Historisch Archief 1877-1940
ri76S
DE AMSTERDAMMER
A°. 1911
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
On.cL@r red.a.cti© -v-eun.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
"F. L. "W"T"FT! S SliETQ-.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, mail » 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 29 Januari
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de fmantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
f 0.25
, 030
0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NA.BIJ : De eerst*
van Minister Coljjn, door H.
EverKroniek. Georg Jellinek, door
ftal. mr. H. Krabbe Het wetsontwerp van
Hwnel- Limburg, door mr. P. van
HejjnsberFEUILLETON: De Stomme Pieirot.
het Fransen van Charles Méré, door
H. J. Bellen. KUNST EN LETTEREN :
UB VieijaarljjkBche, door W. Steenhofif
Der Rojenkavalier, I, door Mattbys
Verwrafen. INGEZONDEN.
BBRICH«ÉBT. VROÜWENRUBEIEK : De
ver4fiM»lévan v. d. Goes, door me j. Maitina
O. Kramers. Portret van mevr. prof.
Cara. ALLERLEI, door Allegra UIT
WATUUR, door E. Heiman?. Een en
over salmvisschery op o»z9 rivieren,
I, met af b., door M. Neven. _?Een woord
?wan afscheid, met portret, van Kuiler, door
C. Torlcr Dnwe). Tentoonstelling Lizzy
JoMfagh en H. M. Baviy in de Larensche
KoBflthandel, door W. St eenhoff. Renouard,
Bottezdamscbe Kunstkring, doorPlasschaert.
Afb. van Percy Grainger. FINANOIEELE
VS OECONOMISCHE KRONIEK, door V.
. M. en V. d. 8. Tentoonstelling van
Smaak misleiding, door ». A. P. GintbcofdD.
A. Jffa. 3i. INGEZONDEN.?SCHAAK
SPKL. DAliRÜBKIEK.
A.DVERTENitiiMiuntiitiimtntiiimiiiiiiiiinntttittiutimniinmntiimMtii)
De eerste daad van
Minister Co lijn.
Men heeft in alle couranten kunnen
dat de nieuw-opgetreden minister
Ju met 't oog op de belangrijke en
kostbare maatregelen, die hij in 't belang
TM de strijdvaardigheid van 't leger
wenseht te nemen, alle officieren (ook de
mbalterne) ia de gelegenheid wil stellen
Iran- meening uit te spreken over de
middelen, waardoor bezuiniging kan
?worden verkregen zonder de strijdwaarde
van onze defensie te verminderen.
Pat ia een daad.
. Tot heden toe werden de zaken nooit
zoo aangepakt. Als er advies te vragen
Triel, deed de minister dat aan de be
trokken chefs van diensten. Deze konden
?weer advies vragen aan hun
ondergeBcnikten, welke overleg konden plegen
?iet de onder hen staanden, zoodat ten
dotte de meening van de laogsten in
bet leger door verscheidene filters den
minister kon bereiken. Maar dat een
officier zich rechtstreeks en onomwonden
(?oOale de minister verlangt) kan uit
spreken, dat is nog nooit vertoond. Dat
«treed tot heden ten eenenmale met 't
begrip van discipline, dat men had
de meerdere wist alles, de mindere niets
en had slechts te gehoorzamen. Als men
genoeg sterren en gouden kragen op zijn
jas had, naderde men gaandeweg tot
de al wijsheid. Dat een mindere ook een
denkend wezen is, dat strookte niet met
't begrip van discipline.' De Militaire
Gids, die lange jaren voor de mondig
heid onzer militairen heeft gestreden, is
ah belooning daarvoor zóó genegerd,
dat hu ten laatste d«n strijd heeft
moeten opgeven. En nu komt zoowaar
de nieuwe minister openlijk verkon
digen, dat een officier ook nog iets
?uden kan dan gehoorzamen, dat hij
kan denken. Dat geeft moed voor de
toekomst. Het is een eerste stap om uit
bet moeras te komen.
Nu is het maar de vraag of niet de
paaaieve tegenwerking der goudgekraagde
heeren zóó groot zal zijn; dat de resul
taten .van 's ministers krachtigen maatregel
tot nul zullen worden gereduceerd.
Officieel staat het ieder' officier thans
Tri] zijn meening te uiten, onomwonden.
De vrees is gewettigd, als men nagaat
?welke wegen tot op heden bewandeld
zijn, dat een officier, die een meening
uitspreekt, welke afwijkt van die zijner
hoofdofficieren, indirect de gevolgen" zal
ondervinden. Hem worden onaangename
baantjes opgedragen, aangename ontgaan
hem, hij krijgt onaangename garni
zoenen, zijn conduite-lijst wordt zoo-zoo
ingevuld, alles... in 't belang van den
dienst.
Wie den passieven weerstand van het
goudgekraagde deel van .ons leger kent,
vreest met groote vreeze, dat deze
ministersdaad zonder gevolg zal blijven.
Welke officier zal er zich aan bloot
stellen door die Stille Kracht bestreden
te worden ?
Ik voor mij vrees, dat velen hun
mond zullen houden. Zoo bereiken dan
alleen de rapporten, die naar den zin
van de generaalskliek zijn, den minister.
Zal minister Colijn in staat zijn dien
passieven weerstand te overwinnen?
Of zal hij middelen weten te vinden
om de begrijpelijke vrees te ondervangen P
H. EVERWIJN.
KRONIEK.
ÓÓK JOUENALISTIEK.
De Amsterdammer geeft zich niet uit voor
een nieuwsblad". Het is onze taak niet van
alles wat er gebeurt en het algemeen belang
raakt verslag te doen. Yan de dagbladen is
dit de taak wel. En als nu iemand aanbiedt
een reeks ernstige beschuldigingen tegen
het Hoofdbestuur der Posterijen en Tele
grafie voor den rechter of voor iedere on
partijdige commissie waar te maken, dan
is het natuurlijk de plicht van de
nieuws"bladen (zij innen er hun abonnementsgelden
voor) zulk een feit te vermelden. Nu kennen
wij allen onze journalistieke Fappenheimers.
Als het hun om de een of andere reden niet
belieft" spelen zy stommetje. Het dood
zwijgen van de Roomsche
graag-op-baantjesstatistieken was het laatste, bovendien
heldhaftige bewijs. Maar er zijn kranten,
die het nog mooier maken. Zoo, tegenover
ons, De Telegraaf. De Haagsche correspon
dent van dit blad begint, zich als spreekbuis
aangeboden hebbend aan het Hoofdbestuur
voornoemd, een debat met ons naar aan
leiding van de geheime circulaire." Op
een zoo draaiende manier, dat men er
draaierig van wordt, vermengt hij de
toon van eigen appreciatie met den in
houd van 't geen hij hoort in de Haagsche
Poppenkamer 1). Maar dan neemt hij (zacht
gezegd) de vrijheid van De Amsterdammer
te zeggen, dat ze in den laatsten tijd nogal
onthullingen" tracht te brengen op post
en telegraaf-gebied". Tracht" te brengen
en dan onthullingen"... waarvan de Tele
graaf met geen nkel woord den ernstigen
inhoud heeft gepubliceerd l en waarvan ze
evenmin heeft vermeld, dat een postman er
met zijn naam en toekomst voor borg wil
staan! En na deze dus alleszins
impertinente inleiding stelt dan de correspondent
ons nog een .vraag! "Wij moeten hem eens
zeggen wie het Kamerlid is, dat door Pop
zou zijn om den tuin geleid". Dien moeten
wy hem met name noemen!
De postman, die in ons blad zijn bekende
artikel schreef, weigerde, en dit natuurlijk
zeer terecht, namen te noemen" aan Minister
en Directeur-Generaal, indien hij geen waar
borgen had voor rechtbank of onpartij
dige commissie te worden gehoord. Men
levert zichzelf en zijn collega's niet over
aan de jurisdictie van een gewantrouwd
lichaam, dat men juist op het hevigst be
strijdt.
Maar nu komt het stemmetje van een
jonge man, die een paar malen, naar eigen
getuigenis zonder fouten", boodschappen
uit de Parkstraat overbracht, waar de heer
Pop zetelt, en waar vooral de machtige
heer de Bloeme zetelt, en d i e roept: noemt
u mij dat ne naampje!"
Vriend, gij hebt nu zoo veel verbloemd,
mogen wij U ook eens wat verbloemen ?
1) Wy meenden dan ook eerst, dat de arme
man het had ,,bjj wege van dief a of geschrift".
Triomfantelijk verklaart hu, dat dit niet zoo
if. Hy heeft al het fraais dat wij van hem
lazen zelf gef chreven en gesteld", maar dan
ook oo getrouw mogelijk en zonder fouten" l
HET UTRECHTSCHE CONFLICT.
De studenten van het tandheelkundig
Instituut te Utrecht hebben het uitstekende
besluit genomen de lessen van den lector,
waartegen zij ernstige grieven hebben, in
afwachting van het rapport der onderzoeks
commissie wederom te volgen.
De massa is nu eenmaal niet geschikt
tot bewegingen" van langen duur, en een
eerste eisch van goede taktiek is zeker de
geestdrift niet te vermoeien. Hun besluit is
dus verstandig, maar het is ook flink. Wie
hun grieven kent, weet wat het hun moet
kosten onder een thans mooi weer spelend,
maar van nature eigengerechtigd superieur
te arbeiden.
Het is verkeerd, dat sommige bladen
spreken van een geëindigd conflict." "Wij
achten het in het belang van de Universi
teit in haar geheel, dat dit conflict niet als
geëindigd beschouwd wordt. Studenten,
die zóó eensgezind tot den maatregel van
gezamenlijk wegblijven overgaan, als de
Utrechtsche studenten aan het Instituut
het deden, hebben, recht op een openbaar
herstel van grieven. Men wacht met ver
trouwen het rapport af van de Commissie
van Onderzoek, welke door den
Utrechtschen Rector Magnificus wordt gepresideerd.
Georg Jellinek.
Op 59 jarigen leeftijd is Georg Jellinek,
professor te Heidelberg, een der voormannen
op het gebied der staatswetenschap, een
gelukkigen dood gestorven. Een beroerte
ontnam hem de bezinning, en in dien toe
stand overleed hu binnen enkele uren. Of
ook zijn leven gelukkig is geweest? Ik
weet het niet; de genade van den innerlijken
vrede is, om te spreken in den stijl onzer
dagen, een particuliere genade, en valt
weinigen ten deel. Doch wél weet ik, dat
in zijn leven een wijding heeft gelegen,
die ons een oogenblik het daagsche werk
doet afbreken om haastig natuurlijk,
want de dooden rijden snel en raken
spoedig uit het zicht het facit van dat
leven voor de Vetenschap op te maken.
Ik doe dat niet als boekhouder; wie datum
van geboorte, standplaatsen en geschriften
nauwkeurig wil kennen, raadplege een
Encyclopaedie; den naam van Georg
Jellinek zal hij daarin niet tevergeefs
zoeken.
Jellinek begon zijn wetenschappelijke
loopbaan in de zeventiger jaren der 19a
eeuw, in een tijdvak toen de juridische
behandeling van het staatsrecht, door Paul
Labaud in 1874 ingeleid, de wetenschap
pelijke krachten allerwege tot zich trok.
Sinds, met de vestiging van het Duitsche
Keizerrijk, de staatsrechtelijke verhoudin
gen in Duitschland een groote mate van
btabiliteit schenen verkregen te hebben,
werd de behoefte gevoeld die verhoudingen
in een systeem van juridische begrippen
te verwerken, welke als grondslag voor
verderen uitbouw van het staatsrecht
moesten dienst doen. Op het staatsrecht
werd dientengevolge toegepast dezelfde
juridische methode, welke op het gebied
van het privaat- en strafrecht sinds vele
jaren in zwang was. Het eigenaardige dier
methode lag niet uitsluitend in het
construeeren van begrippen, om samenhang
te brengen in hetgeen de wetgever alleen
naar praktische behoeften geordend had,
en dientengvolge de rechtsstof meester te
worden, maar ook hierin, dat het aldus
gevormde systeem gebruikt werd eensdeels
als uitgangspunt voor de interpretatie der
wet en anderdeels om daaruit, ter aan val
ling van de wet, nieuwe normen af te lei
den. Het begrippensysteem voerde dus
heerschappij over de wet en was tegel ijk
bron voor het aanvullende recht.
In deze richting der staatswetenschap heeft
ook Jellinek veel gearbeid en het beste dat hij
op dit gebied tot stand bracht, ligt besloten in
zijn System der subjektiven ffentlichen
Rechte", dat een tweede druk beleefde.
Het bijzondere van dit werk ligt in de streng
volgehouden stelling, dat de verhouding
tusschen Staat en individu naar alle zijden
een rechtsverhouding is, waarmee hij dus
de Rechtsstaatsgedachte als positie f-rech
telijk geldend erkent.
Het is niet noodig zijn andere geschriften,
welke onder den invloed der juridische
methode werden geschreven, hier te ver
melden. Slechts dit wil ik hierbij aanstip
pen, dat Jellinek zich niet uitsluitend tot
een dogmatische behandeling van het staats
recht heeft bepaald maar veelal historische
toelichting in ruime mate daaraan toevoegde.
Deze neiging tot historisch onderzoek heeft
hem een boekje in de pen gegeven, dat
groote vermaardheid verkreeg; ik bedoel:
Die Erklarung derMenschen undB
rgerrechte". Tot aan de verschijnÏEg van dit
boekje werden nl. de zoogen, grondrechten,
welke in de meeste constituties worden
aangetroffen, geacht ontnomen te zijn uit
de bekende Déclaration des droits de
l'homme et du citoyen'1. Onder den invloed
van den ratipnalistischen geest der 18e eeuw
hadden daarin, naar het heette, de
revolutiemannen een aantal natuurrechtelijke dog
ma's opgesteld en deze als grondslagen der
staatkundige vrijheid de wereld in gezonden.
Jellinek nu toont aan, en onderzoekingen van
anderen, zooals Menzel, hebben dat beves
tigd, dat die grondrechten voor het aller
grootste deel ontleend waren aan de con
stituties der Amerikaansche Staten, welke
constituties in Frankrijk vóór de revolutie
door den druk veelvuldig verspreid waren.
Van Fransche zijde, met name door Boutmy,
is deze historische studie van Jellinek heftig
aangevallen, daar een meer dan honderd
jarige traditie, waarop de Fransche geest
trotsch was, er door vernietigd werd. Jellinek
is het antwoord niet schuldig gebleven en
heeft in de tweede uitgave van zijn ge
schrift opnieuw overtuigend doen uitkomen,
dat de geschiedenis hem teu volle in het
gelijk stelde.
Een wetenschappelijk man met historische
neigingen kan op den duur met uitsluitend
dogmatische studiën geen vrede kebben.
Doch -afgescheiden daarvan, een zuiver
juridische behandeling der stof leidt, vooral
in het staatsrecht, tot een kloof tusschen
leer en leven. Op het gebied van het
privgaten strafrecht, waar de juridische dialektiek
hoogtij heeft gevierd, is in diezelfde zeventig
jaren, waarin voor het staatsrecht het
rekenen met begrippen juist een aanvang
nam, het juk der juridische systematiek,
waaronder het werkelijke leven zich moest
krommen, afgeschud. De constructieve juris
prudentie begint daar plaats te maken voor
eene die zich met realiteit geheel wil ver
vullen en die zich stelt tegenover een recht
dat langs syllogistischen weg uit een systeem
is gevonden. Het strafbare feit" wordt als
object van juridische ontleding op den ach
tergrond gedrongen en als symptoom van
een mogelijkerwijze aanwezig tekort aan
sociale waarde van den dader op den voor
grond gebracht, welk tekort het uitgangs
punt kan zijn voor de toepassing van allerlei
middelen om maatschappelijk wangedrag in
de toekomst te voorkomen en tegen te gaan.
De privaatrechtelijke verbindtenis," waar
vam het begrip tot een hoogeu graad van
levenloosheid was gestegen, ontpopt zich,
onder het licht der werkelijkheid, als de
neerslag eener waardeering van belangen,
tengevolge waarvan de intellectualistische
behandeling, die slechts op constructie ?e
schoonheid ziet, de plaats moet ruimen voor
een behandeling, waarin aan het ethische
moment der rechtswaardeering de volle aan
dacht wordt geschonken.
Is het nu wonder, dat, terwijl op beider
lei gebied (privaat- en strafrecht), niette
genstaande daar vaste typen van
rechtsfeiten de meerderheid vormen, de construc
tieve jurisprudentie leer en leven wijd uit
elkander deed gaan is het wonder, dat
op het gebied van het staatsrecht, waar zoo
aanhoudend verschuivingen in de betrek
kingen tusschen de gestelde machten plaats
grijpen, de juridische behandeling van dat
recht bijzonderlijk aan het gevaar is bloot
gesteld, om een recht in beeld te brengen,
dat een verstijving van vroegere werkelijk
heid vertoont? "Wie er aan twijfelt, neme
het eerste het beste handboek van Duitsch
staatsrecht vóór zich, en hij zal getroffen
worden door buiten het leven staande ab
stracties, vooral door het gebruik dat van
de abstractie Staatsgewalt" wordt gemaakt,
een gebruik dat in het werk van Otto Mayer:
Das Deutsche Verwaltungsrecht" tot een
ware verschrikking voor den geest is op
gevoerd.
"Welnu, aan deze rechtsdialektiek heeft
Jellinek den rug toegekeerd en hem is het
te danken, dat de wetenschap van den Staat
op een hooger plan is gebracht dan waarop
Laband en zijn school haar hadden gesteld.
Hij deed dat, behalve in een aantal kleinere
geschriften, door het schrijven van een
Allgemeine Staatslehre," bedoeld als eerste
deel van een groot werk over das Recht
des modernen Staateis," maar waarvan alleen
de algemeene staatsleer het licht heeft ge
zien. De ontvangst van dit werk bewees de
behoefte, nauwelijks vijf jaar later moest
reeds een tweede bewerking verschijnen.
Dit boek brengt ons weer midden in de
leer vau den Staat, naar alle zijden van
z\jn wezen, ook als maatschappelijke kracht;
het geeft de geschiedenis der staatsleer en
ontvouwt de eigenschappen van de ver
schillende staatstypen die in de wereldge
schiedenis zich hebben vertoond. Een zeer
groot gedeelte wordt voorts ingenomen door
de bespreking vau de verhouding tusschen
Staat en recht en van de rechtselemeuten
welke het staatsbegrip vormen. Dit alles
voert ons in de volle werkelijkheid.
Maar hoe hoog ik dit boek, om die reden
en om de breedheid van kennis waarmee
het is geschreven, ook waardeer, pioniers
werk is het slechts door den stoot die het
geeft voor een herleving van de studie der
staatsleer. De staatsleer van Jellinek zelve
brengt niet op nieuwe banen, omdat ook
hij daaraan ten grondslag blijft leggen de
oer-oude overheidsidee. Daarvan heeft h\j
zich niet kunnen losmaken, niettegenstaande
bij hem, meer dan bij iemand anders, ket
inzicht te viuden is dat deze idee met die des
rechts i» scherp conflict staat. En niet vóór en
aleer de overheidsidee uit de staatsleer zal
zijn verdwenen en ook bij den Staat uit
sluitend de recht sidee als heerschend zal
zijn erkend, kan dit conflict, dat voor de
praktijk van het grootste gewicht is, tot
oplossing worden gebracht.
De kern der overheidsidee ligt in de
stelling, dat ergens in de maatschappij is
te vinden een recht op gezag. Het denk
beeld stamt uit de middel-eeuwen, waar
het als persoonlijk recht, een aan den Keizer
of Koning toekomend recht werd opgevat.
Deze opvatting houdt ook in den tijd der
nieuwe geschiedenis stand,totdat de Fransche
resolutie in beginsel met dat persoonlijk
recht breekt, vasthoudende echter aan het
bestaan van een recht op gezag. Dit recht
wordt nu aan het volk te dragen gegeven
en daarmee dus de overheidsidee in het
volk belichaamd. Voor het volk stelt dan
de^ Duitsche staatswetenschap den Staat in
de' plaats, een voorstelling die aannemelijker
was, omdat de Staat althans als eeu levend
lichaam, als eeu persoon, kon worden aan
gemerkt, terwijl het volk slechts een begrip
was. Realiter kwam echter dit verschil neer
op eeu verschil van kapstok, waaraan men
het recht op gezag ophing.
De overheidsidee blijft dus het middel
punt der gansche staatsleer. Doch dit heeft
tengevolge, dat nu ook de gelding van
heel de rechtsordeniag aan de overheid
moet zijn ontleend, want alle gezag kan
slechts voortkomen uit die bron, waar het
recht op gezag te vinden was. Deze con
sequentie brengt intusschen de overheids
idee aan liet wankelen, want tegelijk dat
de Staat als subject van dat recht op gezag
wordt aangemerkt, komt in de staatsleer
naar voren een strooming om ook den Staat
naar alle richtingen door derechtsordeniug
gebonden te achten, hetgeen op geen andere
wijze mogelijk is dan door aan die ordening
een eigen gelding toe te kennen, een gelding
dus die niet aan den Staat is ontleend. Bij
Jellinek is de hierin gelegen tegenspraak
van tweeërlei gezag, dat van dem Staat eu
van het recht, tot volle bewustzijn gekomen
en vau hem is dan ook de poging
uitgegegaan om de suprematie van het recht
over den Staat te stellen tegelijk met
bandfin g van des Staats originair recht op gezag,
door nl. waar het recht ook den Staat bindt
dit als zelfbinding van den Staat aan te
merken. Deze vondst spreekt boekdeelen
en toont op het allerduidelijkst den nood
waarin de staatsleer verkeert. Doch dat
die nood aan het licht is gebracht, wij
hebben het aan Jelliaek te danken.
De stap die echter moet worden gedaan
om uit dien nood te geraken, is het prijs
geven der overheidsidee, zoodat geen ander
gezag dan dat van het recht aanspraak op
heerschappij kan maken. Dit denkbeeld wordt
vertolkt door de gedachte van den Rechts
staat. Op uitbouw van de rechtsstaats
gedachte is dus de staatsleer allereent
aangewezen. Zij brengt niet alleen tot uit-'
drukking de souvereiniteit van het recht,
met verwerping van alle recht op het gezag,
met terzijdestelling dus van de
overheidaidee, maar zij heeft om tot vollen wasdom
te komen, ook noodig de vervulling van
een positieve taak, nl. de grondslagen vut'
de gelding van het recht bloot te leggen.
Zoo komt dus, ook in de staatsleer, de
rechtsidee de plaats van de overheidsidee
innemen; en tot deze vruchtbare gedachte
den eersten stoot te hebben gegeven, daarin
ligt voor eeu groot deel de blijvende
hateekenig van Jellinek's arbeid, al heeft hu
zich in dien arbeid aan de overheidsidee,
waarmede men in de staatkunde neg altijd
gaarne pronkt, niet kunnen ontworstelen.
Leiden, 19 Jan. 1911. H. KRABBE.
Het wetsontwerp
van Ham el-Limburg.
Dat dit wetsontwerp, beoogende aan het
Openbaar Ministerie bij de rechtbanken het
recht van appèl te ontuemen, nog zoo weinig
bestreden is, kan alleen daardoor verklaard
worden, dat het buiten de politiek staat,
dat het niet indruischt tegen de richt ir g
van de eene of andere politieke party. Ware
dit niet het geval, het zou zeker reeds
lang met scherpe critiek zyn bestreden en
gebrandmerkt, want daartoe geeft het ruim
schoots aanleiding. Reeds daarom ia het
wetsontwerp onaannemelijk, omdat het ia
de practijk absurde gevolgen zou hebben:
terecht is er op gewezen, dat, wanneer
alleen de beklaagde recht van appèl heeft
en deze niet door den rechter in appèl tot
zwaardere straf veroordeeld kan worde»,
de veroordeelden misbruik van dat recht
zullen maken, het aantal beroepen sterk
zal toenemen en de hoven overladen zullen
worden met werk. Dat de hoven met meer
werk belast worden, mag natuurlijk niet
als bezwaar tellen, indien het noodig ia
voor een maatschappelijk belang; maar dit
is niet aanwezig, zoo dikwijls er alleen
geappeleerd wordt, omdat men het zonder
risico kan wagen. Men vergete ook niet,
dat er altijd kosten aan de nieuwe behan- .
deling verbonden zijn.
Dit bezwaar van het wetsontwerp kan
men echter ondervangen en wel door art.
248 Wetboek van strafvordering, bepalende,
dat een beklaagde, die alleen in avpèl is
gekomen, door den rechter in appèl niet
tot een hoogere straf kan worden veroor
deeld dan hem bij het vonnis was opge
legd, te schrappen.
Doch is het wenschelijk, dat het aldus
fewijzigd wetsontwerp worde aangenomen ?
at de macht van het Openbaar Ministerie
zoo belangrijk worde verzwakt ? De voor
stellers voeren aan, dat de uitspraak van
de rechtbank voor den officier geen ver
rassingen behoeft" te brengen, omdat hij
zelf de voorbereiding der zaak en de
bewijaverzameling in handen heeft, maar zij kan
ze toch brengen en wie de practijk kent,
weet hoe geheel onverwacht een vrijspraak
volgen kan. Is het goed, d. w. z. is het in
overeenstemming met het belang der maat
schappij, dat de officier zich altijd bij vrij
spraak nederlegge ? Het gaat dikwijls om
ne stem, misschien de stem van een
jongen en onervaren rechter, die feilbaar
is als gij en ik. Zoolang de statistiek aan
toont, dat jaarlijks een belangrijk aantal
vrijspraken, door rechtbanken gewezen, door
hoven zijn vernietigd en in veroordeelingen
zijn omgezet eu dus mag worden aange
nomen, dat in al die zaken beklaagden
ten onrechte zijn vrijgesproken, zoo lang
is het noodig, dat de officier ageeren kan
tegen vrijsprekende vonnissen. Het belang
der maatschappij laat niet toe, dat stelsel
matig berust wordt in vrijspraken van
Heien, die beklaagd zijn van belangrijke
delicten. Laat den wetgever op zijne hoede
zijn en zich niet laten verleiden door over
dreven humaniteit tot onbezonnen stappen.
Het belang der maatschappelijke veiligheid
gaat vóór.
Er is meer. De regeling der straffen, die
aan minderjarigen kunnen worden opgelegd,
is zoodanig, dat er steeds appèl open staat
tegen het vonnis van den rechter; opzette
lijk is die regeling in 1901 zoo gemaakt,
onder andere, omdat aan den rechter vrij
heid is gelaten den minderjarige (ook bij
schuldigverklaring) al of niet te straffen
en het goed zou zijn den officier een wapen
in de hand te geven voor het geval, dat
de rechter al te zeer bereid bleek de schul
digen niet te straffen. Waar de geheele
toekomst van het kind op het spel kan
staan", leest men in de Memorie van Toe
lichting op het ontwerp der wet van 12
Febr. 1901 S. 63 zou het te ver gaan zich
met een enkele instantie tevreden te stel
len, terwijl ook het staatsbelang tegenover
de groote vrijheid, den rechter gelaten,
welke zoover gaat, dat deze nimmer straf
behoeft toe te passen, die waarborgen eischr.