De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 15 januari pagina 6

15 januari 1911 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VCOB, NEDERLAND. F o. '751 ,1 Jan Muach als Uriel in Vondel'g Lucifer." N. V. Het Tooneel," Directeur: Willem Royaards. jan Moscb in Votiifr Lnciftir. De kunst gaat boven de leer, hoog boven de theorie. Veroordeeld wordt en werd door velen, dat Yondel in het laatite bedrijf zijner treurspelen laat verhalen wat ge beurd is. Al heeft Yondel in dit opzicht gewerkt naar beroemde voorbeelden, 't was ook naar zijm aard en zyne opvatting van het schoone. Hoe heeft hy in Jan Vos afge keurd het brengen van akeligheid op het tooneel! Een veldslag op het tooneel voor te stellen bluft steeds beneden het gewenschte. Zelfs bij de Meiningers en bij hen, die de Meiningers verbeterden, was het ideaal niet te bereiken. Hoe goed ook voor gesteld, maakt een veldslag op het tooneel nooit grootschen indruk en schenkt aller minst genot van schoonheid. De schildering in woorden staat boven de voorstelling, mits de dichter zich den slag levendig ver beeld hebbe en die verbeelding in het woord, in den zin, in het geheel overbrenge, met inachtneming van rhythme. Vondei's ver beelding heeft in sterke kleuren den strijd der engelen gegeven, zijn hart heeft de angsten van den krijg, van hoop en vrees doorleefd. De verschillende oogenblikken van den strijd zijn by hem tafereelen ge worden, achilderijen forsch, krachtig en kleurig als die van Rubens wiens kunst hij hoogachtte. Dit deed hu uit beginsel. Zeide hij niet : Het tooneel is een levende schilderij." Hem lustte het : .... om lustig aan te vangen, Dien vreeselij ken storm t' ontvouwen op een rij. In den verwoeden krijg zag hij .... een galerij vol oorlogstafereelen, Geboren uit den slag, soo wy d men af kan zien. En zooals h.y die zag, heeft hij die ge schilderd. Vondel's beschrijving van den stryd heeft eerst het kalme, het optrekken der troepen, tot het slaags worden. Dan komt er ge jaagdheid, krijgt het oprlogsrumoer de over hand en verplaatst hij ons in den brand van den strijd, tot de vijand wijkt en Rafaël met den overwinnaar als het bekende : Nun, danket alle Gott!" dankbaar juichen kan. Geloofd zjj God ! valt neer, aanbidt Hem op uw knien !" Vondel is het gegeven geweest den strijd der engelen te schilderen met zooveel kleur en kracht, met zooveel r ijzing en daling, met zooveel hoogsels en diepsels, met zoo veel angst in de woorden, dat we den strijd als zien en doorleven. Wordt de schildering van dien strijd zelfs goed gezegd, zonder de branding er onder te laten gevoelen, zonder de hitte van den strijd in het zeggen te laten uit slaan, zonder de gejaagdheid, zonder het snel aanrukken, zonder het wanken en wijken te laten gevoelen, door verschil van rhytme, de zegger raakt de verbeelding niet ; hij geeft slechts schoolsche en admini stratieve voldoening. w**** \ Zegt echter een kunstenaar dien strijd, terstond is er leven in de woorden, hier sterke, daar zachte kleur; hij spreekt alsof de strijd hem, den toeschouwer, pakt, en de strijd spreekt door hem ; hij electriseert het stomme woord en doet den hoorder den geheelen strijd doorleven met al de angsten, woede en verwoedheid. Hoort men zóó den strijd der engelen zeggen, dan verbleekt de theorie, de leer, dat het dwaas is het laatste bedrijf louter verhaal te doen zijn van het gebeurde, en blijkt dit te gaan boven een pogen tot nabootsen. Een. jong kunstenaar, Jan Musch, heeft op de boven aangeduide manier den strijd der engelen geschilderd. Vondel's woorden leven inblazende. Vooruit had hy, bewust of door intuïtie, het verhaal verdeeld in verschillende tafereelen, die bij het zeggen ongemerkt in elkander overgingen. Hy overlegde of gevoelde ook, waar hy de hoogtepunten moest kiezen. Ieder tafereel werd door het zich verplaatsen als ia den strijd, het zyn-in-de-stemming, door tempo en rhythme tot een schilderij vol gloende verwen. Jan Musch sloeg door zyn sprekende schildering den toeschouwer met angst, soms met ontzetting. Door de klaarheid der voor stelling hing deze aan zyn lippen en volgde angstig den strijd. Hy doorleefde die mee als Rafaël. ! Overweldigend schoon van Jan Musch werd het zeggen : De dappere Michaël laat blazen: Eer zij God l" Toen was het alsof hij midden in de hitte van het gevecht boven allen uitkwam, en boven al het krygsrumoer liet uitklinken: Eer zij God I" De woorden daverden door al de hemelen. Daarbij rees zyne gestalte, en gaven het gebaar en de gezichtsuitdrukking van het blij vertrouwen in de eere Gods meer kracht en meer beteekenis aan zijne woorden. Tegenover dit triomfantelijke heeft Jan Musch een scherpe tegenstelling betracht in het dompig en met toon van afschuw zeggen der verwording van den aartsengel tot zeven afzichtelijke dieren, «n dit versterkt door houding en gebaar van afkeer voor het ondier, blijkende uit bovenstaaade pose. Dat ondier ijst, indien 't de blikken op zich si aat, En dekt met dampen mist zijn grnwely k gelaat. De laatste der twee regels blyft in het zeggen van Jan Musch even veel beteekenend als die van het laten blazen: Eer zij God." Het zeggen; van Jan Musch, het schilde ren met het woord, het breede zeggen, het bezielde zeggen is voor allen een verras sing geweest. Hy kwam in het spoor van Andries Snoek en Louis Bouwmeester. Tot nog toe oordeelde men hem knap in het maken van typ3n, in het spelen van klucht en blijspel, maar dat er ook een echt, een groot treurspelspeler in hem stak, wie had het vermoed! Aan Willem Royaards de niet geringe eer dit talent in Jan Musch te hebben ontdekt en geleid. J. H. De H, Eert De 6011" te Amsterdam. (Slot). In den loop der jaren heeft de R. K. Kerk: De Boom" verschillende veranderingen ondergaan. In den, beginne zal zij zeer een voudig geweest zyn, en het inwendige, bg de groote vertimmering van om en by 1730 de huidige gedaante hebben verkregen. Van binnen maakt de kerk een gemoedelijken, huislyken indruk. Zy heeft twee galerijen boven elkander, die drie zijden van de kerk beslaan. De galerijen rusten op zes kolommen. Op de eerste galerij over het Hoogaltaar is het zangerskoor en een orgel. Toen in 1842, de verbreeding van het Rokin, vóór dien tijd zeer smal en meer een kaai gelijkend, voltooid was, achtte het Kerkbestuur het 't juiste oogenblik om de drie pakhuisachtige gevels, die de kerk verborgen hielden, te verwijderen en er n grooten gevel voor te maken. Dit werd op gedragen aan den Architect en leeraar aan de Teeken Akademie, G. M. Tetar van Elven. Hij bouwde den gevel in Gothischen stijl. Over dien voorgevel ontstond een felle strijd tusschen J. A. Alberdingk Thij m, die het er, in De Spectator" van 1843 voor opnam, en de schrijvers van De Kunstspiegel" en De Bouwkundige Bijdragen", die alles op den gevel hadden af te dingen. J. A." Alberdingk Tnym verdedigde den architect; hij wierp zich op zijn strydros. Als Thym dit deed, ging hij ieder fier en doodelyk te lijf. Hij was dan op z'n best. Er was een voudig een kerkgevel te maken, daar werd alleen door de voorstanders van het welvoegelijke eene wegruiming gevergd van den pakhuisgevel" voerde J. A. Alberding Thym aan waar het bedehuis zich achter verschool, daar werd een cachemisère gevraagd voor het hokkerig ge bouwde kerkje, opdat het tenminste een eenigszins passend voorkomen zou hebben, en daaraan heeft Tetar van Elven zich ge houden." A. J. Alberdingk Thijm en de zijnen oordeelden over den gevel, dat deze, met uitzondering ra u de beide deuren en de zich daar tusschen bevindende raampjes hun een harmonieus en bevallig geheel scheen op te leveren, en dat zy den heer Tetar van K l ven, bij al de moeilijkheden, die hij te overwinnen heeft gehad, bewon derden, dat hij met zulke beperkte midde len iets nog zóó welstandigs heeft kunnen bereiken. De verdediging van de deurtjes met de raampjes mochten zij op zich nemen, die den architect gedwongen hadden tot deze noodzakelijke verdeeling die wanstaltigheid hadden zij te ver antwoorden, welke . een tweetal andere plannen uit bekrompenheid hadden afge keurd." Hoe goed gemeend de verdediging van J. A. Alberdingk Thijm geweest zij, en erkennend, dat de gevel aan de Rokinzijde een kerke lijk karakter heeft, blyft de gevel in de Kal verstraat, hoe onkerkelijk ook, toch aantrekkelijker. Het deftige oud-Amsterdamsche huis doet zich mooi en teekenachtig op. Slechts een later aangebracht kerkpoortje duidt aan, dat er zich een bedehuis achter bevindt. Boven dat poortje is een. gebeeldhouwd boompje, door den meester-schilder genoegelijk als boompje geyerwd, de bladen donker groen, de stam bruin. Mooier.gesneden is een klein boompje boven- de--deur der kostery. Als men de opening. di<er deur doorgaat, komt men in een heel kleinen gang methokkige kamertjes . .aan beide zijden en. uit dien gang . aan een, binnenplaats waar een drietal heilige beelden tegen de muren DJ Boompjeskerk, zooals die vóór 1840 aan de Rokinzijde *ich opdeed. Het zijn de drie pak huisachtige huizen, met een hekje er voor. De gevel van de Boompjeskerk, na 1840 tot heden. Ontwerp van den architect G. M. Totar van Elven. de aandacht trekken. Uit dat portaal een hoek omslaande en een trap opgaande, komt men in de kerk en heeft daar de midden galerij voor zich, waar tegenover het hoog altaar is, tratsch weelderig van bouw, rijk aan marmer, goud en beelden. Het mooi zachtkleurige schilderwerk aan de hooge zoldering moge by de afbraak der kerk behouden blijven, want, voor zoo ver men op grooten afstand oordeelen kan, schijnt het zeer bizonder te zijn even als het altaar. Aan de kunst en het ryke van het altaar kan men opmaken, dat het de kerk niet aan vele en groote schenkingen ontbroken heeft. Officieel is dat ook bekend, de heer P. M. Orypink te Laren, die mij toestond van zijne aanteekeningen en uitwerkingen voor de R. K. Kerken, berustend in het stedelijk archief, gebruik te maken, heeft van deze schenkingen, vooral van die in de 17de eeuw, gewach gemaakt. Nog onder het Bestuur yan Pater Theodorus van den Itsert stichtte in 1816, in de Boomkerk, vrouwe Franchise Angelique Gilles douairière van den heer Arnoldt Roest van Alkemade een eeuwigdurende fundatie ten behoeve van de kapel van Barmhartigheid. De kerk goed beziende, blijkt heel dui delijk hoe zij oorspronkelijk ingebouwd werd om aan het oog onttrokken te worden. Nog heden heeft zij het karakter van een schuilkerk. Den 21sten Februari 1830 werd de laatste herbouw der kerk gevierd, bij welke gele genheid eene Mis met zeven Priesters werd gecelebreerd; de Eerwaarde Pater Janssen hield eene leerrede, naar aanleiding van Zacharias, over de woorden: Heden is aan dit huis een groot heil wedervaren of volgens andere vertaling: Heden is dezen huize zalig heid geschied. De Katholieken trekken het oude, het historische kerkgebouw niet uit zonder herdenking van het verleden. Zij verbreken de band niet, die het verleden aan het heden verbindt. Op negen achtereenvol gende Dinsdagen hebben zy er den Heiligen Antonius dank gebra«ht voor alles wat hun door zijne voorbede deelachtig is geworden. Zondag 15 Januari vangt de driedaagsche oefening aan, voorafgaande aan de sluiting op Dinsdag 17 Januari. Dan komen de sloopers om alles met den grond gelijk te maken, dan wordt op dezen voor Amsterdamsche katholieken gedenkwaardigen plek opgetrokken een winkelhuis voor witte goederen voor de firma Vroom en Dreesman, de koopster der aeloude kerk, in welke in vroeger tyd alle katho lieken van Amsterdam eens per jaar kwa men, der kerk bekend om hare goede kanselredenaars, der kerk, waarheen zich ook de boeren uit het Roomsche Westfalen de Hannekemaaiers toen zij nog hier te lande het gras maaiden begaven, om hun godsdienstplicaten te vervullen, by hun Lieber Gott im Büumchen" der kerk, wier geestelijken veel hebben bijgedragen om buurt X, meer bekend als De Duivelshoek" te zuiveren yan ongewenschte bewoners, en krachtig hebben bijgedragen om het karakter dier buurt te verbeteren, en aan wien het ook te danken zal zyn, dat de Bisschop van Haar lem er een bezoek aan heeft gebracht, door de Duivelhoekers zoo hoog op prijs gesteld dat zij het op den muur van een der straten door een gedenktafel hebben vereeuwigd. Een nieuwe kerk aan den Admiraal de Ruyterweg, vervangende de oude, nadert haar voltooiing. Daar, in de nieuwe Boomkerk", zullen zeker vele zichtbare herinne ringen aan de oude worden overgebracht, ook de schilderingen van Barent Graat, een vruchtbaar schilder, geb. 28 Sept. 1628 te Amsterdam en daar 4 NOT. 1709 gestorven, van wien vele musea ook ons Rijksmuseum schilderijen bevatten, van den minder be kenden Van Cuychem en van anderen, als mede de steen, waar Het Boompje" in gehouwen is. De laatste Pater of Rector van de oude Boomkerk zal 17 Januari geweest zijn: Z.Ew. P. J. A. de Graaf, die ook als zoo danig benoemd is voor de nieuwe Boomkerk, en wien de verhuizing is opgedragen. J. H. R. Onze Kinderversies van Vroeger en Nu. Bloemlezing voor de kinderkamer door S. ABRAMSZ. Teekeningen van JAM SLUYTBRS. Tweede druk. Uitgave van Meulenhofi en Co., Amsterdam 1911. Deze 2e druk kan 't bewijs zyn, dat het werkje er in gaat. Gedachtig aan de waardeloose glazen glinster-kraaltjes, die dikwijls 't lezend publiek in handen gemoffeld worden als licht-znivere j u weelen van jenitd-litteratuur en er toch zoo gretig ingaan", mag daaraan geen kritische waarde toegekend worden. Intnsschen verbaast my deze tweede oplage (03 en Ge duizend) niét en deze con clusie is niet gebaseerd op de vatbaarheid van 't publiek voor smaak-misleiding, doch een uit de waarde van het boek beredeneerde diagnose. De waarde van bet boek is niet gebonden aan de zonneschijn, die het in de kinderkamer brengt. Betrekkelijk weinig menechen kunnen zich 't arrangement van een speciale kinder kamer veroorloven en ook lang niet iedereen metamorfoseert gaarne z'n huiskamer tot kinderkamer, zoodat het genieten van de voorgelezen of onder leiding gelezen versjes tot 'n betrekkelijk klein deel der kinder wereld beperkt blyft. Daarom hoort dit boekje vooral in de volksschool, en iedere juffrouw of meester moet het maar op 't verlanglijstje zetten, wanneer 't hoofd iets nieuws wil aanschaffen voor 't jongste leer jaar. Versjes leeren", vaak een ramp, kan, wanneer de enkele gelukte teekeniagen van Jan Sloyters op 't zwarte bord gereproduceerd worden, en men den moed heeft, bij de versjes, waar Jan Sluyters te kort se noot, iets nieuws te fantaseeren, een genot zyn. Echter op n conditie l Dac men Van Alpben en Van Heyningen Bosch niet uit bet stof der vergankelijkheid opwroete. Het moge van den heer Abramsz 'n piëtenze gedachte zijn, hij vergelijke zelf eens bijv. Geduld is zulk een schoone zaak, om in een moegelijke taak zijn oogwit uit te »oeren" (blz. 17) met Klaartje en T >o-je hadden samen o zoo'n allerliefste pop" (olz. 71) en meer andere van jonger tyd en beslisse dan of dit zonneschijn, dus: poëzie is, wat Van Alphen c.g. leverden! 'n Schamel deel der versjes heeft 'n prentje, dat er inderdaad uitsluitend bij past. Artistiek Mary Daba, danseres der Schönheits-Abende. Hare kostuums zijn ten deele naar die op fresco's, ten deele naar die der beelden van Thorwaldsen. Zg zou in Amsterdam komen dansen. iiiiiiiiiliiimii en tevens aantrekkelijk zijn slechts enkele (blz. 8 en 9 In den Haag daar woont een graaf" en Er zaten zeven kikkertjes" bijv.; ook Arm Janneke" (blz. 56)) De silhouetten zijn niet pakkend. Ze halen niet by' die van Je t se? en Feith, om eens t vee uiteenloopenden te noemen, waarmee Jan Sluyters' impotentie ec'iter juist gekarakteriseerd is. Hy heeft lichtelijk den zwier van 't artistieke, doch niet dien van 't kind (Jetses) noch dien van den hnmor (Feitb). Er ia veel gewerkt met passende en nietpassende vigne*jes, terwijl meer dan eens hetzelfde plaatje gebruikt wordt bij verschil lende gedichtjes; n keer zelfs de illustratie bij 't snoeperige versje van BieCramer (Daar was eens een klein mannetje, blz. 48) ver kleind bg Schrokkig Ggsje" (blz. 103) waar ze iets geheel anders betèkent. De uitgave is verder uitstekend verzorgd, ook de druk. Het typische bandja (aen Neurenberger prent) maakt een leuk-Kinder lijken indruk. *** Met m'n Tante op Reis, door MAUK. Met talrijke illustratief. Uitgave van de Erven J. J. Tjjl, Zwolle 1910. Nog al gemakkelijk, vind ik, 'n kinder boek, wentelend van slordigbeden, en, be halve enkele zeer onkinderlijke sarkasmen en dillettant-filosofiaterytjes, zeer opper vlakkig. Je laat 'n jongen een verhaal schr{j;en van wat ie ondervindt, (?gelukkig geen opstel voor een frik", dus ik hoefde niet zoo heel precies met de spelling en de komma's en de punten te zijn" pag. 7 van dit boekl) dan ben je tegen alle dreigende pijlpunten van kritiek gedekt achter de brani borst van ja jongen held. All» taai en styi-mislukkingen, alle grof- en onwezenly kneden, alle naar-zeurderige wysgeerdery komt immers voor rekening van den psendoanteur. Onze kinderboeken behoeven waarachtig geen opstellen voor frikken" (plagiaat uit Manks boek) te zijn, er mag friachheid en joligheid te óver waaien door de haren onzer jengd, wanneer dat alles maar van goed gehalte is. Het gehalte van de ons hier geboden legeering is laag, daar bijna op elke pagina de groote mensen, die zich kwast verkwaj on ge at, door 't misleidend jeugdschmink bleekt. Inderdaad den juist en jonganstoon te treffen, 19 maar voor heel enkelen weg gelegd. In geen geval voor Mank. Voor veertien , vijftienjarigen (Mauk's leeftijd) is dit boek flauw en onaantrekkelijk, terwijl 't voor jongeren voel te moeilijk is. Wat het wel is? 'n Plezierig aardrykskundeboek, waarom 't jammer is, dat er geen schetskaartjes tnsschen den tekst staan. 'n Atlas opslaan zullen weinig jeugdige lezers doen. De illustraties zijn naar foto's, doch lang niet alle cliehé'g zyn duidelijk, 't Geheele boek is op kunstdrukpapier gedrukt. De platen zijn dus niet ingeplakt, wat echter voor den tekst het nadeel heeft, dat de hinderlqke glimming, vooral bij avond, 't lezen bemoeilijkt. 't Bandje heeft het kleurige van een reklame-plaat voor villes d'hirer" en is verkieslijker dan vele bloemen- en slingerrandjes. * * * l'jrlunatus en zijn zonen, een oud verbaal, naverteld door N. VAN HICHTUM. By v. Holkema en Warendorf, Amsterdam. Een kleurig, oud-middeleenwsch verhaal, waarvan Nellie van Hichtam in haar sobere na-vertelling den brand der feest-tinten en de warreling van ridder-iumoer bewaard heeft getrouwelijk. Pretentieloos geschreven, soms boekig-onnatunrlyk, geeft dit werk zonder heersching van sterk stijl-gebaar, de warme, wapperende rniterpraal der oudheid in een reeks van spannende avonturen en wonderlijke gebeurtenissen. Het is een voorbijdrjjren en steeds weer aandrommen van stoeten edellieden in bonte toernooi-kleuren, een ruiscbing van slepende statiegewaden, een wisselende schakeering van brnids- en konin gs-j n weelen. Ia dit grijze vertelsel knappen lansen als lucifer hom j sa en daveren schilden, 't is doorwasemd met de geuren van feest-malen, maar ook spert er nacht-donker onheil z'n kaken, doch wijkt voor ridder-gedrnisch of ritsling van 't schichtige toeval l 'n Boek van praal en pracht, van koningen en keizers, van weelde en rijkdom, van triomf en bravour; 'n boek, dat niet bijster veel opvoedende waarde heeft, maar wél met brandende wangen verslonden zal worden zonder dat de agitatie 'n verontrnstenden vorm aanneemt. Want griezelig en bloederig is dit ridderverhaal gelukkig niet. Ofschoon er aan de typografische uitvoering veel zorg is besteed, kan ik de randen en vignetten niet anders dan belachelyk-konventioneel vinden en betreuren, dat de overigens goede plaatjes bedolven zyn onder slingers en arabesken. HESSEL JONOSMA.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl