Historisch Archief 1877-1940
DE A MS ER'D A M M ER W-E E K b L A D VOOR NEDERLAND.
Ho. 1754
Ze worden genoemd zwevende tusschen
.hemel en aarde" en ten slotte zoo goed
mogelijk toebedeeld aan de gemeente, die
er het meest voor in aanrnerkirg komt
als gevolg van de betrekkingen, die ze
er het laatst hebben onderhouden.
Amsterdam.
A. D.
IL
Herinnert de lezer zich EO? het eentonige
lijf leuntje? Het werdge-exposeerd even voor
de komst van den notaris cm het protocol
op *e maken; allen treden af behalve Sophie
en Octaviaan. Beiden compl>tefren haastig
en snel en allengs innig tot zij elkaar om
den bals vallen. Ik behoef niet te zeajgen
dat het motief uit da eerste maat der ouver
ture het lange'duet (te zingen in een mezza
vc.ce) van begin tot eind overstraalt.
Maar Valzacchi «n Annina, (waar "ij van
daan komen weet niemand, hoe zij 't j list e
OOK nnlik zoo rieden, blijft dnistei) komen
aangeslepen, duiken achter da zetels, sprin
gen te voorschijn en pakken beiden beet,
met een disharmonisch fjrtissimo-accoord
(muzikale dramatiek!) en het motief der intri
ganten (reeds gehoord in 'c esrste bedrijf):
Scltr Schncll,
Da baron komt op hun schreeuwen
toegeloopen. Twee nieuws motieven: zijn woede,
tijn besluiteloosheid, gekrenkte fa'soan, ik
weet het niet juist te betitelen om lat de
no'en hier zoo weiuig zeggen en de dikwijls
verduidelijkende instrumentale aanwijzingen
ontbreken: (in ieder geval klinken zij in
zonderling contrast met zijn bedaard uitzien).
u- -;
Er volgt een woelige scène waarin Octa
viaan den baron, die f-ophie met alle geweld
wil mee voeren, tot trekken dwingt. Een
paar rythmieche toten, zooals Strauss ze
altijd Echrijfc waar het steken, kerven en
kappen geldt:
: ' '£ r-?-i ? ~ ?z~~;^:rr::z:r
ME kelen hier overal doorheen. Ouhs von
Leichenau wordt licht gewond en laat den
degen onmiddelijk vallen. Het rumoer groeit :
'e f evolg van den baron, Faninals bedienden,
het orkest, de so'.ijt, alles brult door eikan
der. Daarna een zeer komische scèoe
tusFcren den vader en de bruid, Faninal en
Octaviaan.
Da baron komt gauw bij en herwint zijn
deftigheid :
Andante (urn poco alla martin).
^
DE STOMME PIERROT.
Naar het rantch, van Charles Méré,
door H. J. Bellen.
II.
Bevend, met verwilderde gelaatstrekken
greep Palri zich vast aan de tafel en richtte
zich op. Wie heeft je dat verteld? De
monniken of de pastoor ? Zal Paolo ster
ven ? Spreek op, vrouw! Maar, ging hij
voort, toen de oude ontkennend het hoofd
schudde, hoe kom je er bij, zoo iets
ontzettends te vertellen I.... Ik voelde» het
bloed een moment in mijn aderen stollen,
het hart heeft me een oogenblik stil ge
staan!.... Is het een droom van je ge
weest?.... Of ben je al zoo oud, dat de
dood zelf met je heeft gesproken 1... Paolo
zal niet sterven ! Ik zal hem een escorte
meegeven van zes mannen met mijne honden.
Die zijn wilder dan de wolven in de bergen!"
Weer deed een geweldige windstoot het huis
trillen. Maccecca had het gericht in de handen
verborge».
Laat Paolo trouwen met Viola l" zeide zij
zachtjes. En gg, signor bid, bid!" Patri was
in gedachten verzonken weer gaan zitten.
Eindelijk stond hij op, terwijl de pijp klet
terend op den grond viel en beklom de trap,
waarlangs hij straks naar beneden was ge
komen. Bovenaan draaide hij zich plotseling
om, stampte met den voet en schreeuwde:
Neen, ik ga geen stap terug! Morgen gaat
Paolo naar Marseillel Da pastoor zal me
vergeven; ik zal hem een nieuwen
klokketoren geven en de kerk laten herstellen. Je
krijgt geld van me voor de monniken. Vraag
hun gebeden voor Paolo l"
Signor, ge weet niet wat ge zegt", kermde
Mancecca en kwam handenwringend naar
al zuchtend middelerwijl l E^n paar glazen
Tokayer brengen hem in goeden luim en 't
lijfdeuctje schiet hem te binnen. Aqnina
(die dient overal voor!) geheimzinnig, met
een brief, daagt op, niemand wf et weer van
waar! efn brief r.b. van Octaviaan, (dien zij
juist zoo'n leelijke poets speelde), d. w. z.
Mariande'-Octaviaan, het kamenneipj». De
geworde laat hem voorlezen ( evendige wals
denntempo):
Den' morgigen Abend liitt I fiei
Sie ham mir schon gefall'n etc.
I wart' auf Antwojt.
met een mimenspelleljs fuïfchen Baron en
Annina, die geen geld kan loa krijgen en
dreigend heengaat met een echo van 't
lijfwalfje Die Auftakte in der Streichern fitets
in dem r.lichen Wiener Glissatdo", (!)
sluit het tweede bedrijf.
Waar bleef Bichette om wie heel de cpzet
der comedii draait? Is er voldoende
everwichtigheid in de rollen of ten minste een
onevenredigheid welke niet stoort ? Da baron
vormt het eigenlijke middelpunt; en de
enorme onwerkeiijkheden der tctie? de vele
goedkoope humor in teket en handeling?
het waarlijk vervelende der talrpe
eervormige opslagen, altijd herhaald, van 't
lijfdeunlje, dat het laatste vierde deel van 't
tweede bedrijf onophoudelijk blijft
doortingelen? Dit zijn dingen waar ik in 't voorbij'
gaan eren op wijf.
Nieuw materiaal ontmoet men zeer weinig
in den slotacte. Het ?c'immige der
Pantomine (waar men in een herbergkamer on
begrijpelijke toebereidselen ziet maken met
geheime deuren etc. voor een ramenkomst
van den Baron en Mariandel-Octaviaar) het
fantastisch vluchtige wordt verklankt in een
bliksemsnel zes en meerstemmig frugato met:
So schndl als mïj'ï'c'i,
tot hoofdmotief. Ook Annina krijgt een mu
zikale karakteristiek (behalve hst intriganten
motief dat hier gedurig bors!).
Allerlei verdachte figuren dwarrelen heen
en weer in en boven den grond, in de
alkoof, achter 't blinde venster, door den
muur. Va!zacchi ontbreekt niet, Annina even
min. (Het factoinm zal nu de verlaten vrouw
spelen van Oehs auf Lsrehenau). De baron
verschynt. Een vertrouwelijk 1ê:e a tê:emet
het vermeende kamertneifje wordt hem door
alles bemoeilijkt, 'e meest door Oetaviaan
zelf en de kelners. Met dfn eersten kus
vergaat het nog ergei; de gelijkenis met dea
dnellant uit 'c vorig bedrijf verschrikt hem tel
kens en hjj iedere verdere poging doemen
er heimelijke koppan op, welke fintomen
hem tea slotte haif-razeid maken van angst.
Annina in rouwkleederen springt achter 't
z. f. blinde vecs'er uit, vier kleine kinderen
hollen binnen, papa huilend, de waard moeit
er zich mee, er kom1; een politie-kommissaris
met agenten; de baron praat zich van de
eene ongelegenheid in de andere; Faninal
ontvanat dcor Octaviaan natuurlijk een bood
schap. Sophie treedt op en de drukke bobbard
(OchO kan zijn pruik niet vinden; andere
gasten, muzikanten en kelners zingen aan
de deur, Octaviaan verkleedt zich, de
Maarechalksvrouw verschijnt ook al rret haar
negertje (boe, waarom en van waar schijnt
niet veel ter zake te doen!) men begrijpt
hoe het dolle qui-pro-quo eindigt l De baron
verliest al 'es, Bichettp, haar minnaar en Sophie
(de naam klinkt helaas wat ocpcëtisch in
Hollandecae oorec !) blijven de gelukkiger, en:
'c Is stil. Da galm van jonge liefde
Stijgt stont en echuchtert dadelijk in.
't Zijn woorden van Verwey en 't citaat
past wel bij 't slot van den Kosenkavalier:
de motieven der zilveren loos en
liefdesinnigheid, welke een melodieus duet bege
leiden en afwisselen; en 't negertje in geel,
dat zacht trippelend Sophie's verloren zak
doekje komt oprapen, in alle stilte, met zijn
dracieus thema.
Ik wil aan deze analyse 't volgende toe
voegen :
Waar Stranss componeert als serieus kun
stenaar daar beduiden zijne praesiaties naast
zijne Syaiphonische Diehtungen en Salome
of Electra een onmiskenbaren stilstand; hij
geeft slechts herhalingen in alle opzichten:
melodie, harmonie, constructie,
dramatihem toe. Met verbittering op het g< laat stiet
Prati de zolderdeur open en riep Mancecca
toe: B ijf l Als P^olo teru^ h, roep jamel
En, Christo! als je voor iemand de deur
open maakt zonder me te waarschuwen, ik
steek het huis aan de vier hoeken in brand !
Een oogenblik stond de oude vrouw als
versteend. Was haar meester daa krankzinnig
geworden? Kou hij dat meenen ? Bijna zin
neloos sloop zij de trap op en klopte zachtjes
aan de deur. Signor l' lispelde zij, zij t ge
ziek, ?... O God, hij bidt l" Zij ging naar
beneden, stak nog een paar kaarsen op en
knielde weer neer voor het beeld der Moe
dermaagd. Lang lag zij daar te bidden. Wees
gegroet Maria, vol van gratie. Da heer is ..."
een zacht geklop op het venster deed haar
plotseling ophouder. Maar toen zij niets ineer
hoorde ging zij voort: ... . De Heer is met
U, gij zijt gebenedijd onder alle vrouwen ..."
Een nieuw geklop deed haar opspringen en
zich naar het venster begevep.
Wie is daar?' vroeg zij zachtjes. Met
moeite kon «ij door het gehuil van den storm
verstaan: Ik beahet... Viola". Vlugger
dan haar oude beenen gewend wareti liep zij
op haar testen naar de trap, luisterde even
on opende voorzichtig de deur. Wat is er,
Viola?" Mancecca betrok bijna
vanhetinarmerbleek gezicht, dat onder de verwarde,
;warte haren nog bleeker scheer. Waar is
Paolo?" hijgde het meisje, buiten aderrr
Paolo ? Die is juist uitgegaan, hij zal wel bij
zijn tante Cortona zijp. Maar je beeff, rneitje !"
We waren verkleed het dorp ingegaan l'
antwoordde Viola gejaagd. We hadden zoo'n
pret. Niemand kende ons. Maar toen we op
het dorpsplein kwamen raakten we elkander
in een woest gedrang kwijt. Het ging zoo
vlug l En toen zocht ik overal naar Paolo...
maar nergens was hij meer te zien. Toen
ben ik naar huis gegaan en zag dat do ge
weren van mijn broslers daar waren, dus j
ze waren terug; maar Paolo zag ik niet j
meer. Waar is hij ? ... Mancecca, ik ben zoo
bang l"
Bevend klemde het meifje zich aan de
seering. Het treft mij dat er zoo weinig
werd gewezen op de innerlijke overeenkomst
van den R jsenkavalier met Fcuersnoth,eene
vroegere (19)1) sotternije van Richard Str«uss.
Is Feuerenoth reeds in zoodanige vergetel
heid, dat men er de copie niet meer van
terugkens ? Voor de bewering dat Strauso'
artisticiteit zich sinds Aus Italien en
Don Juan niet verder ontwikkelde, dat
zijn kunstenaarsschap al jaren en jaren op
een (doode ) punt staat (is zijn gemoedsleven
verdiept? werd zijn hart rijker? bleef de
inventie, de melodie sinds jaren her ni«t
onveranderlijk stereo!yp-iek,
lapidair-Strausf-iaanfch? op de harmoniek na (1899) Ein
Heldenleber. ?) welke levenloosheid ;rauss
tracht to keeren, te verbloemen of op te
wekken uit den sprankelenden schijn van
uiterlijke virtuositeit, hetzij door de keuse
van zijn onderwerp, hetzij door de instru
mentatie, hetzij door z.p. techniek, eene
pseudo-techn tk voor den in de compositie
ingewijde; goedkoopere kunstvaardigheid dan
Strausij' thematische combinaties, luk-raak
neergesmeten bestaat niet, (ook in den
Rosenkavalier een dikwijls contrapuntiech samen
gaan van verschillende dansmelodiën, welke
dan alle even onbeduidend zijn en welke alle hij
even weinig individueel heeft doorgevoerd);
die bewering wordt door deze nieuwe opera
ten sterkste gestaafd. Ik ken echter de
orchestratie van den Rosenkavalier nog niet
(in onze pers leest men tlechts
dilettantenberichten) daar de gebruikelijke Führer. door
de op<=ra pas dezer dagen ertchijnen za1.
Het zou meechterniet verwonderen wanneer
de componist met dit werk weer een kleine
omwenteling bracht in de
inatrumentatiekunst: de musiek lijkt er voor geschreven.
(Dun ze u dus Der Roseckavalier" nog een
vooruitgang moeten beteekenen).
En hoe zal men vergoelijken het te kort en
gebrek aan concentratie waardoor alle scènes
gerekt worden tot eindeloosheden ? hoe het
gemis van muzikaal relief? (tenminste in het
klavieruhtrekee ).
Hoe combineert men gevoegelijk (ook hier
weej) het iJeaiisme (Wagneriaansch) en het
zware realisme dat Strauas over al ken
merkt ? hoe duldt men die abnormale twee
slachtigheid?
De danswijzen hebben veel minder waarde
aan muzikaliteit, rythme, melodie en geest
dan die van Johann Slrauss, O cir Strauss of
Offenbach, (b.v. de zeer monotone structuur
van het lijf deunt j a, nog wel een der belang
rijkste leitmotieven) al klinkt de harmoniek
pikanter."
Ricbard Strauss het f; een humoristische
opera willen schrijven. Het wemelt er nu van
wal-en ; (die in 't derde bedrijf achter het
fooneel gespeeld worden, zijn verreweg'c on
beduidendst) zou werkelijk de essence der
mu.ikale komiek liggen in den wals, ja, in
den operfMe-wals?
Het is ;elfs een teruj-gaig. Want men
vindt er nog meer (lehalve de Antichambre)
dat herinnart aan de Grand Opera: de en
sembles, waarvan velen, als dat der vier
lakeien uit het slot van 't eerste bedrijf,
reminiscentie trouwens aan de vijf Joden
uit Salomo , verschillende koren uit 't
tweede, het koor van kelners, muzikanten,
koetsiers e!c. (S Ie bedrij!) dat den Baron de
rekeniLg aanbiedt met da haren er bij
gebaald zij n l
En wair bleef Wagners p'inciep: de muziek..
middel, geen doel, (waarmeeêa muziekdrama
n leittiiotief eigenlijk staan of vallei) in
den wirwar van walsen en trippeldeunijes,
om nog niet eens te spreken van het orkest?
Hoe weinig ig er van artistiek standpunt
terecht gekomen van de declamatie der woor
den, welke de moderne componisten zoo
graag in hooge eere houden l Hoe weinig
ItvMiwaarlmd steekt bovendien in de vele
op dans-me!odiën geschreven dialogen, ter
zetten en soli!
Allemaal monsters uit verblozen t der.
Nog n zoo'a werk van Dr. Richard Strauss,
een paar epigonen daarbij, Electra met Salome
ve geten (iet getal der opvoeringen gaat
geweldig achteruit) en men zal kunnen spreken
van het Bankroet van het Musiek-drama.
Ten slotte: wie bovenstaande analyse mocht
vergelijken met het klavieruittressel,
verwondere zich niet haar onvolkomen en on
volledig te vinden. Ik weet dat ik de citaten
ten naaste-bij had kunnen veriubbelen, doch
wilde enkel daïgeven, wat mij het belang
rijkst en meest karakteristieke leek in Dar
Eozenkavalier."
MAÏTIIIJS VERMEULEN.
iiiinnrrrnnniuini
oude vrouw vast, die met doodelijken angat
op het gelaat had staan luisteren.
Stel je gerust", zeide ze, toen hij je niet
meer vond is hij naar zijn tante gegaan,
natuurlijk''.
Mancecca, o, ik ben zoo bang!' herhaalde
Viola.
Weet je wat je doet?" suete Mancecca,
het meisje de verwarde lokken uit het gezicht
strijkende. Ga naar de kapel van de
Capucijnen en bid tot San Benedete.. . Gesu l
denk ora aignor della Corbal" Zachtjes
duwde Maccecca de deur weer dicht. Uit de
verte klonk verward gezang uit schorre kelen.
Weer zette ze zich neer om te bidden Maar
nauwelijks was ze begonnen of een luidruchtig
geschreeuw, begeleid door het getoeter op
een hoorn, deed haar speer opspringen. Gabons
tegen de deur verkondigde dat een carnavals
troep binnen wilde. Wie is daar?'
Een schaterend gelach antwoordde. Op
het lawaai was Prati boven aan de trap ver
schenen en riep naar beneden: Je doet voor
niemand open dan voor Paolo, Mancecca! '
Deze had haar mond tegen het sleutelgat
en riep: Is Paola daar?"
»?!*, Ja> ]'*?" schreeuwde men van buiten.
Mancecca opende de deur op een kier. Maar
dadelijk werd ze wagenwijd opengedrukt en
de schijnbaar dronken maskers, fantastisch
uitgudost, zwaaiden naar binnen. Eerst een
harlekijn, die er in zijn nauwsluitend pakje
met schrille kleuren, houlen degen en koddige
steek, bijna chic uitzag. Dan oea dwaas
opgedirkte domino met grooten, ei inder
vormigen hoed op het hoofd en een z waren
stok in de hand. Geholpen door een grooten,
in het zwart gekleeden monnik, sleepte ij
«eii Pierrot voort, die in een lijn wit pak
gehuld was en het gebruik van ZIJD beeuen
verleerd scheen te zij c. Jongen, jongen,
Pierrot, wat beu jij vanavond ver weg!"
Met deze woorden trok de monnik een stoel
naar voren en het tweetal zette den slapende,
eenigszins in de schaduw, neer. Daarna zetten
ze hun lantaarns op de tafel.
Met een koddig-eomaiandeerenci air bad
Van 't Wondere Leven, door NINE MINNEMA,
Meindert Boogaerdt Jun, Zeist, 1910.
Wel wonderlijk dit leven, gelijk het zich
uit dcor" deze schrijfsel van orerigecs
Echalk-aUitereerenden naam heen. Een
theetcphucli leven, zou men zeggen, als het niet
te vermetel klinkt zich zoo besii&t 'uit te
laten over een boek, waarvan alles vaag i?,
behalve papier en omslag, die zeer fraai zijn,
UQ coin de la natuie, vua a travers un
temperament... théosophique, heeft Zola
gezegd, en dan komt er wat raars,-dat ver
zeker ik u. Doch als bijdrage tot de kennis
van het theosophisch zielebestel van
misfcaien velen onzer medemenschen ook aller
merkwaardigst.
Luister maar hoe 't hier toegaat. Ik zal
het eerlijk pogen te vertelen, zonder toegeven
aan oen wel heel prikkelende neiging om
de abak belachelijk te maken.
Een botètne achtigartiste.een beeldhouwer,
vindt 's avonds een vretmd, zigeunerachtig
kind op zijn stoep, houdt het bij zich en
voedt het op, zoo goed en zoo kwaad dit
gaan wil. Natuurlijk wordt bij later op het
aankomende meisje verliefd, maar dit wil
niets van hem weten en loopt weg om een
eigen kunstleven te beginnen. Zij heeft veel
talent en reeds succes en gaat wonen in een
huipje aan de zee, om het leven si'te wachten.
Op een nacht boetseert zij, haast onbewust,
een meesterlijk figuur: de beeltenis van Hem,
die komen zal. Ka hij kwam", wieng beeld
het was... en toch niet geheel wa?. Zij
beminnen elkaar onmiddelijk en zonder ijdele
plichtplegingen en toch is het niet geheel
de echte" liefde. Er kwam een dag dat hij
ging en dat zij hem niet terughield." Waar
om? Ik zou 't niet weten te zeggen, msar
zeker was 't met omdat hij getrouwd was en
een kind had. Alleen gebleven, schreef zij,
die Hanna- Born heette, aan haar ouden
beschermer te koaien, blijkbaar om samen
het fcicdje op te passen, dat geboren stond
te worden. Da beeldhouwer kwam en aan
vaardde zijn taak. Hij hield spoedig meer
van het kind dan de moeder en 't kind, een
meitje, hield ook meer van tem. Vóór het
tot een berceande vioolvirtuose was opge
groeid, die alleen op knnstreizen ging, had
baar moeder nog eens den vader teruggezien...
in zijn laatste oogenblikker. Ia het huis waar
hij woonde, trof zij ook een blonde jonge
vrouw en een mooi knaaf je, Barnard. Het
waren blijkbaar zijn echtgtnoote en kind,
maar ,,bij:' zag slechts naar haar". Later,
op 't kerkhof, was 't winderig. Hanna Barn
gaat dan teiug caar het huisje aan de zee,
en haar dochter, na jaren volgroeid, bericht
we'dra dat zij een vjijar gevonden heeft, als
men het zoo plat mag ultdrukfeor. Helaas l
die galant blijkt... haar ba'fbroeder, de
reeds genoemde Bernard, zoodat van
echteliefda nu geen spraak nner zijn kon. EQ wijl
een ongeiak zelden alleen komt, blijken
eeneklags 's meisjes moeder, Hanna Born, en
's meisjes ex-7rijer, Bernard, in heftige liefde
tot elkaar ontbrand. Dit nu was niet zoo
vreemd als het schijnt
Da jonge Bercard had zich altijd de schoone
dame herinnerd, die hem eens als knaapje
gekust had. Zij was zijn ideaai" geworden,
dat hij voortaan zocht, waarvoor hij zich
rein hicli" en van hetwelk hij ten slotte de
veiflluwde werkelijkheid meende te Binden
in het blonde vioolspelende meisje. Zocdra
hij echter baar moeder ziet, weet hij, dat deze
het is, die hem als lichtende ster voorzBeefde
reeds in de prilte zijner jeugd.
Natuurlijk gaat het blonde vioolmeifje nu
dood, aan een dubbelgebroken hart en wordt
begraven in baar laatste witte kleedje....
in 't zwarte kistje met blauwe wol
gevosrl net als 't kistje van 't kleine
viooltje" (bl. 9d). Maar da moeder gaat jui
chend een nieuw liefdeleven tegemoet met
Bernard I!sen, die veel mesr op de eens
gemaakte buste gelijkt, dan zijn vader Wiiliam
ooit deed. De Zee ruischte 't lied van de
goddelijke macht, die alles vereent in n
band van liefje.
Maar Hanna Born verstond Liet dien zang
ze was nog te veel van de aarde.. .."
Lang ecbter zou ze niet meer van de aarde
zijn. Zij stierf in het kraambed, waaruit een
jongske, Hans, tot aanzijn kwam en haar man,
Bsrnard, werd krankzinnig van smart. In
het gesticht, waar men hem gebracht had,
werd hij vaak bezocht door zijn zoontje en
een jonge vrouw, die Ella heette en vroeger
zijn buurmeisje was.
Hiermee is dan de geschiedenis van Hanna
Born niet onredelijk ten einde en he
ginnen de lotgevallen van dien jongen man,
Harlekijn het drijven aangezien en wendde
zich tot Mancecca. die als aan den grond
genageld stond. Bij Beëlzebub, Zia, wou je
ons voor de deur laten sterven !''
Wou je in zoo'n weer het huis gesloten
houden voor arme boetelingen?" voegde de
monnik er bij.
Boetelingen?" stamelde de huishoudster,
en zich tot Prati keerende: Sigcor ..." Maar
met een elegante beweging en een diepe
buiging sneed Harlekijn haar den weg af.
Kom, niet bang zijn!" Onder het luide
gelach kwam Prati naar beneden. A.b,"
klampte Harekijn hem aan- Signor della
Cbrba, uw huishoudster is bang. Laat ze
maar gerust zijn! 't Is vandaag
carna^alsdinsdag en wij zijn vroolijke broeder?. Vriend
Pierrot die daar zit is de schrijver Fiodoro.
Waarachtig, hij snorkt niet, al ia hij ook in
hooger sferen! Prins Carnaval heeft hem
dorstig gemaakt.... Wat ons betreft, wij
komen regelrecht uit de hel, Mancecca!
Pas op!"
Dio mio!" mompelde Mancecca,' terwijl
de beide andere gemaskerden een daverend
gelach aanhieven.
Wat is dat?" zeide Prati, naderbijgekomen,
tot Mancecca. Is Paolo er niet bij ? ... Sanguo
di me! dat zal je me betalen, vrouw!'1
Ga zitten, signor della Oorba l" riep de
domino. Wat een genoegen voor ons, uwe
gasten te mogen zijn! Ganeer u niet, doe net
als wij! Wij zijn ook vroolijk!''
Met een buiging hernam Hariekijn het
woord: We zijn vrienden van u, signor, al
wonen we rdet hier, en al kent u ons nieh
Prins Carnaval houdt vun dwaasheden!'
Bn wij van uwen wijn l' voegde da domino
er luid lachend bij, waarop Harlekijn liet
volgen: Die in het heele land geroemd
wordt i" Signor della Cotba begon zich al een
beetje meer op zijn gemak te gevoelen. Kom,
kom." zei hij toegevend Ka <lie even
beroemd is alj uw moed, sigcor!" vleide Har
lekijn, Nu was het ijs gebroken bij den oude.
Jullie zijn vroolijke klanten. Per Bacoho,
we zullen samen klinken, ai houden jullie
Bernard sen. Wij leeren, hoe hij, weer tot
verstand gekomen, zich genoopt voelt de
jonge vrouw, Ella, die intusechen zoowel voor
zijn zoontje als voor zijn verpleging zorgde,
zijn hart en hand aan te bieden, uit dank
baarheid, want hij bemint haar niet. En door
die noodlottige omstandigheid raakt hij totaal
op den verkeerden weg Immers door Ella
wordt enkel zijn passie" opgewekt, dewelke
eenmaal wakker, niet meer te stillen blijkt.
Born gait voor zijn passie naar Berlijn en
Parijs en 't helpt nog niet. Zijo. vrouw en
jonge zoon zijn er niet ver van hem te haten
en Han a Bom, die hetn vroeger als een
roozge nevel" placht nabij te zijn, geeft er
ook den brui van zoo'n vulgairen doorbrenger
achterua te loopen. Ter zijner verdediging
dient echter geregd, dat zijn vrouw hem niet
inspireerde 'wegens gemis aan mooie ge
dachten."
Ten slotte komt Bern echter tot inkeer,
gaat les geven als teekenmeester en werkt
's avonds aan een groote groep van zeer
vreemde gestaltenis. Zijn zoon, nu ook beeld
houwer geworden, begrijpt thans wat een
kunstenaar toekomt en h ia t zijn vader niet
meer, wekt zelfs zijn moeder op mooie ge
dachten" op te roepen en steun te zoeken
bij Hanna Born. En als zij dat dan gedaan
krijgt, wordt alles zeer goed. Bern weet, na
Ella ook mooie gedachten" heeft, soms niet
meer of zij Ella dan wel Hanna Born heet
en de roozge nevel trilde, heftig bewegend."
Uit die verwondeilijfce combinatie van twee
menechen en een roozge nevel zal dan een
droomenkindje" geboren worden en zoo
behoort het. Bern toch wist nu 't n zijn van
alle liefde, 't was hem als was hij al niet
meer van de aarde."
E a heel spoedig gaat hij dan ook, als
Tannbauser ontzondigd, dood en naar Hanna
Born toe.
Zie daar het Wondere Laven ... van Nine
Minnema, haar ongelooflijk barokke ver
beelding van ons menschenbestaan.
Flodderiger, weeker, weeër idealisme" heeft gewis
nooit iemand in zwak-heftige, korte, hijgende
zinnetjes met veel wit er tusscaen
uitgezegd.
De schrijfster meent het blijkbaar schriklijk
opr cht en le^t een schier koortsachtige
innigheid in zoo iets mals als dit: Hans
werd ziek, erg ziek. Hij lag neer, onrustig,
niemand kennend. ... Bern durfde niet naar
hem toe gaan, hij voelde zich schuldig in
dit ook. Bern ging niet naar boven, hij duifde
niet" ... enz.
Elk van die onnoozele woordjes spreekt
nu voor de schrijfster geheele boekdeelen,
al blijven zij voor ons ook stom, zér stom.
Maar wij merken toch wel de ontroering in
die geëxalteerd stamelende phrasetjes, de ont
roering, die eigenlijk maar opgewondenheid is
en een teeken van bedenkelijke overspanning.
Aldus wordt het boek tot een niet onbe
langrijk pathologisch verechijnsel, al heeft
ook de kunst er niets mee van doen, tot
een, indien men zich er ia wil denken, mins
tens onrustwekkend teeken van den
zielastand, waarin allicht honderden hier te
lande verkeeren. Hier is dweperij, te erger
naarmate zij zachtzinniger, slapper en meer
overtuigd is van het goed recht en de hoogte
van haar ideaiisme. Als men naar het posi
tieve gaat zoeken in dese griezelige brei, in
dez?n baaierd van verzuurd koekebakkersdeeg,
waar het sensueele bedenkelijk nabij het
dus gewaand geestelijke staat, dan vindt men,
als schaarfche vetoogjes, drijvend op een
watersoepje, eerst de minachting der burger
lijke verhoudingen en verbintenissen tenbate
der Liefde, die 't al regeert. In haar naam
is niet enkel alles geoorloofd, maar zelfs
deugdzaam en moreel geboden. Maar 't moet
dan ook echte Liefde zijn, waarbij, om zoo te
spreken, de ideëele menech niet merkt wat
de zinlijke andere doet, zoodat er enkel
droomekinJjes" van komen. Anders wordt
het pisiie, die den rnensch zinken" doer.
Verder is een kunstenaar iemand, die door
de Liefde geïnspireerd moet worden, maar
onder dien invloed dan ook subiet (sonder
voorafgaande overdenking of schikking) mees
terwerken schept. Ten laatste blijkt dan nog
dat onze dooden" bijna voortdurend, als
wij maar braaf blijven, met en om ons zijn,
soms als roozge nevel', maar ook vtak
zoo maar in de duidelijkheid van het gevoel
en dat men niet tegen iemands graf mag
echoppen, ook al weet men den geest van
de overledene er niet in.
Dat op deze wijze, als de dooden ons bij
tijden inspireeren, ons hun kracht geven en
er tamelijk dwaze manieren op na."
Bravo! bravo l" riepen de gemaskerden.
Zij zijn dronken, eignor," sprak Harlekijn
bijna vertrouwelijk tot Prati. Ea naar den
domino wijzend: Die heeft er een vroolijke
bui door gekregen. Hij is zoo leuk, je zou
er haast om huiler. Onze moinik hesffc
integendeel somberen wijn gedronken. Hij
zeurt over niets anders dan over de ver
dorvenheid der wereld en prevelt maar voort
durend zijn De Profuridis. Ea bij, die goede
Pierrot is eigenlijk nog het verstandigst. Die
gaat tenminste slapen ... en hij snorkt niet
eens."
Op dit oogenbük schreeuwde de domino
den slapende in het oor: Hé! moet je niet
eens wat drinken ? Hé, Tiodoro ! ... Zullen
we hom eens wakker schudden ?"
Hou op, Domino ! Laat dat arme ventje
toch rustig slapen l" zei Harlekijn en ging
voort tot Prati: 't Is Tiodoro, de schrijver.
Hij is op 't oogenbiik in de andere wereld
Hij droomt, signor!... Is dat niet een leuke
grap ? Ean leuke, kleine grap?... Die stomme
lingen hadden hem eigenlijk niet dronken
moeten maken. De jongen kan er niet tegen l"
Hij heeft op onze gezondheid gedronken !'
schreeuwde de domino met schorre stem.
Men moet iets kunnen verdragen. Thuis
zou hij op zijn falie hebben gekregen I Daarom
von len we maar beter, hem mee te nemen !'
Midden onder het gelach dat op deze
woorden volgde, klonk somber de grem van
den monnik: Hein mee te nemen... voor
de groate reis !"
Voor dt groote reis ?" vroeg Prati ontsteld.
O ja, de monnik heeft somberen wijn ge
dronken."
Neen," hernam Je monnik, de wijn was
rood ... rood !"
Die eerwaarde van jullie is aardig op
weg, Pierrot na ie doen," schertste Pra;i,
Ie glazen vullend, die Mancecea had
klaargezet. En nu, broeders," wendde Harlekijn
zich tot zijn luidruchtige makkers, leve
signor della Corba en Prins C«na7al! La re
het jolige leven l Laat ons drinken op...."