De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 5 februari pagina 1

5 februari 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

B*. 1754 DE AMSTERDAMMEE A°. 1911 WEEKBLAD VOOB NEDEKLAND OzrLcLer redLactie Bit nnmmer bevat een bijvoegsel. IF. L. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, büvooruitbetaling, ..... mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Zondag 5 Februari Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel f 0.25 , 0.30 . 0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Knstverdeiiging. Te trotschl In verband met <to versterking van Vlissingen, door H. Ever?wgB. Het Groninger tekort aan zielen", door A. D. FEUILLETON: De Stomme Pterrot, II. Naar het Fransen, van Charlea Héré, door H. J. Bellen. KUNST EN 1ETTEBEN: Der Rojenkavalier, II, door Matthrjs Vermeulen. Va» 't Wondere Le?ven, door Nine Minnema, beoordeeld door Fnos Coenen. De Vieijaarljjkecbe, door i. Simons. BERICHTEN. VROUWENBUBRIEK: Vrouwenwerk in Australië, door H. van de Moer. Het e;nd van een Kimderleven, do 31 No. 6. - ALLERLEI, door Allegra UIT DE NATUUR, door E. HeiXMoae. Francia Galton, met portret, door piof. dr. 8. B. Steinmetz. Een en ander over zalmvisschenj op onze rivieren, II, door M, Neven. Romeo en Julia bij de Hage?pelerg, door dr. F. H. van Meerkerken Jr. Verzameling dr. Esser in bet Stedelijk Ma team, door W. SteenhofT. Smaakmialeiding in de Tninknnat, door W. ten Bosch. Mid?delbnrg, door Plaeachaert. Portretten van mr. H. J. Kiat en Paul Singer. WETEN SCHAPPELIJKE VARIA: Het ontstaan van het L-iteE, door dr.'P. van Olst. In me moriam: August de Domme"?Jacques Schnite'oerder. Cbanvari. FINANCIEELE EN OECONOMI3CHE KRONIEK, V. d. M. en V. d. S. INGEZONDEN. Briefen van Oom .Todocu-i. SCHAAK SPEL. DAMRUBBIEK. ADVERTEN TIËN. Kustverdediging. Te midden van het nu al maanden durende wapengekletter der militaire deskundigheden, en van het diplomatieke geharrewar in de Europeesche pers, gevoelt de gewone Nederlandsche burger ach wonderlijk te moede. Ons rustig landje was tot voor kort veilig! Het Noordzeeverdrag, de woor den door Wilhelm te Amsterdam ge sproken (generaal van Vlijmen is daarover nog heden ten dage tot tranen toe ge roerd: zie De Tijd van 31 Jan. j.l.!), dat alles plus de onophoudelijkheid der klachten uit en over het leger, had ons gebracht in de vrij leege maar tevens onrustige stemming, welke men ook be leeft in den schouwburg t vree minuten vóórdat het gordijn omhoog gaat en het gansch nieuwe stuk (waarvan men goed hoorde fluisteren en kwaad hoorde fluis teren, maar waarvan men niets weet), zal worden vertoond. Wij leefden in een niets bepaalds verwachtende onbepaalde afwachting: Tot nu ineeas het Gevaar er is. Het gevaar was er dus niet ? Neen ; anders zouden de verantwoordelijke re geeringen natuurlijk terstond hebben ingegrepen. Het gevaar is er nu wel ? Neen; anders zou de verantwoordelijke regeer! n g geen acht jaar tijd willen geven a»n Krupp en zijn vrienden om ons te pantseren. Het gevaar is das komende ? Dat moet het wel zijn. Ge raar aan de z e e z ij d e. De gewone Nederlandsche burger weet hier niet, hoe hij 't heeft. Hij is ge neigd een zaak van ooit wellicht zoo vitaal belang als de landsdefensie serieus te nemen. Hij is gene'gd naar goeden raad te luisteren en te offeren ook. Maar welken raad geeft men hem ? Het is de raad een kust te verdedigen, die door verscheidene autoriteiten van den eersten rang voor voldoende verdedigd en zelfs voor geen bizondere verdediging be hoevend wordt aangemerkt. In de Vereeniging ter beoefening van de Krjjgswetenschap verklaarde de luitenantkolonel der Artillerie Pop, dat een landing te beproeven voor een vijandelijk leger dwaasheid zou wezen, want gevaarlijk en nutteloos, en dat onze havens, op zichzelf als operatiebasis van weinig of geen waarde, alle waarde als zoodanig geheel zouden inboeten bij het geringste verzet van onzen kant. De oud-minister Cohen Stuart kwam in zijn brie ven o ver Marinebeheer tot vrijwel eenzelfde slot som: vrees geen landing en geen haven bezetting uit het westen. In een inge zonden stuk in de Nieuwe Courant doet delmtenant-kolonel der Cavallerie Tonnet, naar aanleiding van een verkeerde citee ring; van door hem gesproken woorden uitkomen, dat iedere Engelsche" aanval van de zeezijde onherroepelijk ten doode is opgeschreven" ... dat zelfs als onze riviermonden onverdedigd waren en de Nederlandsche en Belgische veldlegers niet onmiddelijk langs de kuat aanwezig konden zijn, een Engelsche onderneming als hiervoren bedoeld, zou moeten mis lukken." De oud-minister Staal verklaart niet te begrijpen, hoe men de kus t zij de wil gaan versterken, waar die zijde voor onze defensie, in vergelijking met de oostzijde, geen moeilijkheden oplevert. En zoo gaat het door. Het is een concert van stemmen, die zoo spreken. Er zijn er, wier oordeel anders moet zijn.' Natuurlijk, want het voorstel ligt er en is geteekend. Maar de argumenten van deze teekenaars vernemen wij niet. Da ziel" immers van hun overwegingen, heeft Heemskerk gezegd, moet geheim blijven". Slechts de leden der Tweede Kamer namen er volledig kennis van; maar, tot ons, gewone burgers, zal men van regeeringswege, ook na nieuwe toe lichtingen, kunnen zeggen: het eigen lijke is u onbekend. Als goede vader landers zou men wenschen zulk een afwij zing, die thans veel van misleidinglieeft, in vertrouwen te kunnen aanvaarden. Maar waarom spotten daar dan mee: mannen van ongeschokte reputatie, leden der wél-ingelichte Tweede Kamer? Zoowel oud-minister Eland als kapitein Thomson, en nog wel anderen, lachen om de geheimhouding van het verslag der Commissie Zoo schijnt men met ons, de groote massa van het Nederlandsche volk, dat de millioenen moet opbrengen, een spel te spelen. * * In de Eerste Kamer heeft de heer Heemskerk Donderdag j.l. een soort ver klaring afgelegd, die moet dienen tot ge ruststelling van wie in het kustverdedigingsontwerp een Duitsch belang zien: Alleen de handhaving onzer neutrali teit, en dat wel tegenover welke natie ook, is het motief voor de indiening van het kustverdedigingsontwerp''. Er zijn reeds regeeringsorganen, die op deze woorden hun hope bouwen, dat van Duitsche voorkeur nimmermeer sprake zal zijn. De Geschiedenis is niet zoo dom van woorden te leven, en de publieke opinie, al is ze dan een slecht leerling, tracht bij moeder Geschiedenis in de leer te gaan. Wij hebben slechts de" houding der Duitsche pers te vergelijken met die der Engelsche en Fransche, om op onze hoede te zijn. Wij hebben een deel der dagblad-argumenten, van de zijde der Entente geopperd, maar te toetsen aan het slechte metaal van de dagblad-argu menten der Nederlandsche voorstanders, om langzaam maar zeker de onrustige overtuiging te krijgen, dat waarschijnlijk, achter onzen rag om, voor den oostelijken buuiman de boel wordt in orde gemaakt. In confesso is het (Heemskerk bekende reeds), dat ons landleger, met name de kern ervan, de infanterie, in beklagenswaardigen toestand verkeert: Op het oogenblik, dat de Regeering dit weet en het zelfs moet bekennen, op het oogen blik dat zij neiging heeft de centra der commando's meer en meer, naar ver luidt, van de Duitsche grenzen terug te trekken (van een nieuw staaltje gewaagt de heer Everwijn verderop), komt zij met een voorstel tot havenversterking en vlootuitbreiding, die door talrijke des kundigen, let wel niet van later zorg, neen: volmaakt overbod i g worden geoordeeld! Voor ons overbodig, wel te verstaan. Volstrekt niet on waarschijnlijk klinken, als men zich dit alles voor oogen heeft gesteld, de volgende woorden van een der groote conservatieve organen in Engeland: De natuurlijke gevolgtrekking uit hetgeen bekend is omtrent de Neder landsche verdedigingsplannen, is, dat Duitsshland de Nederlandsche regee ring de keus heeft gegeven tusschen of een waarborging van Nederlands onafhankelijkheid, mits Nederland, in geval van oorlog tegen Groot-Brittanuië, Duitschlands zijde zal kiezen, f een Duitschen inval, gevolgd door in lijving, indien Nederland onzijdig zou blijven, of tegen Duitschland partij zou kiezen. Welken raad zou nu een vriend van Nederland het kunnen geven ? Het aannemen van het Duitsche voorstel zou niet het uiterste gevaar voor de Nederlandsche onafhankelijk heid beteekenen, zelfs niet indien D uitschland de nederlaag leed (wel zou hier het gevolg zijn : verlies der kolo niën. Red.); verwerping van dit voor stel zou integendeel het gevaar mee brengen van het verlies der onafhan kelijkheid. Wij zeggen, dat deze woorden vol strekt niet onwaarschijnlijk klinken, bij de zonderlinge houding die onze Regee ring aanneemt. Eene R^geering moet nu eenmaal niet door woorden, maar door daden toonen (wil men haar gelooven), dat zij open kaart speelt, en dat op haar geen verdenking rust. China zal eerst moeten ontwaken, vóór oud-Europi te hoop loopt en zich in vrede vereenigt- De Westersche mogendheden zijn nog ieder voor zich te sterk om door het vormen van een statenbond den strijd om de hegemonie minnelijk te gaan beslechten. De tij d zal er helaas nog wel voor overschieten om dat niet-minnelijk te d jen. En de woorden van Lord Salisbury, in zijn groote rede over het Europeesch concert (Nov. 1897), in het Mansionhouse gehouden, blijven klinken als een verre muziek van toekomenden tijd: De federatie van Europa is de kiem van de eenige combinatie die de be schaving kan vrijwaren voor de vreeselijke rampspoeden van een oorlog. Merken we toch op, dat van alle kant en de vernielingswerktuigen, de toerus tingen tot den krijg als met den dag vermeerderen. De krachten van con centratie worden al geweldiger, de in strumenten om elkander te vermoorden, hebben oogenschijnlijk; de grens eener ontzettende volmaaktheid bereikt. En alle natiën zijn -in hun eigen belang wel genoodzaakt aan den fatalen wedkamp mede te doen. De eenige hoop om te beletten, dat deze wedstrijd uitloope om een verschrikkelijke pogiog tot wederzijdsche vernietiging, die nood lottig zijn zou voor de Christelijke be schaving, ligt hierin, dat de volken er allengs toe worden gebracht om geza menlijk, in vriendschappelijken geest, alle quaesties te onderzoeken, die hen verdeeld houden, en dit zoolang tot ze tenslotte vereenigd worden in een in ternationalen bond, welke, dank zij de krachten waarover die Staten beschik ken, aan de wereld een lange periode van handelsvoorspoed en blijvende vrede verzekert. De oorlog wordt wel minder waar schijnlijk, want hij is, juist door de ontzagwekkendheid der bewapening, minder dikwijls te verwachten. Ook het gevaar van binnenlandsch oproer spreekt in deze dagen tot de machthebbers een waarschuwend woord. Alle regeeringen, zei oud-Minister Staal in de Eerste Kamer, zijn zoo bang als de dood voor een oorlog. Maar bang of niet bang, te eeniger tijd zal de Oorlog wel roeren in zijn heksenketel. Wij zouden alleen willen weten: wat onze regeering dan met ons denkt te doen. Te trotsch! D3 Eerste Kamer, waarvan men al te vaak lichtzinniglijk zegt, dat ze niets nut" is, bemoeit zich ook met de groote belangen, die op 't gebied van Posterijen en Telegrafie op 't spel staan. Ziehier hetgeen ze in haar Voorloopig Verslag op het regiment van dit Staats bedrijf heeft aan te merken. Weliswaar is het niet veel, en is sleehts van de meening van n lid melding gemaakt, maar die meening is dan ook de moeite waard. Post- en telegraafdienst. Door een lid werd de vraag gesteld of het geen aanbeveling verdient om te's-Gravenhage in den voormiddag een bus lichting meer te doen plaats hebben of de laatste vóórmiddaglichting vroe ger te stellen. Zooals de lichtingen thans geregeld zijn, gaat een verzen ding naar het Noorden, die na 8.15 uur vm. op de post wordt gedaan niet meer mede met den middag-sneltrein. Van de breedte der biezen op de be stellers-pantalons, gewaagt de Eerste Kamer niet. Trouwens van sommige andere zaken ook niet. * * * Het Hoofdbestuur en de Minister staan nu reeds bijna twee maanden voor 't heele land aan de kaak om hun onvol doende antwoord en nog oavoldoender zwijgen, waar een van hun eigen amb tenaren hen uitnoodigde in 't volle licht van rechtbank of onpartijdige commissie zijne reeks beschuldigingen te hooren bevestigen 1). Het hooghartige (?) Hoofdbestuur en de blijkbaar dito Minister mogen toch wel het volgende bedenken: Het heele corps van Posterijen en Telegrafie heeft die beschuldigingen gelezen. Duizenden hebben op eenig antwoord van de zijde der Haagsche superieuren met interesse gewacht Duizenden hebben tot zichzelf gezegd, toen die beschuldigingen voor 't aller eerst loskwamen: De Amsterdammer heeft gastvrijheid verleend aan een, die, als hij tegen allen schijn in, ongelijk mocht hebben, toch altijd zijn toekomst voor zijn vermeend gelijk op het spel heeft gezet, en dus op een openbare behandeling zijner zaak rechtheeft; laat ons afwachten. Uiezelfden echter hebben gemeend, toen de Minister den schrijver verdacht maakte zonder hem te noemen en op het aanbod der open bare behandeling, zoet-babbelend NIET INGING : Deze ondergeschikte ambtenaar, die lo zijn positie ervoor over heeft, 2o dan nog niet wordt aangevat in openlijken strijd, moet ZONDER TWIJFEL GELIJK HEBBEN. Dit is onze indruk. Dit is de indruk van allen, die dezen strijd hebben gevolgd. Als men werkelijk gelijk heeft, schroomt men de publiciteit niet. En waar de Koning van Engeland, die de eerste p?rsoon is van een Keizer-Koninkrijk, dat bevolkt wordt door honderden millioenen, nu hij belasterd werd den lasteraar vervolgde, zouden daar misschien een Regout en een Pop, de een Keizer, de ander Koning over 12.000 geduldige onder danen, hunne (Liliputterige) Majesteiten niet tot de nederigheid van een alledaagschen Rechtbank kunnen doen afdalen? Men zou 't zeggen. Voor grootheids waan is nog geen reden. 1) Daar het anders nog wel snap acht i ge officieuse orgaan van het Hoofdbestuur der Posterijen en iTe'egrafia (vandaar misschien de naam de Telegraaf?) met groote hardnek kigheid in gebreke bleef te verklaren, dat Het Valk, den heer de Bloeme aan w ij send als haar inspirator", zich vergiste, hebben wy de vorige week de vrjjheid genomen ook op dezen heer de B'.oeme by wege van een onschuldige woordspeling de aandacbt te vestigen. Toen ons blad ter perse lag, zagen wij dezen heer in een ingezonden stak in dt Telegraaf zijn mededaderschap in wat vorm ook ontkennen. Di Teltgraof be vestigde deze ontkenning. Het was niet de heer De Bloeme. Het wa? dus een ander van het Hoofdbestuur. O f erigens babbelt de Teltgraaf. Haar HaagEche correspondent, die gedurig bezig is zijn journalistieke eer te verdedigen, beeft tot hèdan versuimd zelfs maar een resuméte geren der vele geuite beschuldigingen, noch ook te vermelden dat onze inzender die alle voor de rechtbank of voor een commissie ad boe wil staven l Hij durft niet temin van deze door hem verzwegen beschul digingen (van onthullingen" habbenwaaijt gerept) zeggen: Van de onthullingen is inderdaad niet al te veel notitie genomen, gedeeltelijk misschien wijl velen oordeelden, dat het bij trachten" gebleven was." De correspondent klaagde over onze hoog heid". Zulke journalistiek bejegent men in derdaad als vanzelf een klein beetje uit de hoogte. In verband met de versterking van Ylissingen. Men kan geen krant opnemen, of men leest van de versterking van Vlissingen, van het oordeel van Pichon, van de meening van den Quay d Orsay, van de uitingen van Engelsche en Duitsche pars. Hollandsche en buitenlandsche generaals spreken er hun oordeel over uit, de een vindt de nieuwe plannen prachtig, de ander verwerpt ze. Maar over n zaak zijn vrijwel allen het eens, n.l. dat Duitschland er bet meeste profijt van zal hebben en er meer van weet. De Duitsche pers betoogt aan ieder, die maar lezen wil, dat Nederland zoo vrij is als een vogel in de lucht om zijn kusten te versterken. Da eerlijke Fransche geeft dat toe, maar verklaart meteen, dat die versterking het bewijs is van Neerlands aansluiting aan den Driebond. En zoo denken de meeste Nederlanders er ook over, hoewel sommige organen trachten aan te toonen, dat dit volstrekt niet zoo is. Schrijver dezes gelooft ook, dat de tegen woordige regeering zeer deutschfreundlich is en dat er toch wel't een of ander tusschen ons land en Duitschland moet bestaan. Deze meening grondt zich mede op 't feit, dat het front van ons yeldlejer eerlang niet meer gericht zal zijn tegen het Oosten, maar tegen het Zuiden. In Breda en in Tilburg is men druk bezig met het bouwen van kazernementen, waarin de cavalerie uit Roermond en Venlo zal gelegerd worden. Nu zijn de ruiterafdeelingen de voelhorens van ean leger, bij evenüieelen oorlog zijn zij de eersten, die berichten moeten inwinnen omtrent den vijand, welke voor de verdere handelingen van het eigen leger van het hoogste belang kunnen zijn. Zij trachten de mobilisatie te dekken en de bewegingen van 't eigen leger verborgen te houden, 't Is dus logisch, dat zij gteeds in de nabijheid van den vijand mosten zijn en in vredestijd worden gelegerd nabij die grenzen, van waarbuiten gevaar wordt verwacht. Blijkbaar waren dit vroeger de Ooster-, thans de Zuidergrenzen. Dit brenge men in verband met de ver sterking van Vlissingen, die daarover zal wel geen verschil van meening meer bestaan tegen het Zuiden en Westen gericht is. Er is dus wel geen twijfel over, dat de regeering front wenscht te maken tegen Frankrijk en Engeland. Zsker is er dus iets veranderd en zijn in onze ver houding tot Duitschland wijzigingen ge komen. Brengt het belang van ons land dit mee, dan zij het zoo, maar dan spreke de Volks vertegenwoordiging er zich over uit. Gren stille kracht in den Haag drijve ons in de armen van Duitschland. H. EVEUWL.IX. Het Groninger tekort aan zielen". Men kent het verhaal van de zeven Schildburgers, bij wie de Kampenaars wel eens werden vergeleken, die op een morgen op reis waren gegaan, om in de omstreken met hun waren te venten. Ze zouden later op den dag op een bepaald uur in een bosch zich weer vereenigen, ten einde gezamenlijk naar vrouw en kinderen terug te keeren. Allen waren er op dat uur tegenwoordig. Ontbreekt er niemand?" was de algemeene vraag. Tellen!' klonk het als uit n mond. Zoo geschiedde, doch iedereen riep na de telling verschrikt uit: Er ontbreekt n man l" Opnieuw gingen ze aan het tellen, doch met denzelfden uitslag, ieder had eenvoudig verzuimd zich zelf mee te tellen! Ze begonnen te jammeren en te huilen en ach en wee" te roepen over de arme vrouw en kinderen,die man en vader moesten missen. De boschwachter kwam er op aan. Ze vertel den hemde treurige geschiedeHis. Hij begreep dadelijk met de half-idiote Sjhildburgerg te doen te hebben. Hoeveel neuzen heeft de mensch?" vroeg hij. Dat wisten ze, ieder mensen had slechts n neus. Welnu," sprak hij, laat ieder voorover in het mulle zand gaan liggen, met zijn neus diep erin. Zooveel afdrukken van neuzen er nu wor den gevonden, zooveel menschen zullen er ook zijn, niet waar?" Dat begrepen ze. Toen ze nu zeven neuzen-afdrukken in het zand bemerkten, waren ze gerustgesteld. Ze vielen op de knieën, ten einde den Hemel te danken, dat er niemand van de zeven ontbrak. Aan dit koddig verhaal werd ik herinnerd bij het lezen eenige dagen geleden van een bericht uit Groningen in verscheidene dag bladen, dat in die gemeente eensklaps een ... tekort van 1614 zielen" was ontdekt. Vol gens de uitkomsten van de op l Januari 1910 gehouden tienjarige volkstelling waren er n.l. in die gemeente 1614 .zielen" minder, dan op 31 December 1909 door de registers van den burgerlijken stand waren aange wezen. Dat Piet Paaltjens eens onder het biljart was verdwenen, zonder tot heden ooit te zijn teruggevonden, kon er nog door, daarbij gold het slechts n ziel". Maar het verdwijnen van 1614 zielen" op een bevolking van pi.m. 75,000 zielen" was waarlijk geen kleinigheid. Er ontstond rumor in casa in het Noordsche Atheen", zooals de Groningers hun stad wel eens gelieven te noemen. In het Wekelijksch overzicht Wat zeg gen de menschen ?" in de Prov. Groninger Courant van Zaterdag 14 Januari j I. werd gevraagd: Waar zijn de (verloren) men schen gebleven?" Ean spotvogel gaf den raad, opnieuw aan het tellen te gaan en niet, zooals de Sehildburgers hadden gedaan, daarbij zich-zelf te vergeten. Doch, al zouden al de overgebleven 75.000 zielen" met hun neuzen in liet zand gebeten" hebben, ze zouden toch niet meer dan 75,000 neuzen hebben verkregen en het weeklagen over het gebleken tekort van 1614 neuzen, ik meen zielen, zou niet hebben opgehouden. Eén troost was er echter gebleven. Als Helpman tot stadsgebied van Groningen wordt bevorderd", heette het in genoemd wekelijksch overzicht, zal deze gemeente de verloren zielen" terugkrijgen". De oplossing werd intusschen gevondjn. Lieb Groningen kannst ruhig sein!" kon men, na een ingesteld onderzoek, van het stadhuis zelf den voortdurend beangstigde ingezetenen toeroepen. De zeven Schildburgers hadden te weinig geteld, te Gro ningen had men te veel geteld, tien jaren lang, sedert de voorlaatste volkstelling van 1900. Wat is hier het geval ? Volgens het bepaalde bij het Koninklijk besluit betreffende de inschrijving in en de bijhouding van de bevolkingsregisters, moet ieder, die zijn woonplaats naar een andere gemeente overbrengt, daarvan binnen een bepaalden termijn ten gemeentehuize aan gifte doen. Vele personen echter verlaten de gemeente zonder aan deze verplichting te voldoen, zich te laten uitschrijven", zooals het wordt genoemd. Het gevolg is dat ze in het bevolkingsregister blijven staan en fictief tot de bevolking blijven behooren. Bij genoemd Koninklijk besluit is nu wel aan het gemeentebestuur de bsvoegdh'id verleend om, als het van het vertrek van bedoelde personen kennis krijgt, ze pa ver loop van een jaar ambtshalve in het bevolkingsregister te doen doorhalen. Doch, als niet voortdurend het noodige onderzoek wordt ingesteld, blijfc het vertrek van deze personen onbekend, met het medegedeeld gevolg. In vele, zoo niet de meeste, gemeenten doet zich het genoemde verschijnsel in meerdere of mindere mate voor, ook bij de beste controle. Dat Groningen in deze zoo het record" heeft geslagen, zou bewijzen, dat de controle daar zeer veel te wenschen overlaat. Bij de tienjarige volkstelling wordt echter alles weder in het reine gebracht. Ze is hier het zuiveringsproces, dat voor Groningen is gebleken hoogst noodig te zijn gesveest. Er is, naar uit Groningen wordt gemeld, thans een controleur aangesteld, die er voor zal hebben te zorgen, dat die gemeente niet ten tweede male, over tien jaren, min of meer de risée wordt van geheel Nederland. Na iedere volkstelling blijkt mede, dat er tal van personen zijn, die nergens woon plaats in den zin der wet hebben, zwerver?. liet bedraagt telkens verscheidene duizenden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl