Historisch Archief 1877-1940
DE A M STEK DA M ME K WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1745
Prof. Mr. J. P. Houwing.
Prof. Mr. J. F. HOCWING, reproductie naar bet schilderij van Jan Yetb.
Met het einde van den cursus 1909/10
legde Prof. Houwing het
hoogleeraarsambt aan de Universiteit van Amsterdam
neer. Den 3den December, den dag dat
dit blad verschijnt, bieden zijn oud-leer
lingen hem zijn portret aan. Deze aan
bieding geschiedt niet in het openbaar.
Houwing wenscht dat niet. Daarom te
meer is het mij een genoegen door de
redactie van dit "Weekblad te zijn
uitgenoodigd over Houwing's beteekenis
voor een wijderen kring een enkel woord
te zeggen.
Houwing behoort niet tot die juridi
sche hoogleeraren, die ook buiten den
kring der vakgenooten algemeene bekend
heid verwierven.
Eenerzij ds de omstandigheden, zijn
gezondheidstoestand vooral, anderzijds
de hoage eischen, die hij zich zelf als
jurist en docent stelde, dwongen hem tot
beperking. Aan rechtswetenschap en
rechtsonder wij s gaf hy zich geheel. Wat
hij echter voor deze beide deed, is zóó
superieur, dat slechts weinigen van zijn
tijdgenooten op n lijn met hem gesteld
kunnen worden, geen hem overtreft.
Althans zoo dunkt het mij, en ik meen
te weten dat in deze uitspraak niet het
blind vooroordeel van den oud-leerling
steekt. Wie zoo werkt in een ambt als
het zijne, mag daardoor al niet eengrooten
roep bij velen verwerven, hij oefent zoo
niet door zijn opstellen dan toch door
zijn leerlingen een invloed, die niet ge
makkelijk wordt overschat.
Als jurist en als docent wordt hij door
zijn oud-leerlingen gehuldigd.
Als jurist. Een man van doordringende
analyse, die in iedere vraag van recht
al maar dieper borend de kern zoekt,
van scherpe dialectiek, die een juridisch
dogmatisch onderzoek tot in de fijnste
geledingen weet door te voeren, die een
probleem van alle zijden beziet, uiterst
voorzichtig te voorzichtig misschien
zijne conclusies trekt en alle consequenties
van eenig resultaat overweegt en bepeinst
voor hij dat publiceert, maar die daarbij
nimmer vergeet, dat geheel het
rechtsbegrippen-systeem er is ter wille van
het leven, dat dus vereenvoudiging, niet
verfijning van dat systeem de hoofddeugd
is. Ten a'lotte wordt al wat overbodige
constructie moet heeten ter zij de ge wor
pen om den eenvoudigen levensregel te
vinden. Dat deed Houwing in zijn proef
schrift over dwaling,» waarmede hij, toen
reeds doctor in de klassieke letteren, zich
dadelijk een plaats onder de eersten wist
te veroveren men leze Drucker's aan
kondiging in het Rechtsgeleerd Magazijn.
Datzelfde, om nog een enkel voorbeeld
te noemen in zijn terecht magistraal ge
prezen beschouwingen over overmacht
en onmogelijkheid (Rechtsgeleerd Maga
zijn 1905). Voor Houwing's methode is
dit opstel karakteristiek. Uitgaande van
eenige bijna onnoozel vanzelf sprekend
schijnende bepalingen over de opzegging
van het arbeidscontract, in het toen
malig ontwerp omtrent deze materie,
klimt hij op tot een beschouwing
over den aard van de overmaat en
daarmee van de verbindtenis zelve, die
tot het beste behooren, wat over dit
onderwerp is gezegd. Uit het kleine, de
detailvraag tot het wijd-om vattende, het
probleem van principiëele beteekenis en
vandaar uit dan de conclusie voor het
détail vraagstuk; dat kleine gezien als
deel van het groote geheel en voor dat
geheel op zijn beurt karakteristiek. Zie
daar zijn wqze van werken. In de détail
kwestie ging de wetgever niet met hem
mede het is de vraag of zijn princi
piëele beschouwingen niet van blijvender
belang zullen blijken dan 's wetgevers
voorschriften.
Maar niet bovenal als jurist hebben
Houwing's oud-leerlingen hem willen
eeren. In de eerste plaats als docent.
Het is moeilijk te zeggen, waarin het
precies zat, maar vast staat voor al zijn
oud-leerlingen, die niet ten eenenmale
van juridisch inzicht gespeend bleven,
dat zijn colleges meesterlijk waren. Als
Houwing de collegekamer binnenkwam.
en zonder veel inleiding zijn betoog, of
liever zijn samenspraak met zijn hoorders
begon, was de aandacht dadelijk ge
spannen. Zonder lange uiteenzettingen,
altijd vragend, altijd aanknoopend aan
conerete, steeds pakkend gekozen ge
vallen, opborrelend van humor, onbarm
hartig in zijn spot, of het zijn studenten
betrof of den Hoogen Raad, den wet
gever of eenig auteur, wist Houwing
uur na uur zijn leerlingen te boeien.
En zonder vertoon van geleerdheid,
zoodat de hoorder nauwelijks voelde wat
een werk daar zat achter het college,
wist hij door een breede behandeling
van eenig onderwerp, waarbij historie
noch rechtsvergelijking werd verwaar
loosd, de studenten een inzicht bij te
brengen in de zaak die hij besprak,
in de methode waarnaar een vraag van
recht moet worden behandeld. Een
dictaat te maken was moeilijk, eigenlijk
onmogelijk, trouwens weinig was hem,
den man van sterke antipathieën, zoo
antipathiek als de vlijtige dictaten-penner,
die elk woord uit professor's mond als
gulden waarheid naar huis wilde dragen.
Iets beters was het, wat de student
bij Houwing op het college verwierf:
inzicht, juridisch begrip, liefde voor het
vak de breede rij van proefschriften
onder Houwing's leiding bewerkt, bewijst
het, eindelijk, meer nog dan deze
de overtuiging, dat in het recht de recht
vaardigheid voor alles moet worden
gezocht.De meesten mogen zieh van dit laatste
niet dadelijk bewust zijn geweest, als
zij later zelf als advocaat of rechter, of
hoe dan ook voor rechtsvragen werden
gesteld, zal het de invloed van Houwing's
lessen geweest zijn, als zij zich vrij voel
den ook tegenover de woorden der wet
een voor het rechtsleven passende oplos
sing te zoeken. Het was ook, het was
niet in de laatste plaats, een moreele
waarde die Houwing's leerlingen uit zij a
lessen putten. Vandaar ook de eerbied,
die zij algemeen voor hem hadden. Zeker
niet innemend in den gebruikelijke n
vorrr, voor de studenten moeilijk
genaakbaar, hoekig tot stugheid soms toe, van
een oprechtheid, die cru kan zijn, scheen
Houwing allerminst aangewezen om een
populair professor te worden. Dat is hij
ook niet geweest, maar ik durf zonder
vrees voor tegenspraak zeggen, dat hij
eerbied afdwong. Eerbied voor zijn
werk, maar ook bovenal voor zijn per
soon, voor zijn afkeer van alle frase en
zijn drang naar waarheid.
Die eerbied werd vereering voor wie
hem nadertraden. Dat waren meest de
genen, die onder zijn leiding een proef
schrift bewerkten. Ook hun spaarde hij
critiek niet, ook van hen eischte hij veel,
maar was het werk eenmaal goed, dan
ondervonden zij, dat Houwing het wist
te waardeeren niet alleen, maar ook er
voor zorgde, dat het elders waardeering
vond. Waar hij maar gelegenheid had,
sprong hij voor hen in de bres. Zijn
warme, hartelijke belangstelling was hun
voor hunne promotie een steun, zij bleef
het ook later. Voor sommigen werd zij
tot vriendschap.
Houwing's loopbaan als docent is thans
te vroeg afgesloten. Zijn gezond
heid dwingt hem het ambt neer te leggen.
Van zijn wetenschappelijk werk blijft
de verwachting. Van het vele, dat hij
zijnen leerlingen gaf, kregen anderen nog
zoo weinig. Moge de wensch onlangs
door een hunner bij het aanvaarden van
het hoogleeraarsambt aan de Leidsche
Universiteit uitgesproken, dat hij die
schatten van wetenschap nog tot gemeen
goed moge maken" in vervulling gaan.
PAUL SCHOLTEN.
Telaga Tjebong, met de dessa Semboengan, een der hoogste dorpen op Java (2080 M.); Diëng-gebergte.
NEERLANDSCH-INDIË, Land en Volk,
Geschiedenis, Bestuur, Bedrijf
en Samenleving, onder leiding
l van H. Colijn, door deskundigen
op verschillend gebied, met een
voorwoord van J. B. van Heutsz,
[- oud-Gouverneur Generaal van
Ned. - Indië, Uitgevers - maat
schappij Elsevier", Amsterdam.
De eerste aflevering van dit nieuwe
werk over onze Oost-Indien ligt vóór
mij, en zoo op 't eerste gezicht heb ik
den indruk met een Indisch zusje te
doen te hebben van Jhr. Smissaerts
onderneming:. Nederland in den aan
vang der XX»te eeuw".
Er -was veel goeds in dat dikke
boek van Jhr. Smisaaert, maar ik heb
toch nog meer vertrouwen in de onder
neming met Colijn en Yan Heutsz
aan het hoofd, mitsdien deze heeren
tezamen Indiëhebben veroverd en
ons zeker met maëstria op den punt
van den degen hét veroverd gebied
toonen zullen. Dit is geen scherts. De
twee soldaten" zijn organisators van
aanleg, kennen Indiëdoor en door,
en zijn zeker door hun kennis en door
zicht in staat leiding" te geven aan
de redactie van een boekwerk, dat
van Indiëeen homogeene schilderij
geven zal. Ik zeg: in staat. Of het
hun geheel gelukken zal, kan ik, met
m\jn ne aflevering vóór mij, al is
deze ruim 2 vel groot en uitstekend
van inhoud, nog niet beoordeelen. Over
Land en Yolk zullen schrij ven, onder
meer, prof. A. "W. Nieuwenhuis, prof.
dr. C. Snouck Hurgronje, de heeren
Maurits Wagenvoort, Jasper en Lorentz;
over de bestuursinrichting en de geschie
denis der kolonisatie prof. J. E. Heeres,
dr. Kielstra, en de heeren Colijn en E.
Moresco; over wat in Indiëverricht wordt
van staatswege en particulier?een stoet
van deskundigen, van den oud hoofdinspec
teur der cultures H. J. "W. van Lawick tot
monseigneur E. Luypen, titulair bisschop
van Orope, apostolisch vicaris van Batavia.
Excellentie Yan Heutsz is geestdriftig.
Jivaansche vrouw.
Kennis van Indiëwil h\j verbreid zien,
opdat de voor Indië(<>n Nederland) noodige
belangstelling volgt. Het Rijk, d t gansch
Europa ora pant in oppervlakte, en dat wij
te regeeren en te ontwikkelen hebben
(liefst niet alleen met Zjndags verordenin
gen!) tehooren wij beter te kennen, dan
inderdaad hetgevalis. Duaroud
gouvfrneurgeueraal Van tieutsz in deze volmaakt gelijk
heeft, kondig ik gaarne deze in veler bereik
zynde uitgave aan.
Eén wensch: dat de band, die het boek
werk moge bekleeden, anders van factuur
zij dan het relief van den gipsen Jan
Pieterszoon Coen, dat de eerste aflevering
omsluit.
Ka tot besluit een woord van lof voor
het opstel, waarmede de uitgave aanvangt:
het stuk van prof. Niermeyer. Het leest
zeer aangenaam, geeft op onopzettelijke,
aardig-ongedwongene wijze een reeks ver
beteringen pp onze eigen wijsheid, die vaak
eigenwijsheid is, over Indisch klimaat en
bodem. Prof. Niermeyer is zeer op dreef.
Hij heeft, over kraters en planten en atmos
feer sprekend, het bij zulke beschrijvingen
meestal wegslinkende talent van causeeren
behouden en zoo is het boek door hem goed
geïntroduceerd.
M. PESTIS.
Nienwe mnM-nitiaTen.
(Slot).
3. Oranjeglorie van Jac. Bonset, een leeljjk
echoënde naschreeuw der fameuze nationale
Juliana-geeetdrift, is een lawaaierig succes
mopje, conventioneel en sentimenteel, dat
niet gedrukt had moeten worden.
4. Drie liedjes opus 5 van R. C. Crèvecoeur.
No, 1. Wiegeliedje klinkt aardu. De eerste
de beste zal geen wiegeliedjes schrijven als
Wagner. Maar de 1001 wijejes waarmee men
de kleuters zoet houdt, mochten toch wel
iets dieper gaan dan man gewoon is. No. 2
en 3, Moe en Driftkopje, tekst van tante
Liza, zyn lieve, lichte dingetjes voor
kinderooreu.
5. Avond, van J. C. van Oort. Zulke stukjes
noemt men meestal onpretentieus". Hoe is
gedachte, bang zichzelf te uiten," citeer ik
uit den tekst van Joh. Snellen, omdat het
200 toepasselijk is op woord en muziek. Ieder
welker weet indeidaad hoe hard dit valt;
toch is er stemming in dit stukje. Maar wat
weegt lichter dan die z.g. stemming?
6. Verloren, van ten Kate en Het liedje
mijner kinds leid" van V. Lo veling, titelen
twee slechte versjes en twee nog slechtere
liederen van Joh. H. Loser. Zij klinken
ordinair, weeïg en zoetsappig.
Nolthenius. No. 8. Toen Jezus nog een kindeke
was, van C. van Oosterzee. No. 9. Slaapliedje
van v. J. Mey-van Tetterode. Toch reikt de
muziek niet boven 't gewone dllettantenwerk.
Nog beter is No. 1. Dn bist mjji." een
minneliedje uit de Middeneeuwen van L. F.
Brandts Buys, eenvoudig, zacht, teer, stem
mig. Wij kunnen niet in details gaan, doch
wenschen het Willemsfonds een censor of
ai/iseur van gezonden smaak en helder
oordeel.
MATTHIJS VERMEULEN.
Motor-oorlogsscliip.
De Indische Archipel in een schetskaartje van Europa geteekend, om een denkbeeld
van de uitgestrektheid onzer Koloniën te geven
7. On.no van Sneek. van Tollens. Viooltjes
e a In groenen gaarde, van Dr. J. P. Heye
zijn ook minderwaardige stokjes wat tekst
betrefc en muziek beiden: zeer banaal en
sentimenteel. F. Jakma heet de componist.
8. Une qaestion, Une Réponse opus l en
2 van E. W. Kuiper. Waar heeft deze het
componeeren weer geleerd? Een ongelukkig
debuut voor een criticus die rekening moet
houden met ernstige artisticiteit. Maar vol
ledigheidshalve: Effectvolle salonstukjes!
9. De Winttrkoilgangertjes, een kinder
koortje van Anna Stibbe. Ik zou er graag
iets goeds van zeggen, maar het stukje is te
gewoon en te gering. Ook eentonig, wat
hieraan ligt, dat Mej. Stibbe niet componeeren
kan. De z.g. kindertoon is getroffen" echter.
10. Kinderliedjes, 2e ban ije, woorden en
muziek van G. Yogel van Yladeracken steken
daar prachtig tegen af: het zijn leuke, arti
stieke stukjes.
11. 12 Liedjes. Uit het Zweedsch, door
Jenny Wildschut en Nelly Honig bijeenge
bracht in twee bundel?. De muziek klinkt
vrij goed, al zijn de teksten soms wat flauw.
Maar zallen deze wijfjes, vele van Noorsch
karakter, hier gedijen? We willen 'c hopen,
omdat ze niet slechter zijn dan de onze.
Deze reeks, allen uitgaven van de firma
G. Alsbach & Co. besluiten wij met Slaap
lieve" van Jeanne Böttger, dat naar qualiteit
hoort bij bovenstaande 6 en 7
12. Da 3 Bruidsliederen van Henri Zagwijn
op tekst ?an Kénéde Clerq, uitgaven van
W. Lichtenauer te Rotterdam, zijn aanbe
velenswaardige stukjes. Voortreffelijk bonkt
in No. l de hamer in het kwart motief. De
melodie bezit kracht en leven. De componist
had het echter niet moeten behandelen als
coupletlied, want alleen de eerste strofe
past bij de wijs. No. 2. Van een smeder is
ook goed No. 3. Smidje-Smee, aardige tekst
en uitstekend-populair. Met tirades waarvan
de Volksmond" houdt.
13. D s 27e reeks van het Willemsfonds
brengt 9 zangstukkan, (Gaz. Roels te Gant).
Er zit veel slechts tusschen het goede. Nog
in den huilerigen trant van Jan van Baers
is b. v. No. 2. Minneliedje van K. Candeel
op vr|j kreupelen tekst.
Belachelijk-bombastisch No. 3. Harpgezang, woorden van Alf.
Hegenecheidt (dat zegt genoeg wat zegt
het dan?) muziek van L. Duvosel. No. 7.
't Is goed in 't wilde woud," Priem-van
Nieuwenhoven smaakt ook naar 't zilte nat,
de tranen en Vlaamsen verdriet. Beter vielen
uit No. 4. De mulder van de Clercq-Sebrnn.
No. 5. Her fat Bastiaanse-Molenaar (waarom
hier een muzikale climax in tegenstelling
met den tekst?) No. 6. Eens" van
PersonVolgens de Duitsche bladen heeft het
gouvernement een plan gemaakt voor een
nieuw oorlogsschip, dat gedreven zal worden
door motoren. De ruimte, die voor geschut
beschikbaar is, wordt daardoor veel grooter.
Het nieuwe schip, dat een lengte krügt van
95 M., heeft n geschut-1 oren, precies mid
den op het schip. In dezen toren staan twee
geweldige kanonnen, met een kaliber van
bijna 42 cM. (het grootste geschut heefc
tegenwoordig een kaliber van 35 cM.). Het
projectiel weegt ongeveer 2.5 ton, terwijl het
schip buitengewoon zwaar gepantserd wordt.
De geschuttoren wordt doorboord door een
korte mast, die den uitzichtstoren draagt. Het
schip zal een snelheid krijgen van 27 knoop.
Engeland peinst ook reeds over oorlogssche
pen door motoren geireven.
v. O.
Electriscii rcrliciite reclameborden,
De Amsterdammer, die het reeds ruim
voldoende vindt dat op het Leidscbeplein
zenuwzieke lichtwormen in een kring
rondkruipen, en dat op den Dam de schitterende
letters, hoog in de lucht, hinderlijk zijn aan
dacht eischen wanneer hij liever naar mooier
voorwerpen kijkt, stelle zich met afschuw
het volgende voor. Dicht bjj New-York is
een reusachtige afbeelding van de rots van
Gibraltar aangebracht, waarvan de omtrekken
geteekend worden door gloeilampjes. Deze
reclame staat op den top van een gebouw,
en de top van de rots komt 70 M. boven
den grond. In 't geheel zün 3000 gloeilampjes
daarbij gebruikt, die een machine van 100
paardekracht vereischen. Met ophef wordt
erbij vermeld dat de geheele licht-installatie
voldoende is om een groote stad te verlichten.
Gelukkig Amsterdam!
v. O.