloot, zeo zal in den loop der t^den de vrouw geheel als de gelijke van den man worden beschouwd", dan krijg ik in mijne bewering gelijk. Hq kan slechts dan eene voor bet feminisme gunstige toekomst voorspellen, als hjj zich losmaakt van de Oud-Joodsche traditie. Nog erger maakt het. de Opperrabbya Hagenaner, wanneer nij zelf bij zijne verklaring van Gen. 2:18 zegt: Deze laatst e spreuk is een wen lang over het hoofd gezien, vooral by onze wetgever», toen tij de voor de vrouwen too beleedigende wetten maakten. Hier uit blijkt immers, dat althans bij deze wet gevers geen steun voor het feminisme is te vinden; dat de Joodsche voorstander van dit streven in onzen tijd breekt met de over levering van zjja volk: dat hij is, wat men 'i in* Duitf chland noemt, ReformJude"., De laatste ..staat echter m. i. niet óp het stand punt van den waren Israëliet ", voor wien de uitspraken zijner wetgevers heilig, althans gezaghebbend zijn. Mijne geachte bestrydster, die, blijkens hare uitlatingen aan 't slot van haar artikel moet geacht worden tot bet Beform-Jodendom te behooren, heeft tegenover mijne citaten ver schillende uitspraken van het Oude Testament aangehaald, waarin allerlei wordt gezegd tot waardeering der vrouw tot op zekere hoogte. Maar daarover had ik het niet. Ik zon deze uitspraken nog met andere gelijksoortige kunnen vermeerderen. Men kan de plaatsen, waar ze staan, by elkaar vinden in een artikel van Baetschi in den 2den druk van Herzog's Realencyclopaedie für prot. Kirche und Theo logie. IV blz. 676/7 en die, welke over het huwelijk by de Hebreen handelen, in hetzelfde deel blz. 57 vlgg>. Ik laat dit alles rusten, als hier niet ter zake dienende. Ik zou anders uit den Bijbel zelf evenzeer uitspraken en UIT DE NATUUR CDIII. Trilobieten. Een van de moeilijkste vraagstukken voor de geologen is de verklaring van het feit, dat sommige plekjes van de aarde zoo verbazend rijk aan fossielen zijn, in vergelijking met andere streken, die, voor zoover het onder zoek kan uitmaken, geheel met de bevoor rechte plaatsen overeenkomen, wat ouderdom, ligging en gesteldheid van den bodem betreft. Er zijn inderdaad plaatsen, waar, binnen zeer beperkte ruimte een ongelooflijke hoe veelheid overblijfselen van voorwereldlijke" dieren, als het ware opeengehoopt liggen. Alom bekend zijn de versteeningen uit Solenhofen, waar de beste lithografische steen gedolven wordt. Heel e vitrines in Teylers Museum staan er vol van; aog veel meer zijn er in de steeds gesloten laden verborgen. Ook de vondsten van den laatsten tyd in Noord-Amerika hebben de verbazing gewekt door de ontzaglijke hoeveelheden beenderen, die dicht opeengepakt in de rotsen bedolven liggen; honderden reusachtige reptielen, meest alle van dezelfde soort, moeten daar korten tqd na elkaar gestorven zijn. In enkele ge vallen slechts is de onderstelling aannemelijk, dat de dierenlyken er door stroomingen samengedreyen en daarna onder het zand bedolven sgn. Een andere oplossing van het raadsel is somtijds mogelijk, wanneer de bodem dui delijke sporen vertoont, dat daar voorheen een langzaam opdrogende en, wat meestal hetzellde beteekent, verzoutende zeebpezem of binnenzee is geweest. Het is mogelijk, dat de daar opgesloten dieren in groot aantal te gelijk stierven, toen het toenemend zout gehalte de grens, waarbij het leven nog mogelijk was, had overschreden. Alle dieren, voor welke de verzouting te sael ging om zich te kunnen aanpassen, moesten toen wel ongeveer gelijktijdig sterven. Ook is een toestand denkbaar, dat enkele hooggelegen plaatsen de laatste toevluchts oorden voor land of moerasdieren zijn geweeit, toen een zee van verschillende zijden langzaam maar zeker steeds verder land waarts kwam indringen. Daardoor ook worden de vondsten van massa's beenderen van landomstandigheden kunnen aanhalen, om te 1 bewijzen, dat de vrouw volstrekt niet met den man werd gelijk gesteld, bijv. dat het den man vrij stond om meer dan eene vrouw te hebben, terwijl het haar niet geoorloofd was om tegelijkertijd met meer dan n man te leven. Dat zy zich niet van hart n man mocht scheiden, terwijl het hem vrij stond, om haar eenvoudig met een scheidbrief (sdfer Keritbüth, talmud, een G et, weg te sturen, als by aan haar iets leelijks, iets mishaaglrjks (Erwatb, dabbai) ontdekte (Dejit. 24: 1.) De eenige mij bekende plaats, die schijnbaar ten gunste van het feminisme zou kunnen aangehaald worden, is JeremiaSl: 226, waarvan de laatste woorden door Abarbaoel aldus worden verklaard: feminae viros circnmda trant, i.e. superabunt." HU verstaat echt t r onder de vrouwen de zwakke Israëlieten, die de mannen, d.z. de sterken zonden zullen overwinnen. (Zie Nagelsbach Der Prof. Jeremia in Lange's Bibelwerk b). 2206). Over de beteekenia van dezen tekst zijn de uitleggers het lang niet eens. Mevrouw De Vries duide het mij niet ten kwade, dat ik haar doe opmerken, dat zij mijn 5de citaat niet goed gelezen heeft. Niet ik ben het, die gezegd heb, en alle vrouwen die wijs waren, sponnen". Het is Babbi Eli zar geweest, die aldus de vrouw, welke met hare vraag tot hem kwam, een afwijzend antwoord gaf. Zij moest zich met bare eigene zaken bemoeien, niet met die, welke buiten het gebied harer werkzaamheden lager. Dat stellig niet alle Israëlieten aan den kant van het Beform-Jodendom staan, geloof ik zeker. Althans in een voor müliggend boekje van vrij recenten datum getiteld, 8èfer le'emünïm. Het boek voor de geloovigen door Krde Bene Heik 1) lees ik in de vra gen 13 en 14 met de daarbij behoorende antwoorden, dat het Westen (d. i. hef nietJodendom) zegt: de vrouw is den man gelijk, maar het Oosten (d. i. het hopend en worstelend Jodendom) een van de twee moet heerschen, acht gij dit der vrouwen taak, zoo ga in vrede, wrj achten dit der mannen taak." Als het Westen zegt: leer den vrou wen wat mannentaak is, dan zegt het het Oosten : neen, maar als het verschil tusschen man en vrou w zon vei effend worden, wéonze voortteling, wéonze nakomelingschap." Men verge rjke hierbij het op blz. 27 van genoemd werk gezegde, dat te lang is, om het in zijn geheel over te schrijven. Nog. ne vraag rest müter beantwoording, n), of het in mijne eert t e citaat aangehaalde gebed ook onder de Babbijnsche geschriften valt. Ik zou denken van j», op grond van hetgeen D'. Carl Siegfried, hoogleeraar te Jen», ;in zijne Grammatik der Neu-Hebiaischen Sprache $ li> over de beteekenis van het woord Babbi zegt, die niet binnen al te enge grenzen mag worden bepeikt. Nu zon mij nog overblijven, om repliek te geven op hetgeen door den heer Tal tegen mij gelicht it>. Ik heb «r mij over verwonderd, Mijnheer de Bedacteur, dat n bij het opnemen van dat stuk, niet tevens den brief, die mijn opstel begeleidde, daarbij hebt laten afdruk ken ; of ten minste ia eene aanteekecing van uwe hand er bij hebt gezet, dat volgens mijn echryven myne citaten inderdaad ont leend zijn aan het door genoemden heer gewraakte boek van M'Canl; doch niet aan de Hoogduitsche, maar aan de Hollandsche ver taling daarvan, die ik al over de veertig jaren in mijn bezit heb. Had hij dat ge weten, dan zou hu niet hebben kannen zeggen: de vertaling zonen van vrijen, die M'Caul niet heeft, is van Ds. Bleeker en deugt net." Deze vertaling staat er wel en is dus dieren in grotten en spelonken verklaarbaar; beter dan door het aannemen van een zon derlinge gewoonte bij dieren, die wel eens een enkele keer is opgemerkt, maar niet dikwijls genoeg om er bij analogie besluiten uit te trekken; de gewoonte namelijk van dieren, die in troepen, of althans gezellig leven, om, wanneer ze zich ziek voelen, zich af te zonderen en naar een hun van te voren bekende afgelegen plaats te trekken, om daar te sterven; zulke algemeene sterfplaatsen zijn er werkelijk gevonden, maar te weinig om te mogen generaliseeren. Voor zoo'n opeenhooping van overblijfselen van zeedieren in de Eifel, waar vele fossielen op een paar plaatsen zoo maar voor het oprapen liggen, ofschoon er karrevrachten vol vandaan zijn gehaald en vaklui en liefheb bers er dagelijks komen snuffelen,?is wél een voor ieder aannemelijke verklaring te gever. Hier hebben we een geval, waarvan wrj het jendant nog tegenwoordig kunnen bekijken. tiet is namelijk een feit, dat aan de buiten zijde, dat is aan de groeiende, de levende zijde van een koraalrif, het dierenleven ongeooflu'k rijk is; aan soorten zoowel als aan ndividueën. En daar in den Eifel bestonden mmers juist zulke riffen. Nu lijkt het wel weer vreemd, dat een )epaalde soort, zooals de trilobieten, waarvan k u al het een en ander verteld heb, weer op een zeer beperkt deel van het al kleine gebied worden aangetroffen, en nergens anders n de buart. Maar ook dit heeft zij n overeenkomstig ge val büde thans levende dieren; dat weet e der natnurkenner of verzamelaar. Het geldt lik wij l s voor planten, maar vooral voor waterdieren; dat weten b.v. ook de echoolongens uit het N. W. van Amsterdam, die n bepaalde sloot bij Sloterdijk kennen, waar nog elk jaar honderden en honderden water-salamanders gevangen worden, ofschoon jok de aquarium-handelaars ze er komen lalen voor hun winkels; de heele sloot is meer dan eens met manden, büwijze van leepnet, afgevischt; toch zijn er nog altijd n elk voorjaar salamanders in overvloed te vangen, maar in geen enkele sloot in de )nurt vindt ge er een. Wie weet hoeveel euwen lang die sloot al de voorjaars-veramelplaats is geweest van alle salamanders niet van myne hand. Zij is te vinden op bl. 330 van mijn exemplaar. Van hare ondengdelijkheid ben ik echter niet overtuigd. Men kan daarover vergelijken Gesenius1 sub voce "y^n ') en Siegfried's bovenge noemd werk $ 896 bl. 75 onderaan. Dat ik het boek van M'Caul bij mijn arti kel zelf onvermeld liet, geschiedde omdat het dan wel dadelijk met vooroordeel zou worden begroet. Dit kon ik wel denken, naar aanleiding van een mondeling oordeel, dat ik over dat werk vele jaren geleden van een Israëliet heb vernomen. Hij zeide er van : Es ist Ailes ecfaaqer (lengen). Dat U het artikel van den heer Tal in den gegeven vorm hebt opgenomen, heeft mij zelfs verbaasd. Ik. kan n de verzekering geven, dat de toon, dien bij tegenover mij heeft aangeslagen en dien ik niet nader zal qualificeeren, hier ter plaatse de veront waardiging heeft gewekt van lezers met wie ik in geen persoonlijke betrekking sta. Ik ga derhalve op bet schrijven van den heer Tal niet verder in; te minder, daar ook hij de quaestie, waarover het gaat: de gelijk stelling der vrouw met den man in den geest van het moderne feminisme onbespro ken beeft gelaten. Wie met mij in discussie wil treden, moet zich van een beleefderen vorm bedienen dan de genoemde heer heeft gebezigd. Ten slotte zij hem medegedeeld, dat ik Luthersch predikant ben en dus op den kansel niet de Statenvertaling maar die van Luther gebruik, terwijl ik mij ter voorbereiding mijner preeken steeds van den oorspronkelijker! tekst de» Bijbels, 't zy Hebreenwsch, 't zij Griekach bedien. Hoogachtend, Uw dw. dr. J. L. BLEEKER. 1) Botterdam bij W. L. en J. Brusse 1908. De heer Tal heeft, met eenig speelech leed vermaak, aan ds. Bleeker te kennen gegeven, dat hij in zijn artikel had behooren te ver melden waaruit zijn citatenkennis stamde. De heer Bleeker verwijt ons thans, dat wij niet terstond bij den aanval van den heer Tal hebben vermeld, wat hij, dg. B., ors particulier had geschreven. In dien aan ons particulier gerichten brief zeide dan de heer Bleeker: De bronnen, waaruit ik mijne citaten heb gehaald, heb ik niet opgegeven, omdat zeker de meeste lezers evenmin als ik in 't bezit van een talmud zyn. Grötendeels heb ik mijne citaten ontleend aan heiwerk van een geleerden Schot of :'Er4gelschman M'c Canl, getiteld Nethiroth Olam, aan BOBtorf's Syna goge Judaïca en verschillende artikelen van prof. Strack in Herzog'éReal-Encyclopaedie tweeden druk. Deze mededeelingen zijn voor n, als men n naar de herkomst dezer citaten mocht vragen." Hadden wij ons, zooveel maanden na dato de brief van d?. Bleeker was van 21 Juni 1910 dit verzoek nog herinnerd, wij zonden zeker terstond onder het stuk van den heer Tal, en niet eerst thans, deze passage hebben afgedrukt. Als verontschuldiging moge nu al gelden, dat een redactie vele geleid brie ven ont vangt, het spijt ons daarom toch zeer dat wij in ons geheugen faalden en ds. Bleeker daar door niet ontlastten voor bet deel, ten opzichte waarvan wij het kouden. Het is overigens, m een en wij, in 't alge meen verkieselyk, dat men zijn bronnen niet mededeelt particulier aan een redactie, maar aan het publiek, waarvoor men schrijft. KED. uit de buurt. De Doggersbank is een der gelijk rendez-vous voor visfchen; maar waar schijnlijk is de ondiepte daar een gunstige voorwaarde bij het paaien der vissehen. Onze trilobieten moeten ook door een of andere oorzaak zeer waarschijnlijk de be hoefte aan een rustige stille bocht bij het ver vellen naar bepaalde eng begrensde plaatsen ;£x>^ a-atsr^ f J £0.0,^-3 J*^*~ Helleensch. Het haar, en ingevolge de wijze waarop het baar gedragen wordt, het kapsel, zy'n voor het vrouwelijke gelaat wat de lijst is voor de schilderij: ze kunnen het drukken of releveeren. Men kan dus niet genoeg zorg besteden aan het haar en nooit voorzichtig genoeg zijn in de keu se van het kapsel. De tegenwoordige mode is ook op dit gebied op nieuwe snufjes uitgegaan en heeft die opgedolven uit de Helleecsche oudheid. Het haar wordt daartoe in een langen wrong naar achteren gebracht, zoodat het hoofd in den waren zin des woords een handvat krijgt, en deze wrong wordt met smalle, gouden of ge kleurde kruisbanden omwoeld. Een breedere vergulde of gekleurde band, waarboven het haar opbolt, kroont bet voorhoofd, en wordl onder den wrong bevestigd. Voor een gelaat met strenge, klassieke lijnen is deze Grieksche coiffure van groote bekoring. Een vroolijk, rond, blozend lacnebefcje evenwel zal er weinig succes mee hebben. * » Rozenblaadjes. De oude Grieken en Romeinen konden soms toch zoo poëtisch zijn : zelfs by hun maaltijden en aan 't ontbijt al. Kozeag ur en mane schijn zijn een schriel gerecht" beweert onze nieuwere wijsheid; maar Piinius kwam er bijna aan toe, om dit luchtige soepje als bij uitstek gezond aan te bevelen, want hij schrijft als uitmuntend morgengerecht rozenbladeren voor; geen boterham met rozenblaren, maar een portie a la foarchette. Dit dieet, beweert hij, is onfeilbaar voor menschen met een boos humeur, het bevordert de regelmatige hartwerking, zuivert het bloed, is koortswerend, en maakt de ziel gevoelig en ontvankelijk voor mooie en goede dingen. Bij elk pensio naat beaoorde een uitgestrekte rozentuin te zijn, indien 't waar is. * * * Voor den geliefde. Een heldin der liefde is Miss Olive Macleod, een voorname Schotsche dame.Zy was verloofd met den ontdekkingsreiziger luitenant Boud Alexander, die eenige maanden geleden in het hartje van Africa vermoord werd. Miss Olive is thans naar Egypte overgestoken, en heeft een expeditie uitgerust om het graf te bereiken van den jongen man, die in 't verre land zijn veelbelovend leven liet. Zij wenscht er een klein gedenkteeken op te richten. Alexander is begraven nabij 't meer Qnad, en om deze plaats te bereiken moet zf hon derden mijlen reizen door onherbergzame wildernissen, waar schier nimmer de voet eens blanken rustte. Zij reist in een draag ? koets, die door inboorlingen wordt getorscht. Qoudhaar. Wonderlijke testamenten werden er ge maakt, maar ean van de zonderlingste was toch wel het testament, dat kort geleden werd gepasseerd door zekeren Amerikaanschen burger, Anthony Bowling, 67jaar oud, inwoner van de stad Memphic. Hij begon met een zeer merkwaardige prijsvraag uit te tchryven. Hij bezat namelijk een lok haar van zijn over leden vrouw, baar, zoo boog bruin, dat 't op het uiterste nipperste aan rood grensde, en hij maakte bekend, dat bij zijn geheele ver mogen zou legateeren aan het meisje uit Memphis, onder de zestien, wier haarkleur het meest nabij kwam aan die zijner vrouw. Er was mededinging genoeg, want 43 solliEen trilobiet uit het Middel-Devoon van den Eifel. aan de buitenzijde van het rif by Gerolstein gelokt zy'n; dan is het niet zoo moeilijk te begrijpen, waardoor het komt, dat er alleen op die twea of drie plaatsen bij die stad met kans op slagen naar gezocht kan worden. En die kans is dan ook werkelijk niet zoo gering, zooals wrj ondervonden, al liggen ze er niet meer, zooals andere fossielen, voor het oprapen. Wij waren al een poo?, vóór onze nieuwe gids aanswam op de aangewezen plaats, en troffen er twee meitjea druk bezig; ze waren begonnen met korte lichte honweelen den grond open te hakken, zooals bij ons de stratenmakers doen met het plaveisel dat vernieuwd moet worden. Oe steeneo, die boven kwamen, onregelmatige kalkbrokken, bard, tn broos als marmer, werden op een hoop gegooid en terwijl de eene werkster bleef hakken, ging de andere zitten kloppen met ean stevigen hamer. Het terrein zag er al zeer onooglijk uit; en het verwonderde ons, dat de eigenaar zoo iets toe liet; maar we vernamen al dadelijk, dat het terrein gepacht was voor het uitgra ven van fossielen, hier speciaal trilobieten, en dat het den eigenaar net zo9veel opbracht ala bouwland. De meisjes, die er zoo ijverig bezig waren, dat ze ons in het eerst te nauwernood te woord stonden, redeneerden, toen ze wat gingen uitrusten, zoo gemoedelijk en gewoon over de Krebee die ze zochten, of ze aan het slakken-steken waren. Er lag iets komisch in, die hoerenkinderen daar bezig te zien met fossielen-del ven en ze te hooren praten over trilobieten of het dood gewone alledaag-che dingetjes waren, en niet sedert duizend eeuwen uitgestorven dieren, die hier eens de riffen van de koraalzee be volkten. Eigenlijk was het niet zoo bijzonder verwonderlijk; het is iets dergelijks, als iemand wel eens overkomt, die voor het eerst in het buitenland reist en dan een kleia kind aan de hand van een juffrouw heel aardig de vreemde taal hoort spreken; je loopt er even in. Wij, die de trilobieten uit boeken kenden, en wisten, dat het wel mee de oudste fossiele dieren zijn, die voor de wetenschap bewaard zy'n gebleven, wij hadden er zoo gauw geen gedachten bij, dat we in het land van herkomst zelf waren, en dat die dingen hier om zoo te zeggen een broodwinning voor de luidjes waren geworden. Telefoon No. 5639. IMIMIIIMIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIItllllltlHIIMIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHIMIII citanten meldden zich achtereenvolgens bij den zonderlingen weduwnaar aan, die samen met twee ervaren coiffenrs de jury uitmaakten in dezen vreemdsoortigen pryskamp. Een lief, twaalfjarig kind, met een fijn, blank gezichtje en heldere, glundere kijkers, bleek het meest aan de voorwaarden te voldoen en werd prijswinster. Men dacht eerst nog, dat de geheele vertooning slechts een gril was van den excentrieken grijsaard, en dat bij op 't beslissende oogenblik zou terug krabbelen. Spoedig evenwel bleek dit een verkeerde diagnose: een notaris passeerde het testament ten behoeve van de kleine meid, die nu in de toekomst zal kunnen beschikken over .een inkomen Van ruim 14,000 gulden 'sjaars. Het meisje draagt den niet-alledaagschen naam van EudiceCleve, en is een kind van arme ouders, diev zeker wel nimmer gedacht zullen hebben, dat baar roode lokken, welke ze niet mooi vonden, haar zulk een fortuintje zonden be zorgen. Men noemt haar thans te Memphis in de wandeling Prinsesje Gondhaar", Slapen. Hoe lang moet een normaal en gezond mensch slapen, om er het leven bij te houden? Een oud spreuk j e zegt: zes uur voor een man, zeven voor een vrouw, en acht voor een zotskap." De uitspraak is wat al te apo dictisch, en de behoefte aan slaap is ten slotte een geheel persoonlijke. Het wijzertje rond is echter in elk geval te lang. Ook kan ik niet met een gerust hart aanbevelen den maatregel van zekeren nat uur men se b, die nooit kunst licht gebruikte. Hij ging naar bed met het ondergaan van de zon en kroop 's morgen s uit de veeren als ze weer opkwam. Een dergelijk kippenleven lij let me toch wat al te ongezellig. * * * Linden. Een allergezelligst natnurwonder wordt aangetroffen in het het dorp Remhorn in den Tannus. Daar geniet men des zomers van de schaduw van een lindeboom, die volgens de dorpsbewoners 1200 jaar oud is. De prachtig groene kroon van deze eerwaar dige betovergrootmoeder uit het plantenrrjk is zoo breed, dat twee honderd menschen aan tafeltjes en stoelen onder zijn looverdak, beschutting kunnen vinden voor den brand der zomerse hèzonnestralen. De stam is negen en dertig voet in omtrek, maar de tijd heeft er geduchte sporen op achter gelaten, en in het hout een holte gegraven, waarin een 12-tal volwassen personen ver stoppertje kunnen spelen. Dit spelletje wordt gedurende de vacantiedagen in Juli en Augus tus nogal ns vertoond, en het gaat er dan knusjes toe in de holte van den ouden eer waar d igen reus. Of de vele Wilhelmina-linden in ons vaderland 't ook. nog eenmaal tot zulk een glorierijken staat zullen brengen? A propos van Wilhelmina-linden!.,. Weet ge waarom men voor dezen herinne ringsboom steeds de linde genomen heeft, en geen Wilhelmina-eiken of Wilhelminabenken plantte?... De zaak is dood-een voudig. ... Linde" is de eenige boomnaam, die in onze taal gramatikaal vrouwelijk is... 't Was dus vermoedelijk een poëtieche inval van een onderwijzer der jeugd" om de Linde uit alle fraaie Nederlandsche boomsoorten tot Koninginneboom te kiezen. ALLEGRA. Eerlijk gezegd was toen voor ons de aardig heid er wel een beetje af; en we waren al van plan maar weer het boech in te gaan, toen we de eerste trilobiet zagen uitkloppen ; Eine Oute" hoorde ik fluisteren. Voorzichtig werd de vondst, of het een diamant was, in een zakje geborgen; er volgde een tweede. Eine Schlechte"; niet gaaf, maar toch met de duidelijke geledingen. De meisjes klopten niet eiken steen stak; ze schenen aan bet uiterlijk te zien, welke kans geven en welke niet. Bespeurden zij aan den rand iets, dat op een fossiel leek, dan werd voorzichtig brokje na brokje er afgehamerd. De pachter kwam er bü, en toen die in ons belangstellenden ontdekte, gaf hij ons verlof, zelf zooveel te sloppen als wij wilden; en... wij mochten houden ook, wat wij zonden vinden. vonden weer niets; maar toen Herr Liehrer een mooie vondst deed, bood hij ons ter herinnering een exemplaar aan. Dat was een goed bewaard dier, wel opgerold zooals de meeste trilobieten uit het Devoon, maar weinig of niet scheef gedrukt; de kop en de ;roote facetoogen waren duidelijk te onder scheiden ; ook de driedeeling overlangs, die aan deze dieren hun naam heeft bezorgd, was nog goed te zien ; zooals uit het figuur j e hjerbrj Wijkt. Een menigte soorten van deze trilobieten zijn er gevonden; de eerste en nog weinig ontwikkelde al in de oudste lagen van het irimaire tijdvak, in het Cambrium; veel meer n het volgende in het Silunr, en ook nog in het daarop volgende, het Devoon, toen de koralen zoo welig groeiden in de warme zee, waar nu Midden-Eifel op de kaart staat. Voorden steenkool-tijd stierven de trilobieten al uit; onze soort is een van de laatste overgeblevene, lij heet Phaeopi latifrons, de Lins-oog met het Breede Voorhoofd, en dat is geen kwade naam. Evenals den vorigen dag hebben wij ons ;eluk ook weer beproefd in de natte en droge >eekjes van het bosch aan de overzijde van den weg; en met het goede gevolg, dat ook wij met een drietal eigen gevonden trilobietjes, al waren het bepaald echlechte", naar huis tonden gaan. E. HEIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl