De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 25 december pagina 2

25 december 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AM S TE R D.A M M E U W K E K B L A D V O O R NEDERLAND. No. 1748 CoeT«rd«i?Ter Apel en Hoogeveen?Slag haren en de lokaalsporen Assen?Stads kanaal OB E m na en Coevorden Zwolle De snelle ontginning echter van den bodem, Tooral van de groote uitgeetrektheden afgeveenden grond en het daardoor ontstaan ?van bloeiende landbouwstreken, gelijk aan de Groninger veenkolonies, zal noodwendig tot den aanleg van nog meerdere lijnen morten Uiden. Uit een en ander ziet men reed», dat men zich een geheel verkeerde voorstelling maakt van Drente, indien men meent in deze provincie niets dan heide of dorren grond aan te zullen treffen; reeds vóór de ontginning der venen kon men ook in Drente goede weidegronden en meer nog uitstekenden bouwgrond vinden. Intussohen zijn tot op den huldigen dag de meeste Drentsche dorpen en gehuchten nog vrijwel geïsoleerd en alleen hoogstens door verharde wegen of scheep vaartkanalen van bescheiden afmetingen met de meer moderne wereld verbonden en treft men daarom op het platteland nog vrij algemeen toestanden en verhoudingen aan, ongeveer geluk aan die van de achterhoeken van Overijssel en Gelderland. Deze toestanden en verhoudingen hebben natuurlijk hunne algemeene nadeelen, maar toch ook weer Teel, dat we in het moderne leven gaarne wat meer aanwezig zouden willen zien. De algemeene ontwikkeling moet onder het isolement noodwendig lijden en ook de kunst om zich ongedwongen en vlot in het drukke verkeersleven en onder allerlei menschen te bewegen. Vandaar dat vde Drentenaren van het afgelegen platteland bij eerste kennismaking stug en dom schij nen en het in den beginne vrij moeilijk is met hen een geregeld gesprek over dingen, die niet met hun dagelijksch leven in ver band staan, te voeren. Heeft men echter eenmaal hun vertrouwen gewonnen en zijnerzijds wat beter den slag ervan ge kregen om met hen om te gaan, dan merkt men niet zelden tot z'n verbazing dat men, in stede van met uitteraard domme schep sels, te doen heeft met natuurmenschen, wier bfik weliswaar door het enge dorps leven vrij beperkt is gebleven, maar die desniettegenstaande pp meer dan n punt ?ene scherpzinnigheid openbaren en een e opmerkingsgave blijken te bezitten, die voor die van meer ontwikkelde, gemoder niseerde menachen geenszins onderdoen. Als ge ooit eens naar echte leuk"heid zoekt, ga dan een jaartje leven in zulk een Drentsch dorp; 't zou daar voor menig stadsmensen in meer dan n opzicht zeer gezond blijken te zijn. Wat heel gauw in zulk een omgeving in 't oog valt, zijn de patriarchale verhou dingen, welke daar bestaan en de hoogst eenvoudige leefwijze, ook van de meer gefortuneerde boeren. Hoewel, niettegen staande hun isolement, toch langzamerhand de meer moderne behoeften des l e reu» ook in afgelegen streken doordringen, kan men in Drente nog dorpen vinden, waar zelfs H) de huizen van welgestelde landbouwers het mobilair zoo primitief mogelijk is. O ader een reusachtige schouw brandt b.v. het vuur in een grooteu vuurpot, zóó op den haard geplaatst ; het water wordt daar boven aan den kook gebracht aan een ket ting of hangijzer, dat op en neer kan worden be-wogen en de spijzen gekookt op zooge naamde draaitreefien. De vloer is van leem; een groote, langwerpig vierkante kist doet diecst als kleerkast en maakt met een drie poot ige tafel en Benige zeer primitieve stoelen niet zelden het geheele ameublement uit in de eveneens reusachtige woonkamer. Tafelkleeden zijn onbekend of worden, zelfs b(j maaltijd en ontbijt, als overbodige weelde beschouwd. Ik noem kier weliswaar een en ander, dat slechte ia de meest afgelegen dorpen bestaat, maar ook in meer gemoderniseerde dorpen vindt men nog altijd b.v. keien als Benige bestrating en dan nog slechts aan hoofdwegen, leven de bewoners nog hoogst eenvoudig en zijn de patriarchale verhou dingen nog altijd behouden gebleven. Boer, vrouw en kinderen eten en ontbijten ge meenschappelijk met de knechts en meiden en deze laatsten betitelen patroon, patrones en kroost zonder onderscheid heel familiaar met doe", welk woordje een nog iets grootere intimiteit aanduidt dan het Hollandsche De loonen der arbeiders zijn laag, doch elk getrouwd arbeider heeft een stuk grond in gebruik, hetzij als toeslag op het loon, hetzij tegen lage huur, dat ruim voldoende is voor den verbouw van zijne huishoude lijke eetwaren en van voederartikelen voor een paar varkens; meestal heeft hij ook een koe en een paar schapen. llllllllMlIIIIMlIlllltinillllMllllltlllllllllllllllMIHIIIIIIIlllllllllllllllllllllll Eeia. aix"bacLe_ Door J. EVKETS. Ze hadden gefuifd op Toon's atelier, 't Was een prachtige avond we zouden ook kunnen zeggen: nacht geweest, 't Was zelfs morgen, vroeg-morgen geworden, zooals 'c betaamt naar onwerwetschen trant. Er was gezwetst en geschertst; er was gespeeld op een heel oud, versleten spinet; er was voorgedragen en gezongen, oirbare en niet-oirbare liederen en liedjes; er was vooral veel gedronken. 't Was een ontzaggelijke jool geworden. Ze w*ren allen boven hun thee geraakt, som migen weinig, anderen erg, heel erg. De mizerabele tegenwoordige ty'd was vergeten, verdwenen, opgegaan in nevels van drank. 't Was als leefden ze weer in den goeden onden, den grooten romantischen tijd, den tijd van zware woorden, breede gebaren en hevige daden. Ze hadden zich ridders gevoeld, wier bloed gestookt door den gloed des wijns bruiste en prikkelde; ridders, die zich uitleefden, uitleven meesten in den geweldi gen, rnchtbaren stijl. Maar den meesten was die ouwerwetsche braspartjj toch te machtig geworden. Een voor een zakten of vielen ze af; een enkele hield zich groot, verdween met veel kabaal; anderen knepen stiekem uit; tot er ten laatste nog drie overschoten, die van geen uitschei den wisten, 't Scheen, of ze bang waren na die mooie roes in het saaie drukkende leven van alle dag weer te keeren. Evenwel, de hooge vreugde taande toch; Om den akker te bewerken en voor het vervoer van mest naar- en van geteelde producten van den bouwakker, beschikt de arbeider gratis over paard en wagen van den boer en wordt door deze zelf of een zjjner andere ondergeschikten daarbij zoo noodig nog belangeloos geadsisteerJ. De heer" bewijst hier dus soms heeren diensten" aan den arbeider. Het is te begrijpen dat in dergelijke streken het politieke leven niet zeer ont wikkeld is en het socialisme daar moeilijk voet kan krijgen, bij zoo goed als geheel ontbreken van uiterlijke tegenstelling tusschen de bezittende en niet-bezittende klassen. De verhoudingen zijn daar te al gemeen intiem en de behoeften, ook der rijke boeren, te gering, om de tegenstel lingen te scheppen, die door hunne scherpe contrasten de beste propaganda vormen voor het socialisme. Aan de algemeene politiek doet 09k de beer zelf niet veel; hij bemoeit zich zoo goed als uitsluitend met zijn bedrijf, met z'n koeien en varkens, zijn wei- en bouw landen en laat gaarne het bestuur van Rijk en Provincie aan de Heeren" over. Met de gemeentelijke zaken staat het iets anders en wel om t wee redenen. Vooreerst moeten de raadsleden uit hun midden worden ge kozen en dienen ze dus nolens volens wel eenige attentie aan de verkiezingen van den Eaad te wijlen; in de tweede plaats zijn hunne oogenblikkelijke belangen meer tastbaar bij 'tgemeentelijk beheer betrokken; men denke b.v. aan dea aanleg of de ver harding van wegen. Men m eene echter niet, dat kiezers en gekozenen ten opzichte van gemeentelijke maatregelen van algemeen belang, ook wanneer die henzelf meer in 't bijzonder ten goede kunnen komen, erg heetgebakerd zijn. De Drent wikt en weegt op dit gebied in den regel ontzettend lang. Maar is hij eenmaal tot een besluit geko men, dan houdt hij ook met ijzeren vol harding daaraan vast en rust hij niet vóór het uitgevoerd is. Om dezelfde redenen, om zijn uiterste voorzichtigheid, deugt hij niet als gangmaker voor maatschappelijke hervormingen; maar zal hij eenmaal, als hy de noadzakelijkheid daarvan heeft leeren inzien, een trouwe garde vormen in het leger van den vooruitgang, een garde, on geschikt voor bestorming, maar onwankel baar stand houdende als de heetgebakerde voorvechters hier of daar teruggeslagen mochten worden. RADBOUD. Sru.v STRETJVELS, De Mourlons. Roman uit het Walenland. Bewerkt naar het Fransen van FERDINAND BOUCHÉ. L. J. Veen, Amsterdam. Het schijnt niet buiten twijfel, dat wij den roman van Ferdinand Boucbéonvertaald, in den toes'and van, als 't ware, rauwe oor spronkelijkheid gelezen zouden hebben. Fer dinand Bouchéheef c hier nog niet zooveel naam (wie kende hen e gealijk?), dat men. misschien in eeoige F aup.che courant den titel van zijn boek ziende, meenen zou met iets rseer dan een boek onder duizeade van doen te hebben, met mér dan een vluchtig verschijnsel, of wel een bour.hée der Een wig heid. Wat was ons Ferdinand Bouché? Nog muider dan Heeuba, die ons O3k al niet veel was. Doch nu Stü'n Streuveis hem vertaal'!, ja, bewerkt heeft, wordt dat aniers. Nu grijpen wij naar hem, op gezag van Stya Streurels, uit liefde tot Stijn S reavelg, die ons zeer dierbaar is, terwijl de aanlokkelijke by voeginp, dat Bouchédoor Streuvels bewerkt" werd, ons de rechtvaardige verwachting inboezemt in dea ongetwijfeld opziehzelven reeds niet banalen geest van Fardinand Bouchénog bovendien iets van Streurels' essence ge mengd te zien toe een uitstekende en zeld zame spijze voor hart en vere'aid. Kan net zijn dat het mengsel mislukte en de chemische verbinding niet tot stand kwam ? Of ligt het aan Streuveis en zijn Bouché, dat wy zulk een raren kinderachtigen smaak in den mond behouden na de lezing van dit welgedane boek van 272, niet karig bedrukte bladzijden? Of ligt het eenvoudig aan ons, die te midden der vele gekunstelde gelulden dezer wereld, wellicht den toan van naïeve natuurlijkheid en simpele grootheid niet meer kunnen verstaan ? Want ik denk dat hier simpele grootheid en toen n de onvoorzichtigheid had een gordyn open te trekken, dreigde het koele nuchtere ochtendlicht, gely'k een smorende aschregen, het fulpen walmende feestvlammefje geheel te doren. Mos za'en ze tegenover elkaar in de wijde geborduurde stoe'en met gebeeldhouwde hooge ruggen. J-jammer dat... Sarie d'r niet bij was" zei Toon op eens, hakkelend, bijna senti menteel. Héja" hikte Bram wa-waarom is die d'r n-niet geweest?" Nou" legde Gerrit uit da's... da's nogal widus: die leit onder... onder de wol, hè, van zelf... Ahy'd, hik, om tien uur na bed... anders kr-krijg tie last... last van de zenuwen." Wa-watte komedie l" Mannen l" sprong Toon op, manhaftig van stem en gebaar als een nobele maar miskende roorerhoofdman in de Nederlandsche opera mannen, we gaan den Sarie ten leven wekken. Des glaaps genoot hij thans reeds ruim genoeg, 't Ia dag: ny mot eruit. Te paard l" Hij draaide op zijn hakken rond en bescheef met zijn arm een sierlijken cirkel, als droeg hij een langen wijden mantel. Da's een idee" scharrelde Bram meer lodderig dan ridderlijk overeind. Doch Gerrit sprak kloekmoedig en vast het klassieke woord der dapperheid: Welaan I" en stond dadelijk recht in zijn volle lengte; maar 't scheelde weinig of het volgend oogenblik had hij Toon's schilder-ezel omhelsd uit pure liefde voor het evenwicht. Ze zetten, niet zonder moeite, hun hoeden op; trokken, met nog meer moeite, hun jassen aar, en Toon stak op het laatste moment een groote trompet, waarop hij zich bedoeld wordt, zooiets als monumentale een voud, als'rencige silhouetten tegen een door schijnende avondlucht, het uit de verwarring der bijzonderheden omboog getilde leven in zijn sobere, machtige, albeslissende gebaren. Moest zoo dit boerenverhaal niet zijn ? Maar het is, dunkt my, misgeloopen en tot zwakke romantiek geworden. En nu is de vraag, of aan Strenvels' eigen kunst, zijn wereldbetchouwing en kijk op de menschen niet eenig gevaar dreigt van het romantische, indien hu het lood van zulk werk voor gede&ea goud kon aanzien. Styn Strenvels heeft zich nooit tot realisme beperkt of naar realisme gestreefd. Van den beginne zag hij de natuur en de menschen als een dichter, dat wil hier zeggen: ver geestelijkt tot algemeener beelden, het bijzon dere als typp, en het onbezielde of abstracte evenzeer bezield als menschen en dieren, alles op 't eigen oogenblik gevat in de vol komen uitdrukking van zijn kleurrijk schil derend woord en breeden, sterken zinsval. Zoo werd het alles groot en wijd, wat bij verbeeldde. Zgn boeren geleken cyclopen, zyn koeien en stieren reusachtige gevaarten uit een legendariacheu voortijd. De vreugden en smarten der mensehen, al bleven zij menschelyk, klonken luider, met sterker ge baren dan het gewone leren ons te zien geeft. Al mogen wjj niet vergeten, dat Streuvelt>' bieren de bewoners van dat, den dans der beschaving nog ontsprongen, vette land van West- Vlaanderen zijn.... En om die figuren van indrukwekkenden eenvoud, weefden de schier persoonlij k geworden natuur krachten : de storm, de donder, da zomerzonneschyn, de zachte avondwind, een «ronderlijken atmosfeer van medegevoel, mede weten en medescbuld, tot er een zeer eigen wereld ontstond, een grooter, wijder, vreem der, van meer uitgesproken karakter en bedoeling dan de onze en die wij, daar door bekoord, gaarne geloofden. In zijn laatste werken scheen Streuveis toen lager tot den beganen grond gedaald en ook dit nieuwe doen bekoorde, want dit werd nu zeer fijn-mensehelyk in zy'n aandoening, zooals dat verhaal van het weesmeicje Helene Qrisart in den bundel Najaar. Maar wat hij toch wel in dit werk gezien mag hebben, dat bij, zooal niet geheel zelf geschreven, tenminste gearrangeerd" hetfs? Het begin belooft iets. Men hoort er Sireuvels' stem, men herkent den breeden zwaai van zyn volzin. N jTember was geëindigd met een miatigen dag waar de koude van den winter al door bliej. Het i?ure jaargetijde was nakend. De boeren uit de streek werden het gewaar aan het vroege trekken der lijsters, aan de doening der spreeuwen die gejaagd schenen in hun vlucht. De kraaien, die uit het Strihoekscbe bosch kwamen, dweerschten de lucht, tnimeleed mat vreemd uitgestrekte, zwarte vlerken, gelijk spat vlek ken op den hemel, die o ver vaagd was met mist. Daarom werden de werkzaamheden krachtig afgedaan; de laatste drukten herschiepen da vlakte in een onmetelijk stuk bruin fluweel, waarboven de vraatüichtige vogels rondwentelden." Iets verder staat er dan: 't Was in de verlossende deemstering de weemoedige aftocht van al de weikmenschen van het land. Die gang naar de h aardsteden behield de machtige dictiterlijkheid, waarmede de t at uur de eenvoudige doening der landwerkers omringt". En, mij dunkt, dit ia al een bedenkelijke opmerking voor een schrij ver. Die pnissante poésie" dienen wij zelf te voelen uit de beelden die de kunstenaar ons zien doet, maar aan de verstandelijke opmerking zelve hebben wij niets. Toch wel iets. Men bemerkt er door, hoe 't in den schrijver gesteld is en het blijkt hoezeer hij een Franschman is, die zijn indrukken heel dikwijls (meestal wellicht) niet ineens friscb van buiten krijgt, doch later, cere oraal, door de eigen geestelijke samenvattingen. Zulke indtnkken zou men beredeneerde itdiukken kunnen noemen, als dat niet zoo tegenstrijdig klonk. Op bl. 2 en 3 lezen wij vervolgens: De oude klok, van uit de hoogte harer kas, scheen hen te bekijken of hun mijmering op te merken, hun herinnerend door haren tik-tak, dat de stonden van het menschelyk leven heen vloden." Nu is deze laatste ontdekking noch nieuw noch sterk, maar wel akelig vau banale wijs heid en in 't gegeven moment on waar. Want voor die boeren, die genoten van de alge meene avondstilte,'' zooals er staat, is deze nadrukkelijke tik-tak in de rust en stilte opgenomen, hun stem zelf, die niet stoort of verontrust, maar zacht het leven wiegt. Verder is het uiterst zwak om te zeggen dat die klok hen scheen te bekijken of hun mij mering indertijd had t! achten te bekwamen, bij zicb. Wat mot-tat?" [k mot toch de revelli blazen" zei Toon, als verontwaardigd over de vraag. Daarna gingen ze op pad. Saria heette eigenlijk Saarluis; maar bij werd in de wandeling" (wat een ouwer wetsche uitdrukking voor klets- of kroegtafel i ) altijd Saar, Luis, of?omdat hij zoo klein en kennelijk een zoon Kanaüns was Sarie genoemd. Sommigen onderstreepten deze laatste bijzonderheid nog en zeiden: Sharie, maar dat waren de boosaardigen, de neurasthenie!. Sarie woonde voor zijn gesondheid (hij was een beetje zenuwziek) buiten, in een aardig landhuisje. Hg had wat geld en voerde niets uit, prutste alleen nu en dan wat in zijn tuin. Hij ging veel, bijna uitslui tend om met het troepje kunstschilders, waarvan het dorpje, loor zyn mooie ligging en karakteristieke huisjes en kleedyen, de eer der huisvesting genoot. Sarie werd door zijn vrien den gewoonlijk hevig in de maling genomen; maar, plooibaar als zoo velen zijner rasgenooten en omdat er nagenoeg niemand anders in zjjn omgeving was, waarmee hij op en neer" kon gaan en ook wel omdat hij er een eer in stelde zoo frère et compagnon" met de heeren artiesten te zijn, liet hij zich al maakte hij zich wel eens nijdig hunstreken welgevallen, was hy een voortreffelijk feestvarken. 't Was nog een heel eind naar Sarie's woning. Het drietal moest dwars het dorp door. Ze voelden zich een beetje vreemd, katterig en onwezenlijk te midden der landelijke omgeving en ongerepte rustige morgenstemming; maar ze gaven aan dien kater" niet toe, dachten alleen aan Sarie en aan de goeie mop, de kool, die ze 'm gingen stoven, Oej, wat 'n keet, wat 'n barre keet zou dat worden l en ze lachten al bij voorbaat verholen, zwaar op te merken," want een duidelijke impressie duldt geen of's. Zelfs niet zulke rare als dit of, dat niet eens eem tegenstelling geeft, maar op een slappe manier een andere sterkere impressie schijnt aan te duiden, die er echter geen is. Immers, het beduidt een krachtiger en dieper gaande indruk te zeggen, dat zekere klok hun mijmeringen opmerkte," en met het eckele ztggen, is dese impressie ook niet waar gemaakt voor onze verbeelding. Daar behoort dan nog meer toe, dat hier niet volg*'. Aldus heeft het den schijn of de schrijver eigenlijk heel niets gezien heeften die opmerking van het bekijkende klokgezicht maar zoo een uit de literatuur in 't geheugen geblovene is. Hetgeen men gewoon is smadelijk rhetoriek te noemen, terwijl dan het slot van den zin, waar de tik-tak aan de vluchtigheid van 't menschelijk leven komt herinneren, ons zeer van pas herinnert dat hier een geest van slappe verhevenheid met een dito van zwakke verbeelding en uit drukking schijnt af te wisselen. En dat Streuveis dit niet verbeteren kon. Wij zijn tot blz. 3 gevorderd, als wanneer wy zulks beginnen te vermoaden en hebben dan nog 269 bladzijden over om dit ver moeden bevestigd te zien, wat meer dan ge noeg is. Da inhoud" van zulk een verhaal, de verstandelijke inhoud is in weinige woorden gezegd en beteekent in den regel niet veel. Op het hoe komt het meestal aan. Maardfzs historie ziet toch kans reeds in haar enkel verloop blyk te geven van de zwakromantiache ziel baars scheppers. Dit twee gebroeders, overgebleven van een gansene boerenfamilie, die in onver deelden eigendom op het vaderlijk erfdeel leefde, na den dood der laatste zuster be hoefte krijgen aan een meid-huishoudster, is een gangen natuurlijke zaak. Djch dat een jonge meid in den laten avond onverwacht bij hen opdaagt en op staand en voet wordt aangenomen door de twee bejaarde mannen, die een vreemde aantrekking tot het jonge meifje" gevoelen, dat is al tamelijk mysterieus. Dat de twee, betreurend geen directe af stammelingen te bezitten om het goed te erver, allengs aan het jonge meisje", die een boeremeid is, paan denken als aan een tchtgetoot, verliefderig worden en elkaar mistrouwen, j i, eindelijk haten gaac, ook dat is 's werelds niet ongewoon beloop. Zelfs als de oudste den jongste tenslotte vsn een stapel roggestroo omlaag kiepert, waardoor diens schedel onherstelbare scnade komt te lijdsn ... tot over-lijdens toe. Maar dat het dan blijken mo=t, hoe de vrouw, voor wie al deze strijd is geweest en die met een rijken gedistingueerdi n molenaars zoon trouwt, eigenlijk de dochter is van den ouden Kain, die zijn broeder moordde, dat is weer erg toevallig en dramatischer dan de wereld gemeenlijk te aanschouwen geeft. En ook vél moreeler. Want, als de alleengebleven ongelukkige na de ontdekking van zijn vaderschap diep nadenkt, ook over dat kwaad, lang geleden aan een jonge land loopster, die bij nacht kwartier had verleend, bedreven, dan blijkt het hem, hoe die geheele verschijning van Chrütina op hun hof, die tweedracht en ongeluk gehaaid heeft, eigenlijk de vergelding beteekent voor het onrecht eenmaal der hulplooze arme aangedaan.. . Ea in het gelijktijdig, en van pas, %oedend onweer, wordt de Ongelukkige" stapelgek van angst en wroegead berouw, tot de dood in de zelf ontstoken vlammen zijner hoeve hem een schitterend dramatisch einde be zorgt. Maar O iristina en haar Paul, de edele molenaarszoon, leefden lang en gelukkig, en kregen een nest vol kinderen, allen wit van meel als geboren Pierrots, helaas! Zoo schijnt zelfj het kort-begrip van dit langademig verhaal reeds op gespannen voet met de hensche werkelijkheid te staan en behotf ik nauw meer een enkel citaat, ten betooge dat de manier-waaróp", de uitwerking en verbeelding van de ver haalde gebeurtenissen va a hetzelfde laken een pak geeft. Luister maar even naar deze idylle van een zwavelstokkenkoopman en de landloopster bovenvermeld, thans ia wet tigen echt vereenigd en wonend in een allergemeenst buurt j». .... een innige en zachte vreugde steeg haar naar het hart bij 't gedacht dat Pieter (de echtgenoot) over haar beiden (vrouw en kind) waakte, dat hij voor haar werkte. Zij kon den stekjesman niet zien aankomen op den weg raar huis zonder verteederd te worden en de moeder met haar kind aan de hand, bleef staan op den drempel, te kijken naar de zwarte gedaante in de deem stering. Thereeia was gelijk al de vrouwen, die geern de bescherming van deu man ge voelen en die verkiezen haar krachten te geven in liefde, die zij anders in waakzaam? diep in hun rauwe kelen. Een eakelf n boer, die al aan den arbeid toog, of een melker, slaapdronken ineengedoken wiegelend hoog op zijn hittekar, kwamen ze tegen; dan riepen ze overdreven luidruchtig en vriend schappelijk gosiendag en zwaaiden met hun armen. Maar de aangeroepene nam er niet veel notitie van; hu was die mines" van de kunstschilders allang gewend, hoogstens deed 't 'm wonder, wat ze nou we;r in 't zin hadden: vast neit venl goeds, want 't was alweer zeu wijd, deze drie hadden meer op dan niks, zeuveul was zeker. Bij Saria's huisje, dat midden in een vrij grooten keurig onderhouden tuin lag, geko men, staken ze de wiebelende koppen by elkaar en beraadslaagder. Het resultaat was, dat Garrit zijn hand in een zakdoek wik kelde en Toon met veel moeite en gevloek de trompet uit zijn zak wurmde. Daarna slopen ze naar het raam van de kamer,waar ze wisten dat Sarie sliep. Ze keken naar binnen en verlustigden zich een wijle in Sarie's teederen ochtendsluimer. Toen telde Bram plechtig: Een, twee, drie!" Garrit drukte de ruit in, meteea stak Toon zijn hoorn naar binnen en blies een schette rende fanfare. De uitwerking overtrof de verwachting. Sarïe hoorde opeens een ruit kapot rinkelen en een vervaarlijk geluid, dat hij in zyn slaap yerwesen brein niet dadelijk kon thuis bren gen. Niet van de moedigsten, dramatizeerde hy onmiddellijk: een aardbeving! inbre kers 1... Hij sprong uit zijn bed, als werd hij opgewipt door verborgen veeren onder zijn ledikant en schoot, dom genoeg maar totaal verbijsterd en alleen gedreven door het dierlijk instinct tot zelfbehoud, in zijn kleerenkast, die open stond. , saaingedoken in het diepste en don' zaatmheid en worsteling zouden verteren. Het paar kende 't geluk dat aan 't her te van man en vrouw komt wanneer zy het gebouw van het gemeene leven op de grond vesten van 't wedersy'dsche vertrouwen opriciten met hoop op de verre verwezenlij kingen. Tberesia kreeg eene toenemende liefde voor den stekjesman, wanneer zij de overtuiging kreeg dat hij het meisje oprecht beminde. Terwijl Pieter afwezig was vroeg zij zich dikwijls: Zal er geen dag komen dat hy haren oorsprong zal willen kennen?" Enz Oleographie in bloemzoete kleuren tegen een bleekblauwen achtergrond van eens ge geten moraal. Hoe komt dit alles onder de pen van Stijn Streuveis? Dat is de eenige belangrijke vraag in het ge f al, want zonderling ongenietbare schrif turen zy'n overigens niet zeldzaam. Hoe komt Streuveis ^ot deze llodderig-overdadige, dier baar- wy'zige, yalsch-poëtische schrijverij, die is als een parodie op zijn eigene ? Zoo bij inderdaad in dezen Franechen roman uit Walenland een hem verwanten geest, een zosterziel meende te ontdekken, dan zy'n alle negen Muzen nauwelijks voldoende hem voor zichzelven en de kunst te bebewaren, want dit boek komt mrj voor als geen entele verdienste te bezitten, noch van karakterbeelding, noch van tragiek of comiek, of suggestiviteit der beschrijvingen. Zelfs niet van romantiek, waar 't toch onmis kenbaar henen trekt. Wat Sty'n Streuveis in zyn kunst bedoelt, poogde ik al te zagger. Hy schept het dagelijksch-gewone en veelsoortige om tot het grootsche, dramatische alleenige. Hy gevoelt het noodlottig onweerstaanbare van gran dioze natuurmachten over het kleine doen en begeeren der menschen. Maar by dit alles is het dierlyke hem even goed als het gees telijke en maakt hy geenszins jacht op christelijke moraal. Zoo doet echter dit boek op zoetelijke wijze en daarom noemde ik het romantisch. De Romantiek was er op uit de zedelijke wereld voor de werkelijke te houden, al miste zij de kracht van gevoel en verbeelding, om dit waar te maken voor het steeds twijfelend verstand. De moreele mensch was toen de wezenlyke mensch en zoo abjectkoneen individu niet zy'n, of diep onder in (vooral de predikanten wisten dat) leefde nog iets van den christelyken engel, die elk bij zijn geboorte was... of meekreeg op zijn levenspsun". Heiaap, de stygende criminaliteit en prof. Lombroso hebben der menschheid, die zich van de wijsbegeerte niet wilde laten gezeggen, sedert wel anders geleerd. Maar die opgekomen lieden, de burgerklasse, vonden het leven veel gezelliger, als ieder even braaf en gelukkig was als zy zelven en handhaafde al leek de practyk ook tamelijk hardhandig gaarne de liefelijke fictie, dat elke booswicht slechts een verdoolde was, die in den grond 't wel goei meende. En overigens had men vaste vormen gebakken voor al de phasen in 't menscbel;|k leven, en, beooordeelde daarnaar onverschillig welk individu, a's het Jonge Man of Jonge Meisje was, of Moeder, of Overspelige Vrouw, Boos wicht of Rechtschapen Burger, Bedelaar of Boer. Precies deze wijze van denken en voor stellen vindt men nu in het boek van Fetdmand Bouché, maar benepen, aarzelend, niet overtuigd. Het scby'nt of hy zy'n ge voelens niet ten einde gaan durft en aldus heel wat profijt van romantische effecten derven moet. Daarom is ook een echt roman tisch verhaal veel levendiger, spannender, geweldiger, als een wereldgericht... op ver kleinde schaa'. Zou die Fransche schryver wellicht het groot-eenvoudige in het natuurlijke gezocht hebben, doch daar niet tot synthese komende, zijns ondanks in het christelijk moreele ver dwaald zijn? Maar wat hoef Ie Styn Streu vels hem daar te volgen? FRANS COENEN. Inziet in ie Hootttai. Toen ik Max Begers nieuw motet hoorde (den laatsten Zondagmiddag op een concert van het Amaterdamsch a Capella-koor onder leiding van Ant. Averkamp in de Boude Lnthereche Kerk) dacht ik - wat men bij Beger moeilijk laten kan aan Bach, aan n opus vooral van dezen' vorst der tonen: de 13de en 14 Fnjra uit Die Kunst der Fuge", muziek waarbij men dui zelt als men wil doordringen in haar grondeloozen geest. Zij geeft dezelfde impressie als een sterk geconcentreerd denken aan de heelal-ruimte, aan een onnoemlyk groot ge tal of aan het begrip eeuwigheid. Bach immiiMiiimmiimiiiiiMimii kfrite hoekje, doorleefde hij den doodsangst. Als een brandmerk, diep en onuitwischbaar, stond voortaan deze ure, die wel is waar slechts een luttel aantal seconden telde, in zy'n ge heugen geprent. Doch, zooals gezegd, 't duurde niet lang. Een zwaar lach-salvo van buiten blies "zyn angst weg, gelijk een frissche bries den mor gennevel. Indien 't niet zoo pikke-donker in dien kast was geweest, zou Sarie aldaar een on betaalbaar studie-veld aan heerec-physionomisten hebben geboden. Met de snelheid en echtheid, die alleen het reëele leven vermag te bewerkstelligen, drukte zy'n gezicht eenige ele mentaire gamoedsstadia uit, waarvan bovenge noemde heeren zonden gesmuld hebben. De docdsangat viel van hem af als een masker, werd vervangen door dat der verwondering, hetwelk op zy'n beurt bijna tegelijkertijd verwisseld werd voor dat des hitsen nijd*. ,,0, de heeren zy'n weer bezig," mom pelde hij gemelijk, maar slaakte tevens een diepen zucht van verlichting. Toch vertrouwde hij 't nog niet. Behoed zaam opende hy de kastdeur op een kier en gluurde met zyn zwarte oojtjes, listig en, Echichtig als een muis, de kamer in. Doch daar hij zeer kippig" was hoe vele ge dierten kan de redelijke menech wel in zich vereenigen ? eo in den haast vergeten had zijn lorgnet op te zetten, zag hij ongeveer niets en bleef in de onzekerheid, tot een stem hem er voor goed uitredde: Hei, Sariel" riep Bram. Blijf niet zoo lang onder. Ik maak me ongerust." Verschijn voor het aangezicht der hee ren ! beval Toon. Ik zie je best, hoor, daar in die kast." Kom herab van der Tonne, Theresa!" brulde Gei rit met zy'ne bas-stem. Toen kwam Sarie, echter niet zonder

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl