De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 25 december pagina 1

25 december 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1M748 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Oz3.c5.er recL&ctio -vaun. IMIr. IE3L L. Bit nnmm«r bevat een Uitgeren: VAN HOLKEMA & WABENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Eet auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verwkerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indie per jaar, bij vooruitbetaling mail 10. Atamdtrljjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 25 December. Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel . .030 INHOUD: VAN VERRE EN VAN N4BIJ: Een Licht scha w Minister. Het hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie, door X. Uit liet Noorden, door Radboud.??E 03 L' ETON: Een aubade. Door J. E ver t (>. CDNdT EN LETTEREN: Stfc'B Btrenvels, De Moailona, beoordeeld door Frans Coener. Muziek ia de Hoofdstad, door Matthjja Vermeulen. BERICHTEN. Eigenaardige Keratgebrniker, door 8. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATOUR, door F. Heinnup. Kerstfeest en Kerstgabruiken, met af b., door J. D. C. van Dokknm. Af b. van De jonge Engekche Democratie," reproductie der plaat van 23 J nuaii!910: Hercules Asquith, door Joh. Braakensiek. Teekei ingen uit den Sitnplicissimus. Schüller, den Haag, door PlMBcbaert. De vierjaarljjksche tentoon stelling van schilderyen, door Th. Molkenboer. Portretten van Herman Bahr en Icapitein Duymaer vanTwish Charivari INANTEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door V. d. M. en V. d. S. De meerderheids-slinger. Juweeltjes van Alexander HbszkowskJ. SCHAAKSPEL. DAMRUMUEK. ADVERTENTIËN. HllllllimilllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIHMHIIIMIMIIIIHI Een Lichtschuw Minister. (Mr. L. H. W. KEGOUT.) Weinigen zullen de lezers zijn van dit blxd, die zich de aanklacht (Amst. van 4 Dec.) ni t herinneren, waarin een postman aan die stille kracht", die het Hoofdbestuur der Posteryen en Telegrafie" heet, schromelijke willekeur ten latte legde. De taal van zijn aanklacht was zeker van hartstocht vol. Haar kenmerkte intusschen de ingehoudenheid van hem, die een systeem, waarover hij oordeelt, ten gronde toe kent. En het artikel droeg duidelijk, al klonk het toornig, het merk der wa rheid. ? Dat was van geen geringe beteekenis: want wat was de zin van dit artikel ? welke was er de dootloopende beschuldi ging in P Gelijk ieder zich herinnert deze: Het Hoofdbestuur der Posterijen en Tele grafie heerscht over een corps van om trent 12000 man naar eigen goeddunken: ieder onderzoek, waarbij dit Hoofdbestuur - partij is, valt feitelijk in handen van dit Hoofdbestuur zelf (eerste giief), en van deze dictatoriale macht (tweede, met feiten geïllustreerde aanklacht) maakt dit Hoofdbestuur een zich-zelf- zoekend en anderen-ontrechtend-misbruik. Wanneer men, als Minister van Pos terijen en Telegrafie, van een artikel als hier genoemd kennis neemt, en men leest hoe de aanklager in een van vanhoop om-recht-te-vinden getuigende pero ratie zijn naam en zijne gansche toekomsj; op het spel wil zetten, onder de enkele voorwaarde, dat hij eindelijk in de gelegenheid worde gesteld voor b. v. een rechtbank, voor b.v. een commissie, voor wat of wie ter wereld ook zich te rechtvaar digen, mits niet voor het Hoofd bestuur, en men gebruikt, door zoo'n man dan tóch, on schuldig weg, naar dat Hoofdbestuur te verwijzen, zijn Ministerieel gezag om meteen jammerlijk handigheid j e den domper te zetten op .zoo'n moedig artikel vrage: wat is men dan voor een Minister P Men zegt van den Minister, dat hij een man van Gezag is en een verlicht despoot". Het schijnt ons zeer waardeerbaan dat de Minister zelf verlicht is, maar nog wenschelijker ware het, dat hij het licht deed schijnen vooral <Mar waar dit recht en waarheid en waardigheid te baat kan komen, ook van zijn 12000 ondergeschikten. Het stuk van den postman was een welsprekende aanklacht tegen het o n de r zoek-s y s teem van het Hoofdbestuur. Op instigatie van den Minister schrijft nu dit Hoofdbestuur ons den volgenden brief: HOOFDBESTUUR DEB POSTBRIJBN EN TKLEQEAFIB No. 5832 S. 's Gravenhage, 8 Dep. 19:0. Ten einde een onderzoek te kunnen instellen naar de concreete gevallen be doeld in het ingezonden stuk, geteekend X, geplaatst in het j.l. Zaterdag ver schenen nummer van Uw weekblad, heb ik de eer U te verzoeken den schrijver van het stuk uit te noodigen U de namen te willen noemen van de ambtenaren, wier behandeling hjj hier op het oog had. Voor eene zoo mogeljjk spoedige mededeeling van die namen moge ik mij be leefd aanbevelen. De Directeur-Generaa', (w.g) G. 3. C. A. POP. Aan den heer Hoofdredacteur van het Weekblad De Amsterdammer te Amsterdam. Deze brief noodigde dus uit namen te noemen", met geen andere toezegging daartegenover, dan dat het om zijn onderzoek-systeem gewraakte Hoofdbe stuur, in reeds lang en breed onder zochte" zaken, die het drommels goed (later blijkt hét uit de woorden van den Minister!) als de bedoelde, en dus als de reeds onderzochte" kende, nog eens aangenaam kon gaan her-onderzoeken.... Als men hier nu bij weet, dat nood zakelijkerwijze de schrijver van ons artikel (dien het Hoofdbestuur ook zeer goed voor den schrijver kende!) zou worden opgeroepen, en die ondergeschikte ambtenaar dan nog eeis weer kon be leven (nu allicht nog wat pijnlijker!) wat hu allang beleefd had, en waartegen zijn kreet om recht juist gericht was, dan zal men kunnen bevroeden: met welke bedoeling het Hoofdbestuur zijn brief schreef, en met welke gevoelens die brief werd ontvangen. Het antwoord, dat korter zou zijn geweest, indien de kans niet moest worden geacht te bestaan, dat de Minister, van ons schrijven aan het Hoofdbestuur kennis nemend, gevolg zou geven aan het verlangen om licht, luidde aldus: Aan den Heer Directeur-Generaal van de Posterijen en Telegrafie te 's Gravenhage. Ams'. 12 Dec. 19LO. In antwoord op Uw echrjjven van 8 Dec. j.l. No. 5832 8 hebben wij de eer U het volgende mede te deelen. De schrijver van het door U bedoelde, met X onderteekende artikel, is door ons in kennis gesteld met Uwen biief. Op onze viaag wat zijn antwoord was heeft hij verklaard geen vrijheid te ge voelen mede te werken tot een onder zoek van het Hoofdbestuur in eigen zaak tegen welke onderzoeken zijn artikel juist o.a. gericht waf. Wel is bij echter bereid desnoods in persoon te verschijnen, indien de Minister of de Directeur Generaal dit onderzoek wen echt op te dragen aan een Commissie van eenige personen, die als onpartijdig kannen worden aangemerkt. (w.g.) De Redactie enz. Hier werd dus uitbreiding gege ven aan de in het art. van 4 Dec. ver vatte belofte, waarin nog alleen aange boden werd alle namen te noemen: ten bate van een justitieel onderzoek. Onze correspondent zeide thans: Ook indien de belofte volgt van een onderzoek voor een onpartijdige commissie, ben ik met mijn geheele persoon tot uw dienst: slechts tot een onderzoek van het Hoofd bestuur in eigen zaak" (wat men allén in uitzicht stelde) kan ik niet medewerken.... Het is nu het best op de mededeeling van bovengemelde correspondentie te doen volgen het algemeene deel van 's Ministers weerwoord in de Kamer (Handelingen, blz. 1072): Maar tevens heeft by (het Kamerlid Van Vliet. Red.) als uiting van eenige onge. rnstheid omtrent den bestaat den toe stand, gewag gemaakt van mededeeliagen die hu onlangs in het weekblad De Amsterdammer had gelezen. Het is mij Liet onwelkom, dat de geachte afge vaardigde dit punt heeft besproken, omdat ik daardoor de gelegenheid heb er op te w^zen, dat het bedoelde artikel, mijns inziens, niets anders is dan een i eer onwaardige aanval op het hoofd bestuur der posterijen. Het wordt daarin voorgesteld aleof b(j het hoofdbestuur wanbeheer en een groote mate va a on rechtvaardigheid schering en inslag is. Nu zal ik, waar het een nog wel niet onderteekend artikel in een weekblad geldt, op de zaak natuurlijk niet a fond ingaan, maar alleen om te karakteriseeren de onbetrouwbaarheid zal ik op enkele punten wijzen. Ik voeg er bij, dat ik aan den directeur-generaal heb in over weging gegeven om waar in het artikel wordt gezegd, dat, wanneer de juistheid wordt betwist, de schrijver bereid is om niet alleen de daarin be sproken gevallen, maar ook zich zelf te noemen , niet te vragen wie de schryver is, maar alleen welke gevallen zijn be doeld, ten einde ze te kunnen onder zoeker. Daarop is geantwoord, dat men die niet mededeelde, maar de schrijver bereid was in persoon te verschijnen als de Minister of de directeur-generaal een onder zo ik wilde opdragen aan een com missie van. eenige personen, die als orpartjjdig kurnen worden aangemerkt. Dat is een eigenaardig excuus om die gevallen niet te noemer, hetgeen reeds min of meer verdacht if>. Waar ik uit de stukken vrijwel kon nagaan welke gevallen bedoeld zijn, wilde ik dan ook alleen maar de mogelijkheid coupeeren dat men later zon zeggen: ik heb heel andere gevallen op het oog gehad. Dit antwoord van den Minister van Waterstaat (Minister van Posterijen en Telegrafie) kan ons slechts zeer matig bekoren! 't Is niets dan een treurige handigheid! Indien de heer Minister Regout inder daad als nig doel had gehad de moge lijkheid te coupeeren dat men later zou zeggen : ik heb heel andere gevallen op het oog gehad", dan ware een brief met verzoek hem die gevallen te noemen, opdat bij ze zoonoodig kon betwisten, onder belofte alsdan te zullen meewerken tot een volledige en openbare afdoening (b.v., zooals reeds 4 Dec. aangeboden werd : door de Justitie) de eenvoudige weg geweest voor een Minister, die het licht niet schuwt, maar zoekt. In plaats van onzen ambtenaar-correspondent deze, indien h ij loog vernietigende, open bare behandeling te gunnen laat de Minister de vraag per brief in dier voege stellen, dat de man geen ja zeg gen k S. n, en komt voor de gemakkelijk te misleiden Kamer, met diens neen, triomfantelijk!! En de Kamer loopt er natuurlijk in, zooals zij er gewoonlijk inloopt. * * * Wij willen een openhartig woord spre ken : Wij nemen aan, dat de houding van Minister L. Regout voortspruit uit wat men genoemd heeft zijn verlichte despotie." Wij stellen ons m. a. w. voor, dat de Minister, uitgaande van eigengerechtigde gezagsprinc;pes, na kennisname van de zaak van onzen ambtenaar gedacht heeft: Of die ambtenaar nu precies ge lijk of ongelijk heeft: zijn beetje gelijk moet dan maar minder zwaar wegen dan de onbevlektheid (!) van den naam van het Hoofdbestuur." Dit is de gunstig ste onderstelling, die wij in verband met het niet-rechtuite gedrag van den Minis ter kunnen maken. Maar, afgezien van den weerzin, dien wij gevoelen voor zulke gezags- principes, welk een zelf verblin ding is de zijne! Is het den Minister dan niet bekend, hoe door het gansche corps der Posterijen en Telegrafie de misbruiken, door onzen inzender getee kend, als bestaande misbruiken gevoeld worden n verwenscht? Denkt hij dan werkelijk door zulke onvaste dammen als hij nu weer gelegd heeft, een stroom te kunnen tegenhouden, die in de richtingvan Rechtspositie ge stadig wast ? Ons vervult dit gansche tooneel van 's Ministers optreden, dat nog alleen is goed te praten, als men een gemis aan rechtsbegeerte bij hem als basis aan neemt, met een niet te definiceren gevoel van onbehagen. Het hoofdbestuur van Postergen en Telegrafie. Het door mij in dit blad van 4 Decem ber geplaatste artikel, dat om het nietpersoonlijke en kalm-zakelijke van ver schillende zijden is geroemd, heeft desniettemin teekenend feit ter betrokken plaatse een hevige verbittering gewekt, die bij de Waterstaatsbegrooting bij monde van den Minister tot uiting is gekomen. Ik heb daar verleden week al iets van willen zeggen, maar was niet tijdig genoeg vóór het uitkomen van dit blad. De Minister heeft mijn stuk genoemd een onwaardige" en onbetrouwbare" aanval, waarvan de onbekende schrij ver" zich. achter een excuus verschuilde toen hem gevraagd werd te preciseeren. De redactie van dit blad zal zelf wel vertellen, wat hiervan is, blijkens haar aankondiging in het vorig nummer. Ik wil er alleen van zeggen, dat ik aan het verzoek van het Hoofdbestuur, om namen te noemen ten einde een onderzoek in te stellen'' niet wenschte te voldoen, in de eerste plaats, omdat ik wist, dat dit zoo onschuldig vragende Hoofdbestuur de feiten en namen zeer wel kende wat nu ook uit de rede van den Minister gebleken is in de tweede plaats, omdat ik noch mij zelf, noeh de op te roepen getuigen-ambtenaren, zondereenige hoop op resultaat, wensch bloot te stellen aan al de peryckelen" van zulk een onder zoek, waarvan ik den gang en de eigenaar digheden in mijn artikel heb geschetst een onderzoek van het Hoofdbestuur, nota bene, naar zijn eigen tekortkomingen. Ik heb reeds in mij a axtikel het hoofd bestuur den weg gewezen om grond te krijgen voor een klacht bij de Jus'itie ik heb in antwoord op den brief van het hoofdbestuur aangeboden alle inlichtingen te geven, ook persoonlijk te verschijnen, als het hoofdbestuur of de Minister een commissie wilde benoemen van een paar onpartijdige menschen, Nu ben ik zelf ambtenaar bij Posterijen en Telegrafie en ieder voelt waaraan ik mij wagen en hoe ik mijn heele verder leven bederven zou, indien voor zulk een commissie eens werke lijk bleek, dat ik onwaarheden verteld heb en dat mijn aanval dus inderdaad onwaardig" en onbetrouwbaar" is geu-eest. Welnu, ik herhaal mijn aas bod; ik wil, als mijn onbetrouwbaar beid blijkt, payer de ma personne, maar ik wil een onderzoek niet in het donker door het hoofdbestuur, maar door onpartijd.ge menschen in het volle licht der openbaar heid. Ik geloof niet dat dit de houding is van iemand, die een onwaardigen en onbetrouwbaren aioval deed. Aangaande de al of niet betrouwbaar heid der feiten, die ik mededeelde, moet trouwens ieder, die lezen kan, reeds uit het verslag der rede van den Minister, een indruk gekregen hebben. Een commies, die leefde met een gehuwde vrouw, is inderdaad in 1901 en 1902 verplaatst 1) en sedert nog viermaal, maar toen op zijn verzoek," vertelde de Minister. Nu heb ik het geval vin dezen commies aangehaald om een staaltje te geven van de redenen, waarom men wille keurig door een Directeur-Generaal ver plaatst kan worden, het overigens voor zichtigheidshalve (zie de noot bij mijn stuk) uitzonderend van de feiten, voor de waarheid, waarvan ik bij een onder zoek op wil komen, o.a. omdat ik het niet heb van den betrokken persoon zelf. Maar wat blijkt nu uit de rede van den Minister P Dat de man wel degelijk, zou ik zoo zeggen, om de door mij genoemde reden, althans tweemaal, verplaatst is. Een ambtenaar, die zich beklaagde over zijn Directeur, van wien in het artikel wordt gesproken, is een minder waardig ambtenaar, die zichzelf zenuw ziek heeft verklaard." 2) Ook hier worden dus stilzwijgend de feiten toegegeven. Op een zeer treurige manier! Men vraagt zich af: al was die man nu zenuwziek (hij is blijkens zijn conduitestaten en herhaalde getuigenis8e_n van zijn chefs niet een minderwaardig, maar een zér goed ambtenaar, en wat dat zenuwziek" aangaat, de Minister maakt hier gebruik van een woord van zeer uitgebreide be teekenis om een indruk te suggereerep, die in casu ten eenenmale onjuist is) maar al was die man EU zenuwziek, maakt dat handelingen goed, als ik in mijn stuk signaleerde: mag men de ge tuigen van een zenuwzieke verdonkere manen", bij een onderzoek intimideeren ? Waren die getuigen zelf soms ook zenuw ziek? Voor de zaak, waarom het hier gaat, zijn echter dez« gevallen veel minder van belang, dan wat ik aan de hand van de bekende artikelen in De Telegraaf (September 1908) heb meegedeeld van den strijd door de Ministers Kraus en B a vers, ten bate van de ambtenaren en tegen het Hoofdbestuur, gevoerd. Hier maakt de heer Regout zich hél gemakkelijk af. Nog twee gevallen worden genoemd," zegt hij, van mijn arti kel spekend, van een commies en van een directeur, die tot ontslag waren, voor gedragen, welk ontslag door den Minister (Kraus) zou zijn gecasseerd. Welnu, dit geschiedde, maar niet omdat zij geen schuld hadden, maar zuiver uit mede lijden." Ik ken zoo niet de innerlijke over leggingen van den heer Kraus en moet aannemen, dat Minister Regout daar meer van weet. Maar dit zijn de feiten, door deze voor het Hoofdbestuur zoo geest driftige artikelen naïvelijk publiek ge maakt : lo. da1; niet in twee gevallen, maar herhaaldelijk. Minister Kraus vonnissen van het Hoofdbestuur casseerde (de schrijver noemt vijf gevallen van ontslag nota bene en geeft, zegt hij, enkele staaltjes) 2o. dat deze Minister het noodig vond, telkens weer aan, do door het Hoofdbestuur berechte gevallen, buiten dat Hoofbestuur om, opnieuw te laten 1) De cursiveering is van mjj. 2) Verslag Het Volk. instrueeren ; dat hij den maatregel in voerde, blijkbaar om aan het willekeurig donderen met verplaatsingen direktdoor het Hoofdbestuur een eind te maken, geen enkele voordracht tot verplaatsing, bestraffing, enz., meer goed te keuren, tenzij voorzien van alle mogelijke advie zen, van directeuren, inspecteuren, hoofd inspecteurs (de schrijver noemt dat: hij (Kraus) bracht den dienst in een staat van latente desorganisatie") ; dat hij, na de zaak door zijn departement te hebben laten onderzoeken en de voordracht tot ontslag van den bovengenoamden Direc teur afgewezen te hebben, het Hoofd bestuur ordonneerde dez n man zoo hij solliciteerde naar een hoogere directie, daarvoor in aanmerking te doe konen" (waarschijnlijk ook uit medelij den); dat hq, na het ontslag van den bovengenoemden ppstcommies gecasseerd te hebben die door den schrijver van een ander ingezonden stuk, beschreven wordt als een bekwaam ambtenaar met 30 eer volle dienstjaren", op schandelijke wijze door het Hoofdbestuur getart en beleedigd" en wiens verzoek om een com missie van onderzoek, toen zijn ontslag dreigde, eenvoudig geweigerd was dat, zeg ik, de heer Kraus na dit ontslag gecasseerd te hebben, den volgenden maatregel moest nemen : het Hoofd bestuur weigerde dezen man voor een zelfstandige werkkring voor te dragen, waarop de Minister, blijkbaar hiertegen machteloos, den contra-maat regel nam geen promotie toe te laten in de klasse van ambtenaren, waartoe deze commies behoorde, totdat het Hoofd bestuur van zijn weigering terugkwam. Men ziet welk een strijd hier gevoerd is en onder minister Bevers voortgezet, en dat ik niet ten onrechte naar deze artikelen verwezen heb, ter rechtvaar diging vau het mijne. Ik zal het hierbij laten. Maar nog dit tot slot. Mijn stuk," zegt de Minieter, is blijkbaar een wraakneming." Wel ik heb inderdaad persoonlijk: ondervonden de nadeeleu van dit gezagsstelsel en het onrecht, dat men iemand kan doen lijden. Ik heb dat jarenlang ondervonden en gedragen en er mijn gedachten maar van afgetrokken, en ik heb er nu eens over willen spreken. Terwijl ik er over sprak, heb ik zoo weinig als maar mogelijk was personen aangetast, niet meer feiten ge geven dan strikt noodig was, ik ben opgekomen* tegen het stelsel. Is dat een wraakneming? Dit woord geeft een kijk op de gemoedsgesteldheid van wie den Minister ingelicht hebben, en op de hou ding, waarin men tegenover de menschen staat, die hun recht zoeken. Men proeft den geest, waaruit zulk soort gevallen voortkomen, als ik in mijn stuk heb geschetst. Dit het Noorden. Is men over 't algemeen in Holland slecht op de hoogte met de uitgebreidheid, de grondgesteldheid, de toestanden en de be woners der provincie", (gelijk men in de steden het platteland betitelt), speciaal van de noordelijke irovincies, ik geloof dat dit nog wel het minst het geval ia ten opzichte van Drente. Vrij algemeen heerscht de meening dat deze provincie zoo goed als uitsluitend bestaat uit onvruchtbare, vrg wel waardelooze heidevelden en hare be woners voor 't meerendeel uit niet zeer snuggere individuen. Inderdaad geloof ik dat, indien de plattelands Drentenaren eens aan een onderzoek door de bekende psy chiaters van de Papendrechtsche strafzaak werden onderworpen, ze in groote meer derheid door deze heeren voor imbeciel" zouden worden verklaard, maar ik weet tevens dat dit van de zijde dier heeren dan eene nog reusachtiger vergissing zou zijn dan dit mijns inziens het geval was met hun rapport en vooral hunne hou ding in genoemde zaak. Wie de Drentenaren goed wil leerea kennen, moet dan ook niet met het air van een psychiater tot hen komen, maar een goede hoeveelheid zout met hen verorbe ren. Velt men in den regel een oordeel over medemensehen, zonder hen voldoende te kennen in hun innerlijk leven, dit zou vooral gelden, indien men na slechts opper vlakkige kennismaking zyne meening over de bewoners van Drente zou willen uit spreken. Tot voor korten tijd waren de bewoners dezer provincie in overgroote meerderheid zoo goed als afgesloten van de moderne ver keersmiddelen ; hare kanalen, meest met het oog op afvoer van turf uit de veenen gegraven, leenen zich niet voor stoomboot verkeer; het langst van alle provincies misschien was Drente dan ook het land van de trek schuit; tot voor enkele jaren bezat zij slechts n spoorweglüntje, de lijn Meppel Assen, langs haar zelfkant aan de Friesche grens en was haar Oostgrens allén aan gesloten aan het treinverkeer door de tram lijn Coevorden Dedemsvaart. In eea en ander is in de laatste jaren eenige verbe tering gekomen, o. a. door de stoomtram

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl