De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 5 februari pagina 6

5 februari 1911 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

f. DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1754 Francis Oalton. Wanneer men de Engelsche en de Duitsche wetenschap zou willen verge lijken, zou men Galton gevoegelijk als het mooie type van den Engelschen vorscher beschouwen kunnen: onafhan kelijk, oorspronkelijk, veelzijdig, niet schoolsch, yoornaam bovenal. Evenals Charles Dar win een afstammeling van den beroemden Erasmus Dar win, bezat hij in hooge mate het geheele complex van de zeldzame gaven, die den echten vorscher naken. Den aanleg tot waar nemen en verschillen zien ontwikkelde hij, evenals zijn groote bloedverwant, door lange reizen, voornamelijk in ZuidAfrika. Zijn Narrative of an Explorer llllllltlllllllltliilliillllllllluillHilllllllllllllllllllilMxilllliiniliilllllllllli Een en ander over zalmvisscherfl op onze rivieren. II. Wat zijn van dit alles de oor zaken. Yeel is er reeds over geschreven, verschillende meeningen zijn hieromtrent geuit, vaak lijnrecht tegen elkaar indruischend. Laat ons nagaan wat hier over reeds is gepubliceerd. Het jaar 1890 was voor de zalmvangst een buiten gewoon ongunstig jaar. Da Engelsche hoofdinspecteur Barrington verkondigde toen als zijn meening dat het verschijn sel niet blijvend zou zijn en schreef de achteruitgang in 1890 toe aan de buiten gewone Iroogte van 1889, toen z. i. veel jonge zalmen waren teloorgegaan. Ojk in ons land bracht de schaarschte van 1890 de pennen in beweging. Op de Macks, zalmkweeker te Arnhem, richtte zich in dit jaar met een adres tot de regeering, waarin hq betoogde dat de jonge zalmen in den Rijn werden opge geten door roofrisschen en had vooral net oog op de snoekbaars, een smakelijke vischsoort. die met succes in den Rijn gepoot was. Behalve deze snoekbaars noemde hij nog 5 soorten op, die groote verwoestingen zouden aanrichten onder de jonge zalmpjes. Deze bewering werd, wat de snoekbaars betreft, gelogenstraft door Dr. Hoek «p een in Duitschland gehouden congres over zalmaangelegenheden. Zes van elders toegevperde snoek baarzen werden ter vergadering gebracht en daar geopend en men vond in de maag geen overblijfsels van jonge zalmpjes. Alleen vischjes van geringere af meting trof men aan in de voedselresten. De Heer Op de Macks nam toen een proef in de vijvers van zijn kweekerij. Hij stelde snoekbaars in de gelegenheid jonge zalm te verslinden en de uitkomst stelde hem in het gelijk. Almede ten gevolge van deze publikatie is het pooten van snoekbaars in den Rijn dan ook gestaakt. Dr. Hoek meende dat de ge wone snoek, die ook in den Rijn voor komt, groote schade aanricht onder de zalmpjes alsmede de oude zalmen. In 1895 verscheen een geruchtmakende brochure over de vermindering van de elft, met de zalm tot de edelste rivier bewoners behoorende. Het was een rap port over de ankerknilvisscherij in het Haringvliet, uitgebracht door de Hoeren J. C. Kersbergen en G. A. ten Houten. Deze betren brachten in November van dat jaar eei onverwacht bezoek aan genoemde visscherijen en noodigden den heer Hoek uit dien tocht mee te maken, waaraan deze voldeed. Aangekomen op de plaats, waar 7 schokkers hun kuilen verankerd hadden, woonden ze de vangst bij. In n kuil werden 2000 jonge elftjes, z.g.n. plasjes, aangetroffen, Zij kochten die plasjes van den visscher en kwamen met hem overeen, om gedurende eenige dagen zijn vangst tegen ruime vergoeding naar het Kralingsohe Veer te zenden. Na n verzending hield de visscher hiermee op, waarschijnlijk daartoe door derden aangespoord. Genoemde heeren lieten het hier evenwel niet bij. Zij contracteerden met een anderen kuilvisscher om tegen betaling van 7 5 gulden gedurende een week uitsluitend voor hen te visschen en de vangst te zenden naar de markt te Kralingsche Veer. Het resul taat hiervan was, dat gedurende die week rui» 18,000 jonge elftjes werden ge vangen. Neemt men nu in aanmerking dat op''die plaats 7 schokkers lagen te visschen dan komt men tot een vangst van 130,000 jonge elftjes in n week. Welk een slachting gedurende een groot deel van het jaar, dat deze visscherij geopend is. Bovendien werd er door de visschers gedurende den verboden tij d kal m doorgevischt. De publicatie van dit rap port liet niet na groote ontroering te wekken in kringen die bij de visscherij geïnteresseerd zijn. De meening vond in Tropioal South Africa", van 1853 vormt nu nog een zeer belangwekkend reisverhaal (nieuw uitgegeven in 1889). Hoe goed en praktisch hu wiet waar te nemen, bewijst ook zijn Art of Travel", 1855, en zijn MeteorographicaorMethods of Mapping the Weather", 1863; allerlei vernuftige manieren om het weder graphisch voor t« stellen deelt hij hierin mede; in hetzelfde jaar stelde hij de theorie der anti-ovclonen op. Waarlijk ingenieus was ook zijne veel later voorgestelde methode om eventueel met de bewoners van Mars te correspondeeren. In alles blijkt die eigenschap, die hem boven alle anthrppplogen verheft, de groote ingenieusiteit en inventiviteit, zijn vernuft in het uitvinden van allerlei manieren en wegen om het onderzoek nauwkeuriger te maken en verder te brengen. En juist hieraan heeft de studie van den mensch ook op het oogenblik de meeste behoefte! Veelzijdig, inventief en origineel toont Galton zich niet minder op zijn eigenlijk gebied, de Anthropologie in den ruimsten zin, vooral niet beperkt tot Craniometrie, dus het onderzoek van de verscheidenheden in het menschdom. Niet de ver schillen door ras en volk veroorzaakt, onderzocht hij, maar die tusschem de individuen, te danken in de eerste plaats aan verschillende erfelijkheid. Hij be perkte zich hierbij geenszins tot de lichamelijke trekken, maar onderzocht eveneens de geestelijke verschillen tusschen de menschen, die in den allerlaatsten tijd van eene andere zij de uit, door de Karakterologie of Concrete Psycho logie bestudeerd worden. Het centrum van Galton's vorschwerk was het onder zoek van al die verschillen en vooral IIIIIUIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIII1IMIIIHMIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIII gereedelijk ingang, dat niet alleen milHoenen naar zee trekkende jonge elftjes in de kuilen gevangen werden, maar dat ook scharen jonge zalmpjes het zelfde lot troffen en dat allén om aan een 42 tal ankerkuilvisschers een karig be staan te verschaffen. Wat baatte het dan of men schatten ten koste legde aan de kunstmatige vischteelt, als de jonge vischjes bij millioenen op weg naar zee werden gevangen. Tengevolge van deze brochure werd een adres naar de Tweede Kamer ge zonden, waarin ten sterkste werd aanfedrongen op geleidelijke vermindering er ankerkuil visscher ij en door afloopende pachtcontracten niet meer te vernieuwen. Het waren vooral de heeren Kolkman en Arie Smit die bij dan toenmaligen Minister van Financiën Sprenger van Eyk ten sterkste aandrongen op in williging van den in het adres tot uiting gekomen wensen. . De minister/ hoe wel een nader onderzoek toezeggende, meende te moeten betwijfelen of de in de ankerkuilen gevangen viscbjes wel plasjes geweest waren. Hij beriep zich op zijn adviseur dr. Hoek, die in dezen niet overtuigd was en die geloofde dat bij een nader onderzoek gebleken zou zijn dat de gevangen viscbjes kleine fintjes waren, een minderwaardige visch soort. Ook was de in het adres voor komende bewering dat de onverkoopbare doodgedrukte vischjes uit de kuilen als waardeloos over boord werden geworpen niet waar. De visschers gebruikten die als aas in kubben en korven. Bovendien lagen de ankerkuilen in het Haringvliet, overeenkomstig de bepalingen van het contract 50 M. van elkaar verwijderd, wat een voldoende waarborg opleverde tegen doodvisschen". Gevaarlijker achtte de minister de ankerkuilvisscherij uitge oefend buiten een denkbeeldige lijn die de torens van Roekanje em Gperee verbindt. Hier toch was de visscherij aan f een enkele bepaling gebonden en waren e kuilen vlak naast elkaar gelegen. Hiermede was het debat in de Kamer afgeloopen. Vruchteloos is het niet ge weest; want de aandacht van broedere kringen was nu op de zaak gevestigd en vond in 1906 uiting in de instelling van een commissie van onderzoek. Maken wij alleen nog maar melding van de woorden van dr. Hoek, waarmee deze te verstaan gaf, dat de aktie, opgezet tegen de ankerkuilvisschers eigenlijk in den grond der zaak een strijd was tusschen het groot- en het kleinbedrijf. Altijd, als de zalmvangst niet naar wensch ging dan had, volgens de geïnteresseer den bij de groote zalmzegenvisscherijen, de ander daarvan de schuld, zonder te bedenken dat eigenlijk alle visscherij voor de vischstand nadeelig genoemd moet worden. Ook de groote visscherijen waren niet vrij van schuld. Ten bewijze hiervan strekke, volgens dr. Hoek, dat in het najaar van 1895 aan de markt te Kralingsche Veer 1108 zalmen kwamen, waarvan een ^60 tal rijp was voor de voortplanting. Neemt men nu aan, dat de helft wijfjes waren en wetende dat elk wijfje ongeveer 5000 eieren bij zich had, dan begrijpt men dat de schade, hier te weeg gebracht aan den vischstand niet onderschat moet worden. Temeer is dit te betreuren wijl die hom- en kuitziek?-? zalmen voor de voeding geen groote waarde hebben. Daar, waar particuliere maatschappijen, als de Mpij. Nassau la Lecque, de Merode ea de Volharding het visch water in eigen dom hebben, is de ankerkuilvisscherij verboden. Ze komt alleen voor in de rijkswateren waar zij op gezette tijden wordt verpacht. In 1894 bedroeg die pachtsom 10848 gulden. Vermelding ver dient nog dat van l April tot 15 Juni niet met de kuilen gevischt mag worden, zijnde de tijd dat de jonge zalm naar zee trekt Er werd in het rapport van van de erfelijkheid aller menschelijke eigenschappen als hunne oorzaak. Drie groote werken, op omslachtige onderzoekingen van jaren gebaseerd, wijdde hg hieraan. In 1869 verscheen zjjn beroemd boek Hereditary Genius, an Inquiry into its Laws and Conseuences", in 1874 Eaglish Men of icience, their Nature and Nurture", in 89 Natural Inheritance". In 83 publi ceerde hij een bundel opstellen van rijken inhoud en zeer verschillenden aard: Inquiries into Human Faculty and its Development", herdrukt in 1909 in Erery Mans Library; het zijn de toepassingen van zijne geestige denk beelden op allerlei gebied; wie een enkel boek van hem wil lezen, leze dit. Galton maakte zich buitengewoon ver dienstelijk door niet alleen de erfelijk heid der geestelijke eigenschappen te betoogen, wat voor hem al vele anderen, vooral Lucas gedaan hadden, maar door de wetten dier erfelijkheid, de regel matigheden, die zich in haar vertoonen, op te sporen. De methoden, die hij bij dit onderzoek toepaste, waren zuiver wetenschappelijk, d.w.z. zoo objectief en eerlijk mogelijk. Natuurlijk kunnen en moeten zij verbeterd worden, maar Galton bereikte toch reeds veel met hen en alle latere vorschers kunnen van hem leeren en zich door hem laten anregen". Zijn fout bij al zijne scherpzinnige onder zoekingen over p*sychische erfelijkheid was echter de onvoldoende psychologische analyse, door deze wel en vernuftig tpetepassen werd zijn werk in belangrijke mate aangevuld door de heeren Heymans en Wiersma van onze Groningsche Hoogeschool 1). de heeren Kersbergen en ten Houten, over geklaagd dat deze nuttige bepaling zeer slecht werd uitgevoerd en de visschers maar net deden of er geen verbod bestond. Nog andere vernielers van visch zijn de zeehonden. Voor 1895 betaalde de regeering 2 a 3000 gulden per jaar aan premie's voor het dooden dezer zeedieren. Op aandringen van de heeren Kolkman en Smit zijn de premie's weer ingesteld, nadat zij gedurende korten tijd inge trokken waren geweest. Aan het slot van onze beschouwingen gekomen rest ons nog wat dieper in te gaan op de hierboven reeds een enkele maal genoemde kunstmatige zal m t eelt. De eer van de ontdekking komt toe aan de Fransche forellenvisschers Remy en Gehin. Zij verbeterden in 1842 hun ont volkte forellenvijvers in de Vogezen door kunstmatige bevruchting der eieren. Nu volgde weldra op aandrang van keizer Napoleon III de oprichting van het Etablissement de Pisciculture" te Huningen, waar proeven werden genomen met andere vischsoorten o.a. de zalm. Deze proeven slaagden wonderwel. Het bericht van deze merkwaardige ontdek king ging spoedig over de grenzen van Frankrijk en ook in ons land met zijn talrijke rivieren werd er een levendige belangstelling voor gewekt. In 1853 benoemde* koning Willem III een commissie, die onderzoeken moest hoe de kunstmatige vischteelt dienstbaar kon gemaakt worden aan den vischrijkdom onzer rivieren. Van de hand dezer commissie verscheen een handleiding tot vermenigvuldiging van visschen." Tot zoo ver strekte zich de bemoeing der regeering, die aan particulieren overliet deze wenken om te zetten in daden. Zonderling genoeg was de heer H. de Pont, suikerbakker te Amsterdam de eerste Nederlander die kleine zalmpjes, betrokken uit het Etablis sement te Huningen, in met duinwater gevulde bakken groot bracht. Op verzoek van het genootschap NaturaArtis Magistra bracht de heer de Bont zijn liefhebberij over naar deze inrichting en van dat oogenblik af kon het publiek kennis maken met een kunstmatige zalmkweekerij. Deze kwee kerij was echter uit den aard van den aanleg meer een curiositeit dan een ernsige poging tot vergrooting van den vischrijkdoM onzer rivieren. In 1873 werd door den heer Op de Macks met behulp van regeeringssubsidie een vischkweekerij ingericht op de uiterwaarden van het kasteel Bilioen bij Velp. Op de markten te Ammerstol en te Kralingsche Veer werden kuitrijpe zalmen aangekocht, dan in de vijvers van Bilioen tot kuitschieten gebracht, waarna de eieren met homvocht kunstmaiig werden bevrucht. Deze kwee kerij is teloor gegaan, omdat de regeering al spoedig haar subsidie weigerde. Dit kwam omdat de meening veld won, dat a'leen jonge zalmpjes losgelaten op de bovenrivieren daar alleen de natuurlijke voorwaarden konden vinden voor hun groei. De zalm paarde immers ook niet binnen onze grenzen en men kwam tot het inzicht dat het loslaten van jonge zalmen op onze rivieren niet overeen kwam met de levenswijze van deze visschea. Tegenwoordig bepaalt de regeerine zich tot de jaarlijksche uitgave van 12000 gulden waarvoor jonge zalmpjes, grootgebracht in Duitsche kweekerijen, worden aangekocht en onder toezicht losgelaten. Van 1891 tot 1909 zijn op deze wijze 35 millioen jonge zalmen op kosten van den Nederlaodschen staat in den Rijn gepoot. Deze poting heeft plaats in ver schillende zijrivieren en beeken o. a. in de Prum, de Sauer en de Salmbach. In zoo'n kweekerij worden de jonge vischjes in de eerste 6 weken af en toe gevoed met rundermilt om aan de kunst matige voeding te wennen. Daarna, als de dooierzak verdwenen is en de zalmpjes zelf hun voedsel moeten zoeken heeft de voeding geregeld 4 a 5 maal daags plaats. De beteekenis van dit deel van Galtons werk is bizonder groot, ook voor de sociale wetenschap, en voor onze diepste opvatting van de menschen en dus van de maatschappij en voor ons inzicht in de voorwaarden van hare ontwikkeling en de erkentenis van hare kwalen. Tot op onzen tijd toe was men in den dollen waan bevangen, dat de menschen ongeveer gelijk van aanleg en gelijkwaardig waren. Ten minste op dezen grondslag redeneerde men in ge schrifte en politiseerde men. In het private leven wist ieder natuurlijk beter. Bij de keuze van een vrouw, van een vak voor den zoon, van ondergeschikten, hield zelfs een kwartwijze al nauwkeurig reke ning met de aanlegverschillen en geloof den alleen de heel naieven aan politieke gelijkheidsleuzen en aan opvoedingsillu sies. Het nuchter eigenbelang maakte dan hun oogen heel wijd open. De theorie en de openbare toepassing bleven echter dom. Galton behoorde tot de eersten, die de menschen natuurwetenschappelijk of beter objectief, onbevangen, zonder theorie of dogma, bekeken. Daarom troffen hem de enorme verschillen in aangeboren, nooit afteschudden aanleg tusschen de men schen, ook van n volk, en moest hij de hoofdoorzaak van dit alles overheerschende verschijnsel in de wetten der erfelijkheid zoeken. Hij plaatste de kroon op zijn eigen levenswerk door naar de toe passing van deze in zichten te s :rey en. Hij deed dit in zijn uitmuntende studies over Eugenics", verschenen met de discussie door tal van europeesche geleerden in de Sociological Papers" van 1904 en 5. Wanneer de geërfde aanleg bovenal over Van uit de eieren gekomen viscbjes blijft gemiddeld 14 pCt. in 't leven. Vóór de loslating worden enkele exemplaren aan de vetvin geknipt en daarna gaan ze op hoop van zegen hun eigen weg. En wat is nu het resultaat van deze massale poting van jonge viach. Be moedigend is het tot nog toe niet. In 1907 kwamen aan de markt te Kralingsche Veer 3 stuks zalmen met geknipte vetvin; een bewijs van de mogelijkheid langs kunstmatigen weg zalm in de rivieren te brengen. Maar de vangst neemt niet toe, integendeel! , en de vraag rijst, waar tlijyendiemillioenen jonge zalmpjes. Die vraag te beantwoorden en [afdoende maatregelen aan te geven tot opheffing uit den staat van verval, waarin onze zalmvisscherij verkeert, is de taak van de in 1906 in gestelde regeringscommissie. Laat ons hopen dat zij er in moge slagen den j uisten weg tot verbetering aan te wijzen opdat de zalm eenmaal verschijne op den disoh van den gewonen burgerman, die, om te eindigen met onze stadsbe schrijver van Beverwijk daar tegenswoordig geen noot af hebben." Ook het belang van honderden riviervisachers is betrokken bij de oplossing dezer moeilijke kwestie. M. NEVEN. Romeo CQ Julia bjj de Hagespfc Men is, b|j een voorstelling van 's heeren Yerkade's tooneelgezelschap, nooit in de allereerste plaats verrukt over het spel op zich zelf. Geen enkele dezer Hagespelers zou u, b|j de vertooning van een draak", door suggestieve gebaren, door bekorende stem of meesleepende zegging, kortom door geniaal spel doen vergeten welk minderwaardig drama ge bijwoondet. Men gaat Bouwmeester zien om hem-zei ven; men waagt een avond aan T r i l b y om van RoyAards' spel te genieten. Miar zulke ras-echte kunstenaars van het vooitrefiely'k acteeren heeft het gezelschap der Hagespelers ons nog niet getoond. Zelfs geen goed-geschoolde eerste talenten, zooals andere troepen ze bezitten, zyn tot heden onder hen ontdekt. Doch dit kan nog een maal gebeuren; want er wordt met toege negenheid en jjver door deze jonge mannen en vrouwen gewerkt, en al vinden hier de echte smullers van het tooneelspel niet veel van hun gading, toch geven de Hageepelers iets bijzonders, dat men by de vertooningen van andere gezelschappen niet, of slechts zelden en gedeeltelijk, aantreft. Dit is het besef, hoe de schoonheid eener dramatische vertooning niet alleen uit het spel tot ons mag komen. En dit besef moet uit de wijze, waarop Eduard Verkade de regie en mise-en-scène van Eomeo en J n l i a heeft geleid, eindelijk toch wel sterker tot het pnbliek doordringen. De jonge ondernemende regisseur had zich reeds verdienstelijk gemaakt door het geven van t vee Shakespeare-drama's, H a m l e t en Macbetb, voorwaar zware taken, waar van de laatste, helaas, niet bjj zonder geslaagd kon beeten. En toch moet het, dankt mij, in Verkade geprezen worden, dat bij de enorme moei lijkheden dier opvoeringen aandorst. Het publiek komt er nader door tot enkele groote kunstwerken; het ziet drama's die het dra matische" in wezen en vorm op de zeld zaamste wijze vereenigen. Want het moge goed zijn, de werken van Shakespeare te lezen, ze zyn ten slotte toch door den legendarischen dichter geschreven om ver toond en aanschouwd te worden. Ea hierbij heeft de leidende régiseur een schoone gelegenheid, om zijne eenigszins revolutipnnaire denkbeelden over tooneelinrichting tot werkelijkheid te maken, en zeker op hel derder wyze dan in 't een-of ander coqiet oi tendentieus modern stukje. Het goede dat Verkade's Hamlet opvoe ring reeds in eerste sporen gaf, vinden w|j in de vertooning van Eomeo en J u l i a tot bewonderenswaarde schoonheid volgroeid terug. De wel wat al te groote een vond, bijna armoede, dier vroegere decors mist men hier; voornaam, ryk en harmonisch doen zich tafereel na tafereel aan ons voor. De kleuren der spaarzaam, zonder overbodige aardigheden, streng decoratief beschilderde schermen, het fraaie achterdoek, de bijzonder de waarde en de vermogens van de menschen beslist, spreekt het van zelf, dat de waarde van een volk, van een ras, ja de waarde van het menschdom door het procent van goed aangelegden, goed geborenen uit goede ouders, door zijn rijkdom aan Eugenics" bepaald wordt, en dat er dus geen belangrijker werk voor den vorscher is dan de voor waarden van hunne vermindering resp. vermeerdering te onderzoeken, en voor den werkelijken philantroop en staats man (ik bedoel niet den Kameracrobaat) geen groot-zeker taak dan praktische middelen tot toepassing van deze inzich ten te bedenken. Aan deze bij uitstek dringende taak wijdde Galton het laatste deel van zijn mooi besteed leven. Ten slotte stichtte hij het Francis Galton Laboratory for National Eugenics" aan de University of London, nu onder directie van den vruchtbaren Karl Pearson. Aan heel wat werk van de naaste en verdere toekomst heeft Francis Galton de wegen gewezen. 2. 2. '11. 8. K. STEINMETZ. 1) Alle critici blijken nu juist niet in staat te zy'n de verbetering te waardeeren: sommigen verbieden op hoogen toon de psychologische analyse, zy meenen, wat naïef, dat wie de draden van het weefsel aanwijst, deze nu ook voor het weefsel zelf moet honden, met andere woorden, dat de analyst zij a eigen analyse niet begrijpt; wat voor hen geldt, imputeeren zy' hem: het oude liedje, onkunde en onbenul die tot kritiek inspireeren. Verg in de laatste afl. van De Samenleving de bespreking van Heymans' Psychologie der Franen" door den redacteur. IIIIHIIIIIIIHIIIIIIIIIMHIIinilllllllllllllllllll schoone costuums, dit alles schonk een af wisselende en voortdurend bekorende pracht. Op zeer praktische wijze heeft de heer Verkade het probleem der veelheid-van-plaats opgelost. Het tooneel heeft drie plans; het voorplan wordt nu-en dan afgesloten door rustige effen-grijze achter-gordijnen. Het middenplan, het voornaamste der drie, is begrensd door het vaste decor van drie poorten: » groote in 't midden, een kleine rechts met vensternis, en een portiek met op zuiltjes rustend balcon links. Het derde plan bevindt zich achter de groote middenpoort, welke aan weerszijden, ter korte aanduiding van het dramatisch gegeven, de beeltenissen draagt van Romeo en Julia. Het balcon doet nu eens dienst als binnen-uitboow van een zaal, dan weer als buiten-uitbouw, wanneer het middenplan een straat of tuin voorstelt. Merkwaardig was het voorzeker, hoe ge makkelijk de verbeelding zich aan deze dingen aanpaste; hoe vanzelf, door het vertoonde spel, deze representeerende, niet-natnralistische decors de gedachte opwekten aan de bij het spel behoorende omgeving. Toen men het schoone tafereel der danser, den zag, op hel feest bij de Capulets, stonden de muzi kanten op het baicon. En later, in de be roemde nacht-scène, de verrukkelijke tweespraak tusschen de beide gelieven, boog het meisje zich over de balustrade. In het derde tooneel van het laatste bedrijf waren hekken geplaatst in de groote poort van ket rechtsche zypoortje en had de heer Verkade aldus op voortreffelijke wijze den indruk weten te geien van een ruimen voornamen grafkelder. Het lijkt mij niet noodzakelijk verder in détails deze opvoering te bespreken, die een grooten vooruitgang bewjjst en een onbe twiste overwinning is voor den regisseur Ver kade. Geen enkeleder spelers was hinderlijk; en bij hoe weinig tooneelvertooningen kan men dit getuigen. Integendeel, ik zeide het straks reed;, er werd met aandaehtigen ernet gespeeld; en het is vooral een bijzondere voldoening dat een der beide hoofdrollen, die van Julia, op zoo onverwacht fraaie w|jze werd vervuld, hoezeer men eenige meerdere scholing van mevr. Enoy Vrede's stem en uitspraak later gaarne zal willen constateeren. Slechts dacht mij een weinig stil spel niet misplaatst b|j broeder Lanrens' mededeeling van Romeo's dood: van schrik en ontzetting, zóó te moeten ontwaken, was bij Julia niet veel merkbaar. Maar mogen waaideering en bewondering den lust tot critiek luide overstemmen l P. H. VAN MOEBKEKKBN Jr. VerziiEliiür.EsserinlietSteileltitMBiieüni, De leege wanden in Buasso, na de betreu renswaardige verwijdering der collectie Van Eeghen, raken weer gevuld. De zoo welkome begunstigers van een museum, door middel van belanglooi bruikleen, werken daartoe niet het minste mee. De kostelijke collectie van den schilder Nenhuya neemt daar sinds lang reeds, een kabinet in beslag, dat nu mee mag tellen onder de talrijke localen van het museum I Hoelang deze schatten in 't open baar tentoongesteld zullen blijven, weet ik niet. Maar nu is Dr. Esser, die een warme genegenheid voor kunst koestert, het voor naamste deel van z|jn collectie komen aan dragen naar het zelfde museum, met de royale toezegging zich voor den duur van zijn bruik leen te verbinden tot minstens 10 jaar. Dit is nog eens een afzienbare t|jd, waarbij de soms geopperde bezwaren voor een bruikleen aanvaarding tot een minimum worden terug gebracht. Het ruime aantal Breitner's zet zeker het grootste gewicht aan de beteekenis van deze nieuwe aanwinst b|j. Wél was er reeds een uitnemende vertegenwoordiging in Suasso met het rijke en krachtige schilderij: de Dam", ook met de diep-kleurige Laurier gracht, de tiatelenda Naaktstudie en niet te vergeten de martiale Negerbeeltenis, maar met deze belangrijke uitbreiding kunnen we wel bijzonder ingenomen z|jn, daar nu het Stedelijk Museum een aanvulling geeft van een voelbare leemte bij de representatie der voornaamste meesters uit de moierne hollandsche kunst in het Rijksmuseum. Want Breitner, al kan h|j dan a\ niet den grootste genoemd worden uit dezen tijd kring, is toch onder hen allen, wellicht de schilder van het bloedrykste temperament en den stoutsten geest. En die soms gaat neigen de belangrijke waarde van sy'n werk, als kunstuiting, te beknibbelen, toont daarmee

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl