De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 29 januari pagina 1

29 januari 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

ri76S DE AMSTERDAMMER A°. 1911 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND On.cL@r red.a.cti© -v-eun. Dit nummer bevat een bijvoegsel. "F. L. "W"T"FT! S SliETQ-. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, mail » 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 29 Januari Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de fmantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel f 0.25 , 030 0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NA.BIJ : De eerst* van Minister Coljjn, door H. EverKroniek. Georg Jellinek, door ftal. mr. H. Krabbe Het wetsontwerp van Hwnel- Limburg, door mr. P. van HejjnsberFEUILLETON: De Stomme Pieirot. het Fransen van Charles Méré, door H. J. Bellen. KUNST EN LETTEREN : UB VieijaarljjkBche, door W. Steenhofif Der Rojenkavalier, I, door Mattbys Verwrafen. INGEZONDEN. BBRICH«ÉBT. VROÜWENRUBEIEK : De ver4fiM»lévan v. d. Goes, door me j. Maitina O. Kramers. Portret van mevr. prof. Cara. ALLERLEI, door Allegra UIT WATUUR, door E. Heiman?. Een en over salmvisschery op o»z9 rivieren, I, met af b., door M. Neven. _?Een woord ?wan afscheid, met portret, van Kuiler, door C. Torlcr Dnwe). Tentoonstelling Lizzy JoMfagh en H. M. Baviy in de Larensche KoBflthandel, door W. St eenhoff. Renouard, Bottezdamscbe Kunstkring, doorPlasschaert. Afb. van Percy Grainger. FINANOIEELE VS OECONOMISCHE KRONIEK, door V. . M. en V. d. 8. Tentoonstelling van Smaak misleiding, door ». A. P. GintbcofdD. A. Jffa. 3i. INGEZONDEN.?SCHAAK SPKL. DAliRÜBKIEK. A.DVERTENitiiMiuntiitiimtntiiimiiiiiiiiinntttittiutimniinmntiimMtii) De eerste daad van Minister Co lijn. Men heeft in alle couranten kunnen dat de nieuw-opgetreden minister Ju met 't oog op de belangrijke en kostbare maatregelen, die hij in 't belang TM de strijdvaardigheid van 't leger wenseht te nemen, alle officieren (ook de mbalterne) ia de gelegenheid wil stellen Iran- meening uit te spreken over de middelen, waardoor bezuiniging kan ?worden verkregen zonder de strijdwaarde van onze defensie te verminderen. Pat ia een daad. . Tot heden toe werden de zaken nooit zoo aangepakt. Als er advies te vragen Triel, deed de minister dat aan de be trokken chefs van diensten. Deze konden ?weer advies vragen aan hun ondergeBcnikten, welke overleg konden plegen ?iet de onder hen staanden, zoodat ten dotte de meening van de laogsten in bet leger door verscheidene filters den minister kon bereiken. Maar dat een officier zich rechtstreeks en onomwonden (?oOale de minister verlangt) kan uit spreken, dat is nog nooit vertoond. Dat «treed tot heden ten eenenmale met 't begrip van discipline, dat men had de meerdere wist alles, de mindere niets en had slechts te gehoorzamen. Als men genoeg sterren en gouden kragen op zijn jas had, naderde men gaandeweg tot de al wijsheid. Dat een mindere ook een denkend wezen is, dat strookte niet met 't begrip van discipline.' De Militaire Gids, die lange jaren voor de mondig heid onzer militairen heeft gestreden, is ah belooning daarvoor zóó genegerd, dat hu ten laatste d«n strijd heeft moeten opgeven. En nu komt zoowaar de nieuwe minister openlijk verkon digen, dat een officier ook nog iets ?uden kan dan gehoorzamen, dat hij kan denken. Dat geeft moed voor de toekomst. Het is een eerste stap om uit bet moeras te komen. Nu is het maar de vraag of niet de paaaieve tegenwerking der goudgekraagde heeren zóó groot zal zijn; dat de resul taten .van 's ministers krachtigen maatregel tot nul zullen worden gereduceerd. Officieel staat het ieder' officier thans Tri] zijn meening te uiten, onomwonden. De vrees is gewettigd, als men nagaat ?welke wegen tot op heden bewandeld zijn, dat een officier, die een meening uitspreekt, welke afwijkt van die zijner hoofdofficieren, indirect de gevolgen" zal ondervinden. Hem worden onaangename baantjes opgedragen, aangename ontgaan hem, hij krijgt onaangename garni zoenen, zijn conduite-lijst wordt zoo-zoo ingevuld, alles... in 't belang van den dienst. Wie den passieven weerstand van het goudgekraagde deel van .ons leger kent, vreest met groote vreeze, dat deze ministersdaad zonder gevolg zal blijven. Welke officier zal er zich aan bloot stellen door die Stille Kracht bestreden te worden ? Ik voor mij vrees, dat velen hun mond zullen houden. Zoo bereiken dan alleen de rapporten, die naar den zin van de generaalskliek zijn, den minister. Zal minister Colijn in staat zijn dien passieven weerstand te overwinnen? Of zal hij middelen weten te vinden om de begrijpelijke vrees te ondervangen P H. EVERWIJN. KRONIEK. ÓÓK JOUENALISTIEK. De Amsterdammer geeft zich niet uit voor een nieuwsblad". Het is onze taak niet van alles wat er gebeurt en het algemeen belang raakt verslag te doen. Yan de dagbladen is dit de taak wel. En als nu iemand aanbiedt een reeks ernstige beschuldigingen tegen het Hoofdbestuur der Posterijen en Tele grafie voor den rechter of voor iedere on partijdige commissie waar te maken, dan is het natuurlijk de plicht van de nieuws"bladen (zij innen er hun abonnementsgelden voor) zulk een feit te vermelden. Nu kennen wij allen onze journalistieke Fappenheimers. Als het hun om de een of andere reden niet belieft" spelen zy stommetje. Het dood zwijgen van de Roomsche graag-op-baantjesstatistieken was het laatste, bovendien heldhaftige bewijs. Maar er zijn kranten, die het nog mooier maken. Zoo, tegenover ons, De Telegraaf. De Haagsche correspon dent van dit blad begint, zich als spreekbuis aangeboden hebbend aan het Hoofdbestuur voornoemd, een debat met ons naar aan leiding van de geheime circulaire." Op een zoo draaiende manier, dat men er draaierig van wordt, vermengt hij de toon van eigen appreciatie met den in houd van 't geen hij hoort in de Haagsche Poppenkamer 1). Maar dan neemt hij (zacht gezegd) de vrijheid van De Amsterdammer te zeggen, dat ze in den laatsten tijd nogal onthullingen" tracht te brengen op post en telegraaf-gebied". Tracht" te brengen en dan onthullingen"... waarvan de Tele graaf met geen nkel woord den ernstigen inhoud heeft gepubliceerd l en waarvan ze evenmin heeft vermeld, dat een postman er met zijn naam en toekomst voor borg wil staan! En na deze dus alleszins impertinente inleiding stelt dan de correspondent ons nog een .vraag! "Wij moeten hem eens zeggen wie het Kamerlid is, dat door Pop zou zijn om den tuin geleid". Dien moeten wy hem met name noemen! De postman, die in ons blad zijn bekende artikel schreef, weigerde, en dit natuurlijk zeer terecht, namen te noemen" aan Minister en Directeur-Generaal, indien hij geen waar borgen had voor rechtbank of onpartij dige commissie te worden gehoord. Men levert zichzelf en zijn collega's niet over aan de jurisdictie van een gewantrouwd lichaam, dat men juist op het hevigst be strijdt. Maar nu komt het stemmetje van een jonge man, die een paar malen, naar eigen getuigenis zonder fouten", boodschappen uit de Parkstraat overbracht, waar de heer Pop zetelt, en waar vooral de machtige heer de Bloeme zetelt, en d i e roept: noemt u mij dat ne naampje!" Vriend, gij hebt nu zoo veel verbloemd, mogen wij U ook eens wat verbloemen ? 1) Wy meenden dan ook eerst, dat de arme man het had ,,bjj wege van dief a of geschrift". Triomfantelijk verklaart hu, dat dit niet zoo if. Hy heeft al het fraais dat wij van hem lazen zelf gef chreven en gesteld", maar dan ook oo getrouw mogelijk en zonder fouten" l HET UTRECHTSCHE CONFLICT. De studenten van het tandheelkundig Instituut te Utrecht hebben het uitstekende besluit genomen de lessen van den lector, waartegen zij ernstige grieven hebben, in afwachting van het rapport der onderzoeks commissie wederom te volgen. De massa is nu eenmaal niet geschikt tot bewegingen" van langen duur, en een eerste eisch van goede taktiek is zeker de geestdrift niet te vermoeien. Hun besluit is dus verstandig, maar het is ook flink. Wie hun grieven kent, weet wat het hun moet kosten onder een thans mooi weer spelend, maar van nature eigengerechtigd superieur te arbeiden. Het is verkeerd, dat sommige bladen spreken van een geëindigd conflict." "Wij achten het in het belang van de Universi teit in haar geheel, dat dit conflict niet als geëindigd beschouwd wordt. Studenten, die zóó eensgezind tot den maatregel van gezamenlijk wegblijven overgaan, als de Utrechtsche studenten aan het Instituut het deden, hebben, recht op een openbaar herstel van grieven. Men wacht met ver trouwen het rapport af van de Commissie van Onderzoek, welke door den Utrechtschen Rector Magnificus wordt gepresideerd. Georg Jellinek. Op 59 jarigen leeftijd is Georg Jellinek, professor te Heidelberg, een der voormannen op het gebied der staatswetenschap, een gelukkigen dood gestorven. Een beroerte ontnam hem de bezinning, en in dien toe stand overleed hu binnen enkele uren. Of ook zijn leven gelukkig is geweest? Ik weet het niet; de genade van den innerlijken vrede is, om te spreken in den stijl onzer dagen, een particuliere genade, en valt weinigen ten deel. Doch wél weet ik, dat in zijn leven een wijding heeft gelegen, die ons een oogenblik het daagsche werk doet afbreken om haastig natuurlijk, want de dooden rijden snel en raken spoedig uit het zicht het facit van dat leven voor de Vetenschap op te maken. Ik doe dat niet als boekhouder; wie datum van geboorte, standplaatsen en geschriften nauwkeurig wil kennen, raadplege een Encyclopaedie; den naam van Georg Jellinek zal hij daarin niet tevergeefs zoeken. Jellinek begon zijn wetenschappelijke loopbaan in de zeventiger jaren der 19a eeuw, in een tijdvak toen de juridische behandeling van het staatsrecht, door Paul Labaud in 1874 ingeleid, de wetenschap pelijke krachten allerwege tot zich trok. Sinds, met de vestiging van het Duitsche Keizerrijk, de staatsrechtelijke verhoudin gen in Duitschland een groote mate van btabiliteit schenen verkregen te hebben, werd de behoefte gevoeld die verhoudingen in een systeem van juridische begrippen te verwerken, welke als grondslag voor verderen uitbouw van het staatsrecht moesten dienst doen. Op het staatsrecht werd dientengevolge toegepast dezelfde juridische methode, welke op het gebied van het privaat- en strafrecht sinds vele jaren in zwang was. Het eigenaardige dier methode lag niet uitsluitend in het construeeren van begrippen, om samenhang te brengen in hetgeen de wetgever alleen naar praktische behoeften geordend had, en dientengvolge de rechtsstof meester te worden, maar ook hierin, dat het aldus gevormde systeem gebruikt werd eensdeels als uitgangspunt voor de interpretatie der wet en anderdeels om daaruit, ter aan val ling van de wet, nieuwe normen af te lei den. Het begrippensysteem voerde dus heerschappij over de wet en was tegel ijk bron voor het aanvullende recht. In deze richting der staatswetenschap heeft ook Jellinek veel gearbeid en het beste dat hij op dit gebied tot stand bracht, ligt besloten in zijn System der subjektiven ffentlichen Rechte", dat een tweede druk beleefde. Het bijzondere van dit werk ligt in de streng volgehouden stelling, dat de verhouding tusschen Staat en individu naar alle zijden een rechtsverhouding is, waarmee hij dus de Rechtsstaatsgedachte als positie f-rech telijk geldend erkent. Het is niet noodig zijn andere geschriften, welke onder den invloed der juridische methode werden geschreven, hier te ver melden. Slechts dit wil ik hierbij aanstip pen, dat Jellinek zich niet uitsluitend tot een dogmatische behandeling van het staats recht heeft bepaald maar veelal historische toelichting in ruime mate daaraan toevoegde. Deze neiging tot historisch onderzoek heeft hem een boekje in de pen gegeven, dat groote vermaardheid verkreeg; ik bedoel: Die Erklarung derMenschen undB rgerrechte". Tot aan de verschijnÏEg van dit boekje werden nl. de zoogen, grondrechten, welke in de meeste constituties worden aangetroffen, geacht ontnomen te zijn uit de bekende Déclaration des droits de l'homme et du citoyen'1. Onder den invloed van den ratipnalistischen geest der 18e eeuw hadden daarin, naar het heette, de revolutiemannen een aantal natuurrechtelijke dog ma's opgesteld en deze als grondslagen der staatkundige vrijheid de wereld in gezonden. Jellinek nu toont aan, en onderzoekingen van anderen, zooals Menzel, hebben dat beves tigd, dat die grondrechten voor het aller grootste deel ontleend waren aan de con stituties der Amerikaansche Staten, welke constituties in Frankrijk vóór de revolutie door den druk veelvuldig verspreid waren. Van Fransche zijde, met name door Boutmy, is deze historische studie van Jellinek heftig aangevallen, daar een meer dan honderd jarige traditie, waarop de Fransche geest trotsch was, er door vernietigd werd. Jellinek is het antwoord niet schuldig gebleven en heeft in de tweede uitgave van zijn ge schrift opnieuw overtuigend doen uitkomen, dat de geschiedenis hem teu volle in het gelijk stelde. Een wetenschappelijk man met historische neigingen kan op den duur met uitsluitend dogmatische studiën geen vrede kebben. Doch -afgescheiden daarvan, een zuiver juridische behandeling der stof leidt, vooral in het staatsrecht, tot een kloof tusschen leer en leven. Op het gebied van het privgaten strafrecht, waar de juridische dialektiek hoogtij heeft gevierd, is in diezelfde zeventig jaren, waarin voor het staatsrecht het rekenen met begrippen juist een aanvang nam, het juk der juridische systematiek, waaronder het werkelijke leven zich moest krommen, afgeschud. De constructieve juris prudentie begint daar plaats te maken voor eene die zich met realiteit geheel wil ver vullen en die zich stelt tegenover een recht dat langs syllogistischen weg uit een systeem is gevonden. Het strafbare feit" wordt als object van juridische ontleding op den ach tergrond gedrongen en als symptoom van een mogelijkerwijze aanwezig tekort aan sociale waarde van den dader op den voor grond gebracht, welk tekort het uitgangs punt kan zijn voor de toepassing van allerlei middelen om maatschappelijk wangedrag in de toekomst te voorkomen en tegen te gaan. De privaatrechtelijke verbindtenis," waar vam het begrip tot een hoogeu graad van levenloosheid was gestegen, ontpopt zich, onder het licht der werkelijkheid, als de neerslag eener waardeering van belangen, tengevolge waarvan de intellectualistische behandeling, die slechts op constructie ?e schoonheid ziet, de plaats moet ruimen voor een behandeling, waarin aan het ethische moment der rechtswaardeering de volle aan dacht wordt geschonken. Is het nu wonder, dat, terwijl op beider lei gebied (privaat- en strafrecht), niette genstaande daar vaste typen van rechtsfeiten de meerderheid vormen, de construc tieve jurisprudentie leer en leven wijd uit elkander deed gaan is het wonder, dat op het gebied van het staatsrecht, waar zoo aanhoudend verschuivingen in de betrek kingen tusschen de gestelde machten plaats grijpen, de juridische behandeling van dat recht bijzonderlijk aan het gevaar is bloot gesteld, om een recht in beeld te brengen, dat een verstijving van vroegere werkelijk heid vertoont? "Wie er aan twijfelt, neme het eerste het beste handboek van Duitsch staatsrecht vóór zich, en hij zal getroffen worden door buiten het leven staande ab stracties, vooral door het gebruik dat van de abstractie Staatsgewalt" wordt gemaakt, een gebruik dat in het werk van Otto Mayer: Das Deutsche Verwaltungsrecht" tot een ware verschrikking voor den geest is op gevoerd. "Welnu, aan deze rechtsdialektiek heeft Jellinek den rug toegekeerd en hem is het te danken, dat de wetenschap van den Staat op een hooger plan is gebracht dan waarop Laband en zijn school haar hadden gesteld. Hij deed dat, behalve in een aantal kleinere geschriften, door het schrijven van een Allgemeine Staatslehre," bedoeld als eerste deel van een groot werk over das Recht des modernen Staateis," maar waarvan alleen de algemeene staatsleer het licht heeft ge zien. De ontvangst van dit werk bewees de behoefte, nauwelijks vijf jaar later moest reeds een tweede bewerking verschijnen. Dit boek brengt ons weer midden in de leer vau den Staat, naar alle zijden van z\jn wezen, ook als maatschappelijke kracht; het geeft de geschiedenis der staatsleer en ontvouwt de eigenschappen van de ver schillende staatstypen die in de wereldge schiedenis zich hebben vertoond. Een zeer groot gedeelte wordt voorts ingenomen door de bespreking vau de verhouding tusschen Staat en recht en van de rechtselemeuten welke het staatsbegrip vormen. Dit alles voert ons in de volle werkelijkheid. Maar hoe hoog ik dit boek, om die reden en om de breedheid van kennis waarmee het is geschreven, ook waardeer, pioniers werk is het slechts door den stoot die het geeft voor een herleving van de studie der staatsleer. De staatsleer van Jellinek zelve brengt niet op nieuwe banen, omdat ook hij daaraan ten grondslag blijft leggen de oer-oude overheidsidee. Daarvan heeft h\j zich niet kunnen losmaken, niettegenstaande bij hem, meer dan bij iemand anders, ket inzicht te viuden is dat deze idee met die des rechts i» scherp conflict staat. En niet vóór en aleer de overheidsidee uit de staatsleer zal zijn verdwenen en ook bij den Staat uit sluitend de recht sidee als heerschend zal zijn erkend, kan dit conflict, dat voor de praktijk van het grootste gewicht is, tot oplossing worden gebracht. De kern der overheidsidee ligt in de stelling, dat ergens in de maatschappij is te vinden een recht op gezag. Het denk beeld stamt uit de middel-eeuwen, waar het als persoonlijk recht, een aan den Keizer of Koning toekomend recht werd opgevat. Deze opvatting houdt ook in den tijd der nieuwe geschiedenis stand,totdat de Fransche resolutie in beginsel met dat persoonlijk recht breekt, vasthoudende echter aan het bestaan van een recht op gezag. Dit recht wordt nu aan het volk te dragen gegeven en daarmee dus de overheidsidee in het volk belichaamd. Voor het volk stelt dan de^ Duitsche staatswetenschap den Staat in de' plaats, een voorstelling die aannemelijker was, omdat de Staat althans als eeu levend lichaam, als eeu persoon, kon worden aan gemerkt, terwijl het volk slechts een begrip was. Realiter kwam echter dit verschil neer op eeu verschil van kapstok, waaraan men het recht op gezag ophing. De overheidsidee blijft dus het middel punt der gansche staatsleer. Doch dit heeft tengevolge, dat nu ook de gelding van heel de rechtsordeniag aan de overheid moet zijn ontleend, want alle gezag kan slechts voortkomen uit die bron, waar het recht op gezag te vinden was. Deze con sequentie brengt intusschen de overheids idee aan liet wankelen, want tegelijk dat de Staat als subject van dat recht op gezag wordt aangemerkt, komt in de staatsleer naar voren een strooming om ook den Staat naar alle richtingen door derechtsordeniug gebonden te achten, hetgeen op geen andere wijze mogelijk is dan door aan die ordening een eigen gelding toe te kennen, een gelding dus die niet aan den Staat is ontleend. Bij Jellinek is de hierin gelegen tegenspraak van tweeërlei gezag, dat van dem Staat eu van het recht, tot volle bewustzijn gekomen en vau hem is dan ook de poging uitgegegaan om de suprematie van het recht over den Staat te stellen tegelijk met bandfin g van des Staats originair recht op gezag, door nl. waar het recht ook den Staat bindt dit als zelfbinding van den Staat aan te merken. Deze vondst spreekt boekdeelen en toont op het allerduidelijkst den nood waarin de staatsleer verkeert. Doch dat die nood aan het licht is gebracht, wij hebben het aan Jelliaek te danken. De stap die echter moet worden gedaan om uit dien nood te geraken, is het prijs geven der overheidsidee, zoodat geen ander gezag dan dat van het recht aanspraak op heerschappij kan maken. Dit denkbeeld wordt vertolkt door de gedachte van den Rechts staat. Op uitbouw van de rechtsstaats gedachte is dus de staatsleer allereent aangewezen. Zij brengt niet alleen tot uit-' drukking de souvereiniteit van het recht, met verwerping van alle recht op het gezag, met terzijdestelling dus van de overheidaidee, maar zij heeft om tot vollen wasdom te komen, ook noodig de vervulling van een positieve taak, nl. de grondslagen vut' de gelding van het recht bloot te leggen. Zoo komt dus, ook in de staatsleer, de rechtsidee de plaats van de overheidsidee innemen; en tot deze vruchtbare gedachte den eersten stoot te hebben gegeven, daarin ligt voor eeu groot deel de blijvende hateekenig van Jellinek's arbeid, al heeft hu zich in dien arbeid aan de overheidsidee, waarmede men in de staatkunde neg altijd gaarne pronkt, niet kunnen ontworstelen. Leiden, 19 Jan. 1911. H. KRABBE. Het wetsontwerp van Ham el-Limburg. Dat dit wetsontwerp, beoogende aan het Openbaar Ministerie bij de rechtbanken het recht van appèl te ontuemen, nog zoo weinig bestreden is, kan alleen daardoor verklaard worden, dat het buiten de politiek staat, dat het niet indruischt tegen de richt ir g van de eene of andere politieke party. Ware dit niet het geval, het zou zeker reeds lang met scherpe critiek zyn bestreden en gebrandmerkt, want daartoe geeft het ruim schoots aanleiding. Reeds daarom ia het wetsontwerp onaannemelijk, omdat het ia de practijk absurde gevolgen zou hebben: terecht is er op gewezen, dat, wanneer alleen de beklaagde recht van appèl heeft en deze niet door den rechter in appèl tot zwaardere straf veroordeeld kan worde», de veroordeelden misbruik van dat recht zullen maken, het aantal beroepen sterk zal toenemen en de hoven overladen zullen worden met werk. Dat de hoven met meer werk belast worden, mag natuurlijk niet als bezwaar tellen, indien het noodig ia voor een maatschappelijk belang; maar dit is niet aanwezig, zoo dikwijls er alleen geappeleerd wordt, omdat men het zonder risico kan wagen. Men vergete ook niet, dat er altijd kosten aan de nieuwe behan- . deling verbonden zijn. Dit bezwaar van het wetsontwerp kan men echter ondervangen en wel door art. 248 Wetboek van strafvordering, bepalende, dat een beklaagde, die alleen in avpèl is gekomen, door den rechter in appèl niet tot een hoogere straf kan worden veroor deeld dan hem bij het vonnis was opge legd, te schrappen. Doch is het wenschelijk, dat het aldus fewijzigd wetsontwerp worde aangenomen ? at de macht van het Openbaar Ministerie zoo belangrijk worde verzwakt ? De voor stellers voeren aan, dat de uitspraak van de rechtbank voor den officier geen ver rassingen behoeft" te brengen, omdat hij zelf de voorbereiding der zaak en de bewijaverzameling in handen heeft, maar zij kan ze toch brengen en wie de practijk kent, weet hoe geheel onverwacht een vrijspraak volgen kan. Is het goed, d. w. z. is het in overeenstemming met het belang der maat schappij, dat de officier zich altijd bij vrij spraak nederlegge ? Het gaat dikwijls om ne stem, misschien de stem van een jongen en onervaren rechter, die feilbaar is als gij en ik. Zoolang de statistiek aan toont, dat jaarlijks een belangrijk aantal vrijspraken, door rechtbanken gewezen, door hoven zijn vernietigd en in veroordeelingen zijn omgezet eu dus mag worden aange nomen, dat in al die zaken beklaagden ten onrechte zijn vrijgesproken, zoo lang is het noodig, dat de officier ageeren kan tegen vrijsprekende vonnissen. Het belang der maatschappij laat niet toe, dat stelsel matig berust wordt in vrijspraken van Heien, die beklaagd zijn van belangrijke delicten. Laat den wetgever op zijne hoede zijn en zich niet laten verleiden door over dreven humaniteit tot onbezonnen stappen. Het belang der maatschappelijke veiligheid gaat vóór. Er is meer. De regeling der straffen, die aan minderjarigen kunnen worden opgelegd, is zoodanig, dat er steeds appèl open staat tegen het vonnis van den rechter; opzette lijk is die regeling in 1901 zoo gemaakt, onder andere, omdat aan den rechter vrij heid is gelaten den minderjarige (ook bij schuldigverklaring) al of niet te straffen en het goed zou zijn den officier een wapen in de hand te geven voor het geval, dat de rechter al te zeer bereid bleek de schul digen niet te straffen. Waar de geheele toekomst van het kind op het spel kan staan", leest men in de Memorie van Toe lichting op het ontwerp der wet van 12 Febr. 1901 S. 63 zou het te ver gaan zich met een enkele instantie tevreden te stel len, terwijl ook het staatsbelang tegenover de groote vrijheid, den rechter gelaten, welke zoover gaat, dat deze nimmer straf behoeft toe te passen, die waarborgen eischr.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl