Historisch Archief 1877-1940
f.
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1754
Francis Oalton.
Wanneer men de Engelsche en de
Duitsche wetenschap zou willen verge
lijken, zou men Galton gevoegelijk als
het mooie type van den Engelschen
vorscher beschouwen kunnen: onafhan
kelijk, oorspronkelijk, veelzijdig, niet
schoolsch, yoornaam bovenal. Evenals
Charles Dar win een afstammeling van
den beroemden Erasmus Dar win, bezat
hij in hooge mate het geheele complex
van de zeldzame gaven, die den echten
vorscher naken. Den aanleg tot waar
nemen en verschillen zien ontwikkelde
hij, evenals zijn groote bloedverwant,
door lange reizen, voornamelijk in
ZuidAfrika. Zijn Narrative of an Explorer
llllllltlllllllltliilliillllllllluillHilllllllllllllllllllilMxilllliiniliilllllllllli
Een en ander over zalmvisscherfl
op onze rivieren.
II.
Wat zijn van dit alles de oor
zaken. Yeel is er reeds over geschreven,
verschillende meeningen zijn hieromtrent
geuit, vaak lijnrecht tegen elkaar
indruischend. Laat ons nagaan wat hier
over reeds is gepubliceerd. Het jaar
1890 was voor de zalmvangst een buiten
gewoon ongunstig jaar. Da Engelsche
hoofdinspecteur Barrington verkondigde
toen als zijn meening dat het verschijn
sel niet blijvend zou zijn en schreef de
achteruitgang in 1890 toe aan de buiten
gewone Iroogte van 1889, toen z. i. veel
jonge zalmen waren teloorgegaan. Ojk
in ons land bracht de schaarschte van
1890 de pennen in beweging. Op de
Macks, zalmkweeker te Arnhem, richtte
zich in dit jaar met een adres tot de
regeering, waarin hq betoogde dat de
jonge zalmen in den Rijn werden opge
geten door roofrisschen en had vooral
net oog op de snoekbaars, een smakelijke
vischsoort. die met succes in den Rijn
gepoot was. Behalve deze snoekbaars
noemde hij nog 5 soorten op, die groote
verwoestingen zouden aanrichten onder
de jonge zalmpjes. Deze bewering werd,
wat de snoekbaars betreft, gelogenstraft
door Dr. Hoek «p een in Duitschland
gehouden congres over
zalmaangelegenheden. Zes van elders toegevperde snoek
baarzen werden ter vergadering gebracht
en daar geopend en men vond in de
maag geen overblijfsels van jonge
zalmpjes. Alleen vischjes van geringere af
meting trof men aan in de voedselresten.
De Heer Op de Macks nam toen een
proef in de vijvers van zijn kweekerij.
Hij stelde snoekbaars in de gelegenheid
jonge zalm te verslinden en de uitkomst
stelde hem in het gelijk. Almede ten
gevolge van deze publikatie is het pooten
van snoekbaars in den Rijn dan ook
gestaakt. Dr. Hoek meende dat de ge
wone snoek, die ook in den Rijn voor
komt, groote schade aanricht onder de
zalmpjes alsmede de oude zalmen.
In 1895 verscheen een geruchtmakende
brochure over de vermindering van de
elft, met de zalm tot de edelste rivier
bewoners behoorende. Het was een rap
port over de ankerknilvisscherij in het
Haringvliet, uitgebracht door de Hoeren
J. C. Kersbergen en G. A. ten Houten.
Deze betren brachten in November van
dat jaar eei onverwacht bezoek aan
genoemde visscherijen en noodigden den
heer Hoek uit dien tocht mee te maken,
waaraan deze voldeed. Aangekomen op
de plaats, waar 7 schokkers hun kuilen
verankerd hadden, woonden ze de vangst
bij. In n kuil werden 2000 jonge elftjes,
z.g.n. plasjes, aangetroffen, Zij kochten
die plasjes van den visscher en kwamen
met hem overeen, om gedurende eenige
dagen zijn vangst tegen ruime vergoeding
naar het Kralingsohe Veer te zenden.
Na n verzending hield de visscher
hiermee op, waarschijnlijk daartoe door
derden aangespoord. Genoemde heeren
lieten het hier evenwel niet bij. Zij
contracteerden met een anderen
kuilvisscher om tegen betaling van 7 5 gulden
gedurende een week uitsluitend voor hen
te visschen en de vangst te zenden naar
de markt te Kralingsche Veer. Het resul
taat hiervan was, dat gedurende die week
rui» 18,000 jonge elftjes werden ge
vangen. Neemt men nu in aanmerking
dat op''die plaats 7 schokkers lagen te
visschen dan komt men tot een vangst
van 130,000 jonge elftjes in n week.
Welk een slachting gedurende een groot
deel van het jaar, dat deze visscherij
geopend is. Bovendien werd er door de
visschers gedurende den verboden tij d kal m
doorgevischt. De publicatie van dit rap
port liet niet na groote ontroering te
wekken in kringen die bij de visscherij
geïnteresseerd zijn. De meening vond
in
Tropioal South Africa", van 1853
vormt nu nog een zeer belangwekkend
reisverhaal (nieuw uitgegeven in 1889).
Hoe goed en praktisch hu wiet waar te
nemen, bewijst ook zijn Art of Travel",
1855, en zijn MeteorographicaorMethods
of Mapping the Weather", 1863; allerlei
vernuftige manieren om het weder
graphisch voor t« stellen deelt hij hierin
mede; in hetzelfde jaar stelde hij de theorie
der anti-ovclonen op. Waarlijk ingenieus
was ook zijne veel later voorgestelde
methode om eventueel met de bewoners
van Mars te correspondeeren. In alles
blijkt die eigenschap, die hem boven alle
anthrppplogen verheft, de groote
ingenieusiteit en inventiviteit, zijn vernuft
in het uitvinden van allerlei manieren
en wegen om het onderzoek nauwkeuriger
te maken en verder te brengen. En juist
hieraan heeft de studie van den mensch
ook op het oogenblik de meeste behoefte!
Veelzijdig, inventief en origineel toont
Galton zich niet minder op zijn eigenlijk
gebied, de Anthropologie in den ruimsten
zin, vooral niet beperkt tot Craniometrie,
dus het onderzoek van de
verscheidenheden in het menschdom. Niet de ver
schillen door ras en volk veroorzaakt,
onderzocht hij, maar die tusschem de
individuen, te danken in de eerste plaats
aan verschillende erfelijkheid. Hij be
perkte zich hierbij geenszins tot de
lichamelijke trekken, maar onderzocht
eveneens de geestelijke verschillen
tusschen de menschen, die in den
allerlaatsten tijd van eene andere zij de uit, door
de Karakterologie of Concrete Psycho
logie bestudeerd worden. Het centrum
van Galton's vorschwerk was het onder
zoek van al die verschillen en vooral
IIIIIUIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIII1IMIIIHMIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIII
gereedelijk ingang, dat niet alleen
milHoenen naar zee trekkende jonge elftjes
in de kuilen gevangen werden, maar
dat ook scharen jonge zalmpjes het zelfde
lot troffen en dat allén om aan een
42 tal ankerkuilvisschers een karig be
staan te verschaffen. Wat baatte het dan
of men schatten ten koste legde aan de
kunstmatige vischteelt, als de jonge
vischjes bij millioenen op weg naar zee
werden gevangen.
Tengevolge van deze brochure werd
een adres naar de Tweede Kamer ge
zonden, waarin ten sterkste werd
aanfedrongen op geleidelijke vermindering
er ankerkuil visscher ij en door afloopende
pachtcontracten niet meer te vernieuwen.
Het waren vooral de heeren Kolkman
en Arie Smit die bij dan toenmaligen
Minister van Financiën Sprenger van
Eyk ten sterkste aandrongen op in
williging van den in het adres tot uiting
gekomen wensen. . De minister/ hoe
wel een nader onderzoek toezeggende,
meende te moeten betwijfelen of de in
de ankerkuilen gevangen viscbjes wel
plasjes geweest waren. Hij beriep zich
op zijn adviseur dr. Hoek, die in dezen
niet overtuigd was en die geloofde dat
bij een nader onderzoek gebleken zou
zijn dat de gevangen viscbjes kleine
fintjes waren, een minderwaardige visch
soort. Ook was de in het adres voor
komende bewering dat de onverkoopbare
doodgedrukte vischjes uit de kuilen als
waardeloos over boord werden geworpen
niet waar. De visschers gebruikten die als
aas in kubben en korven. Bovendien
lagen de ankerkuilen in het Haringvliet,
overeenkomstig de bepalingen van het
contract 50 M. van elkaar verwijderd,
wat een voldoende waarborg opleverde
tegen doodvisschen". Gevaarlijker achtte
de minister de ankerkuilvisscherij uitge
oefend buiten een denkbeeldige lijn
die de torens van Roekanje em Gperee
verbindt. Hier toch was de visscherij aan
f een enkele bepaling gebonden en waren
e kuilen vlak naast elkaar gelegen.
Hiermede was het debat in de Kamer
afgeloopen. Vruchteloos is het niet ge
weest; want de aandacht van broedere
kringen was nu op de zaak gevestigd
en vond in 1906 uiting in de instelling
van een commissie van onderzoek. Maken
wij alleen nog maar melding van de
woorden van dr. Hoek, waarmee deze
te verstaan gaf, dat de aktie, opgezet
tegen de ankerkuilvisschers eigenlijk in
den grond der zaak een strijd was
tusschen het groot- en het kleinbedrijf.
Altijd, als de zalmvangst niet naar wensch
ging dan had, volgens de geïnteresseer
den bij de groote zalmzegenvisscherijen,
de ander daarvan de schuld, zonder te
bedenken dat eigenlijk alle visscherij
voor de vischstand nadeelig genoemd
moet worden. Ook de groote visscherijen
waren niet vrij van schuld.
Ten bewijze hiervan strekke, volgens
dr. Hoek, dat in het najaar van 1895
aan de markt te Kralingsche Veer 1108
zalmen kwamen, waarvan een ^60 tal
rijp was voor de voortplanting. Neemt
men nu aan, dat de helft wijfjes waren
en wetende dat elk wijfje ongeveer
5000 eieren bij zich had, dan begrijpt men
dat de schade, hier te weeg gebracht
aan den vischstand niet onderschat
moet worden. Temeer is dit te betreuren
wijl die hom- en kuitziek?-? zalmen voor
de voeding geen groote waarde hebben.
Daar, waar particuliere maatschappijen,
als de Mpij. Nassau la Lecque, de Merode
ea de Volharding het visch water in eigen
dom hebben, is de ankerkuilvisscherij
verboden. Ze komt alleen voor in de
rijkswateren waar zij op gezette tijden
wordt verpacht. In 1894 bedroeg die
pachtsom 10848 gulden. Vermelding ver
dient nog dat van l April tot 15 Juni
niet met de kuilen gevischt mag worden,
zijnde de tijd dat de jonge zalm naar
zee trekt Er werd in het rapport van
van de erfelijkheid aller menschelijke
eigenschappen als hunne oorzaak.
Drie groote werken, op omslachtige
onderzoekingen van jaren gebaseerd,
wijdde hg hieraan. In 1869 verscheen
zjjn beroemd boek Hereditary Genius,
an Inquiry into its Laws and
Conseuences", in 1874 Eaglish Men of
icience, their Nature and Nurture", in
89 Natural Inheritance". In 83 publi
ceerde hij een bundel opstellen van
rijken inhoud en zeer verschillenden
aard: Inquiries into Human Faculty
and its Development", herdrukt in 1909
in Erery Mans Library; het zijn de
toepassingen van zijne geestige denk
beelden op allerlei gebied; wie een
enkel boek van hem wil lezen, leze dit.
Galton maakte zich buitengewoon ver
dienstelijk door niet alleen de erfelijk
heid der geestelijke eigenschappen te
betoogen, wat voor hem al vele anderen,
vooral Lucas gedaan hadden, maar door
de wetten dier erfelijkheid, de regel
matigheden, die zich in haar vertoonen,
op te sporen. De methoden, die hij bij
dit onderzoek toepaste, waren zuiver
wetenschappelijk, d.w.z. zoo objectief en
eerlijk mogelijk. Natuurlijk kunnen en
moeten zij verbeterd worden, maar Galton
bereikte toch reeds veel met hen en alle
latere vorschers kunnen van hem leeren
en zich door hem laten anregen". Zijn
fout bij al zijne scherpzinnige onder
zoekingen over p*sychische erfelijkheid
was echter de onvoldoende psychologische
analyse, door deze wel en vernuftig
tpetepassen werd zijn werk in belangrijke
mate aangevuld door de heeren Heymans
en Wiersma van onze Groningsche
Hoogeschool 1).
de heeren Kersbergen en ten Houten,
over geklaagd dat deze nuttige bepaling
zeer slecht werd uitgevoerd en de visschers
maar net deden of er geen verbod bestond.
Nog andere vernielers van visch zijn
de zeehonden. Voor 1895 betaalde de
regeering 2 a 3000 gulden per jaar aan
premie's voor het dooden dezer zeedieren.
Op aandringen van de heeren Kolkman
en Smit zijn de premie's weer ingesteld,
nadat zij gedurende korten tijd inge
trokken waren geweest.
Aan het slot van onze beschouwingen
gekomen rest ons nog wat dieper in te
gaan op de hierboven reeds een enkele
maal genoemde kunstmatige zal m t eelt.
De eer van de ontdekking komt toe aan
de Fransche forellenvisschers Remy en
Gehin. Zij verbeterden in 1842 hun ont
volkte forellenvijvers in de Vogezen door
kunstmatige bevruchting der eieren. Nu
volgde weldra op aandrang van keizer
Napoleon III de oprichting van het
Etablissement de Pisciculture" te
Huningen, waar proeven werden genomen
met andere vischsoorten o.a. de zalm.
Deze proeven slaagden wonderwel. Het
bericht van deze merkwaardige ontdek
king ging spoedig over de grenzen van
Frankrijk en ook in ons land met zijn
talrijke rivieren werd er een levendige
belangstelling voor gewekt.
In 1853 benoemde* koning Willem III
een commissie, die onderzoeken moest
hoe de kunstmatige vischteelt dienstbaar
kon gemaakt worden aan den
vischrijkdom onzer rivieren. Van de hand dezer
commissie verscheen een handleiding tot
vermenigvuldiging van visschen." Tot zoo
ver strekte zich de bemoeing der regeering,
die aan particulieren overliet deze wenken
om te zetten in daden. Zonderling genoeg
was de heer H. de Pont, suikerbakker
te Amsterdam de eerste Nederlander die
kleine zalmpjes, betrokken uit het Etablis
sement te Huningen, in met duinwater
gevulde bakken groot bracht. Op verzoek
van het genootschap NaturaArtis Magistra
bracht de heer de Bont zijn liefhebberij over
naar deze inrichting en van dat oogenblik
af kon het publiek kennis maken met een
kunstmatige zalmkweekerij. Deze kwee
kerij was echter uit den aard van den
aanleg meer een curiositeit dan een ernsige
poging tot vergrooting van den
vischrijkdoM onzer rivieren. In 1873 werd door
den heer Op de Macks met behulp van
regeeringssubsidie een vischkweekerij
ingericht op de uiterwaarden van het
kasteel Bilioen bij Velp. Op de markten
te Ammerstol en te Kralingsche Veer
werden kuitrijpe zalmen aangekocht, dan
in de vijvers van Bilioen tot kuitschieten
gebracht, waarna de eieren met homvocht
kunstmaiig werden bevrucht. Deze kwee
kerij is teloor gegaan, omdat de regeering
al spoedig haar subsidie weigerde. Dit
kwam omdat de meening veld won, dat
a'leen jonge zalmpjes losgelaten op de
bovenrivieren daar alleen de natuurlijke
voorwaarden konden vinden voor hun
groei. De zalm paarde immers ook niet
binnen onze grenzen en men kwam tot
het inzicht dat het loslaten van jonge
zalmen op onze rivieren niet overeen
kwam met de levenswijze van deze
visschea. Tegenwoordig bepaalt de
regeerine zich tot de jaarlijksche uitgave van
12000 gulden waarvoor jonge zalmpjes,
grootgebracht in Duitsche kweekerijen,
worden aangekocht en onder toezicht
losgelaten. Van 1891 tot 1909 zijn op deze
wijze 35 millioen jonge zalmen op kosten
van den Nederlaodschen staat in den Rijn
gepoot. Deze poting heeft plaats in ver
schillende zijrivieren en beeken o. a. in de
Prum, de Sauer en de Salmbach.
In zoo'n kweekerij worden de jonge
vischjes in de eerste 6 weken af en toe
gevoed met rundermilt om aan de kunst
matige voeding te wennen. Daarna, als
de dooierzak verdwenen is en de zalmpjes
zelf hun voedsel moeten zoeken heeft de
voeding geregeld 4 a 5 maal daags plaats.
De beteekenis van dit deel van
Galtons werk is bizonder groot, ook voor
de sociale wetenschap, en voor onze
diepste opvatting van de menschen en
dus van de maatschappij en voor ons
inzicht in de voorwaarden van hare
ontwikkeling en de erkentenis van hare
kwalen. Tot op onzen tijd toe was
men in den dollen waan bevangen, dat
de menschen ongeveer gelijk van aanleg
en gelijkwaardig waren. Ten minste op
dezen grondslag redeneerde men in ge
schrifte en politiseerde men. In het
private leven wist ieder natuurlijk beter.
Bij de keuze van een vrouw, van een vak
voor den zoon, van ondergeschikten, hield
zelfs een kwartwijze al nauwkeurig reke
ning met de aanlegverschillen en geloof
den alleen de heel naieven aan politieke
gelijkheidsleuzen en aan opvoedingsillu
sies. Het nuchter eigenbelang maakte
dan hun oogen heel wijd open. De theorie
en de openbare toepassing bleven echter
dom.
Galton behoorde tot de eersten, die
de menschen natuurwetenschappelijk of
beter objectief, onbevangen, zonder theorie
of dogma, bekeken. Daarom troffen hem de
enorme verschillen in aangeboren, nooit
afteschudden aanleg tusschen de men
schen, ook van n volk, en moest hij
de hoofdoorzaak van dit alles
overheerschende verschijnsel in de wetten der
erfelijkheid zoeken. Hij plaatste de kroon
op zijn eigen levenswerk door naar de toe
passing van deze in zichten te s :rey en. Hij
deed dit in zijn uitmuntende studies over
Eugenics", verschenen met de discussie
door tal van europeesche geleerden in de
Sociological Papers" van 1904 en 5.
Wanneer de geërfde aanleg bovenal over
Van uit de eieren gekomen viscbjes blijft
gemiddeld 14 pCt. in 't leven. Vóór de
loslating worden enkele exemplaren aan
de vetvin geknipt en daarna gaan ze op
hoop van zegen hun eigen weg.
En wat is nu het resultaat van deze
massale poting van jonge viach. Be
moedigend is het tot nog toe niet.
In 1907 kwamen aan de markt te
Kralingsche Veer 3 stuks zalmen met
geknipte vetvin; een bewijs van de
mogelijkheid langs kunstmatigen weg
zalm in de rivieren te brengen. Maar
de vangst neemt niet toe, integendeel! ,
en de vraag rijst, waar
tlijyendiemillioenen jonge zalmpjes. Die vraag te
beantwoorden en [afdoende maatregelen
aan te geven tot opheffing uit den staat
van verval, waarin onze zalmvisscherij
verkeert, is de taak van de in 1906 in
gestelde regeringscommissie. Laat ons
hopen dat zij er in moge slagen den
j uisten weg tot verbetering aan te wijzen
opdat de zalm eenmaal verschijne op
den disoh van den gewonen burgerman,
die, om te eindigen met onze stadsbe
schrijver van Beverwijk daar
tegenswoordig geen noot af hebben." Ook het
belang van honderden riviervisachers is
betrokken bij de oplossing dezer moeilijke
kwestie.
M. NEVEN.
Romeo CQ Julia bjj de Hagespfc
Men is, b|j een voorstelling van 's heeren
Yerkade's tooneelgezelschap, nooit in de
allereerste plaats verrukt over het spel op
zich zelf. Geen enkele dezer Hagespelers zou
u, b|j de vertooning van een draak", door
suggestieve gebaren, door bekorende stem of
meesleepende zegging, kortom door geniaal
spel doen vergeten welk minderwaardig drama
ge bijwoondet. Men gaat Bouwmeester zien
om hem-zei ven; men waagt een avond aan
T r i l b y om van RoyAards' spel te genieten.
Miar zulke ras-echte kunstenaars van het
vooitrefiely'k acteeren heeft het gezelschap
der Hagespelers ons nog niet getoond. Zelfs
geen goed-geschoolde eerste talenten, zooals
andere troepen ze bezitten, zyn tot heden
onder hen ontdekt. Doch dit kan nog een
maal gebeuren; want er wordt met toege
negenheid en jjver door deze jonge mannen
en vrouwen gewerkt, en al vinden hier de
echte smullers van het tooneelspel niet veel
van hun gading, toch geven de Hageepelers
iets bijzonders, dat men by de vertooningen
van andere gezelschappen niet, of slechts
zelden en gedeeltelijk, aantreft.
Dit is het besef, hoe de schoonheid eener
dramatische vertooning niet alleen uit het
spel tot ons mag komen. En dit besef moet
uit de wijze, waarop Eduard Verkade de
regie en mise-en-scène van Eomeo en
J n l i a heeft geleid, eindelijk toch wel sterker
tot het pnbliek doordringen.
De jonge ondernemende regisseur had zich
reeds verdienstelijk gemaakt door het geven
van t vee Shakespeare-drama's, H a m l e t en
Macbetb, voorwaar zware taken, waar
van de laatste, helaas, niet bjj zonder geslaagd
kon beeten.
En toch moet het, dankt mij, in Verkade
geprezen worden, dat bij de enorme moei
lijkheden dier opvoeringen aandorst. Het
publiek komt er nader door tot enkele groote
kunstwerken; het ziet drama's die het dra
matische" in wezen en vorm op de zeld
zaamste wijze vereenigen. Want het moge
goed zijn, de werken van Shakespeare te
lezen, ze zyn ten slotte toch door den
legendarischen dichter geschreven om ver
toond en aanschouwd te worden. Ea hierbij
heeft de leidende régiseur een schoone
gelegenheid, om zijne eenigszins
revolutipnnaire denkbeelden over tooneelinrichting
tot werkelijkheid te maken, en zeker op hel
derder wyze dan in 't een-of ander coqiet oi
tendentieus modern stukje.
Het goede dat Verkade's Hamlet opvoe
ring reeds in eerste sporen gaf, vinden w|j
in de vertooning van Eomeo en J u l i a
tot bewonderenswaarde schoonheid volgroeid
terug. De wel wat al te groote een vond,
bijna armoede, dier vroegere decors mist men
hier; voornaam, ryk en harmonisch doen
zich tafereel na tafereel aan ons voor. De
kleuren der spaarzaam, zonder overbodige
aardigheden, streng decoratief beschilderde
schermen, het fraaie achterdoek, de bijzonder
de waarde en de vermogens van de
menschen beslist, spreekt het van zelf,
dat de waarde van een volk, van een
ras, ja de waarde van het menschdom
door het procent van goed aangelegden,
goed geborenen uit goede ouders, door
zijn rijkdom aan Eugenics" bepaald
wordt, en dat er dus geen belangrijker
werk voor den vorscher is dan de voor
waarden van hunne vermindering resp.
vermeerdering te onderzoeken, en voor
den werkelijken philantroop en staats
man (ik bedoel niet den Kameracrobaat)
geen groot-zeker taak dan praktische
middelen tot toepassing van deze inzich
ten te bedenken. Aan deze bij uitstek
dringende taak wijdde Galton het laatste
deel van zijn mooi besteed leven. Ten
slotte stichtte hij het Francis Galton
Laboratory for National Eugenics" aan
de University of London, nu onder directie
van den vruchtbaren Karl Pearson.
Aan heel wat werk van de naaste en
verdere toekomst heeft Francis Galton
de wegen gewezen.
2. 2. '11.
8. K. STEINMETZ.
1) Alle critici blijken nu juist niet in
staat te zy'n de verbetering te waardeeren:
sommigen verbieden op hoogen toon de
psychologische analyse, zy meenen, wat naïef,
dat wie de draden van het weefsel aanwijst,
deze nu ook voor het weefsel zelf moet
honden, met andere woorden, dat de analyst
zij a eigen analyse niet begrijpt; wat voor
hen geldt, imputeeren zy' hem: het oude
liedje, onkunde en onbenul die tot kritiek
inspireeren. Verg in de laatste afl. van De
Samenleving de bespreking van Heymans'
Psychologie der Franen" door den redacteur.
IIIIHIIIIIIIHIIIIIIIIIMHIIinilllllllllllllllllll
schoone costuums, dit alles schonk een af
wisselende en voortdurend bekorende pracht.
Op zeer praktische wijze heeft de heer
Verkade het probleem der veelheid-van-plaats
opgelost. Het tooneel heeft drie plans; het
voorplan wordt nu-en dan afgesloten door
rustige effen-grijze achter-gordijnen. Het
middenplan, het voornaamste der drie, is
begrensd door het vaste decor van drie
poorten: » groote in 't midden, een kleine
rechts met vensternis, en een portiek met op
zuiltjes rustend balcon links. Het derde plan
bevindt zich achter de groote middenpoort,
welke aan weerszijden, ter korte aanduiding
van het dramatisch gegeven, de beeltenissen
draagt van Romeo en Julia. Het balcon doet
nu eens dienst als binnen-uitboow van een
zaal, dan weer als buiten-uitbouw, wanneer
het middenplan een straat of tuin voorstelt.
Merkwaardig was het voorzeker, hoe ge
makkelijk de verbeelding zich aan deze dingen
aanpaste; hoe vanzelf, door het vertoonde
spel, deze representeerende,
niet-natnralistische decors de gedachte opwekten aan de
bij het spel behoorende omgeving. Toen men
het schoone tafereel der danser, den zag, op
hel feest bij de Capulets, stonden de muzi
kanten op het baicon. En later, in de be
roemde nacht-scène, de verrukkelijke
tweespraak tusschen de beide gelieven, boog het
meisje zich over de balustrade. In het derde
tooneel van het laatste bedrijf waren hekken
geplaatst in de groote poort van ket rechtsche
zypoortje en had de heer Verkade aldus op
voortreffelijke wijze den indruk weten te
geien van een ruimen voornamen grafkelder.
Het lijkt mij niet noodzakelijk verder in
détails deze opvoering te bespreken, die een
grooten vooruitgang bewjjst en een onbe
twiste overwinning is voor den regisseur Ver
kade. Geen enkeleder spelers was hinderlijk;
en bij hoe weinig tooneelvertooningen kan
men dit getuigen. Integendeel, ik zeide het
straks reed;, er werd met aandaehtigen ernet
gespeeld; en het is vooral een bijzondere
voldoening dat een der beide hoofdrollen,
die van Julia, op zoo onverwacht fraaie w|jze
werd vervuld, hoezeer men eenige meerdere
scholing van mevr. Enoy Vrede's stem en
uitspraak later gaarne zal willen constateeren.
Slechts dacht mij een weinig stil spel niet
misplaatst b|j broeder Lanrens' mededeeling
van Romeo's dood: van schrik en ontzetting,
zóó te moeten ontwaken, was bij Julia niet
veel merkbaar.
Maar mogen waaideering en bewondering
den lust tot critiek luide overstemmen l
P. H. VAN MOEBKEKKBN Jr.
VerziiEliiür.EsserinlietSteileltitMBiieüni,
De leege wanden in Buasso, na de betreu
renswaardige verwijdering der collectie Van
Eeghen, raken weer gevuld. De zoo welkome
begunstigers van een museum, door middel
van belanglooi bruikleen, werken daartoe niet
het minste mee. De kostelijke collectie van
den schilder Nenhuya neemt daar sinds lang
reeds, een kabinet in beslag, dat nu mee mag
tellen onder de talrijke localen van het
museum I Hoelang deze schatten in 't open
baar tentoongesteld zullen blijven, weet ik
niet. Maar nu is Dr. Esser, die een warme
genegenheid voor kunst koestert, het voor
naamste deel van z|jn collectie komen aan
dragen naar het zelfde museum, met de royale
toezegging zich voor den duur van zijn bruik
leen te verbinden tot minstens 10 jaar. Dit
is nog eens een afzienbare t|jd, waarbij de
soms geopperde bezwaren voor een bruikleen
aanvaarding tot een minimum worden terug
gebracht.
Het ruime aantal Breitner's zet zeker het
grootste gewicht aan de beteekenis van deze
nieuwe aanwinst b|j. Wél was er reeds een
uitnemende vertegenwoordiging in Suasso
met het rijke en krachtige schilderij: de
Dam", ook met de diep-kleurige Laurier
gracht, de tiatelenda Naaktstudie en niet
te vergeten de martiale Negerbeeltenis, maar
met deze belangrijke uitbreiding kunnen we
wel bijzonder ingenomen z|jn, daar nu het
Stedelijk Museum een aanvulling geeft van
een voelbare leemte bij de representatie der
voornaamste meesters uit de moierne
hollandsche kunst in het Rijksmuseum.
Want Breitner, al kan h|j dan a\ niet
den grootste genoemd worden uit dezen tijd
kring, is toch onder hen allen, wellicht de
schilder van het bloedrykste temperament en
den stoutsten geest. En die soms gaat neigen
de belangrijke waarde van sy'n werk, als
kunstuiting, te beknibbelen, toont daarmee