Historisch Archief 1877-1940
1M748
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Oz3.c5.er recL&ctio -vaun. IMIr. IE3L
L.
Bit nnmm«r bevat een
Uitgeren: VAN HOLKEMA & WABENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Eet auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verwkerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indie per jaar, bij vooruitbetaling mail 10.
Atamdtrljjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 25 December.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
. .030
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN N4BIJ: Een
Licht scha w Minister. Het hoofdbestuur
der Posterijen en Telegrafie, door X. Uit
liet Noorden, door Radboud.??E 03 L' ETON:
Een aubade. Door J. E ver t (>. CDNdT EN
LETTEREN: Stfc'B Btrenvels, De Moailona,
beoordeeld door Frans Coener. Muziek
ia de Hoofdstad, door Matthjja Vermeulen.
BERICHTEN. Eigenaardige
Keratgebrniker, door 8. ALLERLEI, door Allegra.
UIT DE NATOUR, door F. Heinnup.
Kerstfeest en Kerstgabruiken, met af b., door
J. D. C. van Dokknm. Af b. van De
jonge Engekche Democratie," reproductie der
plaat van 23 J nuaii!910: Hercules Asquith,
door Joh. Braakensiek. Teekei ingen uit
den Sitnplicissimus. Schüller, den Haag, door
PlMBcbaert. De vierjaarljjksche tentoon
stelling van schilderyen, door Th.
Molkenboer. Portretten van Herman Bahr en
Icapitein Duymaer vanTwish Charivari
INANTEELE EN OECONOMISCHE KRO
NIEK, door V. d. M. en V. d. S. De
meerderheids-slinger. Juweeltjes van Alexander
HbszkowskJ. SCHAAKSPEL.
DAMRUMUEK. ADVERTENTIËN.
HllllllimilllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIHMHIIIMIMIIIIHI
Een Lichtschuw Minister.
(Mr. L. H. W. KEGOUT.)
Weinigen zullen de lezers zijn van
dit blxd, die zich de aanklacht (Amst.
van 4 Dec.) ni t herinneren, waarin
een postman aan die stille kracht", die
het Hoofdbestuur der Posteryen en
Telegrafie" heet, schromelijke willekeur
ten latte legde.
De taal van zijn aanklacht was zeker
van hartstocht vol. Haar kenmerkte
intusschen de ingehoudenheid van hem,
die een systeem, waarover hij oordeelt,
ten gronde toe kent. En het artikel droeg
duidelijk, al klonk het toornig, het merk
der wa rheid.
? Dat was van geen geringe beteekenis:
want wat was de zin van dit artikel ?
welke was er de dootloopende beschuldi
ging in P Gelijk ieder zich herinnert deze:
Het Hoofdbestuur der Posterijen en Tele
grafie heerscht over een corps van om
trent 12000 man naar eigen goeddunken:
ieder onderzoek, waarbij dit Hoofdbestuur
- partij is, valt feitelijk in handen van dit
Hoofdbestuur zelf (eerste giief), en
van deze dictatoriale macht (tweede, met
feiten geïllustreerde aanklacht) maakt
dit Hoofdbestuur een zich-zelf- zoekend
en anderen-ontrechtend-misbruik.
Wanneer men, als Minister van Pos
terijen en Telegrafie, van een artikel als
hier genoemd kennis neemt, en men
leest hoe de aanklager in een van
vanhoop om-recht-te-vinden getuigende pero
ratie zijn naam en zijne gansche
toekomsj; op het spel wil zetten, onder
de enkele voorwaarde, dat hij eindelijk in
de gelegenheid worde gesteld voor b. v. een
rechtbank, voor b.v. een commissie, voor
wat of wie ter wereld ook zich te rechtvaar
digen, mits niet voor het Hoofd
bestuur, en men gebruikt, door
zoo'n man dan tóch, on schuldig weg, naar
dat Hoofdbestuur te verwijzen, zijn
Ministerieel gezag om meteen jammerlijk
handigheid j e den domper te zetten op
.zoo'n moedig artikel
vrage: wat is men dan voor een
Minister P
Men zegt van den Minister, dat hij
een man van Gezag is en een verlicht
despoot". Het schijnt ons zeer
waardeerbaan dat de Minister zelf verlicht is,
maar nog wenschelijker ware het, dat
hij het licht deed schijnen vooral
<Mar waar dit recht en waarheid en
waardigheid te baat kan komen, ook
van zijn 12000 ondergeschikten.
Het stuk van den postman was een
welsprekende aanklacht tegen het
o n de r zoek-s y s teem van het
Hoofdbestuur.
Op instigatie van den Minister schrijft
nu dit Hoofdbestuur ons den volgenden
brief:
HOOFDBESTUUR DEB POSTBRIJBN EN TKLEQEAFIB
No. 5832 S.
's Gravenhage, 8 Dep. 19:0.
Ten einde een onderzoek te kunnen
instellen naar de concreete gevallen be
doeld in het ingezonden stuk, geteekend
X, geplaatst in het j.l. Zaterdag ver
schenen nummer van Uw weekblad, heb
ik de eer U te verzoeken den schrijver
van het stuk uit te noodigen U de namen
te willen noemen van de ambtenaren,
wier behandeling hjj hier op het oog had.
Voor eene zoo mogeljjk spoedige
mededeeling van die namen moge ik mij be
leefd aanbevelen.
De Directeur-Generaa',
(w.g) G. 3. C. A. POP.
Aan
den heer Hoofdredacteur
van het Weekblad De Amsterdammer
te
Amsterdam.
Deze brief noodigde dus uit namen
te noemen", met geen andere toezegging
daartegenover, dan dat het om zijn
onderzoek-systeem gewraakte Hoofdbe
stuur, in reeds lang en breed onder
zochte" zaken, die het drommels goed
(later blijkt hét uit de woorden van den
Minister!) als de bedoelde, en dus als
de reeds onderzochte" kende, nog eens
aangenaam kon gaan her-onderzoeken....
Als men hier nu bij weet, dat nood
zakelijkerwijze de schrijver van ons
artikel (dien het Hoofdbestuur ook zeer
goed voor den schrijver kende!) zou
worden opgeroepen, en die ondergeschikte
ambtenaar dan nog eeis weer kon be
leven (nu allicht nog wat pijnlijker!)
wat hu allang beleefd had, en waartegen
zijn kreet om recht juist gericht was,
dan zal men kunnen bevroeden:
met welke bedoeling het Hoofdbestuur
zijn brief schreef,
en met welke gevoelens die brief werd
ontvangen.
Het antwoord, dat korter zou zijn
geweest, indien de kans niet moest
worden geacht te bestaan, dat de Minister,
van ons schrijven aan het Hoofdbestuur
kennis nemend, gevolg zou geven aan
het verlangen om licht, luidde aldus:
Aan den Heer Directeur-Generaal
van de Posterijen en Telegrafie
te 's Gravenhage.
Ams'. 12 Dec. 19LO.
In antwoord op Uw echrjjven van
8 Dec. j.l. No. 5832 8 hebben wij de eer
U het volgende mede te deelen. De
schrijver van het door U bedoelde, met
X onderteekende artikel, is door ons
in kennis gesteld met Uwen biief. Op
onze viaag wat zijn antwoord was
heeft hij verklaard geen vrijheid te ge
voelen mede te werken tot een onder
zoek van het Hoofdbestuur in eigen zaak
tegen welke onderzoeken zijn artikel juist
o.a. gericht waf. Wel is bij echter bereid
desnoods in persoon te verschijnen, indien
de Minister of de Directeur Generaal dit
onderzoek wen echt op te dragen aan een
Commissie van eenige personen, die als
onpartijdig kannen worden aangemerkt.
(w.g.) De Redactie enz.
Hier werd dus uitbreiding gege
ven aan de in het art. van 4 Dec. ver
vatte belofte, waarin nog alleen aange
boden werd alle namen te noemen: ten
bate van een justitieel onderzoek. Onze
correspondent zeide thans: Ook indien
de belofte volgt van een onderzoek voor
een onpartijdige commissie, ben ik met
mijn geheele persoon tot uw dienst:
slechts tot een onderzoek van het Hoofd
bestuur in eigen zaak" (wat men allén in
uitzicht stelde) kan ik niet medewerken....
Het is nu het best op de mededeeling
van bovengemelde correspondentie te
doen volgen het algemeene deel van
's Ministers weerwoord in de Kamer
(Handelingen, blz. 1072):
Maar tevens heeft by (het Kamerlid Van
Vliet. Red.) als uiting van eenige onge.
rnstheid omtrent den bestaat den toe
stand, gewag gemaakt van mededeeliagen
die hu onlangs in het weekblad De
Amsterdammer had gelezen. Het is mij
Liet onwelkom, dat de geachte afge
vaardigde dit punt heeft besproken,
omdat ik daardoor de gelegenheid heb
er op te w^zen, dat het bedoelde artikel,
mijns inziens, niets anders is dan een
i eer onwaardige aanval op het hoofd
bestuur der posterijen. Het wordt daarin
voorgesteld aleof b(j het hoofdbestuur
wanbeheer en een groote mate va a on
rechtvaardigheid schering en inslag is.
Nu zal ik, waar het een nog wel niet
onderteekend artikel in een weekblad
geldt, op de zaak natuurlijk niet a fond
ingaan, maar alleen om te karakteriseeren
de onbetrouwbaarheid zal ik op enkele
punten wijzen. Ik voeg er bij, dat ik
aan den directeur-generaal heb in over
weging gegeven om waar in het
artikel wordt gezegd, dat, wanneer de
juistheid wordt betwist, de schrijver
bereid is om niet alleen de daarin be
sproken gevallen, maar ook zich zelf te
noemen , niet te vragen wie de schryver
is, maar alleen welke gevallen zijn be
doeld, ten einde ze te kunnen onder
zoeker. Daarop is geantwoord, dat men
die niet mededeelde, maar de schrijver
bereid was in persoon te verschijnen als
de Minister of de directeur-generaal een
onder zo ik wilde opdragen aan een com
missie van. eenige personen, die als
orpartjjdig kurnen worden aangemerkt.
Dat is een eigenaardig excuus om die
gevallen niet te noemer, hetgeen reeds
min of meer verdacht if>. Waar ik uit
de stukken vrijwel kon nagaan welke
gevallen bedoeld zijn, wilde ik dan ook
alleen maar de mogelijkheid coupeeren
dat men later zon zeggen: ik heb heel
andere gevallen op het oog gehad.
Dit antwoord van den Minister van
Waterstaat (Minister van Posterijen en
Telegrafie) kan ons slechts zeer matig
bekoren! 't Is niets dan een treurige
handigheid!
Indien de heer Minister Regout inder
daad als nig doel had gehad de moge
lijkheid te coupeeren dat men later zou
zeggen : ik heb heel andere gevallen op
het oog gehad", dan ware een brief met
verzoek hem die gevallen te noemen,
opdat bij ze zoonoodig kon betwisten,
onder belofte alsdan te zullen meewerken
tot een volledige en openbare afdoening
(b.v., zooals reeds 4 Dec. aangeboden
werd : door de Justitie) de eenvoudige
weg geweest voor een Minister, die het
licht niet schuwt, maar zoekt. In plaats
van onzen ambtenaar-correspondent deze,
indien h ij loog vernietigende, open
bare behandeling te gunnen laat
de Minister de vraag per brief in dier
voege stellen, dat de man geen ja zeg
gen k S. n, en komt voor de gemakkelijk
te misleiden Kamer, met diens neen,
triomfantelijk!!
En de Kamer loopt er natuurlijk in,
zooals zij er gewoonlijk inloopt.
*
* *
Wij willen een openhartig woord spre
ken : Wij nemen aan, dat de houding
van Minister L. Regout voortspruit uit
wat men genoemd heeft zijn verlichte
despotie." Wij stellen ons m. a. w. voor,
dat de Minister, uitgaande van
eigengerechtigde gezagsprinc;pes, na kennisname
van de zaak van onzen ambtenaar gedacht
heeft: Of die ambtenaar nu precies ge
lijk of ongelijk heeft: zijn beetje gelijk
moet dan maar minder zwaar wegen
dan de onbevlektheid (!) van den naam
van het Hoofdbestuur." Dit is de gunstig
ste onderstelling, die wij in verband met
het niet-rechtuite gedrag van den Minis
ter kunnen maken. Maar, afgezien van den
weerzin, dien wij gevoelen voor zulke
gezags- principes, welk een zelf verblin
ding is de zijne! Is het den Minister
dan niet bekend, hoe door het gansche
corps der Posterijen en Telegrafie de
misbruiken, door onzen inzender getee
kend, als bestaande misbruiken
gevoeld worden n verwenscht?
Denkt hij dan werkelijk door zulke onvaste
dammen als hij nu weer gelegd heeft,
een stroom te kunnen tegenhouden, die
in de richtingvan Rechtspositie ge
stadig wast ?
Ons vervult dit gansche tooneel van
's Ministers optreden, dat nog alleen is
goed te praten, als men een gemis aan
rechtsbegeerte bij hem als basis aan
neemt, met een niet te definiceren gevoel
van onbehagen.
Het hoofdbestuur van Postergen
en Telegrafie.
Het door mij in dit blad van 4 Decem
ber geplaatste artikel, dat om het
nietpersoonlijke en kalm-zakelijke van ver
schillende zijden is geroemd, heeft
desniettemin teekenend feit ter
betrokken plaatse een hevige verbittering
gewekt, die bij de Waterstaatsbegrooting
bij monde van den Minister tot uiting
is gekomen. Ik heb daar verleden week
al iets van willen zeggen, maar was niet
tijdig genoeg vóór het uitkomen van
dit blad.
De Minister heeft mijn stuk genoemd
een onwaardige" en onbetrouwbare"
aanval, waarvan de onbekende schrij
ver" zich. achter een excuus verschuilde
toen hem gevraagd werd te preciseeren.
De redactie van dit blad zal zelf wel
vertellen, wat hiervan is, blijkens haar
aankondiging in het vorig nummer. Ik
wil er alleen van zeggen, dat ik aan het
verzoek van het Hoofdbestuur, om namen
te noemen ten einde een onderzoek in
te stellen'' niet wenschte te voldoen, in
de eerste plaats, omdat ik wist, dat dit
zoo onschuldig vragende Hoofdbestuur
de feiten en namen zeer wel kende
wat nu ook uit de rede van den Minister
gebleken is in de tweede plaats, omdat
ik noch mij zelf, noeh de op te roepen
getuigen-ambtenaren, zondereenige hoop
op resultaat, wensch bloot te stellen aan
al de peryckelen" van zulk een onder
zoek, waarvan ik den gang en de eigenaar
digheden in mijn artikel heb geschetst
een onderzoek van het Hoofdbestuur,
nota bene, naar zijn eigen tekortkomingen.
Ik heb reeds in mij a axtikel het hoofd
bestuur den weg gewezen om grond te
krijgen voor een klacht bij de Jus'itie
ik heb in antwoord op den brief van het
hoofdbestuur aangeboden alle inlichtingen
te geven, ook persoonlijk te verschijnen,
als het hoofdbestuur of de Minister een
commissie wilde benoemen van een paar
onpartijdige menschen, Nu ben ik zelf
ambtenaar bij Posterijen en Telegrafie en
ieder voelt waaraan ik mij wagen en hoe
ik mijn heele verder leven bederven zou,
indien voor zulk een commissie eens werke
lijk bleek, dat ik onwaarheden verteld heb
en dat mijn aanval dus inderdaad
onwaardig" en onbetrouwbaar" is
geu-eest. Welnu, ik herhaal mijn aas bod;
ik wil, als mijn onbetrouwbaar beid blijkt,
payer de ma personne, maar ik wil een
onderzoek niet in het donker door het
hoofdbestuur, maar door onpartijd.ge
menschen in het volle licht der openbaar
heid. Ik geloof niet dat dit de houding
is van iemand, die een onwaardigen en
onbetrouwbaren aioval deed.
Aangaande de al of niet betrouwbaar
heid der feiten, die ik mededeelde, moet
trouwens ieder, die lezen kan, reeds uit
het verslag der rede van den Minister,
een indruk gekregen hebben. Een
commies, die leefde met een gehuwde
vrouw, is inderdaad in 1901 en 1902
verplaatst 1) en sedert nog viermaal,
maar toen op zijn verzoek," vertelde de
Minister. Nu heb ik het geval vin dezen
commies aangehaald om een staaltje te
geven van de redenen, waarom men wille
keurig door een Directeur-Generaal ver
plaatst kan worden, het overigens voor
zichtigheidshalve (zie de noot bij mijn
stuk) uitzonderend van de feiten, voor
de waarheid, waarvan ik bij een onder
zoek op wil komen, o.a. omdat ik het
niet heb van den betrokken persoon zelf.
Maar wat blijkt nu uit de rede van den
Minister P Dat de man wel degelijk, zou
ik zoo zeggen, om de door mij genoemde
reden, althans tweemaal, verplaatst is.
Een ambtenaar, die zich beklaagde
over zijn Directeur, van wien in het
artikel wordt gesproken, is een minder
waardig ambtenaar, die zichzelf zenuw
ziek heeft verklaard." 2) Ook hier worden
dus stilzwijgend de feiten toegegeven.
Op een zeer treurige manier! Men vraagt
zich af: al was die man nu zenuwziek
(hij is blijkens zijn conduitestaten en
herhaalde getuigenis8e_n van zijn chefs
niet een minderwaardig, maar een zér
goed ambtenaar, en wat dat zenuwziek"
aangaat, de Minister maakt hier gebruik
van een woord van zeer uitgebreide be
teekenis om een indruk te suggereerep,
die in casu ten eenenmale onjuist is)
maar al was die man EU zenuwziek,
maakt dat handelingen goed, als ik in
mijn stuk signaleerde: mag men de ge
tuigen van een zenuwzieke verdonkere
manen", bij een onderzoek intimideeren ?
Waren die getuigen zelf soms ook zenuw
ziek?
Voor de zaak, waarom het hier gaat,
zijn echter dez« gevallen veel minder
van belang, dan wat ik aan de hand
van de bekende artikelen in De Telegraaf
(September 1908) heb meegedeeld
van den strijd door de Ministers Kraus
en B a vers, ten bate van de ambtenaren
en tegen het Hoofdbestuur, gevoerd.
Hier maakt de heer Regout zich hél
gemakkelijk af. Nog twee gevallen
worden genoemd," zegt hij, van mijn arti
kel spekend, van een commies en van
een directeur, die tot ontslag waren, voor
gedragen, welk ontslag door den Minister
(Kraus) zou zijn gecasseerd. Welnu, dit
geschiedde, maar niet omdat zij geen
schuld hadden, maar zuiver uit mede
lijden."
Ik ken zoo niet de innerlijke over
leggingen van den heer Kraus en moet
aannemen, dat Minister Regout daar meer
van weet. Maar dit zijn de feiten, door
deze voor het Hoofdbestuur zoo geest
driftige artikelen naïvelijk publiek ge
maakt :
lo. da1; niet in twee gevallen, maar
herhaaldelijk. Minister Kraus vonnissen
van het Hoofdbestuur casseerde (de
schrijver noemt vijf gevallen van ontslag
nota bene en geeft, zegt hij, enkele
staaltjes) 2o. dat deze Minister het noodig
vond, telkens weer aan, do door het
Hoofdbestuur berechte gevallen, buiten
dat Hoofbestuur om, opnieuw te laten
1) De cursiveering is van mjj.
2) Verslag Het Volk.
instrueeren ; dat hij den maatregel in
voerde, blijkbaar om aan het willekeurig
donderen met verplaatsingen direktdoor
het Hoofdbestuur een eind te maken,
geen enkele voordracht tot verplaatsing,
bestraffing, enz., meer goed te keuren,
tenzij voorzien van alle mogelijke advie
zen, van directeuren, inspecteuren, hoofd
inspecteurs (de schrijver noemt dat: hij
(Kraus) bracht den dienst in een staat
van latente desorganisatie") ; dat hij, na
de zaak door zijn departement te hebben
laten onderzoeken en de voordracht tot
ontslag van den bovengenoamden Direc
teur afgewezen te hebben, het Hoofd
bestuur ordonneerde dez n man zoo hij
solliciteerde naar een hoogere directie,
daarvoor in aanmerking te doe konen"
(waarschijnlijk ook uit medelij den); dat hq,
na het ontslag van den bovengenoemden
ppstcommies gecasseerd te hebben
die door den schrijver van een ander
ingezonden stuk, beschreven wordt als
een bekwaam ambtenaar met 30 eer
volle dienstjaren", op schandelijke wijze
door het Hoofdbestuur getart en
beleedigd" en wiens verzoek om een com
missie van onderzoek, toen zijn ontslag
dreigde, eenvoudig geweigerd was dat,
zeg ik, de heer Kraus na dit ontslag
gecasseerd te hebben, den volgenden
maatregel moest nemen : het Hoofd
bestuur weigerde dezen man voor
een zelfstandige werkkring voor te
dragen, waarop de Minister, blijkbaar
hiertegen machteloos, den contra-maat
regel nam geen promotie toe te laten
in de klasse van ambtenaren, waartoe
deze commies behoorde, totdat het Hoofd
bestuur van zijn weigering terugkwam.
Men ziet welk een strijd hier gevoerd
is en onder minister Bevers voortgezet,
en dat ik niet ten onrechte naar deze
artikelen verwezen heb, ter rechtvaar
diging vau het mijne.
Ik zal het hierbij laten. Maar nog dit
tot slot. Mijn stuk," zegt de Minieter,
is blijkbaar een wraakneming." Wel
ik heb inderdaad persoonlijk: ondervonden
de nadeeleu van dit gezagsstelsel en het
onrecht, dat men iemand kan doen lijden.
Ik heb dat jarenlang ondervonden en
gedragen en er mijn gedachten maar van
afgetrokken, en ik heb er nu eens over
willen spreken. Terwijl ik er over sprak,
heb ik zoo weinig als maar mogelijk was
personen aangetast, niet meer feiten ge
geven dan strikt noodig was, ik ben
opgekomen* tegen het stelsel. Is dat een
wraakneming? Dit woord geeft een kijk
op de gemoedsgesteldheid van wie den
Minister ingelicht hebben, en op de hou
ding, waarin men tegenover de menschen
staat, die hun recht zoeken. Men proeft
den geest, waaruit zulk soort gevallen
voortkomen, als ik in mijn stuk heb
geschetst.
Dit het Noorden.
Is men over 't algemeen in Holland slecht
op de hoogte met de uitgebreidheid, de
grondgesteldheid, de toestanden en de be
woners der provincie", (gelijk men in de
steden het platteland betitelt), speciaal van
de noordelijke irovincies, ik geloof dat dit
nog wel het minst het geval ia ten opzichte
van Drente. Vrij algemeen heerscht de
meening dat deze provincie zoo goed als
uitsluitend bestaat uit onvruchtbare, vrg
wel waardelooze heidevelden en hare be
woners voor 't meerendeel uit niet zeer
snuggere individuen. Inderdaad geloof ik
dat, indien de plattelands Drentenaren eens
aan een onderzoek door de bekende psy
chiaters van de Papendrechtsche strafzaak
werden onderworpen, ze in groote meer
derheid door deze heeren voor imbeciel"
zouden worden verklaard, maar ik weet
tevens dat dit van de zijde dier heeren
dan eene nog reusachtiger vergissing zou
zijn dan dit mijns inziens het geval was
met hun rapport en vooral hunne hou
ding in genoemde zaak.
Wie de Drentenaren goed wil leerea
kennen, moet dan ook niet met het air van
een psychiater tot hen komen, maar een
goede hoeveelheid zout met hen verorbe
ren. Velt men in den regel een oordeel
over medemensehen, zonder hen voldoende
te kennen in hun innerlijk leven, dit zou
vooral gelden, indien men na slechts opper
vlakkige kennismaking zyne meening over
de bewoners van Drente zou willen uit
spreken.
Tot voor korten tijd waren de bewoners
dezer provincie in overgroote meerderheid
zoo goed als afgesloten van de moderne ver
keersmiddelen ; hare kanalen, meest met het
oog op afvoer van turf uit de veenen gegraven,
leenen zich niet voor stoomboot verkeer;
het langst van alle provincies misschien
was Drente dan ook het land van de trek
schuit; tot voor enkele jaren bezat zij
slechts n spoorweglüntje, de lijn Meppel
Assen, langs haar zelfkant aan de Friesche
grens en was haar Oostgrens allén aan
gesloten aan het treinverkeer door de tram
lijn Coevorden Dedemsvaart. In eea en
ander is in de laatste jaren eenige verbe
tering gekomen, o. a. door de stoomtram