De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 8 januari pagina 7

8 januari 1911 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1750 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?zinnen op verfijnde schoonheidsYormen, in afestnükte aandacht roor het leren, ?duidelijk. Maar een persoonlijkheid van niet geringe beteekenis blijft er zich nietiemin mee handhaven. Een, die met zijn preoieuse werk op vlijmende wijze getuigrai&geflft, dat de ontwikkeling der kunst in onzen tijd op het hellend vlak beland is, dat de kunst die openbaring van het menschondervindenlijk leven te zjjn heeft, zich te tooien, zoekt met een kleed van schoone droogredenen. Zoo ook vervor men de grillige vindingen der mode de vrouwelijke gestalte tot een misleidende gedaante; de verschijning krijgt iets bizars, dat echter daarmee juist een zelf standig karakter draagt van eigenaardige bekoring. Maar het wezen van deze pikante bekoring ia toch ijdel en het levende lijf alleen heeft zijn nooit wisselende waar achtige schoonheid. "W. STEENHOFF. ?iiiiimitiliiliiiimiiHiiiiimimmiiiiimiii iiiiiiniiiiniiiiiiiiMiniiiiMiiiliiiiiiiHiiiiiiiiiiiimiiimiHiimiiiiiiiiiiiiii Het interieur van de Kerk: De Bcom," in de Kal verstraal te Amsterdam, n* de verbouwing in de 18de eeuw. (Reproductie naar eene gravure uit dien tijd.) De R.-K. Kerk De 6001" te Amsterdam. In de Kal verstraat, ter plaatse waar thans de firma Eggers en Warendorf handel dryven in alaapkamergemenbelte en wat daar toe behoort, hebben, tot vóór ander halve eeuw, vrome Roomsch-Katholieken samenkomsten gehouden, hebben er iederen Donderdag kerkelijke liederen weerklanken en is er de Heilige Mis gecelebreerd. Vóór 1760 hadden deze samenkomsten, deze gods dienstige plechtigheden plaats gevonden in het huis schuins er tegenover, op den hoek ?van de Kal verstraat en de Wijde Kapelsteeg, waar thans J. Goudstikker sedert enkele weken een winkel voor oude kunst en antiqui teiten heeft geopend en te voren de Societ des Bronzes e'n zaak had. Nog vroeger was daar een heerenhuis geweest met hoogen «toep, een stoep, die het laatst van alle hooge stoepen in de Kalverstraat verdwenen is. Het er aangrenzende huis, nu de groote meubel- en tapijtwinkel van de firma Pander, is voorheen het logement De Keizerskroon" geweest, dat naam had in heel het land, en bekend blijft, omdat er de inboedel van Bembrandt voor schuld verkocht is. De aanstaande slooping van de E.-K. kerk De Boom" of Het Boompje" in de Kal verstraat, dat in verband stond met deze samenkomsten en er herinnering aan be waart, doet een oogenblik bij de geschie denis verwijlen. De kerk De Boom", vertrouwelijker en inniger: Het Boompje", heeft oorspronkelijk tot de «chuilkerken behoord. De Katho lieken in Amsterdam hadden na het Geus worden, toen de Gereformeerde religie Staatsgodsdienst werd, vele schuilkerkjes. Het waren kerken of kerkjes voor het ge zicht aan den openbaren weg onttrokken, zooals men thans nog aan Het Boompje" in de Kalverstraat, meer gelijkend op een deftige woning, zien kan. Een echt schuil kerkje is geweest dat van Onze- lieve-heerop-zolder" op den Ouiezijds-Achterburgwal en Heintje-Hoecksteeg. Ook de Remonstrantsche en Doopsgezinde kerken der 17de eeuw zou men schuilkerken" kunnen noemen. De kerk 't Lam", de Doopsge zinde kerk van tbans, is op den Gin gel nog aan het oog onttrokken, even zeer als de Remonstrantsche kerk op de Keizersgracht als men zich den in de voorgaande eeuw aangebrachten broederen ingang wegdenkt. Het jaar 17(0 is voor de Statie : Het Boompje, een gewichtig jaar geweest. Op den SOsten Oktober van dat jaar, werd door het Heilig Cecilia-Collegie besloten in het vervolg de bijeenkomsten niet meer te houden ten hui se van Mej. Claes Hevmans Coeck", ia de Kalverstraat over de Heilige Stede (winkel van Eggers en Wa rendorf) maar in de kerk der Eerwaarde paters Minderbroeders, genaamd De Boom" en voortaan aldaar te continueeren voor tien achtereenvolgende jaren vast, begin nende den SOsten Oktober, op dezelfde con dities als vroeger. Het Sint Cecilia-Collegie der BoompjesStatie is in de Breve van Paus Innocentius XII van 12 Januari 1692 met den naam van Broederschap van het heilig Sacra ment" betiteld, en waarschijnlijk in het begin der 17de eeuw gesticht. Tot haar behoorden vele aanzienlijke Amsterdammers, die naar de acte van oprichting te samen kwamen omme met malcanderen te Bingen den Goddelijcken Dienst op Donderdag h in de weeck, ter eeren van het alder^ooghweerdichste ende alderheijlichste Sacrament des Outaers." Tot hunne Patrones haddei zij gekozen: de Heilige Caecilia '. Hun eerste vergaderingen hielden zij ten huize van Roelof Codde echt oudAncste-damsche naam! in de Calverstraet op de hoeck van de Wijde Capelsteegh" (thans winkel van J. Goudstikker). Roelof Codde was een vermogend man en had zijn huis mooi ingericht. Doch het De Roomsch-katholieke kerk De Boom" in de Kalverstraat te Amsterdam in 1911. (Naar een fotografie van P. L. Steenhuizen). liep hem tegen, de vergaderingen van het Sint Caecilia College kon hu niet meer ten zijnent hebben. Zy werden nu gehouden in de woning van zijn o ver buurman en geloofsgenoot Claes Heyman Coeck. Volgens het Memorieboek van de Boompjes-Statie .droegen de paters Franciscanen reeds in 1662 daar (thans het huis van Warendorf) de Heilige Mis pp, en hielden zij er predicatiën. Dit blijkt ook uit de lijst der Paepsche vergaderingen" in 1656. Na 1693 werden de Geheimen van den Roomsch Katholieken Godsdienst" echter niet meer ten huize van Wed. Coeck ge vierd, maar volgens het Memorieboek in het Sehuilkerkje van de Paters, in: De Boom." Bij het eindigen der samenkomsten ten huize van Coeck, na den dood van diens kleindochter, Juf vr. Anna Maria de la Naye, in 1760 verbond Pater Jacobus van der Hoeven zich voor tien jaar, voor zich als voor zijne opvolgers, alle Donderdagen, uit gezonderd de Heilige dagen en de drie feestdagen (H. Franciscus, Pontinuncula en Witte Donderdag) een mis te celebreeren aan den altaar van de Heylige' Maagd en Moeder Gods, Maria. Van 1760 tot heden wordt deze bepaling gehandhaafd. Nog iederen Donderdag 's mor gens te half negen ure niet te half twaalf zoo als bepaald was wordt in het Boompje" een heilige Mis met uitstelling van het Heilig Sacrament voor het Ceciliacollege opgedragen en daarbij steeds een verguld zilveren Monstrans, eigendom van het college, gebruikt. Deze Monstrans, een kostbaar en kostelijk kleinood, een toonbeeldderoudezilversmsedkunst, verbeeldend 't mirakel van Amster dam, heeft een diamanten halve maantje en dito kruis. Negen brillanten, elk ter waarde van 1600 gulden zijn kransgewijze aan de lunula aangebracht. Deze krans stelt aan de eene zijde voor: het brood, door koren bloemen, ter andere zijde: de wijn, door druivenranken met trossen. Pater Arnold Andr. Lodov. v. Wouw heeft, toen hij in 1886 aan het Kerkbestuur kwam, dezen Monstrans laten vernieuwen door M. H. Broer, waarbij de groote schoonheid eerst recht aan den dag kwam. Deze Monstrans is weer een bewijs, dat er oude kunst uit oud-Amsterdam door de Katholieken behouden is evenals de herin nering aan oud Amsterdanuche geslachten en voortleving van oud-Aouterdamsche be palingen, instellingen en gebruiken. De kerk: De Boom" zelf bindt door hare geschiedenis het oudst- Amsterdamsen verleden aan het heden, aan de geweld dadige verdrijving uit Amsterdam in 1578, van de monniken uit het Minderbroederklooster het grootste Mannenklooster der stad dat zich uitstrek'e van omtrent de Molensteeg tot aan de Barndesteeg aan de Oudezijds-Achterburgwal, en aan de achter zijde tot aan Zeedijk en Kloveniersburgwal tot voorbij de Sint-Anthonies poort. Hoewel de Overheid meende dat zij in 1578 alle Minderbroeders uit de stad had verdreven, hielden zij, er zich heimelijk op en hielden hier en daar in stilte dienst, tot den Katholieken werd toegestaan kerken te stichten en er openlijk dienst te doen. In de jaren der relle vervolging was het geloof het vurigst en de liefdegaven het grootst, blijkend uit de data der meeste eigendomsbrieven der statie in dien tijd gegeven. Z»o van Trijntje Albertz,oud bejaarde doch ter, waarschijnlijk het vermaarde klopje, de maegd uit den Hoek van Haerlem, welke zich te Amsterdam gevestigd had en van welke goede, eenvoudige en geloovige ziel staat opgeteekend: Overmits het doen noch daer Catholyck was, soo ginck deze uit wasschen en de scuren om de kost voor den pater ende voor haer te winnen. Daernae woonde zübij M... alwaer de pries ters vau buyteu de stadt dikwijls tuis quainen, en meer andere, welcke dese met vriendelyckheijt ontfing ende met groote sorchvuldichheit diende, alsof het Christus self geweest hadde." Pater Angelinus ia volgens de eigendoms bewijzen de stichter van het kerkgebouw De Boom" geweest. Tot aan het jaar 1665 bleef hij aan het hoofd dier Statie en werd 12 Maart in de Oude kerk begraven. Van de vestiging der paters in de Boompjeskerk, de St. Franciseus-van-Assisie-Statie, wordt het eerst met zeker heid melding gemaakt in 1622, in de Descriptie" der Hollandsche zending. De kapel, welke thans nog aan de Rokinzijde naast de groote zaal der pastorie staat, dagteekent waarschijnlijk uit die tijd. Het aantal parochianen was al dadelijk zeer groot. Als de oudst bekende, ten minste van vóór 1628, is pater Canasius daar werkzaam geweest. Het leven van hem en zijne mede helpers was niet zonder gevaar, daar de anti-paapsche stedelijke regeering hem niet met rust liet. In het oud-archief van Amsterdam berust een doopboek, dat, ten blijke daarvan, de volgende aanteekeningbevat: Ten jare 1640 zijn de namen der gedoopten om het ge vaar van vervolging dat de katholieken bedreigde, niet ingevuld, derhalve ont breken zij hier." De kerk: De Boom" behoorde al vroeg tot de kerken, die grooten ijver van de geestelijken vergde, zooals bewijst wat ten jare 1684?85 over de Statie naar Rome ge schreven is. In dat jaar werden er niet minder dan 209 zielen gedoopt, 50 huwelijken gesloten en hadden er 34 bekeeringen plaats; er werden 30 zondaars, die sedert vele jaren hun plichten niet hadden volbracht, in den schoot der kerk teruggevoerd. Dagelijks werd catechismus gehouden. Pater Geldolfus van Overbekenam inhet begin van 1692 het bestuur der St. Franciscus-van-Assisie-statie in handen. Tijdens zijn beheer braken voor de katholieken moeilijke dagen aan. Door de maatregelen die de Keurvorsten van den Paltz tegen de Gereformeerden nam, schreven hunne hoogmogenden uit den Haag aan den Vicaris (1724) dat, zoo genoemde Keurvorst niet spoedig voldoening aan de Gereformeerden gaf, hunne Hoogmogenden de kerken der Roomschgezinden zouden doen sluiten en alle ordesgeestelijken verbannen. De storm bedaarde, zoodra de Keurvorst de maat regelen tegen de Gereformeerden introk. Toch werd de resolutie van 14 April yoay y^rr IN MEINEN >wtEN Lili Green en Andreas Pa?ley in Schubert's der Tod und das Madchen". 1649 vernieuwd, waarbij noch Jezuïeten, op wie het voornamelijk gemunt was, noch andere Boomsche Ordesgeestelijken, hier te lande mochten komen of verblijven. Alle Boomsche samenkomsten werden verboden, geen kind mocht bij de Jezuïeten ter se hole gaan, collecten voor gasthuis of godsdien stige instellingen mochten niet worden ge houden. Men meende dat de ?lansenisten hier niet vreemd aan waren. Tot aan zijn dood, 8 April 1728, bleef pater Geldolphus Overbeke de belangen van 't Boompie" behartigen. Zijn opvolger Pater Josephus de Longas, Hagenaar van geboorte, kon, nadat 9 Maart 1729 de eigendomsbewijzen uit de familie Coeck op Maria Agnes Barbara wed. van Jan Occo waren overgegaan, aan een nieuwen kerk bouw ten behoeve der Boomstatie beginnen. Van de toen verbouwde kerk werd een kopergravure gemaakt (zie Reproductie). Vergelijkt men die met de kerk zoeals ze thans van binnen is, dan blijkt dat de kerk hoegenaamd niet veranderd is. De groote en kleine altaren, het dameskoortje, de beelden die het hoofdaltaar sieren, dat alles maakte toen reeds het sieraad der kerk uit. De dienst in 't Boompje" was zwaar. Daarom stonden van 1745?1752, met oogluyckinghe" der Amsterdamsche Ma gistraat verscheidene Socii de paters ter zijde: 1. om de ongemeene groote dezer Statie, 110.000 communicanten, die wel tweemaal verdubbelt is, ter oorsake van het stilstaen van sommige karken, die bij Resolutie van de hooge Overheid over eenige jaren ge sloten zijn." 2. De buitengewone vroege diensten tot gerief van den gemeenen man: 's morgens ten 5 ure des som er s en ten 6 ure des winters, voor alle ambachts- en werklieden, mitsgaders dienstboden, die bij andere ge zindheden wonen; die haar relegiepligt als dan, en niet anders op geboden dagen kun nen waarnemen, zonder nadeel en verhin dering dergene daar zij wonen, oock pas santen en reizigers," enz. (Slot volgt.) J. H. Bansaroni m Lili Green en Ante Pavley, Wij behoorden mede tot hen, die in de gelegenheid waren gesteld Mej. Lili Green te zien dansen in de intimiteit van een schilders atelier by avondverlichting. Gaarne hadden wy de uitnoodiging van vrienden der jonge kunstenares aangenomen; het fijne beeldje h ar er Ophelia toch, leefde nog zeer in onze herinnering. Het fijne beeldje: want de Ophelia was vooral door de actie, in den zin van kunst der plastiek, iets moois en, althans in de waanzin-scène, teeder-ontroerends geworden. De dansen van Mej. Green, als actiedansen wil zij de meeste gekarakteriseerd zien, bleken echt van de speelster der bovengenoemde scène te wezen. Hier echter waren de plastische verbeeldingen niet opge wekt door het woord van een tooneelschry ver, doch door de muziek. En bestaat er in goed tooneelspel eene ondeelbare eenheid tusschen de stem van den tooneelspeler, het gespro ken woord (by' het woord-drama), en zy'n plastiek (die natuurlijk ook de mimiek in zich sluit), Mej. Green was het over het algemeen gelukt eene eenheid te doen ont staan tusschen hare dansen en de muziek. Het zon onjuist zijn te zeggen, dat Mej. Green danste metklaviarbegeleiding. Mej. Green gaf door de uitvoering harer plastische ver beeldingen, aan de muziek een nieuwen kant, die met de muziek een harmonisch geheel vormde. Hoe waarde-vol ook dan de actie-op-zichzelf beschouwd was, werd wellicht het minst een harmonisch geheel bereikt bij die proeven van de kunst van Mej. Green, waar een zangstem deel kwam nemen aan het geheel. De aandacht van den toeschouwer-hoorder werd dan verdeeld tusschen lied en plas tische uitbeelding. Hadden wij inderdaad mogen genieten van deze kunst, toen wij haar van zoo dichtbij en onder bizonder gunstige omstandigheden, de stemmingsvolle omgeving, zagen herboren worden, wy' vroegen ons af, hoe z|j zich houden zou op het groote-tooneel. Wij waren wel niet aan den twijfel toe, achtten de mogelijkheid echter niet uitge sloten, dat vele fijne nuances het voetlicht niet zouden verdragen. Den 29en December jl. nu ii Mej. Green in den Hollandsche(n) Schouwburg" opge treden, en bare kunst heeft de voetlichtproef gnnsiig doorstaan. Ja, al ging dan, noodzakelijker«gs, wat intimiteit verloren, de winst bleek onweersprekelijk greoter. De actifi had meer relief gekregen, leek sneer af"; er was het verschil, dat men ook erkent bjj de lectuur van een letterkundig werk dat als boek verschenen is, nadat men het eerst in manuscript gelezen had. En de objectiever blik die men thans op een verder afstaand geh -iel, en daarin de details, verkreeg, was in zijn meerdere zuiverheid dieper over tuigen-). Zooals de lyst het schilderij afsluit, omsloot daarbij de tooneelomraming op ge lukkige wijze het gebeuren. Het is misschien de vraag, of Mej. Green zich van haar talent zou zijn bewust geworden, in dien niet andere danseressen, wy denken niet het laats' aan Isadora Dnncan,?waren voor gegaan. Dit behoeft echter onze waardeering voor hare praestaties geenezing te schaden. Mej. Green imiteert niet; ook in enkele harer dansen die herinneringen aan Duncan oproe pen, blijft zij mede in dien zin persoonlijk, dat haar werk by'na alty'd ran-binnen-uit leeft. Maar ook andere persoonlijke kwaliteiten kenmerken hare dansen. Haar kunst bjj die van Duncan vergelijkend, wagen wjj te zeggen: De kunst van Duncan is «rooter, maar wanneer Duncan er naast" is, dan is zy' er flink naast (Chopin, Beethoven, Brahme), de kunst van Lili Green is zuiverder, als ge heel, en fijner, en: fijner-vergeestelykt. Duncan is sterker, Lili Green heeft meer distinctie. *** Duncan beeft ons hare kunst gebracht, toen die ten volle tot ontwikkeling was gekomen. Bij Lili Green was het een eerste verschijnen voor het publiek. Hare uitingen zullen in volgende jaren tot nog grooter rijpheid komen, tot nog vaster innerlijkheid en, door nog sterker zekerheid, tot verhoogden glans. Waar om zou iets dat thans reeds in zichzelf goed en edel is, niet nog groeien kannen ? Doch het zoo by uitstek gratie-ryke was ook thans meestal zeer expressief. En de wisse lende expressie van het gelaat vermochten wij, van onze plaats in de zaal, zelfs zonder binocle te volgen. Een verblijdende kant van deze dansen was daarbij, hy' werd reeds in het boven staande indirect genoemd, dat alles steeds echt en eer lij k bleef; dat Lili Green zich nergens forceerde; dat zy allicht soms be neden hare visie zal zy'n gebleven, maar nimmer dik-op" heeft gedaan, om iets te bemantelen, of in haar werk buiten de kunst staande effecten heeft aangebracht. Bizonder gelukkig bleek hare keazetezyn geweest by'na immer van de verschillende kapsels en, op een na, van hare costunms. Het costuum met een vó Dr om het middel ge slagen dierenhuidj e, in de Spaansche dans", hebben wy niet kunnen bewonderen. Superbe daarentegen deed o. a. de vlinder (in Grieg's Papillon";, met de fijne groote vleugels, die ook zoo goed van proportie waren tot het lichaam der danseres. Trouwene, hoe prachtig-precies leefde de beweging van een vlinder in dezen dans. Van een broozen, maar koninklijken groote vlinder. En een enkelen keer was het, alsof men den vlinder voor een korte pooze neergewiekt zag op een bloem: het alg nerveuze beweeg van de vleugels, met een enkel even trillend trekje, waarby de reeds opstaande vleugels zich bijna sloten. Eenige dansen werden door Mej. Green gedanst tezamen met den heer Andreas Pavley, een mooi gevormde jonge man, dies men, indien het hier tooueelspel gold, haar tegen speler zou willen noemen. De heer Pavley bleef uitstekend iu den stijl van het geheel, djch by' zy'n dansen met Mej. Green, zoowel als by' een aantal dansen zonder haar, leek het ons dat zijne praestaties nu nog wel dichter stonden bij iets dat hoofdzakelijk door studie is verkregen dan by het van-binnenuit levende", gelijk wy het laatste hier reeds eerder mochten aanduiden. Bij een volgenden dansavond kan een eigen decor niet te best worden gemist. FRANS MIJNSSBN. Grafschriften. O p-,15;r oelstra. Wandelaar, ik hj>b mijn ganscheljjke leven Met de bourgeoisie getwist en gekeven. Weg met debourgeoisl Daar leefde ik voor. Nu ben ik tot rust, en my n stry d is gestreden. Nu heb ik met iederen sterveling vrede... Maa- ben j'n bourgeois, loop dan toch liever door.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl