De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 29 januari pagina 2

29 januari 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

D E AM S T E R D A M M E II WEEKBLAD VOOR N E D E R L A N D. No. 1753 welke de mogelijkheid van een hernieuwd onderzoek by een hoogeren rechter geeft." Zou thans datzelfde wapen in het geheel niet meer noodig zijn? Laat nu het staats belang, ten behoeve waarvan het in 1901 gescherpt werd, toe, dat het wapen den officieren ontnomen wordt? Het belang der maatschappij eischt, dat, wie een misdaad gepleegd heeft, gestrafr worde en dus ook, dat indien de dader wordt Vrijgesproken, zoodat een onjuist vonnis gewezen is, tegen die ..vrijspraak hoogere voorziening mogelijk zij. Óf is, waar als regel voorziening open staat tegen vonnissen en beschikkingen van rechters en bestuurslichamen, het vonnis, waarbij een moordenaar wordt vrijgesproken, niet belangrijk genoeg om daartegen het middel van hoogere voorziening open te stellen? De wijsheid van den wetgever moge het antwoord geven. Mr. P. VAX HEIJNSBERQEN. llllllfHlllllllfllJllllllljllllujllllllfljlllllllfllllllllflijiilllljmiiilllljmfliii De Yierjaarlijlsclie. Er zijn zaken, die ons vrij onverschillig kannen zijn, maar waarvoor de belangstel ling wordt gaande gemaakt als er een wat onverklaarbare sensatie om ontstaat. Zoo is het een bevreemdend verschijnsel d»t de Vierjaarlijksche vrijwel algemeen een dierbaar bezit wordt geacht, dat er met veel opschudding breed opgezette formeele beraadslagingen over gehouden zijn, dat ze het voorwerp werd van een gewichtige kwestie-?tp be or not to be. Het is toch voor een, die minder in dit gejoel staat, zoo begrijpelijk en gerechtvaardigd, dat er stemmen opgingen, die met beslistheid aan drongen op afschaffing van de Vierjaarhjksche, die nog maar een kwakkelend bestaan voort sleurde. Een tentoonstelling van kunst werken is er immers om tot geestelijke ont spanning te dienen voor het volk; de ge meente trakteert op dien geestelijken kost haar burgers om de vier jaar, en dattrafcteer^n kost natuurlijk geld. Maar veronder stel eens dit trakteeren in een anderen vorm, bijv. dat de gemeente op gestelde tijden aan 't uitdeelen ging van versnape ringen, die dan echter ongenoten (wijl onge nietbaar) bleven de gebruikelijkheid zou als een nutteloozeverkwistingafgeschaft wor den. Nu zal iedereen, zelfs ouder de warme voorstanders, wel toestemmen, dat het met die Vierjaarlijksche ongeveer zoo geschapen staat. Het uitgegeven geld rendeert niet op de bedoelde wijze. Wie onder het publiek, ziet er reikhalzend uit naar het wederverschijnen van de Yierj aarlijksche, wie onder de kun stenaars zelf, verbeidt haar in maar eenigszins gespannen verwachting. Het is erger: van hen, die met hun inzendingen nog eenigen glans konden bijbrengen aan die grauwheid van schildersproductie uit alle oorden van het land aangevoerd, geven er steeds minder gevolg aan de nadrukkelijke uitnoodiging tot exposeeren. Het is of de schilders van aanzien zich niet encannailleeren willen met den haveloozen troep. Want er is altijd wel c en ove r vloed, maar die aan kunst waardig gehalte een waarlij kesantekraam uitmaakt. Dit uitblijven van de besten is een zeer bezwarend getuigenis voor de ontaarding der Vierjaarlijksche, waarmede haar reden van bestaan al zeer kwalijk te bepleiten is. Eo nu is het wel erg verwonderlijk, dat uit de rangen van de schilder*, die zoo weinig den bloei dier instelling behartigden en de zaak lieten verloopen, een algemeene beweging is ontstaan tot behoud der Vier jaarlijks che, door middel eener gezamenlijke actie der voornaamste kunstgenootschappen. Waar toch deze tentoonstellingen bleken niet meer te kunnen voldoen aan de twee hoofdvoorwaarden ten eerste te dienen' tot kunstgenot en bevordering van den algemeenen kunstzin, ten tweede als middel om door algemeene deelneming een toonbeeld te geven van den staat der huidige kunst is het gansch en al redelijk, zelf gebie dend uit bazuinigingsredenen, op afschaffing van de Vierjaarlijksche aan te dringen. Bij het eerste gezicht op dezen stand der zaken moet ieder geneigd zijn te stemmen voor de afschaffing. Maar de kwestie is nog van een anderen kant te bezien, en wel van een economisch of sociaal standpunt. In het program van ieder wetgevend lichaam eener beschaafde maatschappij maakt de ondersteuning van de geestelijke strevingen iimmiiiiimiiiMiiiimiiMiiim DE STOMME PIERROT. Naar het Ffamch, van CharUs Méré, door H. J. Bellen. I. De oude Prati della Corba had het ondanks zyn twee en vijftig jaar niet van zich kunnen krijgen, het Carnavalsfeest ongevierd te laten voorbijgaan. Dit was dan ook de reden waar om hy nog niet in de ruime voorkamer was verschenen toen Maneecca reeds de olielamp ontstoken had. Onverstoord tikte de groote klok. Bij den rooden gloed dien het haardvuur nu. en dan tegen de muren wierp, was het mogelijk, te onderscheiden dat het op zes uur aan liep. Aan de zware eikenhouten tafel, flauw be' schenen door het licht der lamp zat Paolo, de achttienjarige, eenige zoon vau den ouden Prati. Zijn rechterhand streelde de gitzwarte haren van de kleine Viola Vescotelli, die naast hem op de bank zat en zich dicht tegen hem aanvleide. Paolo wist dat de strenge vader zijn z war en roes nog moest uitslapen; anders zon hy' het nooit gewaagd hebben, zijn meisje binnen de vaderlijke woning te brengen. Waar kon hij ook anders afscheid van haar hebben genomen, nu er buiten een storm woedde, die de regenvlagen kletterend tegen de ruiten joeg ? Want morgen zou hij vertrekken naar Marseille om dienst te nemen in de gelederen van koning Lodewijk XVIII; de vader had dat zoo bepaald, ondanki zijn heftigen afkeer van de Bourbons, ondanks zijn verafgading van den grooten landgenoot, onder de natie, of de aanwakkering bijjhet volk van den schoonheidszin, een belang rijk nummer uit. Hierdoor wordt den kunste naars tevens verleend recht van aanspraak op de hoede van overheidswege voor hunne materieele belangen. Nu is de Vierjaarlijksche de eenige gelegenheid om te exposeeren voor hen, die niet bij eenige vereeniging zijn aangesloten, nemen we »an om het bezwaar der contributie, maar dit doet er niet toe. Een tentoonstelling is voor hen een middel tot behaal van voordeel in dubbel opzicht: stoffelijk en geestelijk. Ze vinden, er gelegenheid tot de voor hun heil zame vergelijking van eigen werk met dat van anderen, en ... ze hebben er kans tot verkoop. Met het opheffen der Vierjaar lijksche wordt hun die gelegenheid onteoinen. We plaatsen de zaak hier nu louter op gronden van rechtmatigheid want zoo een Staat of eenig regeerend lichaam voorwendt zich te interesseeren voor den bloei der kunst, tot heil der gemeenschap, moet daaruit ook aanvaard worden het protec toraat van de belangen dergenen, die de bewerkstelligers kunnen zijn van dit ideaal, door hen, voor zoover dit mogelijk is, te steunen in de uitoefening van hun bedrijf. Het gaat hier niet om persoonlijke onder steuningen, maar om de begunstiging van een vakgenootschap, dat van veel gewicht wil geacht worden tot geestelijke verheffing van het gemeenschapsleven. Djze beden kingen leiden er werkelijk toe om zich tegen de radicale maatregel tot opheffing der Vierjaarlijksche te verzetten. Maar daar door geen der voorstanders de instand houding werd bepleit, met ontkenning der ontaardiag voor de Vierjaarlijksche", blijft het feit, dat het radicale voorstel tot afschaf fing volkomen gewettigd wa1. Da schildersgroepen hebben zich tegenover deze bewe ging aangesteld als kinderen, die naar een stuk onttakeld speelgoed niet meer omzien, dat ligt te slingeren als ondienstige rommel, maar die aan het drenzen gaan, zoo ze merken, dat het opgeruimd wordt. Ea ze hebben besloten tot eendrachtelijke in spanning, om de dreiging der afschaffing te weren en de eerstvolgende Vierjaarlijksche" in 't voorjaar 191Ünu eens een waardige tentoonstelling te doen zijn, m.a.w. te bewijzen, dat het geld ervoor besteed, de bedoelde baten kan afwerpen. Zoo kun nen we hier terloops opmerken een tastbaar bewijs van het nut der C'itiek, door vele schilders zoo gaarae besmaald. Want de agitatie en de opwekking uit de verdpoving zou achterwege zijn gibleven, zoo niet het bestaan der Vierjaarlijksche bedreigd was door een openbaren aanval op haar bestaans recht, bij monde in 't bijzonder van den heer Simons. Mochten we nu werkelijk verrast staan in 't volgend jaar, dan hebben we ^dit te danken aan een drijfkracht van buiten af. Toch kan ik, »m tot bespreking van andere dingen te komen, niet nalaten te verklaren, dat slechts onder zeer bijzondere voorwaarden hier de actie in de gewenschte richting kan geleid worden en, die voor waarden zullen we Wel niet vervuld zien! Er zal veel beraden worden, maar ik vrees, dat allerlei elementen de opleving van de Vierjaarlijksche zullen belemmeren. Wellicht zal de eerstvolgende een opfiikkering vertoornen, maar dan beleven we weer de daling naar het oude peil. De schilders van beteekenis mogen eens 'n enkelen keer aan den oproep gevolg geven, maar ze zullen aldra weer inzien, dat hun productie veiliger is in de magazijnen van kunsthandelaars. Maar erger belemmering nog voor het bereiken van eenig resultaat zal het zijn, dat de vroegere sectegeest in het regelen en het beschikken, weer de uitvoe ring der goede voornemens beheerschen zal want dit is meer dan waarschijnlijk. We beleven nog geen verschijnselen, die van gezaguitoefenende zijde op een kentering der ingeroeste hollandsche behoudzucht wyzen. Dezelfde jury's, die de monotoonheid en levenloosheid der officieele tentoonstel lingen, als in Arti en Fulchri, bestendigen, die ook in den vreemde de hollandsche kunstuiting aan den leiband houden van hun conservatisme, zullen hier weer aan het roer komen. Als een middel tot op heffing, tot nieuwe bezieling der holland sche kunst, werd ook de Vierjaarlijksche nuttig geacht: de aanwezigheid van buitenlanders zal hier de zoo noodige opwekking brengen, nieuwe uitzichten openen voor zooveel doodgeloopen strevingen in onze brave hollandsche kunst, werd ons voorgehouden. Schijnbaar een deugdelijk argument, gegeven uit het juiste inzicht van de geestelijke nooddruft onzer schilders (Als aannemelijke grond voor het bestaans recht der Vierjaarlijksche, kan ook eenigzius gelden de omstandigheid, dat zij gele onder wien hij had gevochten bij Millisimo, Mondosi en de Pyramiden. De oude had wel een verechrikkelijken strijd moeten voeren met zichzelf, nïaar hij zag geen ander middel om een einde te maken aan den omgang tuaschen de beide jongelieden. Zg'n zoon, de laatste der della Corba's zou dien roemrijken, onbesmetten geslachtsnaam verbinden met dien der beruchte dieven- en bacdietecfamilie Vescottelli ? Hij zou gaan trouwen met die kleine, barrevoetsche feeka die ongevraagd in zijne bosschen hout sprokkelde dat haar broeders verkochten in de stad ? Nooit zou het gebeuren. Dreigementen, niets had gebaat. Ten einde raad hal Prati toen gedacht aan zijn oude regiment waarover nu een vroegere wapenmakker het bevel voerde en hij had besloten dat Paolo zou worden ingelijfd als voltigeur. In Gods naam, Viola, ga weg l" zei de oude Manceeca, Signor Prati komt naar beneden!" Mensch wees kalm, j 9 droomt, er komt niemand", Buste Paolo en drukte zacht het meisje neer, dat reeds opgesprongen wa#. De beiden zetten hun onderbroken gesprek voort. Als je broers maar niet tusschenbeide waren gekomen, zouden we het inet mijn vader wel gevonden hebben. Maar ze neb oen gezworen mij te dooden en daarom moet ik naar het vastel*nd." Kunnen we er dan niets, niets meer aan doen, Paolo? Wat moet ik beginnen als jij weg bent? Hier op mijn armen kan je de striemen zien die Jao er op gealagen heeft met zijn zweep l Ik zal krankzinnig wezen als ik voorbij je liuis kom!.... Ik zal den drempel willen kussen waarover je bent gegaan! Paola, Paoli! Ga niet weg!.... Al es zal mij aan je herinneren, de bosschec, de tuin, het gesang in de kerk! ...." genh°id biedt aan de buitenlanders, om in Nederland te exposeeren immers, waar wij overal te gast kunnen gaan, is het ook voegzaam van onzen kant eens de gastheer te zijn). 'Maar inderdaad blijkt het, dat in eigen kring door de officieele bestierders die verruiming van den geest sterk geschuwd wordt, getuige de aard van onze vertegen woordiging in het buitenland, door hen bezorgd. Hét is werkelijk verbluffend op welk een eigeugerechtigde wijze de door de Eegeering opgedragen taak, otn van de hollandsche kunstbeweging een manifestatie te geven op een buitenlandsche tentoonstelling, werd uitgevoerd. Ik meen, dat hier althans en om de waarheid, en om inachtnatne van de belangen dor broeders, het plicht was de eenzijdige inzichten zoover mogelijk te doen wijken voor een onpartijdige beoordeeling. Maar zonder eenig gewetensbezwaar werd er bij de Brussslsche tentoonstelling be schikt over . het lot der inzenders, naar gelang hun werk in den persoonlijken smaak viel van de rechters. Daar was een wonderlijke achteruitzetting van toch on miskenbaar deugdelijke strevers en ver dienstelijke werkers, waaronder n Hart Nibbrig die in dat zelfde land al eens met aanmerkelijk, ook financ'eel, succes geëxposeerd had. Dit is erger zelfs dan begrensheid van kunstinzicht, dat is mo reel onverantwoordelijk. Het is of die heeren iu den vreemde bovenal het gepa tenteerde etiket van de hollandsche school wilden handhaven bij een vertegenwoordi ging onzer schilders te midden der andere natie's. Maar daardoor dan ook was het oordeel in het buitenland veelal minder vleiend, kreeg onze sohildersglorie in vreemde oogen een tanig uiterlijk, werd de afdeeliog hollandsche kunst ik meen in München gekwalificeerd als somber, conventionneel en eentonig. En in dezelfde spheer van dompige beboudzucht zal ook waarschijnlijk weer de Vierjaarlijksche moe ten herboren worden ep, aldra niet levens vatbaar blijken. Wat bij ons sporen vertoont van afwijking aau de oude kunstformule, omzetting van strevingen, wie koen ziju eigen inzicht f telt tegen de overgeleverde meeningen, in het van ouds onafhankelijk geroemde Nederland, kan bij alle inzendin gen op een beoordeeling rekenen, die a priori onwelwillend is. Daarom onthouden zied verschillenden van inzendingen naar offi cieele tentoonstellingen, daarom ook blijft men in 't buitenland onkundig van wat hier op ontluiking van joug leven wijst. Daaruit wellicht ook is het te verklaren, dat ia de laatste tijden de buitenlandsche kunst steeds schameler uitkwam op de Vierjaarlijksche. Merkt men hier iets van het gisten in de kunstbeweging uit Frank rijk, België, uit Duitschland ook? Ik weet wel, 't is alles geen goud wat daar soms voor onze onthutste oogen blinkt, zelfs geen metaal altijd, maar er is althans wrijving en die bandeloosheid, humbug zelfs, is mij liever dan die hollandsche betrachting eener duffe rechtschapenheid. Liever die ijdele blinkingen, dan de vale schemer van het zwaarwichtige lood; Haver de wispelturige beweging, dan de zucht naar bestendiging, die leidt tot de opvatting, dat de kunst ge schapen is tot een vermenigvuldiging over de wereld van fatsoenlijke schilderijtjes in dezen of genen g^ijkten trant. Zooisopzichtens de verlangde aanwezigheid van buiten landers op onze tentoonstellingen, van de onlangs opgerichte Nieuwe Vereeniging al houden haar statuten nog niet voldoende waarborgen in voor vruchtbare werkzaam heid nog meer te verwachten dan van de komende Vierjaarlijksche. Om te besluiten : slechts een algeheele reorganisatie in den opzet en het bestier, zal het bestaan der Vierjaarlijksche verjongend bloed kunnen geven; te beginnen met de herziening van het wezen der uit voerende commissie's.en der toelatingejury's. Een fout bij de keuze van deze keurders der inzendingen is, dat het steeds uitsluitend beroepsartisten moeten zijn. Schilders zijn maar zelden bedeeld met een scherp-ciitischen geest en nog minder is hun inzicht of waardeering vrij van eenzijdigheid. Ze hebben, uitteraard van hun kunstenaarschap, eigene vóór en tegeningenomenheden meestal. Van wie moet echter liet initiatief tot die nieuwe regeling uitgaan? Van overheidswege tuurlijk; en bij wie zal die anders om uit voering der onderneming aankloppen, dan bij de genootschappen van lang gevestigden naam ? Maar nemen we eens aan, dat het bestuur in geheel andere handen kwam dan te voren, blijft het weer zeer de vraag of het dan geheel ge wijzigde karakter der ten toonstelling zich voegen zou aan de eigendommelijkheid van haar wezen, als de officieele schouwplaats van schilderijen etc., Kom, lieveling, over zeven jaar ben ik weer terug. Je broers zal ik aet hart uit hun lijf scheuren als ze je nog eens aanraken, en als mijn vader overleden zal zijn.. . ." Heilige Madonna! Paolo[ Hij die spreekt over den dood van een levende zal zelf vóór het eind van het jaar sterven!' riep Maneecca en sloeg een kruis. Maar Paslo deed alsof hij den uitroei» van de oude huishoudster niet hoorde. Zie je. Viola," ging hij voort, dan zullen we hier wonen, hier in ons groote huis en alle kudden van mijn vader worden de jouwe!" Ik ben zoo bang, Paolo, dat je ma gauw zal vergeten! Als de Marseillaises tegen je lachen om ja mooie gestalte, ooi je zwarte haren en o in je mooie oo^en, dan zal je spoedig niet meer aan Viola denken." Viola, afgod, niet zulke nare gedachten l" zei Paolo, terwijl hij het pruilende gezichtje met kussen bedekte. En dan vertwijfeld: Wat, in Gods naam, moet ik dan aanvangen?" We gaan samen vluchten...." Wees niet zoo dwaas," zeide Maneecca. haar in de rede vallende, vóór het morgen is hebben de herders van Signor della Corba met ban honden je ingehaald!' Nu heb je eindelijk eens gelijk, Zia," zei Paolo, dat gebeurt niet..." Hij werd onderbroken door een helsch gejoel buiten op straat. Hoor, daar zijn gemaskerden!" lachte Viola. Waar zijn de verliefde tortelduifjes?" klonk het van buiten. Pas op, Paoio! de twee broeders Vescotelli staan te loeren aan den hoek van de straat, raet een geladen geweer!.... Paolo.'.... Paolo!" De woorden waren duidelijk te verstaan uit het tumult. Paoio lachta. Wat zeggen ze van ja broers?" zeide bij tot Viola. Dat kan niet," antwoordde deze, mijn voldoenende aan de huidige gangbare kunst opvattingen in Holland. Toch schiet de evolutie in de meeningen om de vier jaar telkens een heel eind op, zelfs in Holland, en ieder der uitverkorene steden zal ook uit de Vierjaarlijksche een graadmeter der vordering kunnen waarnemen. Ze kan dus worden beschouwd als pp het sleeptouw genomen in de be weging, bij een verder krachteloos voort duren, als er tenminste van buiten af, gelijk nu geschied is, maar steeds gewaarschuwd wordt, gedreigd zelfs, wanneer zij naar haar eigen wezen al te zeer in ontredderden staat geraakt. W. STEENIIÜFF. Der RflsenïaTalier, i. Er ware een lijvig es:.ii te schrijven over de karakteristieke antithese van Hugo van Hofmannsthal, den dichter van Oer Rosenkavalier" en Ricbard Strauss, beiden ultra modernen, doch de eerste kunstenaar van innerlijke kracht, de andere zy'n lijnrechte tegenstander. Ik stip dis slechts aar, zooals ik meer zal moeten aanstippen, daar mij vo doende plaatsruimte ontbreekt om alles in den breede te uiten. Oadertusschen wijs ik er op, dat dit psychisch contrast in het jong«te werk der twee niet minder blijkt dan in hun vorigen tweelingsarbeid Ejectra.j Velen zullen, dunkt my, niet minder belust zijn op het Libretto dan op de muziek, omdat H ugo van Bofminnsthal een der begaafdste is der jongere Duitsche dichters. Voor my is de tekst geen kleine ontgoocheling geweest. Rijke verzen in eene comedie, zooals 8 aakespeare nog deed, daarvoor voelen wij al lang veel te verstandelijk, men vindt ze er dus niet. Een fljne intrigue, ean kunstige ver wikkeling, welke zelfs Ibsen veelal met versmaadde, zij is er ook niet. Geestige rythmen? evenmin; de tekst heeft rijm noch metriek. Het verhaal'js met ty'n by'komstigheden geefir zslfs geen satyre, waarnaar men haaat zou gaan ver angen! Het ie eigenly'k eea heel onseiuldig diletanten-blijspel, groot opgezet, dat enkel aan solisten een dertig tal medewerkers vergt; er zijn zeer koddige tooneeltjee; de toeschouwer krijgt een vol ledige kijk op het Miria-Theresia-tijdperk en als zoodanig tjeft men er belangwekkende karakters. Ziehier de opzet. Eerste bedrijf: De slaapkamer met het troonbed van de Maarschalks7rotiw, Bicbette, vorstin Von Werdenbarg, wi»r man op jacat is in de Croatieche bergen. Octaviaan een zeventienjarig edelman (mezzo-sopraan!) met den lieven bijnaam lilin-quin, ligt geknield voor de legerstede, waar men enkel merkt een zeer schoone hand en arm; de morgenzon straalt door de vensters en in den tnin buiten tl ai ten de vogeltjes. Er klingelt een sahelletje en een negertje treedt binnen, trippelend kereltje, kostelijk getypeerd: en dient het ontbijt op. Bichette komt ganschelijk te voorschijn in een pelsmantel en: Sie fiiUtücken sehr zürtlich" onder esn lustig walsje, elkaar hun lievelingsnamen toekoerend. Zij hoort geraas en schrikt omdat ze dien nacht droomde van baar man; men ziet de garderobe deur schudden en hoort lawaai van stemmerig Octaviaan vlucht achter een Caineesch scherm, keert terug als kamer meisje dat het Weensche dialect babbelt en Baron Ochs auf Lerchenau stormt binnen De baron is tegelijk een edelman in Incroyabletijl, esn Don Juan, Don Quixote en Falstaff. In den beginne maakt hij plechtstatige dubbele Fransche buigingen, zy'n quart motief, eerst soldatesk gerythmeerd: en klinkend in allerlei imitaties wordt ernstigzwaar en een deftig-ruischend versierings motief, veelvuldig gevarieerd, aangepast, dat in dien tijd (tot na Beetho ven) di uk gebruikt werd door de componisten (een soort parodie misschien?) Het teekent prachtig: broers zijn by' onzen neef in de bergen. Ik heb zelf hun mondvoorraad klaargemaakt. Weet je nog, Paolo, dat we verleden jaar samen carnaval gevierd hebben ? Jij met de grenadiersuniform van je vader ? Wat stond ze je goed!" En na een pauze: Ik hebeen idee, Paolo. We gaan naar de oude Chilina, die leent ons twee leuke pakjes en dan gaan we den laatsten carnavalsavond nog eens ?vieren." Maar, Viola, mijn vader wil niet hebben dat ik buiten het huis kom! Hij heeft ge zworen mij te zuilen dooden als ik het doe. en eea Goraikaan houdt zijn eed, dat weet je wel l" Toe, Paolo, lieveling, het is de laatste avond l Hier kunnen we toch geen afscheid nemen, de oude Manceeca kijkt voortdurend naar ons En mijn broers zijn ver weg, je vader slaapt l" Basluiteloos keek Paolo Maneecca aan. Doe het niet, Paolo ! Doe het niet'. O God, de signor komt naar beneden ! Ga weg,Viola !" Gauw," zei Paolo, terwijl bij Viola om het middel vatte en naar de deur bracht ; vaarwel,... ik...." Als je me niet belooft te komen, ga ik het huis niet uit l" Viola, gal" drong Paolo aan, terwijl Maneecca mompelde : Duivelin !'* Kom je ?" hield het m-iieja aan. Ik zal er over denken," zei Paoïo, trach tende haar met zacht geweld over den drem pel te duwen. Beloof je me te komen?" .... Ja!..." Kenige oogenbükken later stond Prf.ti dena Corba in het vertrek. Esrst zag hij xiju. aocn niet, die schijnbaar geeuwend aan het venster stond. MiLcccca, heb je alles klaar -'oor het kind ?" Langsam und grasitalisch. ElE^^È^^lËJ^^fe Maar 't ia de vos, die in monnikenpij brevier bidt en Oa'aviaan-Mariandel de kip, die hem uit zijn vel doet springen. In amusante tirades exposeert hij zijn wereld beschouwing: 80 viel Zeiten des Jahr, soviel Stnnden der T*g, da ist keine Wo nicht dem Knaben Cupido ein Gaschenkerl abzulisten war'! Octaviaan vraagt hij zoo ongegeneerd mogelijk een herdersuurtje; de vermakelijke scène, waaruit ik als eigenaardig leidmotief twee maten geef, welke de veelzijdigheid der Frauenzimmer, zoowel als des Barons smaak-in-alles moet schetsen (ik vestig tegeiijkertij i de aandacht op Stranss' zeer slordige oithographie): eindigt in een groot terzett. Het zakelijke der plotselinge komst van den ridder werd wel wat bijzaak: hij heeft een notaris noodig voor 't huwely'kscontract met Sophie, de dochter van Faninal, een pas-geadeld, schat rijk parvenue, en tevens een cavalier die hem bij zijn aanstaand bruidsbezoek naar oud gebruik, de Zilveren Boos zal vooruitdiagen. Uit overmoedigheid laat de maar schalksvrouw Mariandel zijn eigen medaillon portret halen en stelt Octaviaan den baron voor als Rotenkavalier, wat die galant aan neemt. Dan komt de antichambre binnen. Een oude kamervrouw met toilet-benoodigdbeden ; een friseur ; de kok met koksmaat; een Marchande de Modes; een geleerde met foliant; een dierenkoopman met nietige hondjes en een aapje; Valzncchi en Annina, twee (later gewichtige) intriganten, welke hun zwart gerand schandaal-krant j e in slecht Duitech en veel dubbelzinnigheid te koop bieden; drie arme adelijke weezen, die luid keels om onderstand schreeuwen; een flui tist, die altijd preludeert; een sentimenteel Italiaansch tenorzanger en de kortademige notaris. Daarbij voegt zich nog het min of meer paljassig gevolg van den baron. Een leuk intermezzo dat het ballet der Qrand Opera op zeer oorspronkelijke wijza rervangt. Het conflict over de Morgengave toch, tus-chen Baron en Notaris kan de geiinge belangrijkheid der farca moeilijk vergoelijken. Ik geef echter toe, dat de ergernis pas ryst in de latere herinneiing; 't gebeuren op zichzelf is onderhondend. Alles gaat heen zooals 't kwam: onver wacht, 't Maarschaikvrouwtje blijft alleen over en zingt een melancholisch monoloopje over den voorbij ijlenden tijd. Hare droevig heid drijft Octaviaan (die in rijlaarzen terug keert) aan 't weenen! Zij streelt hem en: Jetzt m u BS ich noch den Buben da'ür tros ten, daal er mich ber kurz oder lang wira titzen lassen". Over dit laatste handelt de rest van 't eerste bedrijf; een prachtige miniatuur ontleding van vrouwelijke gevoeligheden, zooals haar stilzetten 's nachts van alle klok ken uit huivering voor de vluchtige uren; ook de vergeten kus en 't Octaviaan ijlings nastaren der lakeien. Ik mag niet aanvangen met het tweede bedrijf zonder een volledig overzicht waaruit het eerste werd samengesteld. Men ontmoet de meeste motieven reeds in de ouverture, waarvan vooral de volgende vier begin-maten zeer belangrijk zy'n: Stürmisch bewegt. Con moto ayilato. Alles is in orde, signor; de vruchten zijn ook ingepakt." Toen zag Prati zijn zoon staan. Wat doe je, Paolo?" Ik sta te kijken naar de maskers," ant woordde deze en keerde zich van het raam af, 't is vandaag de laatste carnavalsdag.1' O, ja!" zei Prati in gedachten en zich tot Maneecca wendend : Ga naar den herder Gabriele en zeg hem dat hij morgen om zeven uur hier is met twee sterige knapen; ze zullen Paolo naar de stad brengen. Bu laat ze hun geweren niet vergeten." Toen de huishoudster verdwenen was, wendde Prati zich tot zijn zoon, terwijl hij in een ruwen leuningatoel plaats nam. ,,Ku ben je een man, Paolo, je wordt sol daat. Ga zitten.... Als je kameraden je vragen wie je bent, zeg hun «lat je groot vader aan de zy'de van zy'n vriend Saoipiero Corso tegen de Gsnueezen heeft ge vochten en voor de onafhankelijkheid van zijn land gestorven is; datje vader den veldtocht in Frankrijk meemaakte als grenadier, van de garde. Ik weet wel dat dit geen aanbe velingen zy'n, daar ginder onder de leii nvlag, maar er valt niets te zegge* op iemand, die zonder koningsgezind te zijn, zijn plichten vervult. Jij zal de jouwe doen, beter dan de beste royalist!... Ik heb bovendien nog een brief voor kolonel de Niviiliers met wien ik indertijd onder hetzelfde tentdoek heb ge slapen. Ik heb er in gezet dat het geen koningsliefde, noch uniformkoorts is, die je dwingt dienst te nemen." .,Ik dank u zeer vader, voor alles wat ge voor me doet.... Maar zal die brief uiei eerder nadeelig voor me zijn?... Goed beschouwd ga is hier weg nit vrees voor da wraak der Veacotteüi's l Dus is die liefde eigenlijk een brevet van lafheid l"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl