Historisch Archief 1877-1940
Na 1755
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zon geven toen in 1908 Mr. B. werd opge
volgd door Dr. Sohoengen, een man van
groot* kunde ea haast pijnlijke nauwgezet
heid, vol van liefde voor zijn vak bovendien,
was wel te voorzien. De klerk daarbij
blijkbaar gwtennd door B. en W. van Zwolle
Ie liéh niet om den Rijksambtenaar
in wiens gebouw de gemeente huisvesting
genoot. HU liet daar, buiten medeweten van
dien ambtenaar, personen toe zelfs tot de
archief-bewaarplaatsen, waar
zichdeBijkseigendommen bevinden. De Rijksarchivaris
ten slotte van meening, dat de gemeente
klerk ten eenenmale onbekwaam en onge
schikt was, en dus voor zijn taak niet te ver
trouwen in het gebouw, waarvoor hij, B. A.,
uitsluitend verantwoordelijk is, ontzegde op
een goeden dag, na een nieuwe overtreding
der voorschriften, aan den gemeent«klerk
den toegang tot de Sassen poert. B. en W. op
komend voor hun ondergeschikte, vonden
daarin aanleiding om in een uiterst tenden
tieus gesteld rapport, waarin de
Byksarohivarii van niets minder dan kwaden
trouw beschuldigd wordt, aan den Baad
voor te stellen het contract met het R\jk
te ontbinden, en het archief ergens anders
onder de hoede van den klerk onder dak
te brengen. De Rijksarchivaris antwoordde
daarop in een lijvige memorie, met alle ter
zake gewisselde brieven en stukken bijna
200 bladzijden beslaande.
Ik ga hier op deze drukwerken niet verder
in. Dat de Büksarchivaris wat heftig is
geweest, en uit te groote voorzichtigheid
wat onhandig het lijkt mij niet onwaar
schijnlijk, maar zijn goede trouw staat bo
ven alle bedenking, zijn bekwaamheid en
nauwgezetheid zijn er borg voor, dat het ook
het Zwolsohe gemeente-archief aan
uitstekenden verzorging niet zou hebben ontbro
ken. Dat B. en W. een ambtenaar, dien z
bekwaam achten, ook al kunnen zij, als ten
eenenmale onkundig met het werk dat hij
te verrichten had, onmogelijk weten of hu
voor dat werk geschikt was, de hand
boren het hoofd houden, is wel natuurlijk.
De dolle drift echter waarmede zij de cam
pagne in zuiver persoonlijke banen leidden
wekt argwaan aan de zuiverheid hunner
zaak. Maar dat alles daargelaten. Het komt
nu op hun voorstel aan, namelijk om de
archieven terug te nemen en ze onder de
hoede van een door een deskundige als
onbekwaam gekenmerkt en klerk te plaatsen.
Daar schuilt het gevaar. Zoo zal dus een
onzer groote gemeenten, in het bezit van
een naar aller oordeel hoogst belangrijk en
uitgebreid oud-archief, de verzorging, het
beheer, de ordening en wat dies meer z
daarvan toe vertrouwen aan het Schuiten
und Walten van een jongmensch omtrent
wien de hem blijkbaar gunstig gezinde
.archivaris van het dorpje Hattem ten aller
hoogste verklaren kan, dat hij geschikt is
mits men maar niet van hem verlangt de
kennis en ontwikkeling van een gegradueer
den archivaris". Dat wil zeggen: juist dat
gene wat in dit geval van hem wordt ver
langd!
Hem die weet welk een verwarring, welk
een soms onherstelbare schade een onbe
kwame hand bjj hare zoogenaamde orde
ning" in archieven kan teweegbrengen, moet
wel bühet vernemen van deze Zwolsche
plannen de schrik om het hart slaan; en
hij beklaagt de historici die naar Zwolsche
toestanden willen onderzoek doen, en vooral
de gemeente-zelf, als die voor verdediging
harer rechten haar eigen archief zal moeten
raadplegen.
Kan Zwolle nu niet anders ? Waarom moet
het achterstaan büKampen en Deventer,
die een eigen archivaris, zooal niet over
matig* royaal, dan toch, naar verhouding
van andere arch.eftractementen vrij £oed
bezoldigen ? Waarom kunnen Delft en Alk
maar, Amersfoort en Gouda, Leeuwarden
en Maastricht wél doen, wat Zwolle wenscht
na te laten? De kans op een goedkoope
oplossing, door alsnog met het Rijk en den
rijksambtenaar overleg te plegen is niet groot,
maar ook nog niet verdwenen. Mocht de Baad
dat niet willen, dan is er nog gelegenheid
om, na al de blamage, waaraan B. en W.
schuld dragen, fatsoenlijk uit het geding te
komen, door een eigen archivaris aan te
stellen; zooals het vroeger was. Men
denke over het gevaar van dit na te laten
toch.niet te licht.
Ten slotte een algemeene vraag. Wordt
het niet hoog tijd, dat een hooger gezag,
waar zoo groote belangen van rechtelijken
en weterwchappelijken aard op het spel
staan, de bevoegdheid hebbe van toe te zien
op de gestie der gemeentebesturen? De
vereeniging van archivarissen in ons land
heeft verleden jaar een wetsontwerp met
o. a. die strekking aan de regeering toe
gezonden. Ia het Zwolsche geval van
plichtsverzuim niet een reden om de be
handelingvan dit outwerp te bespoedigen?
Door het conflict en de grove vormen die
dit aannam, springt dit geval in het oog,
maar hoeveel kleine gemeenten doen niet al
even erg? Ik heb het genoegen gehad deel
uit te maken eener commissie, die naarde
positie der gemeente-archivarissen en den
toestand der gemeente-archieven een onder
zoek heeft ingesteld. Wat al ergerlijke
dingen zijn ons daarbij onder de oogen ge
komen reeds in de grootere gemeenten,die
boven 10,000 zielen, waartoe wij ons moesten
bepalen! Hoe noodzakelijk leek het ons in
een onzer conclusies op de hulp van den
rijkswetgever aan te dringen! Moge de
ergerlijke geschiedenis in Zwolle, die zoo
bitter noodzakelijke wettelijke regeling van
ons archiefwezen, door de vakgenooten
unaniem gewenscht, eindelijk wat nader tot
de werkelijkheid brengen! Dan is ten slotte
deze tragi-comedie nog van goed gevolg.
Intussehen moge reeds nu dadelijk Zwolle's
Baad toezien, en B. en W. niet alleen niet
gelijk geven ten opzichte hunner gestie in
het verleden, maar evenmin hen volgen b
hun verderflijke plannen voor de toekomst.
d en Haag. DR.H. E. VAN GELDER.
Beliiiciofli te Wem.
Nn wq dit jaar het geluk moeten missen
van Oemma Bellincioui's kunst, zal het velen
genoegen doen althans iets over haar te
hooren. Zoo denken er blijkbaar de kranten
«ver, die nu en dan berichtjes brengen. En
zoo leek het mq, enik vertaalde het grootste
deel van een opstel dat mq toevallig onder
de oogen kwam. Het stuk is van den heer
J. E. Mand en verscheen in het Wiener
MonJowrnal van 23 Jan. j.l.
Roept het niet ook in n, loser, sterk het
beeld weer op, van haar wier kunst soo innerlijk
U en zoo scnoon, zoo groot is en zoo teer?
En die ons daarbq bracht, vier winters achter
een, wat Italiaansch* «m?
Aldus schrijft de heer Mand:
Met vrijmoedigheid durf ik te zeggen:
Bellincioni is een wonder. Nimmer werd te
voren zulk een beeldend vermogen met uit
nemende zangkunst vereenigd gezien. Nooit
had ik te voren een vrouw gezien, die zoo
gansch en al in hare kunst opgaat, zich van
alle overwegingen aangaande eigen persoon
en uiterlijke dingen ver houdt, om de figuur
te belichamen daar vóór ons op het tooneel.
Van haar Salome wil ik nu niet spreken.
Wellicht heeft zq daarbij hare gestalte
voor, de smijdigheid van hare leden, de
gratie barer bewegingen, vóór alles het
zuidelijke temperament. Evenmin zal ik haar
Santnzza als maatstaf nemen, waar de gloed
van -het Zuiden, van haar vaderland, zoo
geheel bq de figuur past, die zij te ver
beelden heeft.
Men beschouwe echter hare Traviata. Dat
is geen tooneelspel meer en dat is geen
opera. Staat deze Traviata alleen maar op het
tooneel, dan is het als doorleefde men »et
haar al wat beur tenger lichaam doorheeft.
Gelukkig moet men met haar zqn als zq
haren Alfredo toelacht, en met haar schreien
wanneer zq het gebroken geluk den vader
overgeeft. Een schepping waarlqk van onge
kende beeldingskacht.
Ver overtreft hier de zangeres de divine
Sarah", ver Réjane, ver ook zelfs de zoo
veraigoode Dnee. Zoo speelt geen tweede
kunstenares, van welken landaard zq moge
wezen, de Dame auz Camelia'e. Kan iemand
nog een naam noemen, hq moge het doen.
? *
Het Btaat vast, dat de kunstenares aan het
geheel der creatie de schoonheid en de glans
van de stem ten ofier brengt. Want haar stem
is nog intact. Zq is nock scherp in de hoogte,
als sommigen willen doen gelooven, noch
ontbreekt het haar in het middenregister aan
teederheid en warmte, en in de laagte aan vol
heid. Ik heb nimmer de opmerking kunnen
maken, dat de kunstenares haar stem spaart,
eerste teeken van het zich bewust zqn van
een z* akker vermogen. Wel is het tegenover
gestelde het geval; zq spaart de stem niet,
wanneer deze zich ondergeschikt heeft te
maken aan de creatie. In het slanke lichaam
gloeit een hartstochtelijke ziel. Die slechts
wat zy te geven vermag gansch wil ge ven l
Het blykt, dat het Bellincioni tegenstaat
mooi" te zingen, wanneer de passie ruw en
wild de ziel heeft te doorstormen.... Wy
hebben reeds talrijke tegenstellingen gezien.
Van een Wildt tot een Schlager, kunstena
ressen die passieloos, onbewogen den fraaist en
triller ten hemel zenden, hoewel deze de
uiting behoorde te zqn van 's harten hevigste
beroering. Daarover heeft men sedert den
kunstenaars-geboortedag van Mozart al heel
wat nagedacht en geschreven, maar nimmer
is een mannelijke of vrouwelijke zanger ge
komen, die tegenover den storm der harts
tochten zijn noten-koppen zou hebben ver
geten.
Bq Bellincioni heeft men het gevoel, dat
zy niet naar muziek zingt. Tot iets
ondeelbaars smelten kunst en passie samen; zq
zingt hare figuren niet spelend, zy doorleeft
hen zingend. Zang en spel vormen te
zamen een harmonisch geheel en doen een
tooneelverschyning ontstaan, die, wat het
niterlqk- beeldende betreft, even volkomen is,
als de zang getrouw is aan het karakter
ervan. Ook de koelste toehoorder kan zich
niet onttrekken aan de betoo vering van zulk
een geniale kunst; het enthousiasme wordt
hier uit onbegrensde bewondering geboren.
Ik ben de laatste die de kalmte der kri
tiek niet naar waarde zou schatten. Het
staat den geroepene" inderdaad goed zich
minder geestdriftig te toonen, dan het
argelooze, betalende publiek, dat komt om te
genieten en niet om te vitten. Hoe zeer
echter miskent de kritiek baar taak, wanneer
zq zulke onvergelijkelijke kunst met
mnggenzifterq, met kleingeestige aanmerkingen ver
volgt. Bellincioni te verwijten, dat hare stem
geleden heeft, doet aan, als verweet men de
Venus van Milo het ontbreken van hare
armen. Het is volstrekt niet waar, dat de
Venus geen armen heeft. Wie ook maar een
half uur lang voor het goddelijke beeld in
het Lonvre heeft gestaan, die zal mq dit
toegeven. En het is volstrekt niet waar, dat
de stem van Bellincioni ook maar iets
uadeeligs vertoont. Wie hare Traviata heeft mee
geleefd, die zal het met mq eens wezen.
Zooals zq haren Alfredo toelacht, terwijl
deze van zyne liefde spreekt l Zooals zq in
verrukking de trillers uit de keel schudt,
omdat zq zoo innig blq is l Zooals zy' in de
diepste smart ópachreit en aldoor weer
opschreit, wql de bezorgde vader het hoogste
offer van haar verlangt, en zooals zq slechts
nog een rauw klokken in de keel overheeft
voor de uitputting waarmede zjj den
strqdzonder-hoop moét eindigen l En dan verder.
Zooals zq hartroerend lacht, terwijl Alfredo
haar begint te beleedigen. Met brekende
oogen zegt zq meer dan Duse met al haar
berekende grimassen; en uit haar keel ont
welt meer leed, dan de grootste
tooneelspeelsters in woorden vermogen nit te
drukken....
Indien ooit, dan was het wel bq de Tra
viata-voorstelling, dat ik gevoeld heb hoezeer
de muziek de taal is, waarin alle natiën
elkander kunnen verstaan. Een lied zonder
woorden, daar ik te weinig Italiaanuch
ken, doch een lied zoo sprekend en vol
uitdrukking, dat voor mq geen woord ver
loren ging. Noch van een Sembrich, noch
van een andere der Grootsten....
Zqn wq ontvankelijk voor de aandoening
welke zich in zuidelijke warmte door de
geniale vrouw openbaart, laten wq ons dan
niet da herinnering, het na-genot, bederven
laten door peuterende vitters. Er valt na
tuurlijk niet over te twisten of de stem niet
nog suhooner zou kunnen zqn, onbetwistbaar
is, dat er geen stem is die beter doen zon
in deze volmaakte creatie.
Zoo belichaamt Bellincioni door spel en
zang de schoonheid die zij belichamen wil,
de schoonheid der kunst, en wie dit niet
zonder voorbehoud erkent, die werd door de
betoovering dezer schoonheid niet geraakt
en kan ons het heerlijke genot door niets
bederven. Dixil
Men zal een enkele krasse uitspraak slechts
onder eenige reserve aanvaarden, maar
wie drukt niet ia gedachte dezen verren
vriend de hand l
F. MN.
Tolstoi ais criticus,*)
Toen men mij verzocht een artikel over
ToUtoi te schrijven, dacht ik, dat deze arbeid
slechts eenige dagen i» beslag zou nemen.
Sedert eene lange rjj van jaren toch heb ik
niet alleen alles gelezen, wat de groote man
nederechreef, naar ook dikwijls schriftelijk
mijne meening over hem te kennen gegeven
en toch verliepen er eenige weken, voordat
ik aan dit verzoek voldoen kon. Het bleek,
dat de indrukken, die het gelezene bq mij
achter gelaten hadden, zeer onduidelijk waren.
Ik heb daarom wederom zijne werken door
gelezen ea als vroeger hebben vele van hen
mq aangetrokken, anderen mq af gesloot en.
Over het algemeen vond ik het veel moei
lijker als rechter van dit genie op te treden
dan vroeger; hoe dieper men zich in den
innerlqken samenhang van zijn leven en zijn
werken indenkt, hoe meer eerbied men voelt
voor de macht van dezen mensen.
Leo Tolstoi behoort tot de eersten der
tegenwoordige schrijvers, geen van zijne
tydgenooten wordt zoo geacht als hij, omdat
van alle levende auteurs, zqn leven de
grootste achting afdwingt.
Toen de Nobelprijs aan een beroemden
schrijver gegeven werd, hebben de beste
Zweedscke dfohters te c Tolstoi zich gewend
met een protest hier tegen, en dit protest
heeft algemeene instemming gevonden. En
inderdaad: Tolstoi's lang, arbeidzaam leren,
zijn medelijden met armen en lijdenden, zijn
zelfstandige beoordeeling der traditiën, de
moed, waarmede hij iedereen aan zijne
onbarmhartige critiek onderwierp en bovenal
zijn genie waardoor, hq Europa en Amerika
met de Russische natuur en het Russische
leven vertrouwd maakte, dwingen ons eerbied
af. Zooveel intelectueele en moreele
eigerschappen worien zelden in n persoon
aangetroffen.
Wübuitenlanders weten heel goed, dat
slechts een heel klein deel van het beschaaf ie
Rusland Tolstoi's ideën met hem deelt, en
dat zijn werken slechts aan een klein deel
van het onbeschaafde Rusland bekend zijn,
maar in zijn persoonlijkheid is iets, dat er
op wijst, dat eens het geheele Russische volk
hem volgen zal.
Tolstoi is het type van den Russischen
boer. Herinner n slechts het bekende schil
derij van Repin, waar hij achter den ploeg
loopt; niets grafelijks hebben zijne trekken;
zijn breede neus en zware kaakbeenderen zijn
de kenmerken van den Russiechen boer.
Maar welk een boer is het, een denker, een
held, een genie, een apostel der beschaving
Hij doet ons denken aan Eliah Murawets
uit de Russische legende, die iedere duizend
jaar terugkomt en het Russische veld be
bouwt, die sterker dan het noodlot, op den
weg naar rijkdom niet rijk werd en zich ge
heel met de communistische ideeën ver
eenzelvigde.
Een kleine stad in Noorwegen bracht ook
een groot man, Ibsen, voort; maar, ofschoon
als persoonlijkheid even begaafd, moet hij
toch bij Tolstoi ten achter staan, omdat
Noorwegen wat wereldmacht, uitgestrektheid
en bevolking betreft, niet bij Rusland kan
vergeleken worden. De Russische nationa
listen beweren zelfs, dat Tolstoi zulk een
machtige persoonlijkheid is, omdat hij tot
het Russische d.w.i. het grootste, rijkste en
meest godsdienstige, volk behoort.
Mereschkowski critiseert de persoonlijkheid
van Tolstoi zeer ongunstig, maar plaatst hem
toch hoog boven alle hedendaagsche schrij
vers, omdat naar hij zegt, het lot van de
wereld af zal hangen van de uitverkorene
religiense en intellectueele individuen van
Rusland. Wie," zegt hij, kan de wereld
redding brengen? Wq ... of niemand !"
Tolstoi deelt deze meening niet; hij is
cosmopoliet en interesseert zich niet voor
de psychologie der volken. In het begin van
zijn literaire loopbaan in zijn roman Oorlog
en Vrede" toont hij groote liefde voor zijn
vaderland te bezitten; in zijn latere jaren
bestrijdt hu het chauvinisme, de bron der
vijandelijke gevoelens der volken en de
voornaamste oorzaak van den oorlog.
Tolstoi voelt niets voor de reinheid van
het Russische bloed, en niets voor de vraag
of het Russische volk een eerste rol in de
wereldgeschiedenis spelen zal; hierdoor is
zijn invloed op het beschaafde Rusland
niet noemenswaardig. Want in Rusland,
zooals overal in Europa ontwikkelt zich weer
opnieuw het nationaliteitsgevoel, en heeft er
het cosmopolitisme der achttiende eeuw
overwonnen.
In het begin zijner loopbaan was Tolstoi
b|jna volkomen nationaal in zijn gevoelens.
In Oorlog en Vrede" verheerlijkt hq
Alexander I ten koste van Napoleon; om deze
verheerlijking weder goed te maken mal
traiteert hij later in zijn brochure Wat ons
van noode is" dezen zelfden keizer. In een
volgende brochure Veroordeeling van het
Patriotisme" gaat hij nog verder en beweert,
dat een patriot geen liefde voor de
menschheid voelen kan. Dat Tolstoi Liefde voor
het vaderland" als een tegenstelling van
Wereldburger zijn" opvat, komt uit zijn
onbnigzamen geest voort. Van Hegel b.v.
heeft h|j alleen onthouden, dat zijn systeem,
van hetwelk men voor honderd jaar dacht,
dat het de waarheid onthulde, nu door andere
systemen vervangen is. Tolstoi komt dadelijk
tot de gevolgtrekking, dat Hegei's systeem
nu geen grein waarheid meer bevat.
Het is treurig na te gaan hoe Tolstoi spreekt
over de meesten der denkers en kunstenaars
uit het verleden. Altijd komt hy er weer op
terng, hoe hunne namen nmaal beroemd
en nu vergeten zijn, terwijl men toch van
een hoogstaand mensen als Tolstoi verwachten
kon, dat hij boven den roem van het nageslacht
verheven was. Voor oen roem van lan geren
duur heeft hq ook slechts n verklaring
Deze menschen hebben de hoogere standen
en hunne vooroordeelen gevleid," en daardoor
alleen is hun naam bewaard gebleven. En
dit geldt voor iedereen van Shakespeare tot
Malthus, van Go e t hètot Kant en Dar win.
Hoe men over de leer van Malthus met be
trekking tot de oplossing van het vraagstuk
der overbevolking denkt, het gaat toch niet
aan hem af te maken als een middelmatige
Engelsche journalist," die het armzaligste"
schreef, wat ooit gedrukt werd." Ook be
hoeft men Kant niet te verachten, omdat hy'
de absolute waarheid niet gevonden heeft of
Darwin te bespotten, omdat de afstamming
der soorten" ia enkele plaatsen niet vrij van
fouten is. Goethe wordt met een enkele
op*) Dit artikel is geschreven, toen Tolstoi
Jassnaja Poljana reeds verlaten had maar
nog voor zijnen dood.
merking afgemaakt, hu heeft geen moreele
principes."
Over Shakespeare eindelijk, heeft hij een
heel boek gegchrevea en daar het interesant
is te weten hoe een beroemd schrijver over
den beroemdst en schrqver oordeelt, wil ik
hierbq vat langer stil staan.
Tolitói verloochent den roem
vanShakespeare's drama's niet, maar deze eer verandert
bühem in smaad, omdat naar zqn meening
de strekking dezer drama's slecht is en deze
dus tot de immoreele zwarte" kunst
behooren.
Het boek opent met een critiek op koning
Lear. Tolstoi noemt het een onverstandig en
onnatuurlijk werk en verwijt Shakespeare,
dat koning Laar, evenals al zqn helden, geen
persoonlijkheid is; alle helden-figuren by
Shakespeare spreken dezelfde taal. Jnlia,
Desdemona, Cordelia, [mogen e, zy ook spre
ken evenals Lear en Hamlet onnatuurlijke,
sentimenteele taal, zq zijn dikwijls hopeloos
onverstandig.
Wat Tolstoi over de tragedies van Sha
kespeare en in 't bijzonder over koning Lear
zegt, hebben anderen reeds vóór hem ver
teld, maar deze lieten zich niet zoo onder
den invloed van eenige slechte plaatsen
brengen om niet van de majesteit van het
drama te kunnen genieten.
Ik vraag u echter, als Shakespeare niet
geestrijk is, wie is het dan, als Shakespeare
leeg is, welk drama heeft dan leven? Als
iemand beweert, dat bq Shakespeare alle
personen dezelfde taal t preken, dan wil dat
alleen zeggen, dat men Shakespeare aan zyn
stql herkennen kan, zooals men iederen kun
stenaar herkent aan zijn werken. Van
Hamlet zegt Tolstoi: dan staat hy' met
schrik geslagen tegenover den geest van zqn
vader, dan bemint hy Ophelia, dan kwelt hy
haar, soms gelijkt hy een wroetende mol."
Vol leven zqn bq Shakespeare alleen eenige
bq-figuren en Falstaff, maar bq dezen held
stoot het onsympathieke karakter ons af, de
valsche, lafhartige, kwaadsprekende en dron
ken Falstaff kan ons kunstgevoel niet bevre
digen.
Shakespeare, zoo gaat Tolstoi verder, heeft
geen gevoel van maat, is altijd overdreven;
zijn levensbeschouwing behoort tot de laagste
en triviaalste, hy is onbeduidend, zonder
kunstgevoel en soms onfatsoendelqk l Het is
te betreuren, dat hy zqn stof uit oude legenden
genomen heeft, daardoor heeft hij de oor
spronkelijke werken bedorven, de oude drama's
zoowel Othello als Hamlet en Lear staan hooger
dan de zy'ne. Een spoor van waarheid vinden
we in de bewering, dat Shakespeare dikwijls
met voorbijgaande theatrale effecten op ons
weikt, maar dit is reeds vóór Tolstoi veel
beter gezegd door Ramelin. ,
Zeker is het echter, dat de fouten van
Shakespeare aan een veel lichtere kritiek
onderworpen waren geworden, indien Shakes
peare niet zo 3 geheel zonder godsdienst ge
weest was. Maar wij kennen nu eenmaal niet
de grondoorzaken der dingen en de weten
schap kan slechts dan vooruitgaan, zoodra
zq' ophoudt zich met deze vragen bezig te
houden. Tolstoi echter gebruikt altqd het
woord bestemming". Hy wil van de weten
schap klaarheid hebben over de bestemming"
der menschheid, o ?er de bestemming" der
persoonlijkheid, over de bestemming" van
ieder individu. In een drama moet men de
betrekking van den mensen tot God, tot de
wereld, tot de eeuwigheid en oneindigheid
klaar en duidelijk maken.
Shakespeare, zegt Tolstoi verder, was reeds
lang vergeten, maar in de 18de eeuw hebban
de Duitschers hem weer gemoderniseerd.
Alle schrijvers en uit snobisme alle criti
ci, begonnen hem te prijzen, en eenigen
begonnen toen onbeteekende drama's te
schrijven, zooals Goethe, Schiller, Victor
Hugo en Puschkin. Al deze auteurs, zegt
Tolstoi, spreken de levensbeschouwingen van
de upper ten" uit; verwonderlq k is het, dat
hij het onderscheid, dat tusschen deze auteurs
bestaat, niet ziet.
Shakespeare verachtte de volksmassa, wat
by Tolstoi beduidt: verachting van den
eenvoudigen mensen, en hij spreekt verder van
het Jezuïtisme van Shakespeare.
Tolstoi heeft een goede critiek over Dickens,
die medelyden met de armen had en spreekt
ook sympathiek over Les Misérables; er is
echter slechts n auteur, die voor Tolstoi's
levensbeschouwing past, die zy'n voorganger
en leermeester was n.l. J. J Ronsseau. Het
leven iu het dorp, de liefde voor de natuur
in tegenstelling met de veidorvenheid in de
steden, deze prediking vinden we in al Tolstoi's
werken weder. Zijn zelfbeschuldigingen vin
den hun prototype in Ronsseau's biecht; zqn
afkeer van de wetenschap vinden we in alle
eerste werken van Rousseau, werken, die een
revolutie in den menschelqken geest en het
maatschappelijk leven te voorschijn geroepen
hebben.
Er is geen domheid, geen gezonde gedachte
bq Tolstoi, die we niet in Rousseau
wedervinden. De ideale toestand is bq beiden
de natuurlijke toestand, maar de beschaving
heeft dezen ideaal-toestand al achter zich
liggen. Tolstoi kent echter nog een hooger
ideaal, de askese", hij wijdt de
Kreuzersonate" aan den strijd tegen het geslachts
leven.
De geheele menschheid stemt er mee in,
dat Tolstoi een groot dichter is, hij heeft
als stof voor zqn werken alles wat verheven
is, zqn stql is majestueus, in z'g'n werken
vindt men het komische en het diep tragische
naast elkander. Hartelijk lachen kan Tolstoi
echter niet.
Ik voor mq vind er niets buitengewoons
in, dat Tolstoi een panacee gevonden heeft
voor alle menschelijke kwalen: physieke
arbeid en de afschaffing van iederen
regeeringsvorm ; ik geloof ook niet in deze heilmiddelen.
Maar Tolstoi komt op tegen alle vooroor
deelen, hoe eerwaardig ze ook zqn mogen,
en werkt daardoor als een explosief middel.
Hy' werkt als civilisator door zqn voortdurend
protest tegen het ruw geweld; als een pre
diker door zijne vorderingen van
zelf-opvoeding en geloof in God. Door zqn godsdienst
werkt hq op het gevoel van de massa, meer
nog door zqn afkeer van alle bureaucratie.
Tolstoi heeft het Russische volk opgewekt
tot denken, hq zou een tweede Luther ge
worden zijn, indien hij de praktische kennis
en den diplomatieken geest van dezen laatste
bezeten had. Maar terwijl Lntber zich wendde
tot de rykan en de vorsten der aarde,
vereenigdeTolstoi zich met de boeren en de armen;
daarom konden, terwijl hq leefde, zijne ideeën
niet triomfeeren; maar het resultaat van
zijn leven blijft en zal blijven een wereldmacht.
Uit het Russisch vertaald
door dr. Anne B. d. V.
GBOBG HKANDÏS.
Ci, B, Konreli, t
Donderdag j.l. is weer een van hen ten grave
geleid, die met de Koo, Gerritsen, Treub,
het was een heele kring radicalen, een rol
gespeeld hebben in de Nederlandsche poli
tieke geschiedenis.
Ch. R. Eouveld werd in 1849 geboren.
Na zijn ingenieursstudie^ voltooid te hebben
te Glasgow, genoot de jonge Hollander de
eer te worden verbonden aan het plan
ParisPort de Mer, waarvan hij zelfs in persoon,
voor de Fransche Regeering, het rapport
opstelde. Door den val van Napoleon III
kwam vau dit plan, waarin ook Pierpont
Morgan geïnteresseerd was, voorloopig niets.
Onder Thiers, die er zich al evenzeer mede
ingenomen toonde, werd de uitvoering uit
gesteld door geldgebrek. Bij de tegenwoordig
weer opduikende plannen wordt met dit
plan rekening gehouden.
In Nederland teruggekomen speelde hij
spoedig een rol onder de radicale elementen,
die te Amsterdam rondom Treub en Ger
ritsen zich vereenigden. Op zijn initiatief
werd de bekende kanaal-meeting uitge
schreven. In deze vergadering, in Maison
Stroucken gehouden, waar hoofdmannen
van alle politieke partijen het woord voer
den, presideerde Kouveld. En hij was het,
die op het voor Amsterdam zoo belangrgk
tijdstip van de aanneming van het wets
ontwerp-Noordzeekanaal van den Burgemee
ster verkreeg, dat alle Amsterdamsche klok
ken ter eere dezer aanneming werden geluid.
Behalve lid van den Gemeenteraad, was
Kouveld lid van de Prov. Staten van
Noordhplland.
Als lid der Commissie van Toezicht op het
middelbaar onderwijs voelde Kouveld zich
bi zonder aangetrokken tot de verbetering
van 't ambachtsonderwijs. Invloed kon hij
hierin oefenen. Als president van de
SubCommissie voor de Handelschool, tevens
steeds president van de Eindexamen-com
missies van die school, wist hij de leden
ervan: leeraren en voorname kooplieden
van deze stad, ijverig te stemmen in het ver
vullen van hun moeilijken, veel tijd
eischenden commissorialen taak. De belangen der
school werden er zeker ten zeerste door
bevorderd, en het onderwijs had zoodoende
gedurig met de practische belangen van
den handel rekening te houden.
Ten slotte was Kouveld president vau
't Gemeentelijk Scheidsgereeht voor Werk
lieden, voor welk instituut hij zeer veel
voelde en waaraan hij tot op 't laatst van
zijn leven zijne krachten heeft gegeven.
iiimiiiitiiiiiMMiiitimiiumimmlinMiftMlitiiiiHiiiiiiiiMiiiiHiiMiiiiiiii
ctamari.
Wq' hebben er lang over gedacht, en ein
delijk hebben we het gevonden. Het heet
de Nachtwacht-protector." Glas voor de
scbilderq is niet afdoende, en een kooi er
omheen is hinderlijk. Onze protector is een
reusachtige eg op den vloer vóór de schilderij,
met de punten naar boven.
*
Het T. v. O. beschrijft het geval van een
patiënt, die 18 jaar lang met een stuk griffel
in het oog heeft rond geloopeu. Dit brengt
ons op de gedachte om een bekend gezegde
een nieuwen vorm te geven, en aldus te doen
luiden: Gq ziet wel de griffel in het oog
nws broeders, maar het leisteengebergte in
uw eigen oog bespeurt gq niet."
#
De burgemeester van Haarlen (Haarlem?)
weet zqn snipperuurtjes productief te maken.
Wij leeren uit de N. R. Ct hoe Z. E. A. zijn
vrijen ty'd besteedt:
De rechtbank te Arnhem heeft gis
teren uitspraak gedaan in de zaak van
de gemeente Arnhem, contra den burge
meester van Haarlen, die het maken
van ovens voor de mechanische stokerij
aan de gasfabriek had aangenomen. De
gemeente had wegens wanprestatie
ontbinding van de overeenkomst en
schadevergoeding gevorderd, welke vor
dering door den burgemeester bestreden
was, die bovendien in reconventie bèta
ling van een som van ? 14,800 vorderde.
De rechtbank heeft zoowel den eisch
van de gemeente als dien van den bur
gemeester afgewezen.
*
De heer Franssen, lid der Eerste Kamer,
schryft in het HV.: Ik beweer dat
de volle, niet de halve minister-president
van 1904 moest ingevoerd worden, óf dat
hy niet ingevoerd moest zqn, indien dit in
voeren van den vollen persoon niet het
gewenschte, of zelfs een ongewenscht effect
zou hebben."
Alle minister-presidenten in de tariefwet
opnemen, dunkt ons, onverschillig of ze vol,
half, of halfvol zqn.
*
Dit is een te grooter gevaar, omdat
men verplaatst wordt in een landelijke
omgeving. De zangeres wist de klip te
omzeilen en toch de harten der aanwe
zigen te verwarmen." (AT. *. d. D.)
Het is een kwestie van concentratie van
den geest. De zangeres late zich door het
ongewone pejicht van de landelijke omge
ving niet afleiden, en wijde al hare aandacht
aau de klip; na eenige oefening zal zq zelfs
geen moeite hebben met het gelqktqdig ver
warmen van harten.
*
Op voorstel van den voorzitter wordt
bq acclamatie besloten de eerstvolgende
bijeenkomst niet te honden." (Schager Ct.)
Wij moeten hieruit de conclusie trekken