De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 12 februari pagina 6

12 februari 1911 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1755 allen onze instrumenten neder, en vorm den een' kring om haar en het clavier. (Sara Burgerhart). Van Betje Wolff en Aagje Deken. Bracht, de ouwe meid, aardig aan den zuip en Broeder Slimpslamp, zoo wel letjes tusschen de uitverkoren zusjes, smullende en likkebaardende aan het zoete dezer aarde als een zalve voor zijn vergankelijk lichaam, het aarden vat, de tabernakel van zijn onsterflijke ziel; de broertjes en zusjes van het volk Sions, ze hebben wel gelijk gehad. Saartje Burgerhart, dat mtisje deugde niet! De duivel had haar al vroeg in zijn macht, ze las boeken die haar op wegen voerden die naar de hel uitloopen; ze kleedde zich in de kleederen der ijdelheid, vol linten en strikken, k wikken en k wakken; ze ging op hooge hakken, al had vader Cats of een ander poëet haar ook gewaar schuwd : 't licht-hielde volk licht achter over valt"; ze ging om met lichtzinnige vrouwen die haar oogen naar het zondige Frankrijk sloegen, en Heere, Heere, behoed ons! ze had aanzitting aan de tafelen der comedianten en verkeerde mei; komediespeelsters. Nu is de zonde over haar gekomen, de groote zonde ia het j aar des verderfs: Saartje staat op de planken. Saartje is gegaan onder de comedianten! Onder het volk dat weet van God noch gebod en vol ijdelheid is en zonde. Het helle wicht doet het eenigjesenalleenigjesom heidensche wijven en mannen te behagen door zoete lonkjes, om haar zondig haar hoog op te kappen en te vullen met de zondige haren van andere doode zondige vrouwen en, Heere, Heere! de voeten steken in witte zijden kousen en de dikke warme groene die Brecht uit bezorgdheid voor haar sterflijk lichaam haar aan trok, weg te bruien, spreken tante, broeder Benjamin en Brecht, de meid, allen uit den doode opgestaan, nu Baar sje op de planken staat. Wij wasschen onze handen in onschuld, wij hebben gedaan wat we konden om Saartje af te houden van den broeden weg, die ten verderve leidt, door innige, zielsdierbare schriftjes, kostelijke pandjes en al de schriftuurlijke boekjes die broeder Benjamin ons in onze zedige, den Heere In Memoriam Prof. F. Dupont. De vriendelijke uitnoodiging gewerd mij om in het "Weekblad iet* te zeggen bij den dood van Professor Dupont. Hoe zou ik kunnen weigeren. H\j was een zeer bijzondere en zeldzame figuur, een door en door bekwaam kunste naar en uitnemend Hoogleeraar; in den kring der Academie denken allen met droef heid aan een zóó rijk leven dat zóó vroeg een einde nemen moest. Hij had nog zoo veel kunnen doen. Hij was de beoefenaar eener bedreigde kunst" met voldoening schrijf ik het woord neer, dat in vele gesprekken, die ik met hem voeren mocht, zoo juist bij zijn inzichten aansloot. Immers, men kan niet zeggen, dat de moderne tijden voor de ont wikkeling der kunsten gunstig zijn. "Wij leven veeleer in een sfeer van wetenschapswelgevallige oefenin gen mede bracht. Saartje woont nu in het huis Dagons. Een wereldsche Haagsche juffer, wier ziel niet naar den hemel wordt getrok ken kind, wat goeds kan er ook uit den Haag komen, het is een stad waar het verderf op de straten leit! heeft Saartje zoo ver gebracht. Pabst heet die juffrouw. Broertje Benjamin zeit: Pabst, dat is zooveel als: meer dan Paapsch. Och, broertje kan het zoo fijntjes uitleggen, hij verschoot toen hij van Saartjes zonde hoorde, van haar verkeeren in de schole des duivels, hij bezwijmde en Brecht, de goejeziel, moest een fleschje wijn halen om hem met het van God geschonken druivenvocht weder bij te maken. Brecht had den wijn ook van noode. Het nuttigen dezer gave Gods maakte Brecht en broertje Benjamin weer tot mensch. Zoo ver moest het komen. Maar nu is het uit met ons en Saartje. Voorgoed! Wij snijden haar af. Geen gemeenschap mee r tusschen ons en haar. Saartje Burgerhart, de schepping van Betje Wolff en Agatha Deken, heeft van haar ontstaan tot heden nooit aan bloedarmoede geleden. Ze was frisch en bleef frisch, ze prikkelde den geest, en verjongde en verheugde het gemoed. De zielen der schrijfsters openbaren er zich in, van Betje Wolff, wiens eigenschap blijmoedigheid" is, en van Aagje Deken, het meniste-zusje, altijd in goeden zin, zich kenmerkende door het gemoedelijke. Saartje Burgerhart, nu wande lend op de planken, door juffrouw Pabst uit den Haag tot een tooneelstuk ge maakt, brengt al de personen uit den roman in levende lijve voor het oog. Het is een genot hen te zien en de ken nis van de zeden en gewoonten en van het maatschappelijk leven uit den tijd van Betje Wolff en Agatha Deken te loeren of te hernieuwen. Het frissche, het strijden vor eigen wezen, eigen kunst, en eigen taal, het zich kanten tegen averechtsche navolging der Franschen; het aanbinden van den Nn myn heer en jufvrouw, ik weMch je evenwel van harte zegen; ocb, mijn heer Edeling, je krijgt zulk een lief meisje. (Sara Burgerhart). Toeken ing in rood kryt van Betje Wolfl, ge b. Bekker, haar zelf voorstellende in haar jongen tijd, gegterkt door Deugd, Beden en B lij moedigheid, matig werkende te midden der aanvechtingen van Dool, Liefde, Laster, enz. Zij, Zeenwech meifje, [zit er als de Zeeuweche leeuw, onbekommerd van de golven. mmiinmiiimiiiiiimiiiitniii vereering en wij zien dagelijks den groeien den triomf der macktige industrie en van het machinale werken. Hoe zou den kunst daar een gezond en schoon leren voeren? Maar het sterkst en meest direct onder ging de graveerkunst de ongunst der tij den. Sla toch nog eens een dier oude foli anten op uit den tijd, dien wij zoo gemak kelijk onzen gouden" tijd noemen, hoe schoon zijn zy versierd met vele kopergra vuren! Hoe vele waren de portretten, die gesneden werden, de stadsgezichten, hoe prachtig waren de landkaarten... Zie nog eens naar dien kostbaren prentenschat van vroeger tijden, toen vrome zin en macht van leven die ontelbare schoone gravuren eischten en ook voortbrachten.... En thans? Al deze arbeid is door de machine ver overd en glechts bij uitzondering kan een enkel graveur werken, behoudens de schoone kunst van het burijn, die niet verloren mag gaan. Dit te verhoeden dat was de roe ping van Dupont, een roeping waaraan hij met edelen zin trouw is gebleven tot het einde. En wanneer men dit met eerbied overdenkt, vraagt men zich af of er, zelfs onder de beminnaars zijner fraaie prenten, wel vele zijn die een vol begrip hebben van de moeite, de energie, de toe wijding die dit werk eischte. "Waarlijk er zat iets heldhaftige, in de trouw en in de volledige overgave, waarmede hij zijn arbeid en levenstaak diende. Ook den strijd om zijn werk, om de gra vure, in het maatschappelijk leven hare plaats te doen behouden, ontweek hij niet; en hij kende geen aarzeling, wanneer hij de vrije beoefening zijner kunst bedreigd achtte. Toch hij was geen natuur om te strijden. "Wanneer hij zich verweerde, deerde hij zich zelf het meest. Hu was een gevoelige, zachte, stille man, afkeerig van alle moderne drukte, van al wat naar opzien en vooruitdringerigheid zweemde. Het geluk zou voor hem volledig geweest zijn in een stille werkplaats, in de omgeElisabeth Wolff Geb. 1738.?Gest. 1804. Agatha Deken. Geb. 1741.?Gest. 1804. strijd voor meerdere vrijheid der jonge meisjes «n der vrouw, het haar willen laten deelnemen aan het maatschappelijk werk, mits zij vrouw blijve en geen verdorde wijnstok worde; het nieuwe geluid van een nieuwen ras naderenden tijd, en bovenal de schoonheid en het schil derende der taal is in de tooneelbewerking niet verloren en maakt het wonderlijk bekoorlijk. Betje Wolff heeft, even als vóór haar Maria Tesselscha, aan alle jonge en minder jonge vrouwen het voorbeeld gegeven, dat men aan maatschappelijk werk kan doen, zonder het vrouwelijk huiswerk te verwaarloozen en dat geen vrouwenziel te groot is voor deze aarde als de handen van haar aardsch lichaam zich leenen voor huishoudelijk werk. Betje "Wolff heeft in 17(ifi als meisje, toen zij nog te Vlissingen woonde, waar zij in 1738 geboren wa9, met rood krijt zich zelf uitgeteekend, naarstig!ij k breiende, zittende tusschen alle wereldsche ver lokkingen, zinnebeeldig voorgesteld. Zij had ook haar strijd gekend en was bijna het slachtoffer van een der lichtmissen geworden, die zij later in Saartje Bur gerhart" aan de kaak zou stellen. Wer ken doodde ook bij haar kwade instincten. Denkende, schrijvende en uitgaande liet ving der enkelen die hem lief waren en büvelen, gestagen arbeid. Er werd, ook tot in den laatsten tijd vóór Dupont, in ons land gegraveerd. De oude Koninklijke Academie heeft tot het einde de graveerkunst doen beoefenen en ook leerlingen gehad. Maar de nobele stijl der burijn-gravure, zooals die door de groote meesters uit den allervroegsten opbloei dezer kunst werd gezocht en gediend, werd door Dupont weer voor het eerst be grepen en voortreffelijk hernieuwd. Vele zijner gravuren naar paarden en koeien, herinneringen aan Parijs en Auvers-surOise (waar hij een tijd lang in hartelijk verkeer met zijn vriend van der Valk werkte), zijn gravure voor het muntbiljet, en vooral die prachtige burijn-reproductie van het ruiterportret van Dirk Tulp, in opdracht voor Prof. Six gemaakt, ze zijn in den ou den en schoonen zin van het woord meester werken. Nu rust de eenmaal zoo werkzame en zekere hand, die dit alles maakte, en... voor goed. Maar dankbaar en eerbiedig zullen wij den Graveur en Hoogleeraar Pieter Dupont blijven gedenken. 9 Februari 1911. A. J. DER KINDEREN. Een Archief kwestie. Het anders zoo vriendelijke Zwolle is in beroering. En dat nog wel terwille van zyn archief, de uitteraard uiterst paisible ver zameling van registers en bescheiden waarin gedurende tal van eeuwen de stadsadmini stratie haar werkzaamheid voor de vergetel heid heeft bewaard. Rondom de roomkleurige perkamenten en de vergeelde papieren laait nu het vuur van den twist. En hoe onge vaarlijk dergelijke overdrachtelijke vlammen ook schijnen mogen, zóó onschuldig, zoo züde huiszorg zich zelve bevolen tot aan het eind harer da gen. In haar jongen schrijfsterstijd ver klaarde ze : 's Heb weinig huiselijke zaken Omdat ik die in orde hou, Tenzij 'k mijn wasch aan kant moet maken, Stijf, rek, stryk, mangel, plooi en vouw, Of eens een kamer op ga schikken, En iets verandren naar mijn smaak; Laat een Savante daarvoor schrikken Ik ben een Betje Wolff heeft evenveel van huis houden als van schrijven gehouden. Toen haar man, dominéWolff zij was van zichzelf een juffrouwBekker nog leefde, ging zij, als de voormiddag was omge vlogen, en om half twee de tafel gedekt en tegen den donker thee gedronken, het vuur van schotsche kolen aangeboet, tegenover hem aan tafel zitten. Het groene schermpje en de kaars Staan tusschen onze lessenaars; Op tafel ligt een boek of twee Dan is 't: ik groet je, dominee!" Jon ook, mijn kind, tot half tien. Betje Wolff 's leven is zóó, door gere gelde dagverdeeling tusschen schrijven en huiselijke bezigheden, gebleven tot aan haar dood. Nooit een Savante of een eigenwijze van maatschappelijk werk, dor en droog, ma'ar : Vrouw ! De ver pleegster van haar laatste levensjaren heeft het verte' d in een brief aan M. C. van Hall: Onbegrijpelijk heeft ze (Betje Wolff) geleden; ik was er derde halfjaar getuige van; en in al die smar ten heeft zij nog haar laatste (vertaal)werk: de Herman van Unna voltooid. Haar naarstigheid was zon der voorbeeld; ze nam altoos haar huislijken arbeid waar; geen stuk werd buitenshuis ver werkt. Zij alleen verzorgde dit alles voor beiden, terwijl Aagje zich eveneens onledig hield met andere huislijke bezig heden, en des avonds altoos hardop zat voor te lezen, en zij dan naai- en brei werk verrichtte; men heeft nooit op een van beide de verachtelijke spreekwijs van geleerde slonsen kunnen toepassen". Betje is gebleven als Aagje tot aan het einde harer dagen blijmoedig" ondanks ziekte en tegenspoed. Zij deugde Gods zonder nadeel voor die verzamelingen zijn zij toch ook niet; zóó zelfs, dat het ons gewenscht voorkomt er de aandacht van wijder kring op te vestigen dan van die der archiefambtenaren of zelfs die van de be woners van Zwolle-zelf. Er is, wil ik zeggen, in deze tot het persoonlijke toegespitste ruzie een aan het algemeen belang rakende kant, die niet over het hoofd gezien mag worden, die veeleer naar voren te brengen is, opdat tenslotte dat algemeen belang bij eene beslissing niet in het gedrang kome. "Wat is het geval? De Gemeente Zwolle, is in het bezit van een allerbelangrijkst stadsarchief, dat door de bij uitstek des kundige Oommissie van Advies voor 's-KiJks geschiedkundige Publicatiën, op pag. 9 van haar Overzicht zelfs genoemd wordt: het volledigste stedelijk archief hier te lande ons bekend," ten bewijze waarvan gemeld wordt dat o. a. de serie stedelijke rekeningen van 1399 af vrij volledig is bewaard. Aan de ordening van dit archief hebben als gemeente archivaris mannen van goeden naam in de archiefwereld gearbeid, men denke slechts aan Mr. A. Telting, aan Jhr. Mr. Th. H. F. van Riemsdijk den tegenwoordigen Algemeenen Rijksarchivaris. Maar opeens is het het Gemeentebestuur gaan verdrieten om voor al die oude zaken geld uit te geven, en toen de archivaris Mr. J. "W. Mulder, wiens positie zoo weinig vastheid had een plaatsing kreeg bij de rechterlijke macht, waar hu een zér eervolle loopbaan zou volgen, besloot men zelfs om maar in het geheel geen archivaris aan te stellen. Gelukkig, dat van uitvoering van dit van zoo breed inzicht getuigend besluit, niets is gekomen. De Overijsselsche Rijks archivaris, Mr. L. van Hasselt, beducht voor de gevaren, die dit plichtsverzuim der Gemeente, voor de archiefschatten zou na zich sleepen, wist een uitweg te vinden. Hij bood zich aan om-niet gemeente archivaris te zijn. En hij wist nog meer gedaan te krijgen. Met het Rijk werd in 1898 boventer wereld niet voor huilebalk" en kon tegen tegenspoeden geen kwaad bakkes zetten, hoe ook, in het finantieele door een gewetenloos Rotterdammer bedrogen, ? het geloof aan het betere in den men ach bleef zij behouden, zelfs toen ze om te bestaan, moest vertalen, dat ze kikhalste. O! roept ze uit wat zijn er goede, beste, brave menschen! Wie zou om enkele schurken een menschenhater worden? 't Zou jammer zijn, dat we niet zoo berooid waren; want dan hadden we nooit geweten, welk een schat van vrienden en weldoeners wij hebben!" De schoonste tijd als schrijfster voor Betje Wolff brak aan na haar kennis making met de schrijfster: Agatha Deken. Betje had voor vrijheid in het gods dienstige gepleit en was hevig aange vallen. Zij verdedigde zich in de Haarlemsche Courant en ook tegen Agatha Deken die haar persoonlijk in een rrief ter dege had onderhouden. Blijmoedig klonken haar antwoorden, maar, voegde zij er bij, het was wel zoo goed geweest als ze haar een pakje theerandjes hadden gestuurd. Agatha Deken's brief, hoe straf ook, maakte indruk op haar. In de schrijf ster zag ze een vrouw, der kennismaking waard. Een allerliefsten brief zond ze Agatha Daken met verzoek bij haar te komen. Ik zal morgen bij U wezen!" antwoordde Aagje, en zij hield woord. Den volgenden morgen stond Aagje voor Betje in de pastorie in De Rijp, en zij bleef er. Elkander zien was elkander vinden. Zij schreven samen: Sarah Burgerhart"" en togen na de voltooiing naar de Beverwijk, naar het mooie buitentje Lommerlust". Beide vrouwen verzorgden huis en tuin met behulp van een meid zelf; schrijven deden zij in een mooi koepeltje in den tuin van Lommerlust". 's Avonds las Aagje het geschre vene voor, en betuttelden zij elkanders werk. In dat tuinhuisje hebben zij o. a. Willem Leevend geschreven, roman in 9 deelen. Die koepel, dat tuinhuisje bestaat nog, het licht in den tuin achter de pastorie van de Roomsch-Katholieke kerk te Beverwijk. Zou het ook pp den weg van Heemschut, of of van wien ook liggen om het blijven bestaan van dit historisch koepeltje te verzekeren? J. H. RÖSSING. dien overeengekomen, dat ook het gemeente archief zou worden geplaatst in het juist door het Rijksarchief in Overijssel betrokken gebouw, de oude Sagsenpoort. Een overeen komst tusschen Rijk en Gemeente werd getroffen, waarbij werd bedongen, dat de Rijksarchivaris aan het gemeente-archief dezelfde zorg (zou) besteden als aan het rijks-archief" en dat de gemeente op hare kosten een geschikt ambtenaar" ter be schikking van den Rijksarchivaris zou stellen om hem in de verzorging van het OudGemeente-Archief behulpzaam te zijn." Voor dit alles zou de gemeente aan het Rijk jaarlijks slechts ? 400 te betalen hebben. Zoo was de Gemeente voor een prikje ge holpen, en daar Mr. Van Hasselt immers bovendien nog (onbezoldigd) gemeentearchi varis was, had men behalve de zorg", ooknog alle andere diensten die een archivaris be wijzen kan, van hem te verwachten. Deze toestand beviel dem Zwolschen raad wel, en toen al'heel spoedig Mr. Van Hasselt was overleden, richtte men ook aan zijn opvolger, Mr. Rutgers, het verzoek om, op den voet waarop zijn voorganger dat gedaan had, als gemeente-archivaris op te treden. Mr. Rut gers echter wilde eerst eens weten op welke gronden de gemeente Zwolle van iemand diensten kwam vragen, zonder hem daarvoor te willen beloonen. Maar de Raad wou daarover niet verder correspoadeeren, en de heer R. volgde dit voorbeeld. Zoo bleef nog slechts de verplichting over tot zorg" van de zijde van het Rijk, en tot beschikbaar stelling van een geschikt ambtenaar van de zijde der Gemeente. Deze laatste meenden B. en W. gevonden te hebben in een onder Mr. Van Hasselt als 15-jarige indienst ge komen jongmensch zonder archivalische opleiding. Mr. Rutgers echter, verstoord over het zonderling gedrag vaa den Raad, kwam zijnerzijds de bepaling van het contract maar zér matig na, en zoo bevond de gemeenteklerk zich weldra in een soort van vrijgevochten staat. Dat dit moeilijkheden

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl