Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R .S E D E LAN D.
No. 1746
als-sobeidalieden ta kiezen twee wegwerkers
of ploegbazen, uit het noorden des lands
twee mensohen dus, die wat intelligentie
betreft, gewoonlijk vrülaag moeten worden
aangeslagen. De spoorwegmaatschappij zelve
echter is niet gehouden bij de keuze harer
scheidslieden tot een bepaalde groep, maar
kiest hare knapste koppen en handigste
ad rocaten, menschen die door hunEjj kunden
en bekwaamheden verre de meerderen zyn
van de door don gestrafte aangewezen
?etoktaHeden.
Dit euvel doet natuurlijk groot nadeel
aan de onpartijdigheid van het gerecht;
dadelgk reeds met het oog op het kiezen
van den voorzitter.
Van de zijde van het personeel is dan ook
herhaaldelijk de wensch geuit, dat gestrafte,
zoo goed als maatschappij, voor het doen
der keuze zijn blik mag laten gaan over
het geheele personeel. Een eisch zoo billijk,
dat alleen de niet-inwilliging ervan nog
bevreemdt.
Maar nog andere bezwaren kleven er aan
de tegenwoordige wijze van samenstelling
T»n het seheidsgerecht.
De Bcbeidslieden door den gestrafte aan
gewezen, zitten daar uit den aard hunner
ondergeschikte positie min of meer afhan
kelijk van de door de Maatschappij aan
gewezen vertegenwoordigers. De Maat
schappij is altijd de sterkere. Yaak zullen
de scneidslieden van het personeel zich
luton weerhouden vrijuit te spreken en te
stemmen uit brood vree», of uit angst voor
andere rancune-maatregelen. De Maat
schappij zou immers altijd voor een
ongewenseht «cheid rechter een stok kunnen
vinden... eervol ontslag... maximum uit
keering en verlost ia ze van dit lid, dat
tegen hare belangen ingaat. En dat deze
vrees van nadeel kan zij a op de
samen«tellittg van het scheidsgerecht, is nog weer
duidelijk gebleken bij het ontilag Nathans
aan de H. IJ. S. M.' Ia overleg met het
hoofdbestuur zijner vakvereeniging heeft de
gestrafte toen scheidsrechters aangewezen,
die geen leden dier organisatie waren, uit
vrees voor verdere maatregelen op de
soheidslieden toe te passen.
Ik wil hier allerminst gezegd hebben,
dat deze vrees gegrond is, maar het feit
alleen, dat ze bestaat, en dat ze een be
perking in de keuze der scheidslieden ten
gevolge heeft, is voldoende om het geldende
systeem van kiezen te veroordeelen.
Dit euvel zou nu wel kunnen worden
opgeheven door de scheidslieden te doen
kiezen buiten het bedrijf, zooals bijv. plaats
heefc bij sommige scheidsgereehtan voor
gemaèntewerklieden, maar het zal niet
bevorderlijk kunnen zijn aan de noodige
kennis van zaken, waarover het scheids
gerecht moet kunnen beschikken bij het
bepalen van zijn oordeel.
n.arom meen ik een beter middel aan
de hand te kunnen doen, waardoor deze
gebreken achterwege zullen blijven.
In de eerste plaats worde het scheids
gerecht niet gekozen voor elk voorkomend
ge^al, doch permanent
En in de tweede plaats worde aan de
scheidsrechters een bijzondere rechtspositie
verzekerd, waarbij geert ontslag kan worden
gegeven dan door uitspraak van den burger
lij ten rechter. De positie van den scheids
rechter dus alleen aantastbaar gemaakt
door de uitspraak van een kollege, dat in ge
schillen tusschen spoorwegmaatschappijen en
personeel als vrüwel on partijdig kan gelden.
***
Met de instelling van het scheidsgerecht
bet ft men de waarborgen willen scheppen,
dat het spoorwegpersoneel niet anders dan
rechtmatig en billijk wordt gestraft. De
praktijk echter heeft doen zien, dat de ge
troffen regeling niet geheel aan de gestelde
eisch en beantwoordt.
Wijzigingen in die regeling aangebracht,
als door mij boven bepleit, zal haar beter
aan haar doel doen beantwoorden, zal betere
waarborgen verschaffen voor een rustige
ontwikkeling van het spoorwegbedrijf.
Het spoorwegpersoneel zal het gevoel
worden gegeven, dat men met het oog op
zijn rechtspositie rechtvaardigheid als gevolg
van onpartijdigheid betracht, de kiemen van
ontevredenheid ontstaan door het vermoeden
dat niet alleen het recht maar ook de macht
een woord meespreekt, zullen verstikken.
Met groote bescheidenheid, maar ook met
groot vertrouwen in de richtige werking
ervan, geef ik deze maatregelen aan minister
en kamerleden ter beoordeeling.
H. B.
Uit het Zuiden.
ANARCHISME IX
DE R. K. VAKORGANISATIE.
Ia mijne vorige correspondentie deelde
ik een en ander mede over de hartstochte
lijkheid der novitii in den klassenstrijd,
de Noord-Brabantsche kapelaans. Ik be
toogde, hoe deze heeren, welke zoo kort ge
leden nog achter de mannen zich bevonden
die Troelstra steenigden, Troelstra's leer
stellingen (somsop mér anarchistische
manier) ijverig bezig zijn te verkondigen.
Mij is de opmerking gemaakt, dat in het
geval van den Waalwijkschen patroon, welk
geval de naaste aanleiding was tot mijn
schrijven, de klassenstrijd niet het doel der
agitatie mocht worden genoemd, omdat het
hier gold, en geldt, de afstraffing van een
niet genoeg aan de geestelijkheid
onderdanigen notabel. De klassenstrijd, d.w.z. de
oecanomische strijd zou hier geen doel zijn,
maar alleen de stok waarmee men ranselt.
Ik antwoord, dat ik niet enkel over Waalwijk
en dezen patroon geschreven heb (zij waren
maar een aanleiding) en dat mijn kenschets
op de Brabantsche toestanden in het alge
meen glaat. Zeker is een reeds oude wrijving
tusschen gezegden patroon en de
Waalwijksche geestelijkheid van zér grooten invloed
op het bestaande conflict. Daar het fijne
van te vertellen (ik vernam er kort ge
leden van betrouwbare zijde een en ander
vac) ware op zichzelf een roman, een
roman uit het Zuiden"!
Maar ik wilde thans nog even doen uit
komen hoe anarchistisch d. w. z.
rauwer dan socialistisch, mér
directe-actieachtig de kerkelijke propagandisten van
den klassenstrijd bij ons in Brabant zijn
aangelegd.
Ik noemde reeds den Weleerw. Heer Poell,
geestelijk adviseur van den Ned. B. K.
Textielbond, die, zooals in mijn vorigen
brief meegedeeld, in het officieel orgaan
van genoemden bond schreef: We mogen
daaroaa die onderkruipers zoo maar niet
doodslaan!... Dus enkel maar met
overredintr werken? Zog, doet ge dat meteen
dief?"Van verschillende zjjden aangemaand
eens een duidelijke uitlegging dezer woorden
te geven, liet de Weleerw. Heer Poell zich
niet onbetuigd, en schreef in het
HoogAmbacbt" de volgende verklaring: 't Was
voor de menschen wel wat al tegele«rd,"'
zoo is mij gezegd, 't Zat nogal ingewikkeld
ineen. Nu, ik wil nog wel een-i heel
duidelijk zeggen, wat de bedoeling is . . . .
Daar bestaat nu eenmaal geen
onderkruipersrecht, en wie zich buiten recht en
wet stelt, moet er de gsvolgen van
ondervinden; gevolgen hun toegebracht door
degenen, die in hun recht zijn. Dat diegenen,
die in hun recht zijn, niets meer tegen de
onderkruipers mogen doen, ean een mooi
praatjs houden, wordt wel gezegd; maar
dat zij meer mogen doen wordt ook
verdedijd; deze meening wordt voorgestaan
door prof. Pottier, door het blad der
Aalmoezeniers van den Arbeid en d oor andere
vooraanstaanden in de Roomsche
Vakorganisaties. Dat men echter bij het
yerweer niet verder mag gaan dan noodig ia
om 't onderkruipen onmogelijk te maken,
is duidelijk; men mag het er niet op
aanleggen een dief dood te schieten, als
men met een schot ia de l acht maken kan,
dat hij gevat wordt; en tusschen een schot
in de lucht en een doo lelijk schot zijn er
nog schoten, die 'm o,j andere plaatsan
kunnen treffen, zoodat men toch zekerheid
heeft, z'n eigendom terug t« krijgen."
Deze uitlegging, natuurlijk na rijp bsraad
gegeven, laat aan duidelijkheid niet te
wenschen over...
Geen wonder dan ook, dat er een storm
van verontwaardiging opging jn de Katho
lieke, conservatieve pers!! Het algemeen ge
voelen daarin was, dat de Weleerw. Heer
Poell... zijn mond had voorhijgeoraat, en dat
hu zich zou haasten dit zelf ta erkennen... Da
gebruikelijke reddingsplank wij zullen
gelooven dat ge het anders bedoeld hebt, zoodra
ge dit maar beweert" werd ook hier gereikt.
In De Tijd" schreef een R(oomscb)
K(atholiek) P(riester) met het oog op de gevaarlijke
uitlatingen van den geestelijken adviseur,
dien hij overigensniet noemde, het volgende:
Gelukkig zijn de uitstrooiers dier ideeën
ook niet zoo bloeddorstig en tiraniek
als hunne artikelen lijken. Zij hebben
alleen maar het euvel dat zij gewoonlijk
het tegenovergestelde beweren van wat
zij bedoelen," en later de redactie zelf:
Immers hos een katholiek priester en
bisschoppelijk adviseur van een
werkhedenvereeniging er toe komen kan, dingen te
schrijven, als de boven geciteerde, is ook
ons een raadsel." In de Maasbode" ver
zucht een R. K. Pr.: Of zou het nog R K.
mogen heeten, wat k >rt geleden opeuhjk
is beweerd geworden,door een R K.
socialeactieman?" Dd Limburger K-ierie " zegt
vergoelijkend: Da bsste breister laat wel
eens een steek vallen. Maar zij raapt deza
zoo spoedig mogelijk weer op. Dat mosre
ook de Eerw. Heer Poell doen. We
hopen het."
Maar de hoop van de L'mburger Koerier"
wordt niet verwezenlijkt, de zucht van de
Maasbode' niet gehoord, het raadsel van
De Tijd" niet opgelost; al hun gejammer
helpt niets; de Weleerw. Heer Poell zwijgt
als een mof, en raapt den gevallen steek
niet op (ik bedoel natuurlijk den breuteek.)
Zijn zwijgen is hier eea program. En,
nietwaar, een program van
anarchistischeklassenstrijd- actie op roomsclnn grondslig,
of tenminste op den grondslag van een
Roomschen kapelaan (homogeen in deze
met andere Roomsche kapelaans.)
Ziehier nog uit 's heeren Poall's lijforgaan
het Hoog-Ambacht" een vertelling, die ik
in haar geheel overneem.
Ol' WEG NAAK DE.V HEMEL.
...Een zeker wever ging in zija
Zondagsch pak j 9 van cheviot, met riemklompen
aan en gewone zslap op, op weg naar den
hemel. Hij zag vooruit en merkte dat het
nog een heel eind was. Daar ziet hij voor
zich uit een fabrikant, heel deftig en
statig voortgaan. De wever denkt bij zich
zelf: die gaat ook al naar den Inmel, doch
hem voorbjjloopen zal ik toch maar niet
doen, ik zal hem op mijn staai maar volgen;
en zoo kwam de fabrikant het eerst aan
de poort van den hemel en werd binnen
gelaten. De wever haastte zich nu wat, om
ook binnengelaten te worden, doch hij
kwam te laat. Hij luisterde aan het
sleutelgat; het was al muziek en zang,
zooals hij het nog nooit hal gehoord;
en daar stond hij DU buiten. Maar
ondertusschen kwam ook nog een ander
wever, en deze wist raad! Hij belde aan,
en ziet de deur werd geopend. Maar wat
een verwondering! Geen muziek werd
gehoord. De eerste wever, biereen weinig
over gestoord, vroeg aan St. Peter: Maar
zooeven is hier een fabrikant binnen
gelaten, en toen was alles muziek en zang,
en nu wij komen is er niets te doen!"
O, dat geloof ik wel," zei St. Peter,
fabrikanten komen hier zelden, vandaar
die vreugde, en wevers komen hier alle
dagen, maar komt maar mee, ik zal jullie
gauw een goede plaats aanwijzen." "
Ziehier de Kerk op nieuwe oeconomische
wegen: er zit in dit verhaal iets van een
anti kapitalistisch geworden Evangelie: het
Evangelie bagrejen in den zin van het
moderne verzet, van do
arbeidersopstandigheid.
Men kan minder hoogdravend zeggen : dit
is Domela Nieuwenhuis' Hecht voor A Hen in
het primitief-Roomsche vertaald: ziehier, in
verteltrant, de prediking van de Roomsche
anarchistische vakbeweging.
* #
Nogmaals zeg ik, als in mijn eerste artikel:
ik heb niet te betreuren, dat de Roomsche
Kerk dezen weg betreedt.
Gewend van alle walletjes te eten (denk
aan het Duitsche Cantrum !) zal ze na eerst
uitsluitend den patroon en den werkwi llige"
door dik en dun te hebben verdedigd, thans
hier en daar aan de zijde staan van de
zich verzettende arbeiders, om op een andere
plaats te blijven helpen den patroon. Zich
onthouden van inmenging
indenoeccnomischen en socialen strijd, zal die Kerk,
begeerig als ze steeds is een maatschap
pelijke rol te spelen, niet van zich kannen
verkrijgen. En toch moest ze weten dat zij
(denk aan Frankrijk, denk aan Portugal) zoo
handelend een hoog spel speelt.
A. *
Louis COUPERUS, Van en Ooer Mljztlf en
Anderen, L. J. Veen, Amsterdam, z. j.
Lanjf, lang ist's her, dat van Couperus de
laatste roman het levenslicht zag. Ite Berg
van Licht was 't, geloof ik, en sedert zweeg
deze eer s allerpopulairste auteur van ons
vaderland, om slechts in fftt Vaderland van
zijn bestaan te doan blijken.
Oouperns ia een der weinigen geweest in
onze nieuwste letteren, die de maar ten halve
ben ij d har e gave bezat het hart van het
gedUtingueerd publiek" met het zijne unisono
te doen kloppen door gretig gelezen boek
na boek dat gewaagde van Goden of minstens
van Vorstelijke personen uit den netten stand.
Maar toen bij, te goeder trouir, voortging
met de faeeriëen, en met de vorsten bepaald
onzedelijk onnprong men denke maar
eens aaa dat onfatsoenlijke keizertj9
Helegabalus toen was het meteen gedaan met
de gumt en clandiiie van het geëerd publiek,
dat vervolgens tot Oorelli, tot Frensen, tot
Sienkiwica, of hoe die buitenplaatsen mogen
hee'en, overging en Couperus met zijn goden
alleen liet. ,
Beiert verging hen de last dezen te inter
viewen, alsmede de Vorsten in hun intiemste
verrichtingen d «n HoUandachen lezer voor
te stellen en ging hij in" de journalistiek
of schreef maar nu en dan kleine, on^ewich'ige
en als spontane stukjes in het tydichrift
Oroot Ncde-, land.
Van beide soorten schriftuur is hier nu
een bundel bijeen, onder dan misschien wat
geheimzinniger! titel: Van en Over Mijzelf en
Anderen, en ziel het blijkt, dat hetgeen de
romans vaak ondragelijk maakte, juist dezen
auto-biograh'ichen stukjes of luchtigen ver
tellingen hun bakoring geeft.
De neiging is grcot om, met een boek als
dit tot gegevens, een portret, ten voe
ten uit, van den auteur te gaan ontwerpen
en nat zou zeker de moeite loaneo. Maar
behalve dat de tgd om den maa en zy'n
werk te beschrijven nog niet gekomen is
als de man springlevend blijkt en zijn werk
voor groo;e vermeerdering vatbaar, zijntocïi
ook de kolommen van ean courant te nauw
en te kriebelU voor zulk een werk, dat veel
geduld eiscbt. . van den leier. Daarom dient
men met enkele trekken te volstaan, die
vooral uit de» verbalen opkomen en d^en
hnn wa*rde gaven, die trekken ooi, welke
dd aixeur blijkbaar van zichselven hst liefst
laat ontdekken.
Bij voorbeeld, is Mar een al bijzonder ken
schetsende passage ia De L'>f der L'iiheid. Oe
schrijver id van zya vrienden O.lindo en
E ettra weggegaan, niet omdat de gestelde
t^jd van logeeren om was. me: omdat bij
voor eenige gewicatige aangelegenheid
bepaald wa^ mout, mur om... ejm w ver
anderen, o uilit zijn ongeduar int in dit
zachtzinnig par A l ij j eanvou tig niet uithield.
Ea terwijl nij in een leeg» coupéwegreist
naar 't znidan, naar R3 na en F/asoa'i, waar
hy niets te maten heefc, ne voelt hij bijaa
wroeging over zijn d «vaashei 1.
U, is vojl mij diep ongelukkig. Ii voel
mij slecht tegen anderen, ea tegen mijzelf. Ik
stel mij Orlaado ea E.ettra nu voor;
nu dat zij hun vagebond, hun krekel niet
meer hoorea ea zien, K'.ettra zal wel
conti uren maken, maar alleen mat het idee,
dat ik ze, over eeuige maanden, kom eten.
0/lando zal doen wat hij doen moet : zwem
men, gaan naar den pachter, lui z|jn,
Dionyios lezen, maar dat alles zal hij doen in
een dichte wolk van weemoed. Want ik ben
hem roodig, als hy münoodig ie. Mijn gril
lige, Boms vrouwelijke, soms kinderlijke, soms
dichterlijke, dol-vroolijke of diep melancho
lieke naiuur ig hem levens-onmisbaar
geworder. Ik geef hem alles wat hij niet heeft,
om hem te laten voelen, dat hij een i.iel
heeft, een hart hè-f r, zenuwen en niet alleen
fpieren. Zonder mij, bleef hij massief. Ik heb
hem laten vibreeren. Het beeld is een menech
geworden. De gymnast werd een vriend. In
den onbewusten droom van zyn regelmatige
luihedeu teekent de plastiek van zyn vriend
Gigi zich af."
Dit is nogal geraffineerd en zou ook wel
een weinig droevig kunnen zijn. Immers, in
alle luchtigheid wordt hier niet minder dan de
zware melancholie neergeschreven, dezelfde,
waarmee Couperus eens de kern van een
prachtig boek miakte : Eline Vere. Of hy
haar dus kent l O/ hij alle graden en stations
van da kwaal weet, die men wel gebrek
aan dierlijke levenslust kan noemen, betgeen.
dan weer beteekent te trage of gebrekkige
ontwikkeling en verandering in de levens
momenten en soms zelfs trage stofwis
seling. Want lenen wil zeggen veranderen en
verandering begeeren, den dood van het
oogenblik, het verlaten van het vroeger begeerde,
nu bereikte wenschen, en wie dat het meest
gelijkmatig doet, lichamelijk niet minder dan
geestelijk het verleden geregeld opbergend
en eiken dag ontwakend tot be\rekkelijk
nieuv leven, die is gelukkig en verveelt
zich ciet,
Maar velen onzer hebben thans dat gemak
van licht en rustig meedraaien met het leven
verloren en zijn ongezond" ge worden. Een on
gezondheid of abnormaliteit, dis men ook ver
fijning of vergeastel^kiüg noemen kan, al naar
men belieft. Psychiaters en zulke menschen
die er een norm op na echijnen te houden
en precies weten wat normaal is, spreken
echter bij voorkeur van ongezondheid en
worden daarbij klaarblijkelijk geïnspireerd
door het schouwspel der volmaakt rustige
en evenwichtig herkauwende koeien op de
weilanden rondom hun zenu vgestichten. Ea
zij hebben gelijk. Wat my betreft: als ik
een psychiater waf, zou ik liever een koe
willen zijn, in leven en sterven een onbe
wuste weldoenster harer evennaasten, een
christinne zonder ei?engerecli*igheid, het
geen men van de psychiaters gewis niet
zeggen kan.
Couperus echter is juist een schitterend
bewijs hoe weinig practiscke waarde onze
onderscheidingen en vaste merkmalen be
zitten, want zijn talent en zijn abnormaliteit
blijken onverbrekelijk verbonden, en, tenzy
man da koeiïjje gezondheid verkiez9, die bij
de menschen nog niet eens tot melk en
boter voert,maar volmaakt onvruchtbaar vege
teert, dient men de vruchtbaarheid, dat is
het openen van nieuw inzicht, het ontdek
ken van nieuwe gevoelsscbakeering, wel
het recht te gunnen een weinig ongezond te
zijn. Het eene gaat nu eenmaüniet zonder
het andere en het Ijjkt geen enorme ont
dekking, die vsn de abnormaliteit van talent
en genie.
Hoe gou zooveel inspanning na-ir n kant,
zooveel voortgezette eenzydigheid en gedeel
telijk verwaailoozen van andere zielsfactoren
en faculteiten niet leiden tot... oneven
wichtigheid, die men gerust minderwaardig
mag noemen, als men een koeiig ideaal heeft,
als men meent, dat de samenleving kan bly ven
ala zij is en niet juist door de
onevenwichligen aan het draaien wordt geholpen.
G jan wy echter van deze overtuiging uit,
dan zyn het de anderen, de meerderen, de
niet-artistieken, die minderwaardig behooren
te heeten en het is niet ia te z;en, waarom
juht da psychiaters al behoeft men hen
gewis niet tot de allerminst-waardigen te
rekenen hier de lakens zouden uitdeelec.
Ei en wel, wy mo^en het ons voor gezegd
houden, dat al dit krakeel is een strijd om
des Keizers baard of liever nog ledeneerstof
voor debatingclnbs en zulke kwesties tiet
meer waarde hebben dan b. v. die Engelsche
Fixirfragen: Ia het leven een zegen? Ia de
dood een einde? Zijn de liefde van man
en vrouw gely'k? en?, enz., dingen, waaraan
een radely'k men schalleen op huiselijke feest
avond j es zyn ty'd verioet.
Couperus dan als zoovelen in deze tijden
van orergang lijd c aan melancholie, het
geen van den licbamelyken kant gezien, be
teekent dat zijn zenuwen te wenschen overlaten
en van den geestely'ken, dat hij zyn herinnerin
gen en verleden te zeer hefneefr, zoodat zy
hem den levensgang bezwaren en hij
aanzichzelven niet ontkomen kan. En daar hij nu niet,
als een gerangeerd" en ordentelijk burger
man, den eenigen weg tot beterschap verkiest
in te slaan, die ia regelmatig leven en regel
matig werken, maar integendeel van een
evenwichtigen mindere-in-geest diens harmo
nische werkloosheid wil leeren, is het resultaat
. een verergering van de kwaal en ie toevlucht
tot het palliati f van plaatsverandering. Dit
alles zou wel een beei j e droevig kunnen zijn,
indien het niet zoo... vermakelijk be
schreven ware. Ea hetgeen van de klagers
geldt, kan ook van de schrijvers gezegd
worden : zij lijden nog niet den ergsten nood.
In Oflandjs Viooltjes, in Nerone, in Over
de Ijdelheden da Lichaam», niet minder dan
in deze Lof der Luiheid, heeft Couperus
onzwaarwicatig en onsentiin«nteel, met vol
maakten goeden emaak de miserie van zyn
bestaan te boek geateid, en, het a'dua tot
eigen groote soulaai o'jectiveerende, er aan
gekneed en gevoruii, er aan getrokken en
gedruüt, zoodat er een alleraardigste
caricatunr ontstond, waarheid en verdichting ge
man ge tot tij u omtscse vertelsels, waar
bovendien dd beelding van zeer echte
menechen stevigte aan verleent.
Edu bijzonder modernen zij het ook
niet dan modernsten mensch leeren wy
hier kennen in zyn grillige uitingen, die
inderdaad te luchtig o! on-Hollandsche
eigenschap! zyn gehouden om ooit anders
dan vermakelyk te zijn en toch dicht genoeg
bij het tragische om ooit futiel te worden.
Zoo in het geval van den grooten hond
Ntrone, met dat voortrtfl jke begin, die
weeknullije klacht, als van een aan vang- I9a
eeuwsche juffrouw op jaren 4 la Bakker Korfi.
Ik hou niet van honden.. .. Honden zijn my'
antipathiek. Zy waren het my' nietaliydakheb
vroeger wel eens sympathieke honden gewaar
deerd. Maar langzamerhand zijn honden my
meeren meer antipathiek geworden. Ik heb ze
leeren zien als de meest encombrante,
indiscrete, opdringerige, met luid rumoer zich te
kennen gevende, en daarbij obscene schep
selen van Goda, met schepselen overvol be
volkte, aardbol
Een hond kan blalt'jn, stom, eindeloos,
eentonig, afmartelend: een hond vult het
heelal met zijn imbecile, alles-doordringend
geblaf, all geen beest. Een hond is
walgelyk vies.
Hebt ge ooit een hond een pooze ge
observeerd? Is een paard vies? Neen. Ean
koe? Neen. Een zwyn? Neen, vergeleken by
een hond. Een hond snuffelt en ruikt. AU
een oude tnarcheur snuffelt een hond naar
alle, zijn aliy'd hitsige zinnen opwekkende,
iuchtjaa, aan lantarenpalen en boomen; geen
hond gaat hem voorbij f de hond ruikt aan
dien hond, met obsceen gedraai om elkaar
heen ....
O, de walgelijke beesten! Dat gebaar van
altijd dij poot in de lucht, tegen iederen
boom, iedere bank, uw broek, als ge niet
oppast: een paar druppeltjes hier, een paar
druppeltjes daar. overal waar een hitsig
luchtje van aniere druppeltjes is.
O, de smerige beesten! En hun domme,
grove bewegingen van hevig-kwispelend
acaterlyf, en hun trouwe", goeiige, waterige
oogen, ea hun likken en lebberen en hijgen
en janken: o, de lamme, beroerde beesten!
Ik kan ze niet uitstaan."
Da hond ISTarone van zyn vriend Orlando
heeft dan nog particulier onaangename
hebbelykheden.
Eerstens is bij te gezond, net als zyn
meester, en vervreemdt bij momentaan dezes
hart van zijn vriend Gigi.
Het is of Orlando my niet noodig heeft,
als hij Nerone heeft. Hij gaat met Nerone
op jacht; ik halt jagen, ik haa', hazen en
patrijzen schieten hoewel ik ze eet, o
zwakheid! als 0/lando ze heeft gejaagd met
Nerone. Ik jiag niet mee. Ik ga niet mee
op zulke dolzinnige verre wandelingen over
heuvelen in brandenden zonneschijn, als
Orlando doet met Nerone. Dan rennen zij
beiden hoogten op, laagten af, net t wee gek
ken. Ik blyf dan rustig bij Eiettra, een beetje
melancholiek, omdat Nerone sterker is dan
ik, en zyn baas kan vergeiellen, terwy'l ik
dood neer zou vallen, na zoo een tocht. Ik
drink dan bij Eiettra lekkere thee, en, als
voelt ze, dat ze mij troosten moet, laat ze
dan bakken vruchtentaart met room; dat is
zalig. Maar zelfs vruchtentaart troost my
niet geheel: er blijft in mijn hart iets overvol
van jaloezie.... Komen zij dan thuis, Orlando
met Nerone, dan hebben zij beiden iets
juichends van genoten te hebben van lucht,
zon en beweging. Maar hoewel ik Orlando
gaarne juichend genot gun, is Nerone mij
er om onuitstaanbaar, als hij biafisnde en
juichenie thuis komt. Hij blaft, o God, bij
blafc... l
I« Nerone dan eindelijk uitgejuicht, en
neem ik, om te bekomen, mijn kopje the*
ter hand, dan vliegt Nerone op, gulzig en
dorstig altijd, en slaat met n zweepslag
van zijn oarsterken staart het kopje u'.t my'n
hand, zoo dat de thee stort over mijn nieuwe
witflaneilen broek. Dit is tweemaal gebeurd.
Ik wacht nu, dat het een derde maal ge
beuren zal".
En all 't d»n gebeurt, wordt Nerone,
heimelijk, verbannen naar den pachter. Vriend
Gigi merkt het pas vin- dagen later, of
schoon die dagen wel .hél gelnkcig voor
hem geweest waren. Ik voelde om mij heen
iets zaligs van een kalme atmosfeer"....
De zaak wordt hem opgehelderd, maar
Eiettra kan niet nalaten, een beetje spijtig,
op te merken dat Orlando Nerone wel een
weinig mist, omdat hy nu alleen moet
wandelen. Oogenblikkelyk voelt Gigi zich
een monster van egoïsme" en daar zyn ijdel
heid dat volstrekt niet verdraagt, nog veel
minder dan Nerone'éruwheid en geblaf, be
sluit hy 'c minste kwaad te kierenen Nerone
terug te balen. Dat moet hij echter, 's middags
in de heete zon, zelf doen, want de be
dienden durven niet, en aldus wordt het ean
tocht van veel lijden. Want het is heel
vreemd, maar Nerone o grove natuur
van een hond! heeft nooit gemerkt, dat
ik hem haat.... Zyn pachydermische ziel,
gehuld in die zwarte astrakan j a-i, bemint
my, ik vraae my af waarom! Het beest vliegt
op mij. toe, en zet de pooten tegen mijn
schouder, renzig en overeterk; hij geeft mg
een lebber met zyn heete tong.... hy lijkt wel
een Abyssiniër, een Moor, die mij zoa willen
omhelzen. Ik wankel onder zoo'n onstuimige,
altyd ongewenschte llefie; Valente, de
knechten, de kinderen, Sico, Benone de
hofhond, alles schreeuwt en gebaart om my en
Nerone: het is om gek en doodmoe te worden."
En dat is nog maar het begin, want Nerone
is veel te bly' om nn verder rnstig by zijn
weldoener te zitten in 'c karretje. Hy is 't
die blaft, die my likken wil, die nn zich
wentelt tusschan my'n beenen in 't nauwe
karretje, dan er uitspringt, bost, blaft, dan
er weer in wil"... en Gigi moe. moe, dood
moe ' maakt.
Natuurlijk is Orlando verteerderd en dank
baar :
Beste Gigi, wat ben je toch een brave
jongen. Wat een lieve gedachte van je, om
den hond terug te halen...."
Ik ben innerlijk heel bly en gelukkig om
Orlando's lof. In dat bigde geluk mengelt
zich de wroeging over m'j n egoïsme.
Maar ,.. door die mengeling heen prikkelen
op haat tegen Nerone; stille razernij dat ik
hem terug moèat halen; en diepe weemoed
om de nu door Nerone'a geblaf verbroken,
eerst dagen lang zalige atmosfeer in huis.
Wat ean hoop gevo:lens voor elkaar! Zy
maken dat ik antwoord niets latende
merken cöcb. van het geluk, cöah van de
wroeging, E O ah van de haat en de razernij
en den weemoed!
Beste Orlando, zo D braaf en lief ben
ik heusch niet, want ik heb A'arone terug
gehaald ... niet voor jou... maar voor mij.
Voor jou?
Ja. Ik heb van nacit vagebonden o ai
't huis h o oren dwalen, en je weet, ik ben
doodsbang on vermoord te worden door
vagebonden... En ik miste Nerone's alarm
vannacht... Daarom "
Is dit niet een prachtig slot? Verbijsterend
van ..oprechte onoprechtheid ?
En zeer, zeer fin-de-sièc!e. Want deze
overbewnste zieleuitrafeling, die de roman
tieken waarlyk niet gekend hebben, zy' is
iets dat de 20 a eeuwers weer zullen moeten
overwinnen, om gelukkig te leven. Tenzij
ze er aan gewennen, dat de aarde rond is,
ook ten aanzie i onzer moraal, dat ijdelheid
tot opoffering en deugd en deze weer to"
haat en wrok voeren, en men geen dezer
precieusigheden tusschen duim en vinger op
kan lichten, zonder dat de rest er aan kleven
blijft. Het is waarlijk ondoenlijk tegenwoordig
een deugdzaam mensch te zijn, en de eenig
verdraagly'ke levenshouding voor 't
oogenblik die van een slechtaard... als men er
maar moeds genoeg toe bezat- Maar in elk
geval kunnen wy' tenminste sympathie en
waardeering geven aan het on-rechte,
gebogene, on-echte, geblankette, gacompliceerda
en... bijzondere, gelijk Couperus doet.
Wanneer hy echter in die aardige feuille
tons over de Legenden van de Blauwe Kust
zoo byzonder opgeeft van zyn bewondering
voor en genot in den Nicesche karnaval,
geloof ik dat maar nauwelijks. Want ofschoon
een matige of zelfs onmatige orgie
gewis broodnoodig is voor den sedentairen
mensch, behoort er toch ook een weinig
onbewnitheid en levenskracht toe oaa van
de minste orgie te genieten. Couperus echter
is juist de mensch om te midden van 't
luidste feestgeklater zichzelven af te vragen
of hij nu plezier heeft, en juist de Pierrot,
die den warmen, feest vollen avondinElettra's,
naar zijn eigen phantastische en vroolyke
verbeelding gematamorphoseerde salon, te
eindigen met... verkillende doodsgedachten.
Hy' draait te snel, al draait hij niet snel
genoeg, en het is immer het bewuste leven
dat hem in den weg zit, waaraan hy lijdt
en dat hy' cultiveert, omdat hy toch ten
slotte niet anders dan zichzelf zou willen
zijn, hy', Couperus, een orchidee tusschen
alle mogelijke en onmogelijke, ook psychia
trische, paardeblommen.
FRANS COENEN.
NonltöiiDeBörnercenTentie,
M. de R.
De gastvrijheid van uw veelgelezen blad
vraag ik voor het volgende:
De impresario, die mij gevraagd heeft
Silvia Silombra in handen te mogen hebben
voor een evantueele vertooning van dit stuk
te Parys heeft my in overweging gegeven
lid te worden van de bekends Sociélédss
auteurs et compositeurs dramitiques te Parijs.
Op deze wijze verzekert men zijn droi:s
d'auteur en, eenmaal lid zijnde, zorgt de
sociétédes auteurs et compositeurs
dramatiques voar alles. D. w. z. de vereeniging stelt
voor haar leien in overleg met de betrokken
directie, onder wier leiding het stuk ,,^aat",
het echryverstantième vast, incasseert dat
geld, stuurt het over enz. Men heeft zich
met niets te bemoeien en men 19 verzekerd,
dat geen ander theater met het stuk voor
den dag kan komen, dan waarmede werd
gecontracteerd.
Alzoo, M, de E., ik schrijf aan de sociét
des auteurs et compositeurs dramatiques en
vraag: maak mij lid uwer verseniging met
zijn rechten, waarborgen enz.
Ik ontving den volgenden brief, dien i'i
letterlijk vertaald laat volgen :
Mijnheer,
In antwoord op uwe vraig heb ik da
eer u te berichten, dat u niet als lid onzer
vereeniging zult kunnen aangenomen wor
den, zoolang Holland niet tot de Berner
Conventie is toegetreden, m. a. w. zoolang