Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1755
allen onze instrumenten neder, en vorm
den een' kring om haar en het clavier.
(Sara Burgerhart).
Van Betje Wolff en Aagje Deken.
Bracht, de ouwe meid, aardig aan den
zuip en Broeder Slimpslamp, zoo wel
letjes tusschen de uitverkoren zusjes,
smullende en likkebaardende aan het
zoete dezer aarde als een zalve voor zijn
vergankelijk lichaam, het aarden vat, de
tabernakel van zijn onsterflijke ziel; de
broertjes en zusjes van het volk Sions,
ze hebben wel gelijk gehad. Saartje
Burgerhart, dat mtisje deugde niet! De
duivel had haar al vroeg in zijn macht,
ze las boeken die haar op wegen voerden
die naar de hel uitloopen; ze kleedde
zich in de kleederen der ijdelheid, vol
linten en strikken, k wikken en k wakken;
ze ging op hooge hakken, al had vader
Cats of een ander poëet haar ook gewaar
schuwd : 't licht-hielde volk licht achter
over valt"; ze ging om met lichtzinnige
vrouwen die haar oogen naar het zondige
Frankrijk sloegen, en Heere, Heere,
behoed ons! ze had aanzitting aan
de tafelen der comedianten en verkeerde
mei; komediespeelsters.
Nu is de zonde over haar gekomen,
de groote zonde ia het j aar des verderfs:
Saartje staat op de planken. Saartje is
gegaan onder de comedianten! Onder
het volk dat weet van God noch gebod
en vol ijdelheid is en zonde. Het helle
wicht doet het eenigjesenalleenigjesom
heidensche wijven en mannen te behagen
door zoete lonkjes, om haar zondig haar
hoog op te kappen en te vullen met de
zondige haren van andere doode zondige
vrouwen en, Heere, Heere! de voeten
steken in witte zijden kousen en de dikke
warme groene die Brecht uit bezorgdheid
voor haar sterflijk lichaam haar aan
trok, weg te bruien, spreken tante,
broeder Benjamin en Brecht, de meid,
allen uit den doode opgestaan, nu Baar
sje op de planken staat. Wij wasschen
onze handen in onschuld, wij hebben
gedaan wat we konden om Saartje
af te houden van den broeden weg, die
ten verderve leidt, door innige,
zielsdierbare schriftjes, kostelijke pandjes en al
de schriftuurlijke boekjes die broeder
Benjamin ons in onze zedige, den Heere
In Memoriam Prof. F. Dupont.
De vriendelijke uitnoodiging gewerd mij
om in het "Weekblad iet* te zeggen bij den
dood van Professor Dupont. Hoe zou ik
kunnen weigeren.
H\j was een zeer bijzondere en zeldzame
figuur, een door en door bekwaam kunste
naar en uitnemend Hoogleeraar; in den
kring der Academie denken allen met droef
heid aan een zóó rijk leven dat zóó vroeg
een einde nemen moest. Hij had nog zoo
veel kunnen doen.
Hij was de beoefenaar eener bedreigde
kunst" met voldoening schrijf ik het
woord neer, dat in vele gesprekken, die ik
met hem voeren mocht, zoo juist bij zijn
inzichten aansloot. Immers, men kan niet
zeggen, dat de moderne tijden voor de ont
wikkeling der kunsten gunstig zijn. "Wij
leven veeleer in een sfeer van
wetenschapswelgevallige oefenin
gen mede bracht.
Saartje woont nu
in het huis Dagons.
Een wereldsche
Haagsche juffer, wier ziel
niet naar den hemel wordt getrok
ken kind, wat goeds kan er ook
uit den Haag komen, het is een stad
waar het verderf op de straten leit!
heeft Saartje zoo ver gebracht. Pabst
heet die juffrouw. Broertje Benjamin
zeit: Pabst, dat is zooveel als: meer
dan Paapsch. Och, broertje kan het
zoo fijntjes uitleggen, hij verschoot
toen hij van Saartjes zonde hoorde, van
haar verkeeren in de schole des duivels,
hij bezwijmde en Brecht, de goejeziel,
moest een fleschje wijn halen om hem
met het van God geschonken
druivenvocht weder bij te maken. Brecht had
den wijn ook van noode. Het nuttigen
dezer gave Gods maakte Brecht en
broertje Benjamin weer tot mensch. Zoo
ver moest het komen. Maar nu is het
uit met ons en Saartje. Voorgoed! Wij
snijden haar af. Geen gemeenschap mee r
tusschen ons en haar.
Saartje Burgerhart, de schepping
van Betje Wolff en Agatha Deken, heeft
van haar ontstaan tot heden nooit aan
bloedarmoede geleden. Ze was frisch en
bleef frisch, ze prikkelde den geest, en
verjongde en verheugde het gemoed. De
zielen der schrijfsters openbaren er zich
in, van Betje Wolff, wiens eigenschap
blijmoedigheid" is, en van Aagje Deken,
het meniste-zusje, altijd in goeden zin,
zich kenmerkende door het gemoedelijke.
Saartje Burgerhart, nu wande
lend op de planken, door juffrouw Pabst
uit den Haag tot een tooneelstuk ge
maakt, brengt al de personen uit den
roman in levende lijve voor het oog.
Het is een genot hen te zien en de ken
nis van de zeden en gewoonten en van
het maatschappelijk leven uit den tijd
van Betje Wolff en Agatha Deken te
loeren of te hernieuwen.
Het frissche, het strijden vor eigen
wezen, eigen kunst, en eigen taal, het
zich kanten tegen averechtsche navolging
der Franschen; het aanbinden van den
Nn myn heer en jufvrouw, ik weMch je evenwel van
harte zegen; ocb, mijn heer Edeling, je krijgt zulk een
lief meisje. (Sara Burgerhart).
Toeken ing in rood kryt van Betje Wolfl, ge b. Bekker, haar zelf voorstellende in
haar jongen tijd, gegterkt door Deugd, Beden en B lij moedigheid, matig werkende
te midden der aanvechtingen van Dool, Liefde, Laster, enz. Zij, Zeenwech meifje,
[zit er als de Zeeuweche leeuw, onbekommerd van de golven.
mmiinmiiimiiiiiimiiiitniii
vereering en wij zien dagelijks den groeien
den triomf der macktige industrie en van
het machinale werken. Hoe zou den kunst
daar een gezond en schoon leren voeren?
Maar het sterkst en meest direct onder
ging de graveerkunst de ongunst der tij
den. Sla toch nog eens een dier oude foli
anten op uit den tijd, dien wij zoo gemak
kelijk onzen gouden" tijd noemen, hoe
schoon zijn zy versierd met vele kopergra
vuren! Hoe vele waren de portretten, die
gesneden werden, de stadsgezichten, hoe
prachtig waren de landkaarten... Zie nog
eens naar dien kostbaren prentenschat van
vroeger tijden, toen vrome zin en macht
van leven die ontelbare schoone gravuren
eischten en ook voortbrachten.... En thans?
Al deze arbeid is door de machine ver
overd en glechts bij uitzondering kan een
enkel graveur werken, behoudens de schoone
kunst van het burijn, die niet verloren mag
gaan. Dit te verhoeden dat was de roe
ping van Dupont, een roeping waaraan hij
met edelen zin trouw is gebleven tot het
einde. En wanneer men dit met eerbied
overdenkt, vraagt men zich af of er,
zelfs onder de beminnaars zijner fraaie
prenten, wel vele zijn die een vol begrip
hebben van de moeite, de energie, de toe
wijding die dit werk eischte. "Waarlijk er
zat iets heldhaftige, in de trouw en in de
volledige overgave, waarmede hij zijn arbeid
en levenstaak diende.
Ook den strijd om zijn werk, om de gra
vure, in het maatschappelijk leven hare
plaats te doen behouden, ontweek hij niet;
en hij kende geen aarzeling, wanneer hij
de vrije beoefening zijner kunst bedreigd
achtte. Toch hij was geen natuur om
te strijden. "Wanneer hij zich verweerde,
deerde hij zich zelf het meest. Hu was
een gevoelige, zachte, stille man, afkeerig
van alle moderne drukte, van al wat naar
opzien en vooruitdringerigheid zweemde.
Het geluk zou voor hem volledig geweest
zijn in een stille werkplaats, in de
omgeElisabeth Wolff
Geb. 1738.?Gest. 1804.
Agatha Deken.
Geb. 1741.?Gest. 1804.
strijd voor meerdere vrijheid der jonge
meisjes «n der vrouw, het haar willen
laten deelnemen aan het maatschappelijk
werk, mits zij vrouw blijve en geen
verdorde wijnstok worde; het nieuwe
geluid van een nieuwen ras naderenden
tijd, en bovenal de schoonheid en het schil
derende der taal is in de
tooneelbewerking niet verloren en maakt het wonderlijk
bekoorlijk.
Betje Wolff heeft, even als vóór haar
Maria Tesselscha, aan alle jonge en
minder jonge vrouwen het voorbeeld
gegeven, dat men aan maatschappelijk
werk kan doen, zonder het vrouwelijk
huiswerk te verwaarloozen en dat geen
vrouwenziel te groot is voor deze aarde
als de handen van haar aardsch lichaam
zich leenen voor huishoudelijk werk.
Betje "Wolff heeft in 17(ifi als meisje, toen
zij nog te Vlissingen woonde, waar zij
in 1738 geboren wa9, met rood krijt zich
zelf uitgeteekend, naarstig!ij k breiende,
zittende tusschen alle wereldsche ver
lokkingen, zinnebeeldig voorgesteld. Zij
had ook haar strijd gekend en was bijna
het slachtoffer van een der lichtmissen
geworden, die zij later in Saartje Bur
gerhart" aan de kaak zou stellen. Wer
ken doodde ook bij haar kwade instincten.
Denkende, schrijvende en uitgaande liet
ving der enkelen die hem lief waren en
büvelen, gestagen arbeid.
Er werd, ook tot in den laatsten tijd vóór
Dupont, in ons land gegraveerd. De oude
Koninklijke Academie heeft tot het einde
de graveerkunst doen beoefenen en ook
leerlingen gehad. Maar de nobele stijl der
burijn-gravure, zooals die door de groote
meesters uit den allervroegsten opbloei
dezer kunst werd gezocht en gediend,
werd door Dupont weer voor het eerst be
grepen en voortreffelijk hernieuwd. Vele
zijner gravuren naar paarden en koeien,
herinneringen aan Parijs en
Auvers-surOise (waar hij een tijd lang in hartelijk
verkeer met zijn vriend van der Valk werkte),
zijn gravure voor het muntbiljet, en vooral
die prachtige burijn-reproductie van het
ruiterportret van Dirk Tulp, in opdracht
voor Prof. Six gemaakt, ze zijn in den ou
den en schoonen zin van het woord meester
werken.
Nu rust de eenmaal zoo werkzame en
zekere hand, die dit alles maakte, en...
voor goed.
Maar dankbaar en eerbiedig zullen wij
den Graveur en Hoogleeraar Pieter Dupont
blijven gedenken.
9 Februari 1911. A. J. DER KINDEREN.
Een Archief kwestie.
Het anders zoo vriendelijke Zwolle is in
beroering. En dat nog wel terwille van zyn
archief, de uitteraard uiterst paisible ver
zameling van registers en bescheiden waarin
gedurende tal van eeuwen de stadsadmini
stratie haar werkzaamheid voor de vergetel
heid heeft bewaard. Rondom de roomkleurige
perkamenten en de vergeelde papieren laait
nu het vuur van den twist. En hoe onge
vaarlijk dergelijke overdrachtelijke vlammen
ook schijnen mogen, zóó onschuldig, zoo
züde huiszorg zich
zelve bevolen tot aan
het eind harer da
gen. In haar jongen
schrijfsterstijd ver
klaarde ze :
's Heb weinig huiselijke zaken
Omdat ik die in orde hou,
Tenzij 'k mijn wasch aan kant moet maken,
Stijf, rek, stryk, mangel, plooi en vouw,
Of eens een kamer op ga schikken,
En iets verandren naar mijn smaak;
Laat een Savante daarvoor schrikken
Ik ben een
Betje Wolff heeft evenveel van huis
houden als van schrijven gehouden. Toen
haar man, dominéWolff zij was van
zichzelf een juffrouwBekker nog leefde,
ging zij, als de voormiddag was omge
vlogen, en om half twee de tafel gedekt
en tegen den donker thee gedronken,
het vuur van schotsche kolen aangeboet,
tegenover hem aan tafel zitten.
Het groene schermpje en de kaars
Staan tusschen onze lessenaars;
Op tafel ligt een boek of twee
Dan is 't: ik groet je, dominee!"
Jon ook, mijn kind, tot half tien.
Betje Wolff 's leven is zóó, door gere
gelde dagverdeeling tusschen schrijven
en huiselijke bezigheden, gebleven tot
aan haar dood. Nooit een Savante of een
eigenwijze van maatschappelijk werk,
dor en droog, ma'ar : Vrouw ! De ver
pleegster van haar laatste levensjaren
heeft het verte' d in een brief aan
M. C. van Hall: Onbegrijpelijk heeft ze
(Betje Wolff) geleden; ik was er derde
halfjaar getuige van; en in al die smar
ten heeft zij nog haar laatste
(vertaal)werk: de Herman van Unna voltooid.
Haar naarstigheid was zon der voorbeeld;
ze nam altoos haar huislijken arbeid
waar; geen stuk werd buitenshuis ver
werkt. Zij alleen verzorgde dit alles
voor beiden, terwijl Aagje zich eveneens
onledig hield met andere huislijke bezig
heden, en des avonds altoos hardop zat
voor te lezen, en zij dan naai- en brei
werk verrichtte; men heeft nooit op een
van beide de verachtelijke spreekwijs
van geleerde slonsen kunnen toepassen".
Betje is gebleven als Aagje tot aan het
einde harer dagen blijmoedig" ondanks
ziekte en tegenspoed. Zij deugde Gods
zonder nadeel voor die verzamelingen zijn
zij toch ook niet; zóó zelfs, dat het ons
gewenscht voorkomt er de aandacht van
wijder kring op te vestigen dan van die der
archiefambtenaren of zelfs die van de be
woners van Zwolle-zelf. Er is, wil ik zeggen,
in deze tot het persoonlijke toegespitste
ruzie een aan het algemeen belang rakende
kant, die niet over het hoofd gezien mag
worden, die veeleer naar voren te brengen
is, opdat tenslotte dat algemeen belang bij
eene beslissing niet in het gedrang kome.
"Wat is het geval? De Gemeente Zwolle,
is in het bezit van een allerbelangrijkst
stadsarchief, dat door de bij uitstek des
kundige Oommissie van Advies voor 's-KiJks
geschiedkundige Publicatiën, op pag. 9 van
haar Overzicht zelfs genoemd wordt: het
volledigste stedelijk archief hier te lande
ons bekend," ten bewijze waarvan gemeld
wordt dat o. a. de serie stedelijke rekeningen
van 1399 af vrij volledig is bewaard. Aan
de ordening van dit archief hebben als
gemeente archivaris mannen van goeden
naam in de archiefwereld gearbeid, men
denke slechts aan Mr. A. Telting, aan Jhr.
Mr. Th. H. F. van Riemsdijk den
tegenwoordigen Algemeenen Rijksarchivaris.
Maar opeens is het het Gemeentebestuur
gaan verdrieten om voor al die oude zaken
geld uit te geven, en toen de archivaris
Mr. J. "W. Mulder, wiens positie zoo weinig
vastheid had een plaatsing kreeg bij de
rechterlijke macht, waar hu een zér eervolle
loopbaan zou volgen, besloot men zelfs om
maar in het geheel geen archivaris aan te
stellen. Gelukkig, dat van uitvoering van
dit van zoo breed inzicht getuigend besluit,
niets is gekomen. De Overijsselsche Rijks
archivaris, Mr. L. van Hasselt, beducht voor
de gevaren, die dit plichtsverzuim der
Gemeente, voor de archiefschatten zou na
zich sleepen, wist een uitweg te vinden. Hij
bood zich aan om-niet gemeente archivaris
te zijn. En hij wist nog meer gedaan te
krijgen. Met het Rijk werd in 1898
boventer wereld niet voor huilebalk" en kon
tegen tegenspoeden geen kwaad bakkes
zetten, hoe ook, in het finantieele door een
gewetenloos Rotterdammer bedrogen, ?
het geloof aan het betere in den men ach
bleef zij behouden, zelfs toen ze om te
bestaan, moest vertalen, dat ze kikhalste.
O! roept ze uit wat zijn er goede,
beste, brave menschen! Wie zou om
enkele schurken een menschenhater
worden? 't Zou jammer zijn, dat we
niet zoo berooid waren; want dan hadden
we nooit geweten, welk een schat van
vrienden en weldoeners wij hebben!"
De schoonste tijd als schrijfster voor
Betje Wolff brak aan na haar kennis
making met de schrijfster: Agatha Deken.
Betje had voor vrijheid in het gods
dienstige gepleit en was hevig aange
vallen. Zij verdedigde zich in de
Haarlemsche Courant en ook tegen Agatha
Deken die haar persoonlijk in een rrief
ter dege had onderhouden. Blijmoedig
klonken haar antwoorden, maar, voegde zij
er bij, het was wel zoo goed geweest
als ze haar een pakje theerandjes hadden
gestuurd. Agatha Deken's brief, hoe straf
ook, maakte indruk op haar. In de schrijf
ster zag ze een vrouw, der kennismaking
waard. Een allerliefsten brief zond ze
Agatha Daken met verzoek bij haar te
komen. Ik zal morgen bij U wezen!"
antwoordde Aagje, en zij hield woord.
Den volgenden morgen stond Aagje voor
Betje in de pastorie in De Rijp, en zij
bleef er. Elkander zien was elkander
vinden. Zij schreven samen: Sarah
Burgerhart"" en togen na de voltooiing
naar de Beverwijk, naar het mooie
buitentje Lommerlust". Beide vrouwen
verzorgden huis en tuin met behulp van
een meid zelf; schrijven deden zij in een
mooi koepeltje in den tuin van
Lommerlust". 's Avonds las Aagje het geschre
vene voor, en betuttelden zij elkanders
werk. In dat tuinhuisje hebben zij o. a.
Willem Leevend geschreven, roman in
9 deelen. Die koepel, dat tuinhuisje
bestaat nog, het licht in den tuin achter
de pastorie van de Roomsch-Katholieke
kerk te Beverwijk. Zou het ook pp den
weg van Heemschut, of of van wien ook
liggen om het blijven bestaan van dit
historisch koepeltje te verzekeren?
J. H. RÖSSING.
dien overeengekomen, dat ook het gemeente
archief zou worden geplaatst in het juist
door het Rijksarchief in Overijssel betrokken
gebouw, de oude Sagsenpoort. Een overeen
komst tusschen Rijk en Gemeente werd
getroffen, waarbij werd bedongen, dat de
Rijksarchivaris aan het gemeente-archief
dezelfde zorg (zou) besteden als aan het
rijks-archief" en dat de gemeente op hare
kosten een geschikt ambtenaar" ter be
schikking van den Rijksarchivaris zou stellen
om hem in de verzorging van het
OudGemeente-Archief behulpzaam te zijn." Voor
dit alles zou de gemeente aan het Rijk
jaarlijks slechts ? 400 te betalen hebben.
Zoo was de Gemeente voor een prikje ge
holpen, en daar Mr. Van Hasselt immers
bovendien nog (onbezoldigd) gemeentearchi
varis was, had men behalve de zorg", ooknog
alle andere diensten die een archivaris be
wijzen kan, van hem te verwachten. Deze
toestand beviel dem Zwolschen raad wel, en
toen al'heel spoedig Mr. Van Hasselt was
overleden, richtte men ook aan zijn opvolger,
Mr. Rutgers, het verzoek om, op den voet
waarop zijn voorganger dat gedaan had, als
gemeente-archivaris op te treden. Mr. Rut
gers echter wilde eerst eens weten op welke
gronden de gemeente Zwolle van iemand
diensten kwam vragen, zonder hem daarvoor
te willen beloonen. Maar de Raad wou
daarover niet verder correspoadeeren, en de
heer R. volgde dit voorbeeld. Zoo bleef nog
slechts de verplichting over tot zorg" van
de zijde van het Rijk, en tot beschikbaar
stelling van een geschikt ambtenaar van de
zijde der Gemeente. Deze laatste meenden
B. en W. gevonden te hebben in een onder
Mr. Van Hasselt als 15-jarige indienst ge
komen jongmensch zonder archivalische
opleiding. Mr. Rutgers echter, verstoord
over het zonderling gedrag vaa den Raad,
kwam zijnerzijds de bepaling van het contract
maar zér matig na, en zoo bevond de
gemeenteklerk zich weldra in een soort van
vrijgevochten staat. Dat dit moeilijkheden