Historisch Archief 1877-1940
B*. 1754
DE AMSTERDAMMEE
A°. 1911
WEEKBLAD VOOB NEDEKLAND
OzrLcLer redLactie
Bit nnmmer bevat een bijvoegsel.
IF. L.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar, büvooruitbetaling, ..... mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Zondag 5 Februari
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
f 0.25
, 0.30
. 0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ:
Knstverdeiiging. Te trotschl In verband met
<to versterking van Vlissingen, door H.
Ever?wgB. Het Groninger tekort aan zielen",
door A. D. FEUILLETON: De Stomme
Pterrot, II. Naar het Fransen, van Charlea
Héré, door H. J. Bellen. KUNST EN
1ETTEBEN: Der Rojenkavalier, II, door
Matthrjs Vermeulen. Va» 't Wondere
Le?ven, door Nine Minnema, beoordeeld door
Fnos Coenen. De Vieijaarljjkecbe, door
i. Simons. BERICHTEN.
VROUWENBUBRIEK: Vrouwenwerk in Australië, door
H. van de Moer. Het e;nd van een
Kimderleven, do 31 No. 6. - ALLERLEI, door
Allegra UIT DE NATUUR, door E.
HeiXMoae. Francia Galton, met portret, door
piof. dr. 8. B. Steinmetz. Een en ander
over zalmvisschenj op onze rivieren, II, door
M, Neven. Romeo en Julia bij de
Hage?pelerg, door dr. F. H. van Meerkerken Jr.
Verzameling dr. Esser in bet Stedelijk Ma
team, door W. SteenhofT. Smaakmialeiding
in de Tninknnat, door W. ten Bosch.
Mid?delbnrg, door Plaeachaert. Portretten van
mr. H. J. Kiat en Paul Singer. WETEN
SCHAPPELIJKE VARIA: Het ontstaan van
het L-iteE, door dr.'P. van Olst. In me
moriam: August de Domme"?Jacques
Schnite'oerder. Cbanvari.
FINANCIEELE EN OECONOMI3CHE KRONIEK,
V. d. M. en V. d. S. INGEZONDEN.
Briefen van Oom .Todocu-i. SCHAAK
SPEL. DAMRUBBIEK. ADVERTEN
TIËN.
Kustverdediging.
Te midden van het nu al maanden
durende wapengekletter der militaire
deskundigheden, en van het diplomatieke
geharrewar in de Europeesche pers,
gevoelt de gewone Nederlandsche burger
ach wonderlijk te moede.
Ons rustig landje was tot voor kort
veilig! Het Noordzeeverdrag, de woor
den door Wilhelm te Amsterdam ge
sproken (generaal van Vlijmen is daarover
nog heden ten dage tot tranen toe ge
roerd: zie De Tijd van 31 Jan. j.l.!),
dat alles plus de onophoudelijkheid der
klachten uit en over het leger, had ons
gebracht in de vrij leege maar tevens
onrustige stemming, welke men ook be
leeft in den schouwburg t vree minuten
vóórdat het gordijn omhoog gaat en het
gansch nieuwe stuk (waarvan men goed
hoorde fluisteren en kwaad hoorde fluis
teren, maar waarvan men niets weet),
zal worden vertoond.
Wij leefden in een niets bepaalds
verwachtende onbepaalde afwachting:
Tot nu ineeas het Gevaar er is.
Het gevaar was er dus niet ? Neen ;
anders zouden de verantwoordelijke re
geeringen natuurlijk terstond hebben
ingegrepen. Het gevaar is er nu wel ?
Neen; anders zou de verantwoordelijke
regeer! n g geen acht jaar tijd willen geven
a»n Krupp en zijn vrienden om ons te
pantseren. Het gevaar is das komende ?
Dat moet het wel zijn.
Ge raar aan de z e e z ij d e.
De gewone Nederlandsche burger weet
hier niet, hoe hij 't heeft. Hij is ge
neigd een zaak van ooit wellicht zoo
vitaal belang als de landsdefensie serieus
te nemen. Hij is gene'gd naar goeden
raad te luisteren en te offeren ook. Maar
welken raad geeft men hem ? Het is de
raad een kust te verdedigen, die door
verscheidene autoriteiten van den eersten
rang voor voldoende verdedigd en zelfs
voor geen bizondere verdediging be
hoevend wordt aangemerkt. In de
Vereeniging ter beoefening van de
Krjjgswetenschap verklaarde de
luitenantkolonel der Artillerie Pop, dat een landing
te beproeven voor een vijandelijk leger
dwaasheid zou wezen, want gevaarlijk
en nutteloos, en dat onze havens, op
zichzelf als operatiebasis van weinig of
geen waarde, alle waarde als zoodanig
geheel zouden inboeten bij het geringste
verzet van onzen kant. De oud-minister
Cohen Stuart kwam in zijn brie ven o ver
Marinebeheer tot vrijwel eenzelfde slot
som: vrees geen landing en geen haven
bezetting uit het westen. In een inge
zonden stuk in de Nieuwe Courant doet
delmtenant-kolonel der Cavallerie Tonnet,
naar aanleiding van een verkeerde citee
ring; van door hem gesproken woorden
uitkomen, dat iedere Engelsche" aanval
van de zeezijde onherroepelijk ten doode
is opgeschreven" ... dat zelfs als onze
riviermonden onverdedigd waren en de
Nederlandsche en Belgische veldlegers
niet onmiddelijk langs de kuat aanwezig
konden zijn, een Engelsche onderneming
als hiervoren bedoeld, zou moeten mis
lukken." De oud-minister Staal verklaart
niet te begrijpen, hoe men de kus t zij de
wil gaan versterken, waar die zijde voor
onze defensie, in vergelijking met de
oostzijde, geen moeilijkheden oplevert.
En zoo gaat het door. Het is een concert
van stemmen, die zoo spreken.
Er zijn er, wier oordeel anders moet
zijn.' Natuurlijk, want het voorstel ligt
er en is geteekend. Maar de argumenten
van deze teekenaars vernemen wij niet.
Da ziel" immers van hun overwegingen,
heeft Heemskerk gezegd, moet geheim
blijven". Slechts de leden der Tweede
Kamer namen er volledig kennis van;
maar, tot ons, gewone burgers, zal men
van regeeringswege, ook na nieuwe toe
lichtingen, kunnen zeggen: het eigen
lijke is u onbekend. Als goede vader
landers zou men wenschen zulk een afwij
zing, die thans veel van misleidinglieeft,
in vertrouwen te kunnen aanvaarden.
Maar waarom spotten daar dan mee:
mannen van ongeschokte reputatie, leden
der wél-ingelichte Tweede Kamer?
Zoowel oud-minister Eland als kapitein
Thomson, en nog wel anderen, lachen
om de geheimhouding van het verslag
der Commissie
Zoo schijnt men met ons, de groote
massa van het Nederlandsche volk, dat
de millioenen moet opbrengen, een spel
te spelen.
* *
In de Eerste Kamer heeft de heer
Heemskerk Donderdag j.l. een soort ver
klaring afgelegd, die moet dienen tot ge
ruststelling van wie in het
kustverdedigingsontwerp een Duitsch belang zien:
Alleen de handhaving onzer neutrali
teit, en dat wel tegenover welke natie
ook, is het motief voor de indiening
van het kustverdedigingsontwerp''. Er
zijn reeds regeeringsorganen, die op
deze woorden hun hope bouwen, dat van
Duitsche voorkeur nimmermeer sprake
zal zijn. De Geschiedenis is niet zoo dom
van woorden te leven, en de publieke
opinie, al is ze dan een slecht leerling,
tracht bij moeder Geschiedenis in de leer
te gaan. Wij hebben slechts de" houding
der Duitsche pers te vergelijken met die
der Engelsche en Fransche, om op onze
hoede te zijn. Wij hebben een deel der
dagblad-argumenten, van de zijde der
Entente geopperd, maar te toetsen aan
het slechte metaal van de dagblad-argu
menten der Nederlandsche voorstanders,
om langzaam maar zeker de onrustige
overtuiging te krijgen, dat waarschijnlijk,
achter onzen rag om, voor den oostelijken
buuiman de boel wordt in orde gemaakt.
In confesso is het (Heemskerk bekende
reeds), dat ons landleger, met name de
kern ervan, de infanterie, in
beklagenswaardigen toestand verkeert: Op het
oogenblik, dat de Regeering dit weet en
het zelfs moet bekennen, op het oogen
blik dat zij neiging heeft de centra der
commando's meer en meer, naar ver
luidt, van de Duitsche grenzen terug te
trekken (van een nieuw staaltje gewaagt
de heer Everwijn verderop), komt zij
met een voorstel tot havenversterking
en vlootuitbreiding, die door talrijke des
kundigen, let wel niet van later
zorg, neen: volmaakt
overbod i g worden geoordeeld!
Voor ons overbodig, wel te verstaan.
Volstrekt niet on waarschijnlijk klinken,
als men zich dit alles voor oogen heeft
gesteld, de volgende woorden van een
der groote conservatieve organen in
Engeland:
De natuurlijke gevolgtrekking uit
hetgeen bekend is omtrent de Neder
landsche verdedigingsplannen, is, dat
Duitsshland de Nederlandsche regee
ring de keus heeft gegeven tusschen
of een waarborging van Nederlands
onafhankelijkheid, mits Nederland, in
geval van oorlog tegen
Groot-Brittanuië, Duitschlands zijde zal kiezen, f
een Duitschen inval, gevolgd door in
lijving, indien Nederland onzijdig zou
blijven, of tegen Duitschland partij zou
kiezen.
Welken raad zou nu een vriend van
Nederland het kunnen geven ?
Het aannemen van het Duitsche
voorstel zou niet het uiterste gevaar
voor de Nederlandsche onafhankelijk
heid beteekenen, zelfs niet indien
D uitschland de nederlaag leed (wel zou
hier het gevolg zijn : verlies der kolo
niën. Red.); verwerping van dit voor
stel zou integendeel het gevaar mee
brengen van het verlies der onafhan
kelijkheid.
Wij zeggen, dat deze woorden vol
strekt niet onwaarschijnlijk klinken, bij
de zonderlinge houding die onze Regee
ring aanneemt. Eene R^geering moet nu
eenmaal niet door woorden, maar door
daden toonen (wil men haar gelooven),
dat zij open kaart speelt, en dat op haar
geen verdenking rust.
China zal eerst moeten ontwaken, vóór
oud-Europi te hoop loopt en zich in vrede
vereenigt- De Westersche mogendheden
zijn nog ieder voor zich te sterk om door
het vormen van een statenbond den strijd
om de hegemonie minnelijk te gaan
beslechten. De tij d zal er helaas nog wel
voor overschieten om dat niet-minnelijk
te d jen.
En de woorden van Lord Salisbury,
in zijn groote rede over het Europeesch
concert (Nov. 1897), in het
Mansionhouse gehouden, blijven klinken als een
verre muziek van toekomenden tijd:
De federatie van Europa is de kiem
van de eenige combinatie die de be
schaving kan vrijwaren voor de
vreeselijke rampspoeden van een oorlog.
Merken we toch op, dat van alle kant en
de vernielingswerktuigen, de toerus
tingen tot den krijg als met den dag
vermeerderen. De krachten van con
centratie worden al geweldiger, de in
strumenten om elkander te vermoorden,
hebben oogenschijnlijk; de grens eener
ontzettende volmaaktheid bereikt. En
alle natiën zijn -in hun eigen belang
wel genoodzaakt aan den fatalen
wedkamp mede te doen. De eenige hoop
om te beletten, dat deze wedstrijd
uitloope om een verschrikkelijke pogiog
tot wederzijdsche vernietiging, die nood
lottig zijn zou voor de Christelijke be
schaving, ligt hierin, dat de volken er
allengs toe worden gebracht om geza
menlijk, in vriendschappelijken geest,
alle quaesties te onderzoeken, die hen
verdeeld houden, en dit zoolang tot ze
tenslotte vereenigd worden in een in
ternationalen bond, welke, dank zij de
krachten waarover die Staten beschik
ken, aan de wereld een lange periode
van handelsvoorspoed en blijvende vrede
verzekert.
De oorlog wordt wel minder waar
schijnlijk, want hij is, juist door de
ontzagwekkendheid der bewapening,
minder dikwijls te verwachten. Ook het
gevaar van binnenlandsch oproer spreekt
in deze dagen tot de machthebbers een
waarschuwend woord. Alle regeeringen,
zei oud-Minister Staal in de Eerste
Kamer, zijn zoo bang als de dood voor
een oorlog. Maar bang of niet bang, te
eeniger tijd zal de Oorlog wel roeren in
zijn heksenketel.
Wij zouden alleen willen weten: wat
onze regeering dan met ons denkt te doen.
Te trotsch!
D3 Eerste Kamer, waarvan men al te
vaak lichtzinniglijk zegt, dat ze niets
nut" is, bemoeit zich ook met de groote
belangen, die op 't gebied van Posterijen
en Telegrafie op 't spel staan.
Ziehier hetgeen ze in haar Voorloopig
Verslag op het regiment van dit Staats
bedrijf heeft aan te merken.
Weliswaar is het niet veel, en is sleehts
van de meening van n lid melding
gemaakt, maar die meening is dan ook
de moeite waard.
Post- en telegraafdienst. Door
een lid werd de vraag gesteld of het
geen aanbeveling verdient om
te's-Gravenhage in den voormiddag een bus
lichting meer te doen plaats hebben
of de laatste vóórmiddaglichting vroe
ger te stellen. Zooals de lichtingen
thans geregeld zijn, gaat een verzen
ding naar het Noorden, die na 8.15 uur
vm. op de post wordt gedaan niet
meer mede met den middag-sneltrein.
Van de breedte der biezen op de be
stellers-pantalons, gewaagt de Eerste
Kamer niet. Trouwens van sommige
andere zaken ook niet.
* *
*
Het Hoofdbestuur en de Minister staan
nu reeds bijna twee maanden voor 't
heele land aan de kaak om hun onvol
doende antwoord en nog oavoldoender
zwijgen, waar een van hun eigen amb
tenaren hen uitnoodigde in 't volle licht
van rechtbank of onpartijdige commissie
zijne reeks beschuldigingen te hooren
bevestigen 1).
Het hooghartige (?) Hoofdbestuur en
de blijkbaar dito Minister mogen toch
wel het volgende bedenken:
Het heele corps van Posterijen en
Telegrafie heeft die beschuldigingen
gelezen.
Duizenden hebben op eenig antwoord
van de zijde der Haagsche superieuren
met interesse gewacht
Duizenden hebben tot zichzelf gezegd,
toen die beschuldigingen voor 't aller
eerst loskwamen: De Amsterdammer
heeft gastvrijheid verleend aan een, die,
als hij tegen allen schijn in, ongelijk
mocht hebben, toch altijd zijn toekomst
voor zijn vermeend gelijk op het spel
heeft gezet, en dus op een openbare
behandeling zijner zaak rechtheeft;
laat ons afwachten. Uiezelfden echter
hebben gemeend, toen de Minister den
schrijver verdacht maakte zonder hem
te noemen en op het aanbod der open
bare behandeling, zoet-babbelend NIET
INGING : Deze ondergeschikte ambtenaar,
die lo zijn positie ervoor over heeft,
2o dan nog niet wordt aangevat in
openlijken strijd, moet ZONDER TWIJFEL GELIJK
HEBBEN.
Dit is onze indruk. Dit is de indruk
van allen, die dezen strijd hebben gevolgd.
Als men werkelijk gelijk heeft, schroomt
men de publiciteit niet. En waar de Koning
van Engeland, die de eerste p?rsoon is
van een Keizer-Koninkrijk, dat bevolkt
wordt door honderden millioenen, nu hij
belasterd werd den lasteraar vervolgde,
zouden daar misschien een Regout
en een Pop, de een Keizer, de ander
Koning over 12.000 geduldige onder
danen, hunne (Liliputterige) Majesteiten
niet tot de nederigheid van een
alledaagschen Rechtbank kunnen doen afdalen?
Men zou 't zeggen. Voor grootheids
waan is nog geen reden.
1) Daar het anders nog wel snap acht i ge
officieuse orgaan van het Hoofdbestuur der
Posterijen en iTe'egrafia (vandaar misschien
de naam de Telegraaf?) met groote hardnek
kigheid in gebreke bleef te verklaren, dat
Het Valk, den heer de Bloeme aan w ij send
als haar inspirator", zich vergiste, hebben
wy de vorige week de vrjjheid genomen ook
op dezen heer de B'.oeme by wege van een
onschuldige woordspeling de aandacbt te
vestigen. Toen ons blad ter perse lag, zagen
wij dezen heer in een ingezonden stak in
dt Telegraaf zijn mededaderschap in wat
vorm ook ontkennen. Di Teltgraof be
vestigde deze ontkenning. Het was niet de
heer De Bloeme. Het wa? dus een ander
van het Hoofdbestuur.
O f erigens babbelt de Teltgraaf. Haar
HaagEche correspondent, die gedurig bezig is zijn
journalistieke eer te verdedigen, beeft tot
hèdan versuimd zelfs maar een resuméte
geren der vele geuite beschuldigingen,
noch ook te vermelden dat onze inzender
die alle voor de rechtbank of voor een
commissie ad boe wil staven l Hij durft niet
temin van deze door hem verzwegen beschul
digingen (van onthullingen" habbenwaaijt
gerept) zeggen: Van de onthullingen is
inderdaad niet al te veel notitie genomen,
gedeeltelijk misschien wijl velen oordeelden,
dat het bij trachten" gebleven was."
De correspondent klaagde over onze hoog
heid". Zulke journalistiek bejegent men in
derdaad als vanzelf een klein beetje uit de
hoogte.
In verband met de versterking
van Ylissingen.
Men kan geen krant opnemen, of men
leest van de versterking van Vlissingen,
van het oordeel van Pichon, van de meening
van den Quay d Orsay, van de uitingen van
Engelsche en Duitsche pars. Hollandsche
en buitenlandsche generaals spreken er
hun oordeel over uit, de een vindt de
nieuwe plannen prachtig, de ander verwerpt
ze. Maar over n zaak zijn vrijwel allen
het eens, n.l. dat Duitschland er bet meeste
profijt van zal hebben en er meer van weet.
De Duitsche pers betoogt aan ieder, die
maar lezen wil, dat Nederland zoo vrij is
als een vogel in de lucht om zijn kusten
te versterken. Da eerlijke Fransche geeft
dat toe, maar verklaart meteen, dat die
versterking het bewijs is van Neerlands
aansluiting aan den Driebond. En zoo
denken de meeste Nederlanders er ook over,
hoewel sommige organen trachten aan te
toonen, dat dit volstrekt niet zoo is.
Schrijver dezes gelooft ook, dat de tegen
woordige regeering zeer deutschfreundlich
is en dat er toch wel't een of ander tusschen
ons land en Duitschland moet bestaan. Deze
meening grondt zich mede op 't feit, dat
het front van ons yeldlejer eerlang niet
meer gericht zal zijn tegen het Oosten,
maar tegen het Zuiden.
In Breda en in Tilburg is men druk
bezig met het bouwen van kazernementen,
waarin de cavalerie uit Roermond en Venlo
zal gelegerd worden. Nu zijn de
ruiterafdeelingen de voelhorens van ean leger, bij
evenüieelen oorlog zijn zij de eersten, die
berichten moeten inwinnen omtrent den
vijand, welke voor de verdere handelingen
van het eigen leger van het hoogste belang
kunnen zijn. Zij trachten de mobilisatie te
dekken en de bewegingen van 't eigen
leger verborgen te houden, 't Is dus logisch,
dat zij gteeds in de nabijheid van den vijand
mosten zijn en in vredestijd worden gelegerd
nabij die grenzen, van waarbuiten gevaar
wordt verwacht. Blijkbaar waren dit vroeger
de Ooster-, thans de Zuidergrenzen.
Dit brenge men in verband met de ver
sterking van Vlissingen, die daarover
zal wel geen verschil van meening meer
bestaan tegen het Zuiden en Westen
gericht is. Er is dus wel geen twijfel over,
dat de regeering front wenscht te maken
tegen Frankrijk en Engeland. Zsker is er
dus iets veranderd en zijn in onze ver
houding tot Duitschland wijzigingen ge
komen.
Brengt het belang van ons land dit mee,
dan zij het zoo, maar dan spreke de Volks
vertegenwoordiging er zich over uit. Gren
stille kracht in den Haag drijve ons in de
armen van Duitschland.
H. EVEUWL.IX.
Het Groninger tekort
aan zielen".
Men kent het verhaal van de zeven
Schildburgers, bij wie de Kampenaars wel eens
werden vergeleken, die op een morgen op
reis waren gegaan, om in de omstreken met
hun waren te venten. Ze zouden later op
den dag op een bepaald uur in een bosch
zich weer vereenigen, ten einde gezamenlijk
naar vrouw en kinderen terug te keeren.
Allen waren er op dat uur tegenwoordig.
Ontbreekt er niemand?" was de algemeene
vraag. Tellen!' klonk het als uit n mond.
Zoo geschiedde, doch iedereen riep na de
telling verschrikt uit: Er ontbreekt n
man l" Opnieuw gingen ze aan het tellen,
doch met denzelfden uitslag, ieder had
eenvoudig verzuimd zich zelf mee te tellen!
Ze begonnen te jammeren en te huilen en
ach en wee" te roepen over de arme vrouw
en kinderen,die man en vader moesten missen.
De boschwachter kwam er op aan. Ze vertel
den hemde treurige geschiedeHis. Hij begreep
dadelijk met de half-idiote Sjhildburgerg te
doen te hebben. Hoeveel neuzen heeft de
mensch?" vroeg hij. Dat wisten ze, ieder
mensen had slechts n neus. Welnu,"
sprak hij, laat ieder voorover in het mulle
zand gaan liggen, met zijn neus diep erin.
Zooveel afdrukken van neuzen er nu wor
den gevonden, zooveel menschen zullen er
ook zijn, niet waar?" Dat begrepen ze. Toen
ze nu zeven neuzen-afdrukken in het zand
bemerkten, waren ze gerustgesteld. Ze
vielen op de knieën, ten einde den Hemel
te danken, dat er niemand van de zeven
ontbrak.
Aan dit koddig verhaal werd ik herinnerd
bij het lezen eenige dagen geleden van een
bericht uit Groningen in verscheidene dag
bladen, dat in die gemeente eensklaps een ...
tekort van 1614 zielen" was ontdekt. Vol
gens de uitkomsten van de op l Januari
1910 gehouden tienjarige volkstelling waren
er n.l. in die gemeente 1614 .zielen" minder,
dan op 31 December 1909 door de registers
van den burgerlijken stand waren aange
wezen. Dat Piet Paaltjens eens onder het
biljart was verdwenen, zonder tot heden
ooit te zijn teruggevonden, kon er nog door,
daarbij gold het slechts n ziel". Maar
het verdwijnen van 1614 zielen" op een
bevolking van pi.m. 75,000 zielen" was
waarlijk geen kleinigheid.
Er ontstond rumor in casa in het
Noordsche Atheen", zooals de Groningers hun
stad wel eens gelieven te noemen.
In het Wekelijksch overzicht Wat zeg
gen de menschen ?" in de Prov. Groninger
Courant van Zaterdag 14 Januari j I. werd
gevraagd: Waar zijn de (verloren) men
schen gebleven?" Ean spotvogel gaf den
raad, opnieuw aan het tellen te gaan en
niet, zooals de Sehildburgers hadden gedaan,
daarbij zich-zelf te vergeten. Doch, al zouden
al de overgebleven 75.000 zielen" met hun
neuzen in liet zand gebeten" hebben, ze
zouden toch niet meer dan 75,000 neuzen
hebben verkregen en het weeklagen over
het gebleken tekort van 1614 neuzen, ik
meen zielen, zou niet hebben opgehouden.
Eén troost was er echter gebleven. Als
Helpman tot stadsgebied van Groningen
wordt bevorderd", heette het in genoemd
wekelijksch overzicht, zal deze gemeente
de verloren zielen" terugkrijgen".
De oplossing werd intusschen gevondjn.
Lieb Groningen kannst ruhig sein!" kon
men, na een ingesteld onderzoek, van het
stadhuis zelf den voortdurend beangstigde
ingezetenen toeroepen. De zeven
Schildburgers hadden te weinig geteld, te Gro
ningen had men te veel geteld, tien jaren
lang, sedert de voorlaatste volkstelling
van 1900.
Wat is hier het geval ?
Volgens het bepaalde bij het Koninklijk
besluit betreffende de inschrijving in en de
bijhouding van de bevolkingsregisters, moet
ieder, die zijn woonplaats naar een andere
gemeente overbrengt, daarvan binnen een
bepaalden termijn ten gemeentehuize aan
gifte doen. Vele personen echter verlaten
de gemeente zonder aan deze verplichting
te voldoen, zich te laten uitschrijven",
zooals het wordt genoemd. Het gevolg is
dat ze in het bevolkingsregister blijven
staan en fictief tot de bevolking blijven
behooren.
Bij genoemd Koninklijk besluit is nu wel
aan het gemeentebestuur de bsvoegdh'id
verleend om, als het van het vertrek van
bedoelde personen kennis krijgt, ze pa ver
loop van een jaar ambtshalve in het
bevolkingsregister te doen doorhalen. Doch,
als niet voortdurend het noodige onderzoek
wordt ingesteld, blijfc het vertrek van deze
personen onbekend, met het medegedeeld
gevolg.
In vele, zoo niet de meeste, gemeenten
doet zich het genoemde verschijnsel in
meerdere of mindere mate voor, ook bij de
beste controle. Dat Groningen in deze zoo
het record" heeft geslagen, zou bewijzen,
dat de controle daar zeer veel te wenschen
overlaat. Bij de tienjarige volkstelling wordt
echter alles weder in het reine gebracht.
Ze is hier het zuiveringsproces, dat voor
Groningen is gebleken hoogst noodig te zijn
gesveest. Er is, naar uit Groningen wordt
gemeld, thans een controleur aangesteld,
die er voor zal hebben te zorgen, dat die
gemeente niet ten tweede male, over tien
jaren, min of meer de risée wordt van geheel
Nederland.
Na iedere volkstelling blijkt mede, dat
er tal van personen zijn, die nergens woon
plaats in den zin der wet hebben, zwerver?.
liet bedraagt telkens verscheidene duizenden.