De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 11 december pagina 6

11 december 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAM M Kil WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1746 Gevel van het Bible-Hotel, Damrakzyde, omstreeks 1860. Het Bible-Hotel, kort voor de demping van het Damrak, met de Papenbrug in 1883. Het verdwflnend Oud-Amsterdam. (Het Damrak). Met het oude Amsterdam loopt het meer en meer ten einde, zelfs met de herinneringsteekens, 't zy gevelsteen, huis of gebouw. Yan een der oudste stadsgedeelten sedert lang geheel anders van aanzien: het Damrak, zyn de laatste herinneringen aan het ver leden in de laatste maanden verdwenen. Er bestond nog altijd nabij het Victoriahötel een schaftkelder, zooals er vele yan dat soort op het Damrak geweest zijn, hoewel eenigszins anders en met die op de aangrenzende Texelsche kaai, thans Prins Hendrikkade, tusschen gedempte Martelaarsgraoht en het Damrak, ook dienende tot nachtverblijf, in 't bizonder voor de Hannekemaaiers, grasmaaiers, o.a. uit het Oldenburgsche, die hier met deKamperbeurtschuit aan de Oude-brug aan land werden gezet, en van wier botheid allerlei verhalen be waard zijn. In die kelders aten en sliepen zij, en stonden verder bütroepen op het Damrak, lastig gevallen door allerlei mars kramers. Dat slapen in die kelders, vaak Tochtig, was niet bepaald naar de regelen der gezondheid. De Hannekemaaiers lagen er dicht büelkaar, warm en wel. 's Morgens zette de vrouw, die er goed logies hield voor den reizenden man, een emmer water buiten, véor de «geutplank", en dan konden de hoeren zich daar wasscheH. De houder of houdster van deze kelderlogementen had orde en regel, 's Morgens werden de Han nekemaaiers, die te lang wilden slapen uit het bed gewipt, en 's avonds als ze te laat thuis kwamen, omdat ze zich vergooid hadden büoude godinnetjes van de laagste orde, tronende in de Baafjes- of Vrouwenateeg, niet binnengelaten. De laatste schaftkelder op het Damrak nu, is de vorige maand verdwenen, en het huis er boven tot een winkel vertimmerd waar toestellen voor winkeluititalling ver krijgbaar zijn. De eigenaar van dien laatsten schaftkelder heeft zich gevestigd in een huis in de aangrenzende Kapelsteeg en verkoopt daar zijn gebakken visch, vleesch, ham en brood en schenkt er koffie en bier aan hongerigen en dorstigen. De Hanneke maaiers en de Hannekemaaierskelders behooren hiermee voor goed tot de geschie denis, men kent en ziet ze te Amsterdam niet meer; oude kluchtspelen en oud-Amsterdamsche verhalen bewaren de herinnering aan hen, en een enkel Amsterdamsen liedje als: Hans van Loenen Spijkers in je schoenen Kassie op je rug Zoo komt Hans aan de Outre brug. Dit Loenen ligt in Duitschland. Yan het liedje z\jn verschillende lezingen. Ook gaat, vry zeker, eerlang van het Damrak verdwijnen op n na het laatste Heerenhuis, 't huis met hoogen stoep en boven een bank, waarop in ouden tijd büschemerayond de familie zat om het gezicht te genieten op de Yischmarkt, en een trotscher op al de schepen die in de haven lagen, want het Damrak, dat oorspronkelijk: t Water" heette en door oude Amsterdammers nog zóó wordt genoemd, was, in den aanbegin, de haven van Amsterdam, waar in 1493 toen Amsterdam op verre na geen honderd duizend inwoners telde, duizend schepen te geluk lagen. Hoe schoon zulk een gezicht was, herinnert men zich uit de Koninginne dagen, toen er in het overgebleven Damrak de Visschersvloot lag. Het boerenhuis, waarover sprake, is dat voorbüde Zoutsteeg, de plaat*, waar, in vroeger eeuw, schepen met zont uit St. Ubes kwamen, en losten. De naam Zoutsteeg, uit welke by het oproer der wederdoopers mannen en vrouwen naakt 't "Water" kwamen ophollen om de komst van een nieuw Jerusalem aan te kondigen, bewaart aan dien zouthandel de herinnering. Het boerenhuis heeft behalve heeren woning, honderd jaar dienst gedaan als logement, genaamd: Het hof van Holland". In de voorzaal is jaren lang een schaakclub geweest. Nadat dit heerenhuis ophield logement te zijn, was er nu deze dan gene zaak in gevestigd. Thans een kunsthandel. In den kelder onder het oude huis was vele jaren de bierzaak van G. Schiller gevestigd, wiens eigenaardige persoonlijkheid de bier drinkers, Duitsche en Hollandsche, er gaarne deed toeven. Schiller was een literaire en musicale bierhuishouder, 's Middags zat hu, de dikke vriendelijke Beier, er de guitaar te tokkelen en zong met zijn schoone stem mooie Duitsche liederen, onder welke het Wezerlied uitmuntte, of hu sprak met vuur de groote Duitsche dichters, en over over Shakespeare en over Ibsen, wier werken hu allen gelezen had en goed begreep. Yolbloed Wagneriaan zong hij en anderen er kwamen vele muziekliefhebbers uit de werken van Wagner. Zyn broer Ferdinand, ook Wagneriaan, speelde op het klavier en zong met heel zijn hart mé. Met Kerstavond werd in dien kelder onder het heerenhuis het Kerstfeest geheel op Duitsche manier gevierd en zongen er allen eerbiedig het Stille nacht, heilige nacht". Werd in den Stadsschouwburg onder leiding van Viotta een Wagnervoorstelling gegeven, de Duitschers daar toe overgekomen, en aan de regie ver bonden, logeerden by Schiller boven zyn groot bierlo kaal op het Rembrandtsplein. Op een enkelen vroe gen morgen kwa men deze Duit schers bij hem en zijn broer Ferdi nand in den Kel der" op het Dam rak en dan werd er van Wagner ge zongen en over niets anders dan van Wagner ge sproken. Een Wagnervoorstelling in den bierkelder! 'sAvonds na afloop der voorstelling, die Schiller nooit ver zuimde bij te wonen, was er in het lokaal op het Rembrandtsplein om de groot e ronde tafel de Arthurtafel een ge mproviseerd Wagnerfeest. Van Schiller hiel den allen, ook de groote Wagnerzangers, zij ver zuimden nooit bij hem te komen. Er ging van hem zulk een echte Duitsche, precieser ge zegd: Beiersche gemoe delijkheid uit, dat in zijne lokalen vijanden vrienden werden. Door zijn persoonlijkheid zaten met hem, kort na den Fransch-Duitschen oorlog, toen in Amster dam al wat Fransch was scherp stond tegen over al watDuitsch was, de toenmalige Fransche met den Duitschen con sul als broeders vereend aan dezelfde bierbank. Om Sehiller's persoon kwamen er menigen avond leden van het Duitsche consulaat, Duitsche journalisten en andere voorname Duitschers in zijn lo kaal. Zijn dood bracht in het bierhuis op het Rembrandtsplein verandering in de bezoekers, hoewel er misschien thans meer tooneel-, opera- en operetten-artiesten verkeeren. Schiller'» zaak op het Rembrandtsplein bleef bloeiende, ook na zijn dood, nu onder zijn zoons, maar die in den kelder op het Damrak nam, zoodra de zanger verstomde, in bloei af en verliep geheel na den spoedig gevolgden dood van zijn broer Ferdinand. Thans behoort deze kelder, nu eens de Kunst kelder" dan de Muziek- of Wagnerkelder" gedoopt, tot de geschiedenis. Met de verwachte verdwijning van het laatste heerenhuis van het Damrak ver dwijnt de sinds lang gesloten muziekkelder, een laatste herinnering aan de Muziekherbergen te Amsterdam, over welke Mr. N. de Roe ver en J. W. Enschedégeschreven hebben. Het afsterven van den heer P. J. Adrian Jr., den expediteur, in leven een ter goeder naam en faam over-bekend Amsterdammer, wien het heerenhuis toebehoorde, had den aanslag in 't gevolg. De biljetten toch zijn aange slagen geweest, doch de verkoop is op de publieke veiling opgehouden. Een andere laatste herinnering aan den ouden staat van het Damrak, bet oude 't Water", is geweest de verandering van het pakhuis: De Loodmijn," in een winkel. Een pakhuis aan 't Water" was gemakke lijk voor het opslaan van goederen uit de schepen, aan de kaai gemeerd. Vele bewoners van 't Water" in de Warmoesstraat hadden nog vóór ruim vijftig jaren eigen schepen, waarmede zij hunne goederen uit alle wind streken betrokken. Victor, de rijke victualiën-handelaar in de Warmoesstraat had eigen schepen om de begeerde waren uit den Levant te halen. De vader van den populairen schrijver Justus v. Maurik Jr., die in een ook verdwenen deftig heerenhuis pp het Damrak woonde, had almede schepen in de vaart. Dat was in de dagen van de zeil vaar t, die mede zoo goed als tot de historie behoort. Enkele der nog in leven zijnde kapiteins uit de dagen der groote zeilvaart, kan men 's middags nog aan een tafeltje in het Restaurant Krasnapolski vinden. Thans gaat een der gebouwen uit de Warmoesstraat, dat tot voor een kwart eeuw uitkwam in het water van het Damrak, in de oude haven, en dat verband hield mat de oudste historie van Amsterdam, verdwij nen: het Bible-Hotel." Het is verkochten reeds sedert eenige weken gesloten; de bierkelder er onder, Woensdag 30 November j.1. Het Bible-Hotel in 1897 van het Damrak gezien. Het Bible Hotel zooals het was van 1907 tot 1910. De sloopers naderen dra om het gebouw tot aan den grond te slechten, op welken de bouwheer een nieuw gebouw zal doen optrekken: een Effectenbeurs. Het Bible-Hotel" behoorde tot een der alleroudste Amsterdamsche hotels, het dagteekent volgens Eduard van Biema, officieel uit de 17e eeuw, volgens S. Kalff uit de 16e. De laatste weet er, in 't kort, dit nog van te vertellen, ontleend aan wat Mr. N. de Roever en De Navorscher" schreven. Oorspronke lijk was er een drukkerij, waar een zekere Liesveldt in 1542 den eersten Nederlandsohen bijbel heeft gedrukt. Het verhaal ging, dat Liesveldt die met het drukken van de i bijbel het gebod overtrad der bloedplakaten van Karel V en Filips II, zwaar gestraft zou zijn, als hij niet toen men hem gevangen wilde nemen, achter uit zijn huis gevlucht was, en zich, even als Gysbreght van Aemstel, aan een touw in een schuitje, dat in het water van het Damrak lag, had neergelaten, weggeroeid was en verder een goed heenkomen gezocht had. Deze bijbel met het jaartal 1542 wordt bewaard door den laatsten directeur van het hotel, den heer C. J. H. Warndorff. De man, die de drukkerij van Liesveldt tot logement liet inrichten was een Schot; hij nam als ge velteeken ter herinnering aan den bijbel door Liesveldt gedrukt: een bijbel, opengeslagen bij de zeker toepasselijke tekst: 1ste Brief van Paulus aan Timotheus en daarvan het 23ste vers: Drink niet langer water alleen, maar gebruik een weinig wijns." De slimme Schot liet de er op vol gende woorden: om uwe maag en uwe menigvuldige zwakheden" wijselijk weg. Omdat de eigenaar een Schot was en om den bijbeltekst en het woord Bijbelhótel" in het Engelsen, kwamen in het Bible-Hotel vele Engelsche logeeren. Dit is in de drie volgende eeuwen zóó gebleven. Er hebben vaak en reeds in den beginne voorname personen hun intrek ingenomen. In 1647 logeerden er op stadskosten de Gecommit teerden van Medemblik. Voor verblijf en vertering betaalde de stads-betaalmeester ? 208. In 1679 overleed er Frans Joachim Trampe, een Deensche generaal-majoor. Onder diens bed vond men bij de boedel beschrijving twee goed verzegelde koffertjes, inhoudende een som van 121 duizend gulden. In 1679 bracht het Bible-Hotel bij ver koop op 24.000 Carolus guldens; in 1706 bij executorialen verkoop 30 duizend. In 1879 kocht de heer W. P. Werker vroeger eigenaar van Caféneuf' in de Kalverstraat, het BibleHotel voor 250 dui zend gulden van de familie Hardenberg, in welker be zit het was geweest van 1848 1879. Werker vergrootte in 1882 het Hotel door de woning van G. A. Goldschmeding, De oude Roos", voor 12 dui zend Gld. te koopen en er bij aan te trek ken. Bij den ver bouw in 1883 kreeg de achterzijde, die nu niet meer, door demping van het grootste deel van het Damrak, in het water uitkwam, een hoofdingang. Een paar jaar later deed Werker zijn eigen dom over aan eene Maatschappij tot exploitatie van het Bible-Hotel. In zijn beheer werd hij opgevolgd door C. J. H. Warndorff, die den goeden naam heeft helpenhandhaven,en tot aan den laatsten dag, dat het Hotel open was, directeur bleef. Met het oog op de Nieuwe Beurs onderging het Hotel onder zijn beheer nieuwe uitbreiding, waarvoor een vijftal naaststaande huizen werden aar ge kocht. Deze laatste en nieuwe vergrooting is niet bestand gebleken tegen de concurrentie. De hypothecaire- en de obligatieichuld steeg tot een 725 duizend gulden. Daarom werd besloten het met de onroerende goederen voor 850 dui zend te verkoppen aan de Vereeniging voor den Effectenhandel. Den eersten December, met het sluiten van den kelder, is met het BibleHotel een der aller oudste logementen van Amsterdam verdwenen. De naam blijft echter behooren aan de geschiedenis der Stad. oude gewoonte is gebleven. De korenschip pers staan er, nabüde Nieuwebrugsteeg, nog avond aan avond in vergaring," als beurs houdende, bij groepen op straat te wachten op de orders. Een verwarmd beurs lokaal is ter hunner beschikking gesteld. Bij slecht weer maken velen er gebruik van, doch niet allen. Een groot getal blijft l nog altijd op straat. Luwt het weer een beetje dan is alle hens weer buiten. Die gewoonte duurt nu al een vier of vijf eeuwen. In den oudsten tijd hielden de korenmannen beurs op den hoek van de Oude brug, in de open lucht. Later kwam er een beurs, een open beurs, die dit geslacht gekend heeft en zien sloopen, en waaraan een gevel steen aan een huis op de Vijzelgracht de herinnering bewaart. De nieuwe beurs is gekomen, waarvan de korenbeurs door de inlichtingen van den heer G. v. d. Horst Hz. uitstekend en het meest practisch deel is. De schippers blijven bühet oude. Zij vergaren op straat zooals in vroeger eeuwen toen Amsterdam voor koren de voorraadschuur was van Europa, en staan nog schier op dezelfde plek, waar eens de oude korenbeurs was, tegenover het oude Amsterdamsche caféen hotel: De Pool", een toespeling op den naam der bewoners van het land, van waar Amsterdam voor een deel haar koren ontving. Dat koffiehuis De Pool" heeft ook zijn geschiedenis, zoowel in het leven van Amsterdam als in het leven der Doopsge zinde predikanten. Van het Damrak, het Water," in de gulden dagen van Amsterdam's handelsgrootheid, is nog veel te zeggen. Büalle verandering en misschien juist om de ver andering spreekt de geschiedenis. J. H. RÖSSING. De groote verandering yan het Damrak geeft een beeld der geschiedenis van Am sterdam. Van Amsterdam's aanbegin tot over de helft der voorgaande eeuw hebben er de Amsterdamsche handelaars, boek- en kaart verkoopers, visch- en fruithandelaars, balijnverkoopers, enz. gewoond. Al wat op handel- en zeevaart betrekking had, was er te vinden. De groote koreuhandel had er zijn open beurs; de vischhandel liet er voor de winkeldeur de haring kaken. Bij hon derden lagen er de beurtschepen, de vischmarkt bij den Dam bloeide. Het Damrak smal en met boomen beplant, gaf te zien wat Amsterdam tot grootheid had ge bracht, zeevaart, handel en yischvangst. Het krioelde er van kooplieden, zee lieden, handelaren en allerlei vreemd v»lk, wier schepen in het IJ voor anker lagen, 't Was er feest als de eerste nieuwe haring kwam. Men zag er de waarheid van 's dichter's woorden: De voorspoed van de Stad is aan het Y gebonden", 't Water" was de groote verkeers- en handelsweg. Thans een geheel ander beeld. Van den koophandel en zeevaart en vischvangst spreekt 't Water" zeer weinig meer: de oude handel, gevolg van ondernemings geest, ziet er zich vervangen door een handel, die den ondernemingsgeest doodt, door den Effectenhandel. Het eene effectenkantoor na het andere rust er op. Van de oude Amsterdammers wonen er weinigen meer, de Van Laar's zullen er wel de laatste vertegenwoordigers zyn. De visch- en fruithandel van Van Laar bestaat pp dezelfde plaats al meer dan honderd jaar. Deze zaak heeft alle veranderingen meegemaakt. Zij heeft er bij dag den grooten handel aanschouwd en bij avond het licht aan palen, het licht aan touwen, de lantaarns, het eerste gaslicht, bij welks aanschouwen Jan de Rijmer r\jmde: Toen het licht hier stond op palen, Kon men het nog even halen. Toen het later hing aan touwen Was 't nog eventjes te honëi. Maar nu 't licht komt uit den grond, Is 't allemaal... Wat zou Jan de Rijmer wel zeggen als hij nog leefde en zien kon hoe 't Water" ten langen leste door electrisch licht ver licht wordt. Wat op 't Water" ook veranderd zij, een I. Ds nieuwe vereeniging. Er is in Amster dam een nieuwe vereeniging opgericht onder voorzitterschap van den heer Jan Toorop. Deelhebbers aan het bestuur zijn de beeren Jan Sluiters en P. Mondriaan enz. De ver eeniging wenscht van ieder zoekend" kunste naar werk te exposeeren (is zoo het streven niet te karakteriseeren ?) ook van buiten landers. Er is iets revolutionnairs van wezen in het program van deze nieuwe vereeniging. Iets van: we hebben genoeg van het ovrige we willen anders". Wat ze willen, en hoe zuiver ze het zullen houden wat ze zich wenechen, is uit de komende tentoonstelling na te gaan. Het kan mé- het kan tegen vallen. Maar daarom gaat dit artikel niet. Hoewel ik waarschijnlijk vele en velerlei dingen anders zal zien en anders zal keuren dan de stichters der vereeniging, is er iets in bon aanloop, of eerder in hun sprong, wat me genoegen doet. Het is de erkenning dat het, 200 als het nu gaat, in Holland niet door kan gaan. Het kan niet. De lutteloosheid in de schilderkunst, of onder een aantal schilder» is te groot. Pulehri en Arti-tentoonstellingen zijn te dikwijls: chatnbres mortuaires" waar een aantal dooden, die dood zyn als steen en, op de baar staan; de herinnering aan het leven Is het eenige wat ge soms aan sommigen van deze cadavers nog vindt. De kunst is de deur uit, al lang. De nieuwe vereeniging heeft door deze, te vinden, levenloosheid een recht van bestaan. Het is te hopen dat ze een nieuwe uiting, zij het maar van het leven (dat is nog niet van de kunst) ons kan laten zier. In den beginne zal ze vrees ik (maar hoop ik tevens van niet 1) te veel enkel revolutionnairs laten zien onder den naam van het schilderij, het nieuwe schilderij, ons te geven. Maar in werkljjk werk" is zoo wei Gig rebehch (in zeker" opzicht, als de tijd die voorafging niet een zwakke was) dat niet te vreezen is dat dit lang duren zal, deze uitbundige, rumoerige, wat vertoonzieke, mogelijke worstelingen. Het talent, zoo er dat onder schuilen mocht, erkent vanzelve zoo veel eenvoudige noodzakelijkheén, dat elk noodeloos exces als een met helschen steen gewreven wratje snel afvalt, en het gezicat weer glad maakt, zooals het hoort. Benieuwd ben ik of de vereeniging zich strak genoeg aan het vooropgezette zal kunnen honden. Ik hoop dat al bezit deze nieuwe kunst kring velerlei fouten, bij toch het vriend j esgedoe eens af zal schaffen, en denken, dat het beter is 5 schilderijen te laten zien van menschen die iets te zeggen en te uiten hebben, dan vijftig doode dingen. Hij moet bedenken dat als hij aan vriendzchappelijkheden begint, hy zich dadelijk ka a opdoeken". De praeses van zulke vereeniging moet, vooral zoo hy gezag bezit, vrij zijn van iedre zucht tot concilieeren. -Het is natuurlijk charmant om met iedereen goede vrienden te zyn (en het dunkt me, dat dikwijls veler heil daardoor alleen gevonden wordt) maar het is hier, in deze nieuwe vereeniging zaak om goede vrienden te big ven met de levensuitingen in schilderkunst, zoo niet met de volledige kunstwerken. En dit zal de eisch zyn en de eisen blijven die altijd te stellen is, aan de vereeniging: zuiverheid van doel. Dan kan en zal ie wellicht dwalen in menig opzicht maar er zal geen kwade reuk aan zijn. En is Toorop, de voorzitter, daartoe hard genoeg van wil, of hebben de medestanders zelven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl