Historisch Archief 1877-1940
D E AM S T E R D A M M E II WEEKBLAD VOOR N E D E R L A N D.
No. 1753
welke de mogelijkheid van een hernieuwd
onderzoek by een hoogeren rechter geeft."
Zou thans datzelfde wapen in het geheel
niet meer noodig zijn? Laat nu het staats
belang, ten behoeve waarvan het in 1901
gescherpt werd, toe, dat het wapen den
officieren ontnomen wordt?
Het belang der maatschappij eischt, dat,
wie een misdaad gepleegd heeft, gestrafr
worde en dus ook, dat indien de dader
wordt Vrijgesproken, zoodat een onjuist
vonnis gewezen is, tegen die ..vrijspraak
hoogere voorziening mogelijk zij. Óf is,
waar als regel voorziening open staat tegen
vonnissen en beschikkingen van rechters
en bestuurslichamen, het vonnis, waarbij
een moordenaar wordt vrijgesproken, niet
belangrijk genoeg om daartegen het middel
van hoogere voorziening open te stellen?
De wijsheid van den wetgever moge het
antwoord geven.
Mr. P. VAX HEIJNSBERQEN.
llllllfHlllllllfllJllllllljllllujllllllfljlllllllfllllllllflijiilllljmiiilllljmfliii
De Yierjaarlijlsclie.
Er zijn zaken, die ons vrij onverschillig
kannen zijn, maar waarvoor de belangstel
ling wordt gaande gemaakt als er een
wat onverklaarbare sensatie om ontstaat.
Zoo is het een bevreemdend verschijnsel
d»t de Vierjaarlijksche vrijwel algemeen een
dierbaar bezit wordt geacht, dat er met
veel opschudding breed opgezette formeele
beraadslagingen over gehouden zijn, dat
ze het voorwerp werd van een gewichtige
kwestie-?tp be or not to be. Het is toch
voor een, die minder in dit gejoel staat,
zoo begrijpelijk en gerechtvaardigd, dat er
stemmen opgingen, die met beslistheid aan
drongen op afschaffing van de
Vierjaarhjksche, die nog maar een kwakkelend bestaan
voort sleurde. Een tentoonstelling van kunst
werken is er immers om tot geestelijke ont
spanning te dienen voor het volk; de ge
meente trakteert op dien geestelijken kost
haar burgers om de vier jaar, en
dattrafcteer^n kost natuurlijk geld. Maar veronder
stel eens dit trakteeren in een anderen
vorm, bijv. dat de gemeente op gestelde
tijden aan 't uitdeelen ging van versnape
ringen, die dan echter ongenoten (wijl onge
nietbaar) bleven de gebruikelijkheid zou
als een nutteloozeverkwistingafgeschaft wor
den. Nu zal iedereen, zelfs ouder de warme
voorstanders, wel toestemmen, dat het met
die Vierjaarlijksche ongeveer zoo geschapen
staat. Het uitgegeven geld rendeert niet op
de bedoelde wijze. Wie onder het publiek, ziet
er reikhalzend uit naar het
wederverschijnen van de Yierj aarlijksche, wie onder de kun
stenaars zelf, verbeidt haar in maar
eenigszins gespannen verwachting. Het is erger:
van hen, die met hun inzendingen nog eenigen
glans konden bijbrengen aan die grauwheid
van schildersproductie uit alle oorden van
het land aangevoerd, geven er steeds minder
gevolg aan de nadrukkelijke uitnoodiging
tot exposeeren. Het is of de schilders van
aanzien zich niet encannailleeren willen
met den haveloozen troep. Want er is altijd
wel c en ove r vloed, maar die aan kunst waardig
gehalte een waarlij kesantekraam uitmaakt.
Dit uitblijven van de besten is een zeer
bezwarend getuigenis voor de ontaarding
der Vierjaarlijksche, waarmede haar reden
van bestaan al zeer kwalijk te bepleiten is.
Eo nu is het wel erg verwonderlijk, dat
uit de rangen van de schilder*, die zoo
weinig den bloei dier instelling behartigden
en de zaak lieten verloopen, een algemeene
beweging is ontstaan tot behoud der Vier
jaarlijks che, door middel eener gezamenlijke
actie der voornaamste kunstgenootschappen.
Waar toch deze tentoonstellingen bleken
niet meer te kunnen voldoen aan de twee
hoofdvoorwaarden ten eerste te dienen'
tot kunstgenot en bevordering van den
algemeenen kunstzin, ten tweede als middel om
door algemeene deelneming een toonbeeld
te geven van den staat der huidige kunst
is het gansch en al redelijk, zelf gebie
dend uit bazuinigingsredenen, op afschaffing
van de Vierjaarlijksche aan te dringen.
Bij het eerste gezicht op dezen stand der
zaken moet ieder geneigd zijn te stemmen
voor de afschaffing. Maar de kwestie is nog
van een anderen kant te bezien, en wel van
een economisch of sociaal standpunt. In
het program van ieder wetgevend lichaam
eener beschaafde maatschappij maakt de
ondersteuning van de geestelijke strevingen
iimmiiiiimiiiMiiiimiiMiiim
DE STOMME PIERROT.
Naar het Ffamch, van CharUs Méré,
door H. J. Bellen.
I.
De oude Prati della Corba had het ondanks
zyn twee en vijftig jaar niet van zich kunnen
krijgen, het Carnavalsfeest ongevierd te laten
voorbijgaan. Dit was dan ook de reden waar
om hy nog niet in de ruime voorkamer was
verschenen toen Maneecca reeds de olielamp
ontstoken had.
Onverstoord tikte de groote klok. Bij den
rooden gloed dien het haardvuur nu. en dan
tegen de muren wierp, was het mogelijk, te
onderscheiden dat het op zes uur aan liep.
Aan de zware eikenhouten tafel, flauw be'
schenen door het licht der lamp zat Paolo,
de achttienjarige, eenige zoon vau den ouden
Prati. Zijn rechterhand streelde de gitzwarte
haren van de kleine Viola Vescotelli, die
naast hem op de bank zat en zich dicht
tegen hem aanvleide. Paolo wist dat de strenge
vader zijn z war en roes nog moest uitslapen;
anders zon hy' het nooit gewaagd hebben,
zijn meisje binnen de vaderlijke woning te
brengen. Waar kon hij ook anders afscheid
van haar hebben genomen, nu er buiten een
storm woedde, die de regenvlagen kletterend
tegen de ruiten joeg ? Want morgen zou hij
vertrekken naar Marseille om dienst te nemen
in de gelederen van koning Lodewijk XVIII;
de vader had dat zoo bepaald, ondanki zijn
heftigen afkeer van de Bourbons, ondanks
zijn verafgading van den grooten landgenoot,
onder de natie, of de aanwakkering bijjhet
volk van den schoonheidszin, een belang
rijk nummer uit. Hierdoor wordt den kunste
naars tevens verleend recht van aanspraak
op de hoede van overheidswege voor hunne
materieele belangen. Nu is de Vierjaarlijksche
de eenige gelegenheid om te exposeeren
voor hen, die niet bij eenige vereeniging
zijn aangesloten, nemen we »an om het
bezwaar der contributie, maar dit doet er
niet toe. Een tentoonstelling is voor hen
een middel tot behaal van voordeel in
dubbel opzicht: stoffelijk en geestelijk. Ze
vinden, er gelegenheid tot de voor hun heil
zame vergelijking van eigen werk met dat
van anderen, en ... ze hebben er kans tot
verkoop. Met het opheffen der Vierjaar
lijksche wordt hun die gelegenheid onteoinen.
We plaatsen de zaak hier nu louter op
gronden van rechtmatigheid want zoo een
Staat of eenig regeerend lichaam voorwendt
zich te interesseeren voor den bloei der
kunst, tot heil der gemeenschap, moet
daaruit ook aanvaard worden het protec
toraat van de belangen dergenen, die de
bewerkstelligers kunnen zijn van dit ideaal,
door hen, voor zoover dit mogelijk is, te
steunen in de uitoefening van hun bedrijf.
Het gaat hier niet om persoonlijke onder
steuningen, maar om de begunstiging van
een vakgenootschap, dat van veel gewicht
wil geacht worden tot geestelijke verheffing
van het gemeenschapsleven. Djze beden
kingen leiden er werkelijk toe om zich tegen
de radicale maatregel tot opheffing der
Vierjaarlijksche te verzetten. Maar daar
door geen der voorstanders de instand
houding werd bepleit, met ontkenning der
ontaardiag voor de Vierjaarlijksche", blijft
het feit, dat het radicale voorstel tot afschaf
fing volkomen gewettigd wa1. Da
schildersgroepen hebben zich tegenover deze bewe
ging aangesteld als kinderen, die naar een
stuk onttakeld speelgoed niet meer omzien,
dat ligt te slingeren als ondienstige rommel,
maar die aan het drenzen gaan, zoo ze
merken, dat het opgeruimd wordt. Ea ze
hebben besloten tot eendrachtelijke in
spanning, om de dreiging der afschaffing
te weren en de eerstvolgende
Vierjaarlijksche" in 't voorjaar 191Ünu eens een
waardige tentoonstelling te doen zijn, m.a.w.
te bewijzen, dat het geld ervoor besteed,
de bedoelde baten kan afwerpen. Zoo kun
nen we hier terloops opmerken een tastbaar
bewijs van het nut der C'itiek, door vele
schilders zoo gaarae besmaald. Want de
agitatie en de opwekking uit de verdpoving
zou achterwege zijn gibleven, zoo niet het
bestaan der Vierjaarlijksche bedreigd was
door een openbaren aanval op haar bestaans
recht, bij monde in 't bijzonder van den
heer Simons.
Mochten we nu werkelijk verrast staan
in 't volgend jaar, dan hebben we ^dit te
danken aan een drijfkracht van buiten af.
Toch kan ik, »m tot bespreking van
andere dingen te komen, niet nalaten te
verklaren, dat slechts onder zeer bijzondere
voorwaarden hier de actie in de gewenschte
richting kan geleid worden en, die voor
waarden zullen we Wel niet vervuld zien!
Er zal veel beraden worden, maar ik
vrees, dat allerlei elementen de opleving
van de Vierjaarlijksche zullen belemmeren.
Wellicht zal de eerstvolgende een
opfiikkering vertoornen, maar dan beleven we
weer de daling naar het oude peil. De
schilders van beteekenis mogen eens 'n
enkelen keer aan den oproep gevolg geven,
maar ze zullen aldra weer inzien, dat hun
productie veiliger is in de magazijnen van
kunsthandelaars. Maar erger belemmering
nog voor het bereiken van eenig resultaat
zal het zijn, dat de vroegere sectegeest in het
regelen en het beschikken, weer de uitvoe
ring der goede voornemens beheerschen
zal want dit is meer dan waarschijnlijk.
We beleven nog geen verschijnselen, die
van gezaguitoefenende zijde op een kentering
der ingeroeste hollandsche behoudzucht
wyzen. Dezelfde jury's, die de monotoonheid
en levenloosheid der officieele tentoonstel
lingen, als in Arti en Fulchri, bestendigen,
die ook in den vreemde de hollandsche
kunstuiting aan den leiband houden van
hun conservatisme, zullen hier weer aan
het roer komen. Als een middel tot op
heffing, tot nieuwe bezieling der holland
sche kunst, werd ook de Vierjaarlijksche
nuttig geacht: de aanwezigheid van
buitenlanders zal hier de zoo noodige
opwekking brengen, nieuwe uitzichten
openen voor zooveel doodgeloopen strevingen
in onze brave hollandsche kunst, werd ons
voorgehouden. Schijnbaar een deugdelijk
argument, gegeven uit het juiste inzicht
van de geestelijke nooddruft onzer schilders
(Als aannemelijke grond voor het bestaans
recht der Vierjaarlijksche, kan ook
eenigzius gelden de omstandigheid, dat zij gele
onder wien hij had gevochten bij Millisimo,
Mondosi en de Pyramiden. De oude had
wel een verechrikkelijken strijd moeten voeren
met zichzelf, nïaar hij zag geen ander middel
om een einde te maken aan den omgang
tuaschen de beide jongelieden. Zg'n zoon, de
laatste der della Corba's zou dien roemrijken,
onbesmetten geslachtsnaam verbinden met
dien der beruchte dieven- en bacdietecfamilie
Vescottelli ? Hij zou gaan trouwen met die
kleine, barrevoetsche feeka die ongevraagd
in zijne bosschen hout sprokkelde dat haar
broeders verkochten in de stad ? Nooit zou
het gebeuren. Dreigementen, niets had gebaat.
Ten einde raad hal Prati toen gedacht aan
zijn oude regiment waarover nu een vroegere
wapenmakker het bevel voerde en hij had
besloten dat Paolo zou worden ingelijfd als
voltigeur.
In Gods naam, Viola, ga weg l" zei de
oude Manceeca, Signor Prati komt naar
beneden!"
Mensch wees kalm, j 9 droomt, er komt
niemand", Buste Paolo en drukte zacht het
meisje neer, dat reeds opgesprongen wa#. De
beiden zetten hun onderbroken gesprek voort.
Als je broers maar niet tusschenbeide
waren gekomen, zouden we het inet mijn
vader wel gevonden hebben. Maar ze neb oen
gezworen mij te dooden en daarom moet ik
naar het vastel*nd."
Kunnen we er dan niets, niets meer aan
doen, Paolo? Wat moet ik beginnen als jij
weg bent? Hier op mijn armen kan je de
striemen zien die Jao er op gealagen heeft
met zijn zweep l Ik zal krankzinnig wezen
als ik voorbij je liuis kom!.... Ik zal den
drempel willen kussen waarover je bent
gegaan! Paola, Paoli! Ga niet weg!.... Al es
zal mij aan je herinneren, de bosschec, de
tuin, het gesang in de kerk! ...."
genh°id biedt aan de buitenlanders, om in
Nederland te exposeeren immers, waar
wij overal te gast kunnen gaan, is het ook
voegzaam van onzen kant eens de gastheer
te zijn). 'Maar inderdaad blijkt het, dat in
eigen kring door de officieele bestierders
die verruiming van den geest sterk geschuwd
wordt, getuige de aard van onze vertegen
woordiging in het buitenland, door hen
bezorgd.
Hét is werkelijk verbluffend op welk een
eigeugerechtigde wijze de door de Eegeering
opgedragen taak, otn van de hollandsche
kunstbeweging een manifestatie te geven
op een buitenlandsche tentoonstelling, werd
uitgevoerd. Ik meen, dat hier althans en
om de waarheid, en om inachtnatne van de
belangen dor broeders, het plicht was de
eenzijdige inzichten zoover mogelijk te doen
wijken voor een onpartijdige beoordeeling.
Maar zonder eenig gewetensbezwaar werd
er bij de Brussslsche tentoonstelling be
schikt over . het lot der inzenders, naar
gelang hun werk in den persoonlijken
smaak viel van de rechters. Daar was een
wonderlijke achteruitzetting van toch on
miskenbaar deugdelijke strevers en ver
dienstelijke werkers, waaronder n Hart
Nibbrig die in dat zelfde land al eens
met aanmerkelijk, ook financ'eel, succes
geëxposeerd had. Dit is erger zelfs dan
begrensheid van kunstinzicht, dat is mo
reel onverantwoordelijk. Het is of die
heeren iu den vreemde bovenal het gepa
tenteerde etiket van de hollandsche school
wilden handhaven bij een vertegenwoordi
ging onzer schilders te midden der andere
natie's. Maar daardoor dan ook was het
oordeel in het buitenland veelal minder
vleiend, kreeg onze sohildersglorie in
vreemde oogen een tanig uiterlijk, werd
de afdeeliog hollandsche kunst ik meen
in München gekwalificeerd als somber,
conventionneel en eentonig. En in dezelfde
spheer van dompige beboudzucht zal ook
waarschijnlijk weer de Vierjaarlijksche moe
ten herboren worden ep, aldra niet levens
vatbaar blijken. Wat bij ons sporen vertoont
van afwijking aau de oude kunstformule,
omzetting van strevingen, wie koen ziju
eigen inzicht f telt tegen de overgeleverde
meeningen, in het van ouds onafhankelijk
geroemde Nederland, kan bij alle inzendin
gen op een beoordeeling rekenen, die a priori
onwelwillend is. Daarom onthouden zied
verschillenden van inzendingen naar offi
cieele tentoonstellingen, daarom ook blijft
men in 't buitenland onkundig van wat
hier op ontluiking van joug leven wijst.
Daaruit wellicht ook is het te verklaren,
dat ia de laatste tijden de buitenlandsche
kunst steeds schameler uitkwam op de
Vierjaarlijksche. Merkt men hier iets van
het gisten in de kunstbeweging uit Frank
rijk, België, uit Duitschland ook? Ik weet
wel, 't is alles geen goud wat daar soms
voor onze onthutste oogen blinkt, zelfs geen
metaal altijd, maar er is althans wrijving
en die bandeloosheid, humbug zelfs, is mij
liever dan die hollandsche betrachting eener
duffe rechtschapenheid. Liever die ijdele
blinkingen, dan de vale schemer van het
zwaarwichtige lood; Haver de wispelturige
beweging, dan de zucht naar bestendiging,
die leidt tot de opvatting, dat de kunst ge
schapen is tot een vermenigvuldiging over
de wereld van fatsoenlijke schilderijtjes in
dezen of genen g^ijkten trant.
Zooisopzichtens de verlangde aanwezigheid van buiten
landers op onze tentoonstellingen, van de
onlangs opgerichte Nieuwe Vereeniging
al houden haar statuten nog niet voldoende
waarborgen in voor vruchtbare werkzaam
heid nog meer te verwachten dan van
de komende Vierjaarlijksche.
Om te besluiten : slechts een algeheele
reorganisatie in den opzet en het bestier,
zal het bestaan der Vierjaarlijksche
verjongend bloed kunnen geven; te beginnen
met de herziening van het wezen der uit
voerende commissie's.en der toelatingejury's.
Een fout bij de keuze van deze keurders
der inzendingen is, dat het steeds uitsluitend
beroepsartisten moeten zijn. Schilders zijn
maar zelden bedeeld met een scherp-ciitischen
geest en nog minder is hun inzicht of
waardeering vrij van eenzijdigheid. Ze hebben,
uitteraard van hun kunstenaarschap, eigene
vóór en tegeningenomenheden meestal.
Van wie moet echter liet initiatief tot die
nieuwe regeling uitgaan? Van overheidswege
tuurlijk; en bij wie zal die anders om uit
voering der onderneming aankloppen, dan
bij de genootschappen van lang gevestigden
naam ? Maar nemen we eens aan, dat het
bestuur in geheel andere handen kwam dan
te voren, blijft het weer zeer de vraag of
het dan geheel ge wijzigde karakter der ten
toonstelling zich voegen zou aan de
eigendommelijkheid van haar wezen, als de
officieele schouwplaats van schilderijen etc.,
Kom, lieveling, over zeven jaar ben ik
weer terug. Je broers zal ik aet hart uit hun
lijf scheuren als ze je nog eens aanraken, en
als mijn vader overleden zal zijn.. . ."
Heilige Madonna! Paolo[ Hij die spreekt
over den dood van een levende zal zelf vóór
het eind van het jaar sterven!' riep Maneecca
en sloeg een kruis.
Maar Paslo deed alsof hij den uitroei» van
de oude huishoudster niet hoorde. Zie je.
Viola," ging hij voort, dan zullen we hier
wonen, hier in ons groote huis en alle kudden
van mijn vader worden de jouwe!"
Ik ben zoo bang, Paolo, dat je ma gauw
zal vergeten! Als de Marseillaises tegen je
lachen om ja mooie gestalte, ooi je zwarte
haren en o in je mooie oo^en, dan zal je
spoedig niet meer aan Viola denken."
Viola, afgod, niet zulke nare gedachten l"
zei Paolo, terwijl hij het pruilende gezichtje
met kussen bedekte. En dan vertwijfeld:
Wat, in Gods naam, moet ik dan aanvangen?"
We gaan samen vluchten...."
Wees niet zoo dwaas," zeide Maneecca.
haar in de rede vallende, vóór het morgen
is hebben de herders van Signor della Corba
met ban honden je ingehaald!'
Nu heb je eindelijk eens gelijk, Zia," zei
Paolo, dat gebeurt niet..."
Hij werd onderbroken door een helsch
gejoel buiten op straat. Hoor, daar zijn
gemaskerden!" lachte Viola.
Waar zijn de verliefde tortelduifjes?"
klonk het van buiten. Pas op, Paoio! de
twee broeders Vescotelli staan te loeren aan
den hoek van de straat, raet een geladen
geweer!.... Paolo.'.... Paolo!" De woorden
waren duidelijk te verstaan uit het tumult.
Paoio lachta. Wat zeggen ze van ja broers?"
zeide bij tot Viola.
Dat kan niet," antwoordde deze, mijn
voldoenende aan de huidige gangbare kunst
opvattingen in Holland.
Toch schiet de evolutie in de meeningen
om de vier jaar telkens een heel eind op,
zelfs in Holland, en ieder der uitverkorene
steden zal ook uit de Vierjaarlijksche
een graadmeter der vordering kunnen
waarnemen. Ze kan dus worden beschouwd
als pp het sleeptouw genomen in de be
weging, bij een verder krachteloos voort
duren, als er tenminste van buiten af, gelijk
nu geschied is, maar steeds gewaarschuwd
wordt, gedreigd zelfs, wanneer zij naar haar
eigen wezen al te zeer in ontredderden
staat geraakt.
W. STEENIIÜFF.
Der RflsenïaTalier,
i.
Er ware een lijvig es:.ii te schrijven over
de karakteristieke antithese van Hugo van
Hofmannsthal, den dichter van Oer
Rosenkavalier" en Ricbard Strauss, beiden ultra
modernen, doch de eerste kunstenaar van
innerlijke kracht, de andere zy'n lijnrechte
tegenstander. Ik stip dis slechts aar, zooals
ik meer zal moeten aanstippen, daar mij
vo doende plaatsruimte ontbreekt om alles
in den breede te uiten. Oadertusschen wijs
ik er op, dat dit psychisch contrast in het
jong«te werk der twee niet minder blijkt dan
in hun vorigen tweelingsarbeid Ejectra.j
Velen zullen, dunkt my, niet minder belust
zijn op het Libretto dan op de muziek, omdat
H ugo van Bofminnsthal een der begaafdste
is der jongere Duitsche dichters. Voor my
is de tekst geen kleine ontgoocheling geweest.
Rijke verzen in eene comedie, zooals 8
aakespeare nog deed, daarvoor voelen wij al lang
veel te verstandelijk, men vindt ze er dus
niet. Een fljne intrigue, ean kunstige ver
wikkeling, welke zelfs Ibsen veelal met
versmaadde, zij is er ook niet. Geestige
rythmen? evenmin; de tekst heeft rijm noch
metriek. Het verhaal'js met ty'n
by'komstigheden geefir zslfs geen satyre, waarnaar men
haaat zou gaan ver angen! Het ie eigenly'k
eea heel onseiuldig diletanten-blijspel, groot
opgezet, dat enkel aan solisten een dertig
tal medewerkers vergt; er zijn zeer koddige
tooneeltjee; de toeschouwer krijgt een vol
ledige kijk op het Miria-Theresia-tijdperk en
als zoodanig tjeft men er belangwekkende
karakters.
Ziehier de opzet. Eerste bedrijf: De
slaapkamer met het troonbed van de
Maarschalks7rotiw, Bicbette, vorstin Von
Werdenbarg, wi»r man op jacat is in de Croatieche
bergen. Octaviaan een zeventienjarig edelman
(mezzo-sopraan!) met den lieven bijnaam
lilin-quin, ligt geknield voor de legerstede,
waar men enkel merkt een zeer schoone
hand en arm; de morgenzon straalt door de
vensters en in den tnin buiten tl ai ten de
vogeltjes. Er klingelt een sahelletje en een
negertje treedt binnen, trippelend kereltje,
kostelijk getypeerd:
en dient het ontbijt op. Bichette komt
ganschelijk te voorschijn in een pelsmantel
en: Sie fiiUtücken sehr zürtlich" onder esn
lustig walsje, elkaar hun lievelingsnamen
toekoerend. Zij hoort geraas en schrikt omdat
ze dien nacht droomde van baar man; men
ziet de garderobe deur schudden en hoort
lawaai van stemmerig Octaviaan vlucht achter
een Caineesch scherm, keert terug als kamer
meisje dat het Weensche dialect babbelt en
Baron Ochs auf Lerchenau stormt binnen
De baron is tegelijk een edelman in
Incroyabletijl, esn Don Juan, Don Quixote en Falstaff.
In den beginne maakt hij plechtstatige dubbele
Fransche buigingen, zy'n quart motief, eerst
soldatesk gerythmeerd:
en klinkend in allerlei imitaties wordt
ernstigzwaar en een deftig-ruischend versierings
motief, veelvuldig gevarieerd, aangepast, dat
in dien tijd (tot na Beetho ven) di uk gebruikt
werd door de componisten (een soort parodie
misschien?) Het teekent prachtig:
broers zijn by' onzen neef in de bergen. Ik
heb zelf hun mondvoorraad klaargemaakt.
Weet je nog, Paolo, dat we verleden jaar
samen carnaval gevierd hebben ? Jij met de
grenadiersuniform van je vader ? Wat stond
ze je goed!" En na een pauze: Ik hebeen
idee, Paolo. We gaan naar de oude Chilina,
die leent ons twee leuke pakjes en dan gaan
we den laatsten carnavalsavond nog eens
?vieren."
Maar, Viola, mijn vader wil niet hebben
dat ik buiten het huis kom! Hij heeft ge
zworen mij te zuilen dooden als ik het doe.
en eea Goraikaan houdt zijn eed, dat weet
je wel l"
Toe, Paolo, lieveling, het is de laatste
avond l Hier kunnen we toch geen afscheid
nemen, de oude Manceeca kijkt voortdurend
naar ons En mijn broers zijn ver weg,
je vader slaapt l"
Basluiteloos keek Paolo Maneecca aan.
Doe het niet, Paolo ! Doe het niet'. O God,
de signor komt naar beneden ! Ga weg,Viola !"
Gauw," zei Paolo, terwijl bij Viola om
het middel vatte en naar de deur bracht ;
vaarwel,... ik...."
Als je me niet belooft te komen, ga ik
het huis niet uit l"
Viola, gal" drong Paolo aan, terwijl
Maneecca mompelde : Duivelin !'*
Kom je ?" hield het m-iieja aan.
Ik zal er over denken," zei Paoïo, trach
tende haar met zacht geweld over den drem
pel te duwen.
Beloof je me te komen?"
.... Ja!..."
Kenige oogenbükken later stond Prf.ti dena
Corba in het vertrek. Esrst zag hij xiju. aocn
niet, die schijnbaar geeuwend aan het venster
stond. MiLcccca, heb je alles klaar -'oor
het kind ?"
Langsam und grasitalisch.
ElE^^È^^lËJ^^fe
Maar 't ia de vos, die in monnikenpij
brevier bidt en Oa'aviaan-Mariandel de kip,
die hem uit zijn vel doet springen. In
amusante tirades exposeert hij zijn wereld
beschouwing:
80 viel Zeiten des Jahr, soviel Stnnden der
T*g, da ist keine
Wo nicht dem Knaben Cupido
ein Gaschenkerl abzulisten war'!
Octaviaan vraagt hij zoo ongegeneerd
mogelijk een herdersuurtje; de vermakelijke
scène, waaruit ik als eigenaardig leidmotief
twee maten geef, welke de veelzijdigheid
der Frauenzimmer, zoowel als des Barons
smaak-in-alles moet schetsen (ik vestig
tegeiijkertij i de aandacht op Stranss' zeer
slordige oithographie):
eindigt in een groot terzett. Het zakelijke
der plotselinge komst van den ridder werd
wel wat bijzaak: hij heeft een notaris noodig
voor 't huwely'kscontract met Sophie, de
dochter van Faninal, een pas-geadeld, schat
rijk parvenue, en tevens een cavalier die
hem bij zijn aanstaand bruidsbezoek naar
oud gebruik, de Zilveren Boos zal
vooruitdiagen. Uit overmoedigheid laat de maar
schalksvrouw Mariandel zijn eigen medaillon
portret halen en stelt Octaviaan den baron
voor als Rotenkavalier, wat die galant aan
neemt. Dan komt de antichambre binnen.
Een oude kamervrouw met
toilet-benoodigdbeden ; een friseur ; de kok met koksmaat;
een Marchande de Modes; een geleerde met
foliant; een dierenkoopman met nietige
hondjes en een aapje; Valzncchi en Annina,
twee (later gewichtige) intriganten, welke
hun zwart gerand schandaal-krant j e in slecht
Duitech en veel dubbelzinnigheid te koop
bieden; drie arme adelijke weezen, die luid
keels om onderstand schreeuwen; een flui
tist, die altijd preludeert; een sentimenteel
Italiaansch tenorzanger en de kortademige
notaris. Daarbij voegt zich nog het min of
meer paljassig gevolg van den baron.
Een leuk intermezzo dat het ballet der
Qrand Opera op zeer oorspronkelijke wijza
rervangt. Het conflict over de Morgengave
toch, tus-chen Baron en Notaris kan de
geiinge belangrijkheid der farca moeilijk
vergoelijken. Ik geef echter toe, dat de
ergernis pas ryst in de latere herinneiing;
't gebeuren op zichzelf is onderhondend.
Alles gaat heen zooals 't kwam: onver
wacht, 't Maarschaikvrouwtje blijft alleen
over en zingt een melancholisch monoloopje
over den voorbij ijlenden tijd. Hare droevig
heid drijft Octaviaan (die in rijlaarzen terug
keert) aan 't weenen! Zij streelt hem en:
Jetzt m u BS ich noch den Buben da'ür tros
ten, daal er mich ber kurz oder lang wira
titzen lassen". Over dit laatste handelt de rest
van 't eerste bedrijf; een prachtige miniatuur
ontleding van vrouwelijke gevoeligheden,
zooals haar stilzetten 's nachts van alle klok
ken uit huivering voor de vluchtige uren;
ook de vergeten kus en 't Octaviaan ijlings
nastaren der lakeien.
Ik mag niet aanvangen met het tweede
bedrijf zonder een volledig overzicht waaruit
het eerste werd samengesteld. Men ontmoet
de meeste motieven reeds in de ouverture,
waarvan vooral de volgende vier begin-maten
zeer belangrijk zy'n:
Stürmisch bewegt.
Con moto ayilato.
Alles is in orde, signor; de vruchten zijn
ook ingepakt."
Toen zag Prati zijn zoon staan. Wat doe
je, Paolo?"
Ik sta te kijken naar de maskers," ant
woordde deze en keerde zich van het raam
af, 't is vandaag de laatste carnavalsdag.1'
O, ja!" zei Prati in gedachten en zich
tot Maneecca wendend : Ga naar den herder
Gabriele en zeg hem dat hij morgen om
zeven uur hier is met twee sterige knapen;
ze zullen Paolo naar de stad brengen. Bu
laat ze hun geweren niet vergeten."
Toen de huishoudster verdwenen was,
wendde Prati zich tot zijn zoon, terwijl
hij in een ruwen leuningatoel plaats nam.
,,Ku ben je een man, Paolo, je wordt sol
daat. Ga zitten.... Als je kameraden je
vragen wie je bent, zeg hun «lat je groot
vader aan de zy'de van zy'n vriend
Saoipiero Corso tegen de Gsnueezen heeft ge
vochten en voor de onafhankelijkheid van zijn
land gestorven is; datje vader den veldtocht
in Frankrijk meemaakte als grenadier, van
de garde. Ik weet wel dat dit geen aanbe
velingen zy'n, daar ginder onder de leii
nvlag, maar er valt niets te zegge* op iemand,
die zonder koningsgezind te zijn, zijn plichten
vervult. Jij zal de jouwe doen, beter dan de
beste royalist!... Ik heb bovendien nog een
brief voor kolonel de Niviiliers met wien ik
indertijd onder hetzelfde tentdoek heb ge
slapen. Ik heb er in gezet dat het geen
koningsliefde, noch uniformkoorts is, die je
dwingt dienst te nemen."
.,Ik dank u zeer vader, voor alles wat ge
voor me doet.... Maar zal die brief uiei
eerder nadeelig voor me zijn?... Goed
beschouwd ga is hier weg nit vrees voor da
wraak der Veacotteüi's l Dus is die liefde
eigenlijk een brevet van lafheid l"