De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 5 februari pagina 2

5 februari 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A MS ER'D A M M ER W-E E K b L A D VOOR NEDERLAND. Ho. 1754 Ze worden genoemd zwevende tusschen .hemel en aarde" en ten slotte zoo goed mogelijk toebedeeld aan de gemeente, die er het meest voor in aanrnerkirg komt als gevolg van de betrekkingen, die ze er het laatst hebben onderhouden. Amsterdam. A. D. IL Herinnert de lezer zich EO? het eentonige lijf leuntje? Het werdge-exposeerd even voor de komst van den notaris cm het protocol op *e maken; allen treden af behalve Sophie en Octaviaan. Beiden compl>tefren haastig en snel en allengs innig tot zij elkaar om den bals vallen. Ik behoef niet te zeajgen dat het motief uit da eerste maat der ouver ture het lange'duet (te zingen in een mezza vc.ce) van begin tot eind overstraalt. Maar Valzacchi «n Annina, (waar "ij van daan komen weet niemand, hoe zij 't j list e OOK nnlik zoo rieden, blijft dnistei) komen aangeslepen, duiken achter da zetels, sprin gen te voorschijn en pakken beiden beet, met een disharmonisch fjrtissimo-accoord (muzikale dramatiek!) en het motief der intri ganten (reeds gehoord in 'c esrste bedrijf): Scltr Schncll, Da baron komt op hun schreeuwen toegeloopen. Twee nieuws motieven: zijn woede, tijn besluiteloosheid, gekrenkte fa'soan, ik weet het niet juist te betitelen om lat de no'en hier zoo weiuig zeggen en de dikwijls verduidelijkende instrumentale aanwijzingen ontbreken: (in ieder geval klinken zij in zonderling contrast met zijn bedaard uitzien). u- -; Er volgt een woelige scène waarin Octa viaan den baron, die f-ophie met alle geweld wil mee voeren, tot trekken dwingt. Een paar rythmieche toten, zooals Strauss ze altijd Echrijfc waar het steken, kerven en kappen geldt: : ' '£ r-?-i ? ~ ?z~~;^:rr::z:r ME kelen hier overal doorheen. Ouhs von Leichenau wordt licht gewond en laat den degen onmiddelijk vallen. Het rumoer groeit : 'e f evolg van den baron, Faninals bedienden, het orkest, de so'.ijt, alles brult door eikan der. Daarna een zeer komische scèoe tusFcren den vader en de bruid, Faninal en Octaviaan. Da baron komt gauw bij en herwint zijn deftigheid : Andante (urn poco alla martin). ^ DE STOMME PIERROT. Naar het rantch, van Charles Méré, door H. J. Bellen. II. Bevend, met verwilderde gelaatstrekken greep Palri zich vast aan de tafel en richtte zich op. Wie heeft je dat verteld? De monniken of de pastoor ? Zal Paolo ster ven ? Spreek op, vrouw! Maar, ging hij voort, toen de oude ontkennend het hoofd schudde, hoe kom je er bij, zoo iets ontzettends te vertellen I.... Ik voelde» het bloed een moment in mijn aderen stollen, het hart heeft me een oogenblik stil ge staan!.... Is het een droom van je ge weest?.... Of ben je al zoo oud, dat de dood zelf met je heeft gesproken 1... Paolo zal niet sterven ! Ik zal hem een escorte meegeven van zes mannen met mijne honden. Die zijn wilder dan de wolven in de bergen!" Weer deed een geweldige windstoot het huis trillen. Maccecca had het gericht in de handen verborge». Laat Paolo trouwen met Viola l" zeide zij zachtjes. En gg, signor bid, bid!" Patri was in gedachten verzonken weer gaan zitten. Eindelijk stond hij op, terwijl de pijp klet terend op den grond viel en beklom de trap, waarlangs hij straks naar beneden was ge komen. Bovenaan draaide hij zich plotseling om, stampte met den voet en schreeuwde: Neen, ik ga geen stap terug! Morgen gaat Paolo naar Marseillel Da pastoor zal me vergeven; ik zal hem een nieuwen klokketoren geven en de kerk laten herstellen. Je krijgt geld van me voor de monniken. Vraag hun gebeden voor Paolo l" Signor, ge weet niet wat ge zegt", kermde Mancecca en kwam handenwringend naar al zuchtend middelerwijl l E^n paar glazen Tokayer brengen hem in goeden luim en 't lijfdeuctje schiet hem te binnen. Aqnina (die dient overal voor!) geheimzinnig, met een brief, daagt op, niemand wf et weer van waar! efn brief r.b. van Octaviaan, (dien zij juist zoo'n leelijke poets speelde), d. w. z. Mariande'-Octaviaan, het kamenneipj». De geworde laat hem voorlezen ( evendige wals denntempo): Den' morgigen Abend liitt I fiei Sie ham mir schon gefall'n etc. I wart' auf Antwojt. met een mimenspelleljs fuïfchen Baron en Annina, die geen geld kan loa krijgen en dreigend heengaat met een echo van 't lijfwalfje Die Auftakte in der Streichern fitets in dem r.lichen Wiener Glissatdo", (!) sluit het tweede bedrijf. Waar bleef Bichette om wie heel de cpzet der comedii draait? Is er voldoende everwichtigheid in de rollen of ten minste een onevenredigheid welke niet stoort ? Da baron vormt het eigenlijke middelpunt; en de enorme onwerkeiijkheden der tctie? de vele goedkoope humor in teket en handeling? het waarlijk vervelende der talrpe eervormige opslagen, altijd herhaald, van 't lijfdeunlje, dat het laatste vierde deel van 't tweede bedrijf onophoudelijk blijft doortingelen? Dit zijn dingen waar ik in 't voorbij' gaan eren op wijf. Nieuw materiaal ontmoet men zeer weinig in den slotacte. Het ?c'immige der Pantomine (waar men in een herbergkamer on begrijpelijke toebereidselen ziet maken met geheime deuren etc. voor een ramenkomst van den Baron en Mariandel-Octaviaar) het fantastisch vluchtige wordt verklankt in een bliksemsnel zes en meerstemmig frugato met: So schndl als mïj'ï'c'i, tot hoofdmotief. Ook Annina krijgt een mu zikale karakteristiek (behalve hst intriganten motief dat hier gedurig bors!). Allerlei verdachte figuren dwarrelen heen en weer in en boven den grond, in de alkoof, achter 't blinde venster, door den muur. Va!zacchi ontbreekt niet, Annina even min. (Het factoinm zal nu de verlaten vrouw spelen van Oehs auf Lsrehenau). De baron verschynt. Een vertrouwelijk 1ê:e a tê:emet het vermeende kamertneifje wordt hem door alles bemoeilijkt, 'e meest door Oetaviaan zelf en de kelners. Met dfn eersten kus vergaat het nog ergei; de gelijkenis met dea dnellant uit 'c vorig bedrijf verschrikt hem tel kens en hjj iedere verdere poging doemen er heimelijke koppan op, welke fintomen hem tea slotte haif-razeid maken van angst. Annina in rouwkleederen springt achter 't z. f. blinde vecs'er uit, vier kleine kinderen hollen binnen, papa huilend, de waard moeit er zich mee, er kom1; een politie-kommissaris met agenten; de baron praat zich van de eene ongelegenheid in de andere; Faninal ontvanat dcor Octaviaan natuurlijk een bood schap. Sophie treedt op en de drukke bobbard (OchO kan zijn pruik niet vinden; andere gasten, muzikanten en kelners zingen aan de deur, Octaviaan verkleedt zich, de Maarechalksvrouw verschijnt ook al rret haar negertje (boe, waarom en van waar schijnt niet veel ter zake te doen!) men begrijpt hoe het dolle qui-pro-quo eindigt l De baron verliest al 'es, Bichettp, haar minnaar en Sophie (de naam klinkt helaas wat ocpcëtisch in Hollandecae oorec !) blijven de gelukkiger, en: 'c Is stil. Da galm van jonge liefde Stijgt stont en echuchtert dadelijk in. 't Zijn woorden van Verwey en 't citaat past wel bij 't slot van den Kosenkavalier: de motieven der zilveren loos en liefdesinnigheid, welke een melodieus duet bege leiden en afwisselen; en 't negertje in geel, dat zacht trippelend Sophie's verloren zak doekje komt oprapen, in alle stilte, met zijn dracieus thema. Ik wil aan deze analyse 't volgende toe voegen : Waar Stranss componeert als serieus kun stenaar daar beduiden zijne praesiaties naast zijne Syaiphonische Diehtungen en Salome of Electra een onmiskenbaren stilstand; hij geeft slechts herhalingen in alle opzichten: melodie, harmonie, constructie, dramatihem toe. Met verbittering op het g< laat stiet Prati de zolderdeur open en riep Mancecca toe: B ijf l Als P^olo teru^ h, roep jamel En, Christo! als je voor iemand de deur open maakt zonder me te waarschuwen, ik steek het huis aan de vier hoeken in brand ! Een oogenblik stond de oude vrouw als versteend. Was haar meester daa krankzinnig geworden? Kou hij dat meenen ? Bijna zin neloos sloop zij de trap op en klopte zachtjes aan de deur. Signor l' lispelde zij, zij t ge ziek, ?... O God, hij bidt l" Zij ging naar beneden, stak nog een paar kaarsen op en knielde weer neer voor het beeld der Moe dermaagd. Lang lag zij daar te bidden. Wees gegroet Maria, vol van gratie. Da heer is ..." een zacht geklop op het venster deed haar plotseling ophouder. Maar toen zij niets ineer hoorde ging zij voort: ... . De Heer is met U, gij zijt gebenedijd onder alle vrouwen ..." Een nieuw geklop deed haar opspringen en zich naar het venster begevep. Wie is daar?' vroeg zij zachtjes. Met moeite kon «ij door het gehuil van den storm verstaan: Ik beahet... Viola". Vlugger dan haar oude beenen gewend wareti liep zij op haar testen naar de trap, luisterde even on opende voorzichtig de deur. Wat is er, Viola?" Mancecca betrok bijna vanhetinarmerbleek gezicht, dat onder de verwarde, ;warte haren nog bleeker scheer. Waar is Paolo?" hijgde het meisje, buiten aderrr Paolo ? Die is juist uitgegaan, hij zal wel bij zijn tante Cortona zijp. Maar je beeff, rneitje !" We waren verkleed het dorp ingegaan l' antwoordde Viola gejaagd. We hadden zoo'n pret. Niemand kende ons. Maar toen we op het dorpsplein kwamen raakten we elkander in een woest gedrang kwijt. Het ging zoo vlug l En toen zocht ik overal naar Paolo... maar nergens was hij meer te zien. Toen ben ik naar huis gegaan en zag dat do ge weren van mijn broslers daar waren, dus j ze waren terug; maar Paolo zag ik niet j meer. Waar is hij ? ... Mancecca, ik ben zoo bang l" Bevend klemde het meifje zich aan de seering. Het treft mij dat er zoo weinig werd gewezen op de innerlijke overeenkomst van den R jsenkavalier met Fcuersnoth,eene vroegere (19)1) sotternije van Richard Str«uss. Is Feuerenoth reeds in zoodanige vergetel heid, dat men er de copie niet meer van terugkens ? Voor de bewering dat Strauso' artisticiteit zich sinds Aus Italien en Don Juan niet verder ontwikkelde, dat zijn kunstenaarsschap al jaren en jaren op een (doode ) punt staat (is zijn gemoedsleven verdiept? werd zijn hart rijker? bleef de inventie, de melodie sinds jaren her ni«t onveranderlijk stereo!yp-iek, lapidair-Strausf-iaanfch? op de harmoniek na (1899) Ein Heldenleber. ?) welke levenloosheid ;rauss tracht to keeren, te verbloemen of op te wekken uit den sprankelenden schijn van uiterlijke virtuositeit, hetzij door de keuse van zijn onderwerp, hetzij door de instru mentatie, hetzij door z.p. techniek, eene pseudo-techn tk voor den in de compositie ingewijde; goedkoopere kunstvaardigheid dan Strausij' thematische combinaties, luk-raak neergesmeten bestaat niet, (ook in den Rosenkavalier een dikwijls contrapuntiech samen gaan van verschillende dansmelodiën, welke dan alle even onbeduidend zijn en welke alle hij even weinig individueel heeft doorgevoerd); die bewering wordt door deze nieuwe opera ten sterkste gestaafd. Ik ken echter de orchestratie van den Rosenkavalier nog niet (in onze pers leest men tlechts dilettantenberichten) daar de gebruikelijke Führer. door de op<=ra pas dezer dagen ertchijnen za1. Het zou meechterniet verwonderen wanneer de componist met dit werk weer een kleine omwenteling bracht in de inatrumentatiekunst: de musiek lijkt er voor geschreven. (Dun ze u dus Der Roseckavalier" nog een vooruitgang moeten beteekenen). En hoe zal men vergoelijken het te kort en gebrek aan concentratie waardoor alle scènes gerekt worden tot eindeloosheden ? hoe het gemis van muzikaal relief? (tenminste in het klavieruhtrekee ). Hoe combineert men gevoegelijk (ook hier weej) het iJeaiisme (Wagneriaansch) en het zware realisme dat Strauas over al ken merkt ? hoe duldt men die abnormale twee slachtigheid? De danswijzen hebben veel minder waarde aan muzikaliteit, rythme, melodie en geest dan die van Johann Slrauss, O cir Strauss of Offenbach, (b.v. de zeer monotone structuur van het lijf deunt j a, nog wel een der belang rijkste leitmotieven) al klinkt de harmoniek pikanter." Ricbard Strauss het f; een humoristische opera willen schrijven. Het wemelt er nu van wal-en ; (die in 't derde bedrijf achter het fooneel gespeeld worden, zijn verreweg'c on beduidendst) zou werkelijk de essence der mu.ikale komiek liggen in den wals, ja, in den operfMe-wals? Het is ;elfs een teruj-gaig. Want men vindt er nog meer (lehalve de Antichambre) dat herinnart aan de Grand Opera: de en sembles, waarvan velen, als dat der vier lakeien uit het slot van 't eerste bedrijf, reminiscentie trouwens aan de vijf Joden uit Salomo , verschillende koren uit 't tweede, het koor van kelners, muzikanten, koetsiers e!c. (S Ie bedrij!) dat den Baron de rekeniLg aanbiedt met da haren er bij gebaald zij n l En wair bleef Wagners p'inciep: de muziek.. middel, geen doel, (waarmeeêa muziekdrama n leittiiotief eigenlijk staan of vallei) in den wirwar van walsen en trippeldeunijes, om nog niet eens te spreken van het orkest? Hoe weinig ig er van artistiek standpunt terecht gekomen van de declamatie der woor den, welke de moderne componisten zoo graag in hooge eere houden l Hoe weinig ItvMiwaarlmd steekt bovendien in de vele op dans-me!odiën geschreven dialogen, ter zetten en soli! Allemaal monsters uit verblozen t der. Nog n zoo'a werk van Dr. Richard Strauss, een paar epigonen daarbij, Electra met Salome ve geten (iet getal der opvoeringen gaat geweldig achteruit) en men zal kunnen spreken van het Bankroet van het Musiek-drama. Ten slotte: wie bovenstaande analyse mocht vergelijken met het klavieruittressel, verwondere zich niet haar onvolkomen en on volledig te vinden. Ik weet dat ik de citaten ten naaste-bij had kunnen veriubbelen, doch wilde enkel daïgeven, wat mij het belang rijkst en meest karakteristieke leek in Dar Eozenkavalier." MAÏTIIIJS VERMEULEN. iiiinnrrrnnniuini oude vrouw vast, die met doodelijken angat op het gelaat had staan luisteren. Stel je gerust", zeide ze, toen hij je niet meer vond is hij naar zijn tante gegaan, natuurlijk''. Mancecca, o, ik ben zoo bang!' herhaalde Viola. Weet je wat je doet?" suete Mancecca, het meisje de verwarde lokken uit het gezicht strijkende. Ga naar de kapel van de Capucijnen en bid tot San Benedete.. . Gesu l denk ora aignor della Corbal" Zachtjes duwde Maccecca de deur weer dicht. Uit de verte klonk verward gezang uit schorre kelen. Weer zette ze zich neer om te bidden Maar nauwelijks was ze begonnen of een luidruchtig geschreeuw, begeleid door het getoeter op een hoorn, deed haar speer opspringen. Gabons tegen de deur verkondigde dat een carnavals troep binnen wilde. Wie is daar?' Een schaterend gelach antwoordde. Op het lawaai was Prati boven aan de trap ver schenen en riep naar beneden: Je doet voor niemand open dan voor Paolo, Mancecca! ' Deze had haar mond tegen het sleutelgat en riep: Is Paola daar?" »?!*, Ja> ]'*?" schreeuwde men van buiten. Mancecca opende de deur op een kier. Maar dadelijk werd ze wagenwijd opengedrukt en de schijnbaar dronken maskers, fantastisch uitgudost, zwaaiden naar binnen. Eerst een harlekijn, die er in zijn nauwsluitend pakje met schrille kleuren, houlen degen en koddige steek, bijna chic uitzag. Dan oea dwaas opgedirkte domino met grooten, ei inder vormigen hoed op het hoofd en een z waren stok in de hand. Geholpen door een grooten, in het zwart gekleeden monnik, sleepte ij «eii Pierrot voort, die in een lijn wit pak gehuld was en het gebruik van ZIJD beeuen verleerd scheen te zij c. Jongen, jongen, Pierrot, wat beu jij vanavond ver weg!" Met deze woorden trok de monnik een stoel naar voren en het tweetal zette den slapende, eenigszins in de schaduw, neer. Daarna zetten ze hun lantaarns op de tafel. Met een koddig-eomaiandeerenci air bad Van 't Wondere Leven, door NINE MINNEMA, Meindert Boogaerdt Jun, Zeist, 1910. Wel wonderlijk dit leven, gelijk het zich uit dcor" deze schrijfsel van orerigecs Echalk-aUitereerenden naam heen. Een theetcphucli leven, zou men zeggen, als het niet te vermetel klinkt zich zoo besii&t 'uit te laten over een boek, waarvan alles vaag i?, behalve papier en omslag, die zeer fraai zijn, UQ coin de la natuie, vua a travers un temperament... théosophique, heeft Zola gezegd, en dan komt er wat raars,-dat ver zeker ik u. Doch als bijdrage tot de kennis van het theosophisch zielebestel van misfcaien velen onzer medemenschen ook aller merkwaardigst. Luister maar hoe 't hier toegaat. Ik zal het eerlijk pogen te vertelen, zonder toegeven aan oen wel heel prikkelende neiging om de abak belachelijk te maken. Een botètne achtigartiste.een beeldhouwer, vindt 's avonds een vretmd, zigeunerachtig kind op zijn stoep, houdt het bij zich en voedt het op, zoo goed en zoo kwaad dit gaan wil. Natuurlijk wordt bij later op het aankomende meisje verliefd, maar dit wil niets van hem weten en loopt weg om een eigen kunstleven te beginnen. Zij heeft veel talent en reeds succes en gaat wonen in een huipje aan de zee, om het leven si'te wachten. Op een nacht boetseert zij, haast onbewust, een meesterlijk figuur: de beeltenis van Hem, die komen zal. Ka hij kwam", wieng beeld het was... en toch niet geheel wa?. Zij beminnen elkaar onmiddelijk en zonder ijdele plichtplegingen en toch is het niet geheel de echte" liefde. Er kwam een dag dat hij ging en dat zij hem niet terughield." Waar om? Ik zou 't niet weten te zeggen, msar zeker was 't met omdat hij getrouwd was en een kind had. Alleen gebleven, schreef zij, die Hanna- Born heette, aan haar ouden beschermer te koaien, blijkbaar om samen het fcicdje op te passen, dat geboren stond te worden. Da beeldhouwer kwam en aan vaardde zijn taak. Hij hield spoedig meer van het kind dan de moeder en 't kind, een meitje, hield ook meer van tem. Vóór het tot een berceande vioolvirtuose was opge groeid, die alleen op knnstreizen ging, had baar moeder nog eens den vader teruggezien... in zijn laatste oogenblikker. Ia het huis waar hij woonde, trof zij ook een blonde jonge vrouw en een mooi knaaf je, Barnard. Het waren blijkbaar zijn echtgtnoote en kind, maar ,,bij:' zag slechts naar haar". Later, op 't kerkhof, was 't winderig. Hanna Barn gaat dan teiug caar het huisje aan de zee, en haar dochter, na jaren volgroeid, bericht we'dra dat zij een vjijar gevonden heeft, als men het zoo plat mag ultdrukfeor. Helaas l die galant blijkt... haar ba'fbroeder, de reeds genoemde Bernard, zoodat van echteliefda nu geen spraak nner zijn kon. EQ wijl een ongeiak zelden alleen komt, blijken eeneklags 's meisjes moeder, Hanna Born, en 's meisjes ex-7rijer, Bernard, in heftige liefde tot elkaar ontbrand. Dit nu was niet zoo vreemd als het schijnt Da jonge Bercard had zich altijd de schoone dame herinnerd, die hem eens als knaapje gekust had. Zij was zijn ideaai" geworden, dat hij voortaan zocht, waarvoor hij zich rein hicli" en van hetwelk hij ten slotte de veiflluwde werkelijkheid meende te Binden in het blonde vioolspelende meisje. Zocdra hij echter baar moeder ziet, weet hij, dat deze het is, die hem als lichtende ster voorzBeefde reeds in de prilte zijner jeugd. Natuurlijk gaat het blonde vioolmeifje nu dood, aan een dubbelgebroken hart en wordt begraven in baar laatste witte kleedje.... in 't zwarte kistje met blauwe wol gevosrl net als 't kistje van 't kleine viooltje" (bl. 9d). Maar da moeder gaat jui chend een nieuw liefdeleven tegemoet met Bernard I!sen, die veel mesr op de eens gemaakte buste gelijkt, dan zijn vader Wiiliam ooit deed. De Zee ruischte 't lied van de goddelijke macht, die alles vereent in n band van liefje. Maar Hanna Born verstond Liet dien zang ze was nog te veel van de aarde.. .." Lang ecbter zou ze niet meer van de aarde zijn. Zij stierf in het kraambed, waaruit een jongske, Hans, tot aanzijn kwam en haar man, Bsrnard, werd krankzinnig van smart. In het gesticht, waar men hem gebracht had, werd hij vaak bezocht door zijn zoontje en een jonge vrouw, die Ella heette en vroeger zijn buurmeisje was. Hiermee is dan de geschiedenis van Hanna Born niet onredelijk ten einde en he ginnen de lotgevallen van dien jongen man, Harlekijn het drijven aangezien en wendde zich tot Mancecca. die als aan den grond genageld stond. Bij Beëlzebub, Zia, wou je ons voor de deur laten sterven !'' Wou je in zoo'n weer het huis gesloten houden voor arme boetelingen?" voegde de monnik er bij. Boetelingen?" stamelde de huishoudster, en zich tot Prati keerende: Sigcor ..." Maar met een elegante beweging en een diepe buiging sneed Harlekijn haar den weg af. Kom, niet bang zijn!" Onder het luide gelach kwam Prati naar beneden. A.b," klampte Harekijn hem aan- Signor della Cbrba, uw huishoudster is bang. Laat ze maar gerust zijn! 't Is vandaag carna^alsdinsdag en wij zijn vroolijke broeder?. Vriend Pierrot die daar zit is de schrijver Fiodoro. Waarachtig, hij snorkt niet, al ia hij ook in hooger sferen! Prins Carnaval heeft hem dorstig gemaakt.... Wat ons betreft, wij komen regelrecht uit de hel, Mancecca! Pas op!" Dio mio!" mompelde Mancecca,' terwijl de beide andere gemaskerden een daverend gelach aanhieven. Wat is dat?" zeide Prati, naderbijgekomen, tot Mancecca. Is Paolo er niet bij ? ... Sanguo di me! dat zal je me betalen, vrouw!'1 Ga zitten, signor della Oorba l" riep de domino. Wat een genoegen voor ons, uwe gasten te mogen zijn! Ganeer u niet, doe net als wij! Wij zijn ook vroolijk!'' Met een buiging hernam Hariekijn het woord: We zijn vrienden van u, signor, al wonen we rdet hier, en al kent u ons nieh Prins Carnaval houdt vun dwaasheden!' Bn wij van uwen wijn l' voegde da domino er luid lachend bij, waarop Harlekijn liet volgen: Die in het heele land geroemd wordt i" Signor della Cotba begon zich al een beetje meer op zijn gemak te gevoelen. Kom, kom." zei hij toegevend Ka <lie even beroemd is alj uw moed, sigcor!" vleide Har lekijn, Nu was het ijs gebroken bij den oude. Jullie zijn vroolijke klanten. Per Bacoho, we zullen samen klinken, ai houden jullie Bernard sen. Wij leeren, hoe hij, weer tot verstand gekomen, zich genoopt voelt de jonge vrouw, Ella, die intusechen zoowel voor zijn zoontje als voor zijn verpleging zorgde, zijn hart en hand aan te bieden, uit dank baarheid, want hij bemint haar niet. En door die noodlottige omstandigheid raakt hij totaal op den verkeerden weg Immers door Ella wordt enkel zijn passie" opgewekt, dewelke eenmaal wakker, niet meer te stillen blijkt. Born gait voor zijn passie naar Berlijn en Parijs en 't helpt nog niet. Zijo. vrouw en jonge zoon zijn er niet ver van hem te haten en Han a Bom, die hetn vroeger als een roozge nevel" placht nabij te zijn, geeft er ook den brui van zoo'n vulgairen doorbrenger achterua te loopen. Ter zijner verdediging dient echter geregd, dat zijn vrouw hem niet inspireerde 'wegens gemis aan mooie ge dachten." Ten slotte komt Bern echter tot inkeer, gaat les geven als teekenmeester en werkt 's avonds aan een groote groep van zeer vreemde gestaltenis. Zijn zoon, nu ook beeld houwer geworden, begrijpt thans wat een kunstenaar toekomt en h ia t zijn vader niet meer, wekt zelfs zijn moeder op mooie ge dachten" op te roepen en steun te zoeken bij Hanna Born. En als zij dat dan gedaan krijgt, wordt alles zeer goed. Bern weet, na Ella ook mooie gedachten" heeft, soms niet meer of zij Ella dan wel Hanna Born heet en de roozge nevel trilde, heftig bewegend." Uit die verwondeilijfce combinatie van twee menechen en een roozge nevel zal dan een droomenkindje" geboren worden en zoo behoort het. Bern toch wist nu 't n zijn van alle liefde, 't was hem als was hij al niet meer van de aarde." E a heel spoedig gaat hij dan ook, als Tannbauser ontzondigd, dood en naar Hanna Born toe. Zie daar het Wondere Laven ... van Nine Minnema, haar ongelooflijk barokke ver beelding van ons menschenbestaan. Flodderiger, weeker, weeër idealisme" heeft gewis nooit iemand in zwak-heftige, korte, hijgende zinnetjes met veel wit er tusscaen uitgezegd. De schrijfster meent het blijkbaar schriklijk opr cht en le^t een schier koortsachtige innigheid in zoo iets mals als dit: Hans werd ziek, erg ziek. Hij lag neer, onrustig, niemand kennend. ... Bern durfde niet naar hem toe gaan, hij voelde zich schuldig in dit ook. Bern ging niet naar boven, hij duifde niet" ... enz. Elk van die onnoozele woordjes spreekt nu voor de schrijfster geheele boekdeelen, al blijven zij voor ons ook stom, zér stom. Maar wij merken toch wel de ontroering in die geëxalteerd stamelende phrasetjes, de ont roering, die eigenlijk maar opgewondenheid is en een teeken van bedenkelijke overspanning. Aldus wordt het boek tot een niet onbe langrijk pathologisch verechijnsel, al heeft ook de kunst er niets mee van doen, tot een, indien men zich er ia wil denken, mins tens onrustwekkend teeken van den zielastand, waarin allicht honderden hier te lande verkeeren. Hier is dweperij, te erger naarmate zij zachtzinniger, slapper en meer overtuigd is van het goed recht en de hoogte van haar ideaiisme. Als men naar het posi tieve gaat zoeken in dese griezelige brei, in dez?n baaierd van verzuurd koekebakkersdeeg, waar het sensueele bedenkelijk nabij het dus gewaand geestelijke staat, dan vindt men, als schaarfche vetoogjes, drijvend op een watersoepje, eerst de minachting der burger lijke verhoudingen en verbintenissen tenbate der Liefde, die 't al regeert. In haar naam is niet enkel alles geoorloofd, maar zelfs deugdzaam en moreel geboden. Maar 't moet dan ook echte Liefde zijn, waarbij, om zoo te spreken, de ideëele menech niet merkt wat de zinlijke andere doet, zoodat er enkel droomekinJjes" van komen. Anders wordt het pisiie, die den rnensch zinken" doer. Verder is een kunstenaar iemand, die door de Liefde geïnspireerd moet worden, maar onder dien invloed dan ook subiet (sonder voorafgaande overdenking of schikking) mees terwerken schept. Ten laatste blijkt dan nog dat onze dooden" bijna voortdurend, als wij maar braaf blijven, met en om ons zijn, soms als roozge nevel', maar ook vtak zoo maar in de duidelijkheid van het gevoel en dat men niet tegen iemands graf mag echoppen, ook al weet men den geest van de overledene er niet in. Dat op deze wijze, als de dooden ons bij tijden inspireeren, ons hun kracht geven en er tamelijk dwaze manieren op na." Bravo! bravo l" riepen de gemaskerden. Zij zijn dronken, eignor," sprak Harlekijn bijna vertrouwelijk tot Prati. Ea naar den domino wijzend: Die heeft er een vroolijke bui door gekregen. Hij is zoo leuk, je zou er haast om huiler. Onze moinik hesffc integendeel somberen wijn gedronken. Hij zeurt over niets anders dan over de ver dorvenheid der wereld en prevelt maar voort durend zijn De Profuridis. Ea bij, die goede Pierrot is eigenlijk nog het verstandigst. Die gaat tenminste slapen ... en hij snorkt niet eens." Op dit oogenbük schreeuwde de domino den slapende in het oor: Hé! moet je niet eens wat drinken ? Hé, Tiodoro ! ... Zullen we hom eens wakker schudden ?" Hou op, Domino ! Laat dat arme ventje toch rustig slapen l" zei Harlekijn en ging voort tot Prati: 't Is Tiodoro, de schrijver. Hij is op 't oogenbiik in de andere wereld Hij droomt, signor!... Is dat niet een leuke grap ? Ean leuke, kleine grap?... Die stomme lingen hadden hem eigenlijk niet dronken moeten maken. De jongen kan er niet tegen l" Hij heeft op onze gezondheid gedronken !' schreeuwde de domino met schorre stem. Men moet iets kunnen verdragen. Thuis zou hij op zijn falie hebben gekregen I Daarom von len we maar beter, hem mee te nemen !' Midden onder het gelach dat op deze woorden volgde, klonk somber de grem van den monnik: Hein mee te nemen... voor de groate reis !" Voor dt groote reis ?" vroeg Prati ontsteld. O ja, de monnik heeft somberen wijn ge dronken." Neen," hernam Je monnik, de wijn was rood ... rood !" Die eerwaarde van jullie is aardig op weg, Pierrot na ie doen," schertste Pra;i, Ie glazen vullend, die Mancecea had klaargezet. En nu, broeders," wendde Harlekijn zich tot zijn luidruchtige makkers, leve signor della Corba en Prins C«na7al! La re het jolige leven l Laat ons drinken op...."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl