Historisch Archief 1877-1940
H', 1756
DE AMSTEEDAMMER
A°. 1911
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Oza.cL©r redactie -sran. IMj??H. 1P. L. "W
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post / 1.65
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrfigbaar 0.12'/2
Zondag 19 Februari
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
f 0.25
, 0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NiBIJ: De ge
heime openbare School. Noft een paar
opmerkingen, door X. Kroniek. Brie
ven nit Kien w-Nederland, door A. E. M. 8.
te Laer. FEUILLETON: Nicht Dora's
legaat je. I, door Minca Verster- Bosch Reit?.
KUNöl EN LETTEREN: De Wonderlijke
Avonturen van Zebedeus, door Jac. van
Looy. beoordeeld door Frans Coene».
INGEZONDEN. BERICHTEN.
VROUWEN RUBRIEK : De nieuwste Parflgche mode,
door'H. G.Ibele. Japarsche kleeding; door
B. --ALLERLEI, door Allegra UIT DE
MATUUR, door E. Heinans. Japaneche
Schlabonen, m»t af b., door W. Steenhofl.
Tentoonstelling in Art i, door W. Steenhofl.
Architectuur op het Tooneel, door H. A. J.
Baanderp. La Mer, van Claude Debassy,
door Matthgs Vermeulen.
Smaakmisleiding in de tuinkunst, door W. ten Boscb.
WETEN8CH. VARIA: Een nieuwe trans
atlantische Inchtrei», door dr. P. van Oht __
E -n aardigheid nit dr. Knypera leven.
Chwivari. PINANOIEELE EN
OECONOMI8CHE KROSIEZ,. door V. d. M. en V.
d. 8. Padrinderp, door D. A. P. Grut
hoof J D. A. P*. Jr. SCHETSJE.
Schennanort, door P. J. deBrnï-ePlnosvan Amstel.
SCHAAKSPEL. DAMRUBRIEK.
A.DflMimilllllllMIIIimilHIIIIHIIIIIIIIIIIIlUlllllllIIJMIIIIIIIIIIimilllllllllim
Een geheim openbaar Oaderwjjs.
Wethouder De Vries heeftop löPebr.
j.l. als zijn opvatting doen kennen, dat
het geven van inlichtingen over zaken,
het openbaar onderwijs rakende, Burg. en
"Wethouders toekomt (dat is dus: toe
komt aan wethouder Da Vries) en aan
niemand andera. Hij kan niet dulden,
dat, met voorbijgaan der overheid, aan
derden mededeeling wordt gedaan over
den toestand, waarin zijn openbaar onder
wijs verkeert.
In beginsel heeft natuurlijk niemand
iets hoegenaamd tegen deze opvatting,
die men, haar als bloote vormelijkheid be
grijpend, kan beschouwen als een klein
point d'honneur. Wie gunt dit der O ver
heid niet? Wethouder de Vries mag
zeggen: ik stel er prijs op te weten
welke inlichtingen gij wenccut te hebben
van de ambtenaren mijner af deeling. Hij
kan er desnoods aan toevoegen : opdat ik
niet alleen niet onkundig daarvan zij,
maar ook in staat worde gesteld mijne
ambtenaren te waarschuwen voor
evenlueele enquêteurs van belangzuchtig en
slecht allooi. Wq zeggen; hij mag het
er aan toevoegen". Menig onderwijzer
toch, die om deze vaderlijkheid van zij a
wethouder wat zou glimlachen (wie be
antwoordt enquêteurs, van welker be
langeloosheid hij niet zeker is ?) zou
intusschen den goedbedoelenden heer De
Vries die onschadelijke bemoeizucht niet
ten kwade duiden.
Maar hierom gaat het natuurlijk niet!
Op de pertinente vraag van een der
gemeenteraadsleden, of de heer de Vries
bereid zou zijn de vakvereenigingen
(zooali de Bond er een is) bij hun en
quêtes, na vormelijke aanvrage om ze
te mogen houden, nooit te bemoeilijken,
en liefst terzijde te staan, antwoordde
de slimme wethouder koeltjes, dat het
daar thans niet om ging.
Zijn doel is dus duide'jjk. Eerst moet
de beruchte circulaire van Juli 1910
naar de letter worden geïnterpreteerd,
zoodat voortaan geen enkele enquête
kan worden ingesteld zonder verlof van
zijne antirevolutionaire almachtigheid
Mr. de Vries. Zoodra dit vaststaat, en
dit staat thans vast, zal deze nauwge
zette beminnaar van ons openbaar onder
wijs elke beweging van de_ hem niet juist
sympathieke vakvereenigingen kunnen
nagaan en met ie vele middelen, die
een Wethouder ten dienste staan, ze
remmen in haar natuurlijken gang.
Wat deze wethouder aandurft en waar
toe bij den slappen Raad onzer Hoofd
stad in staat weet, bleek overduidelijk
uit de weinigeomzichtigheid,waarmede hij
deze aanleiding voor zijn optreden koos.
Hg voelt zich onweerstaanbaar. De circu
laire, die de Afd. Amsterdam van den Bond
van Ned. onderwijzers aan het personeel
der herhalingscholen toezond ter beant
woording, ia eene circulaire van de meest
belangelooze strekking die men zich
denken kan, gericht op de vorming van
een zoo goed mogelijk onderwijs! Hier
vroegen onderwijzers inlichtingen aan
ondencijzers in het aleenig belang van de
hun toevertrouwde jeugd. Nauwelijks was
er bij de gestelde vragen ne enkele,
voor welker beantwoording een onder
wijzer genoodzaakt kon zijn in zijne klas
een vraag te doen. Geen hinder dus voor
de school, en louter winst in uitzicht
voor het onderwija. Toch vatte Mr. De
Vries den Bond hierop aan: zoo onbe
perkt heerscher weet hij zich over te
volgzame liberalen!
Met de nieuw-gehuldigde opvatting
van het Dagelijksch Bestuur der gemeente
en de meerderheid in den Baad is ons
openbaar onderwijs verlaagd tot iets als
een particuliere instelling, welks belang"
allerlei geheimhouding" medebrengt.
Mr. De Vries, om de menigte te ver
bazen, vertelde hoe hij aan een predikant
verlof geweigerd had tot het instellen
eener enquête naar toestanden in de open
bare school. Nu weten wij niet wat
voor schromelijks deze man kan hebben
gevorderd ; maar als het niets schromelijks
is geweest, en het onderwijs er niet door
behoefde geschaad, dan keuren wij deze
aan Brutus, den ter dood veroordeelaar
van zijn zoon, herinnerende deugdzaam
heid van onzen predikantenlievenden wet
houder ten sterkste af. Stel, dat
de dominee verlangend was (misschien
wel om er propaganda mee te maken
voor de School met den Bijbel) de ge
tallen te kennen van protestante kinderen
op de openbare" banken, of zelfs de
adressen der ouders, mits voor een
nietcommercieel en geoorloofd doel, welke
reden kan dan een Overheid, d. w. z.
eene boven alle geestelijke stroomingen
verheven Gezag, toch hebben om dien
dominee niet ter wille te zijn?! Het
Openbaar Onderwijs is gén affaire", die
(nog wel onder directie van ean familielid
der ergste concurrenten") met concur
renten moet wedijveren in het geheim
houden van bizonderheden, haar be
langen" betreffende. Het openbaar on
derwijs moet óók openbaar" zyn in
den zin van niet-geheim. Een instelling,
voor het gansene vo!k bestemd, heeft
niets te verbergen, als het geldtopen
te staan voor wie, in het geestelijke, er
voorlichting, niet alleen in, maar ook
órer wenscht.
De liefde van den antirevolutionair
Mr. S. de Vries Czn. voor het onderen
wethouderlijke vleugelen gestelde open
baar onderwijs is dus overdreven ! Zij
wordt trouwens met den dag acuter!
Hij kan nu al niet meer velen, dat
men er naar kijkt!
Zooals de beheerscher der gelooyigen
het eene bevoorrechte vrouw uit zijnen
harem doen zou, zoo zondert Mr. S. de
Vriea Czn. zijne geliefde Openbare School
af. Ja, zelfs indien een predikant op
bezoek komt en om een onderhoud vraagt,
slaat de jaloersche minnaar hem de porte
brisée voor den neus dicht.
Men weet, dat het Openbaar Onderwijs
te Amsterdam in de armen van dezen
thans ontembaar verliefden
anti-revolutionair geworpen is door een vrijzin
nigen", z.g. liberalen" gemeenteraad.
Nog een paar opmerkingen.
(Door den schijver van het artikel:
Het Hoofdbestuur der P. en T.")
Men herinnert zich, dat in het door
mij voor een paar maanden in dit blad
gepubliceerde artikel tegen het Hoofd
bestuur der Posterijen en Telegrafie, o.m.
te velde werd getrokken tegen de door
den Directeur-Generaal ingestelde
commissiëa van onderzoek en advies" en met
bewijzen aangetoond, dat hier een paskwil
op een behoorlijken rechtsgang was. En
hoe een en ander den heer Marchant
aanleiding gaf in de Kamer over deze
commissiën een hartig woord te zeggen. 1)
Da Minister antwoordde toen o. m. den
heer Marchant: dat in den laatsten tijd
deze commissiën algemeen voldoening gaven.
A.1 aanstonds heeft toen De
Postbeambte, orgaan van den nieuwen bond
voor het geheele personeel der P. en T.,
haar volle instemming met mijne af keu
ring van de wijze, waarop zoo'n com
missie wordt verkregen, en haar samen
stelling, in krasse woorden uitgesproken
en zie, daar komt nu een andere bond:
De Post, de Nederlandsche bond van
post- en telegraaf beambten, (d. i. de
oude bond, waaruit de meer moderne
elementen naar den nieuwen zijn ge
trokken en die dus alles behalve een
revolutionaire genoemd kan worden) met
een uitvoerig rekwest aan den Minister,
waarin zij een algeheele herziening van
deze commissiën met aandrang vraagt.
Ik kan hier, als voor het groote publiek
van minder belang, niet nader ingaan
op de verschillende wijzigingen, die dezs
bond verlangt en die ik voor mij nog
onvoldoende acht, maar waaruit in elk
geval blijkt, dat deze menschen in de
praktijk dezelfde voetangels en klemmen
hebben ontmoet, waarvoor ik in mijn
stuk gewaarschuwd heb en die deze
zoogenaamde" rechtspleging voor de
slachtoffers tot een sinistere grap maken 2)
waar ik hier wél op wijzen wou en
waar H groote publiek wél belang in stellen
moet, het is pp de gemakkelijke manier,
waarop bij P. en T. de zaken, d. w. z.
de belangen van 13000 ambtenaren,
worden opgevat, en de lichtvaardigheid
waarmee de Kamer, zich met deze zaken
bemoeiende, .wordt afgescheept. Door
wien is de Minister voorgelicht, dat hij
zoo slecht op de hoogte is om algemeene
ontevredenheid voor algemeene voldoening
aan te zien?
Ziehier een ander staalt j 3 van deze
voorlichting. Toen de Minister in '$&
Kamer sprak van mijn artikel en over
de gevallen over onrecht en machtsmis
bruik die ik, ter illustratie bij mijn uit
eenzetting van het systeem, gegeven heb,
wist hij den indruk, dien mijn ernstig en
eerlijk stuk op den heer Van Vliet ge
maakt had, niet beter te ontzenuwen,
dan door na een, met de eigenlijke zaak
nog niet eens te maken hebbende betutte
ling, uit te roepen, dat de zegsman van
den schrijver, ten aanzien van de ergste
dier gevallen, was: een minderwaardig
ambtenaar. Het spreekt vanzelf, dat een
dergelijke mededeeling, van een Minister
in de Kamer over een ondergeschikte, een
oogenblikkelijken indruk maakt en al
dadelijk een ander licht werpt op de zaak
van zoo'n minder waardig man". Nu her
innert men zich ook, dat ik daarna den
heer Pop beschuldigd heb van misleiding
van een Kamerlid, aan wien hij wijs
maakte, dat een ambtenaar niet verplaatst
was om zijn omgang met socialisten, maar
omdat hij, de heer Pop, in eenigszina
moeielijke omstandigheden op die plaats
een bizonder degelijk ambtenaar noodig
had en daarom uit vele anderen dezen
man gekozen had, die dat als een groot
compliment had te beschouwen. Ik wil
hier nu wel even maedeelen, dat die
bizonder degelijke ambtenaar van den heer
Pop en de minderwaardige ambtenaar
van den heer Regout n en dezelfde waren.
Ik vraag ook hier: van wien had de
Minister zijn inlichtingen over de minder
waardigheid van dezen ambtenaar?
De heer Regout heeft de eigenaardige
gewoonte een nieuwigheid, voor zoover
ik weet de Kamer te gebruiken om
aan dien en genen standjes uit te
deelen : zóó, verleden jaar, aan
denKlerkenbond, dit jaar aan de spoor wegmannen,
aan mijn zegsman, enz., standjes, die
dan over de hoofden der Kamerleden
heen", zooals een blad het zeer juist
uitdrukte, de menschen, die den heer
Regout onaangenaam zijn, bereiken. Het
is een zeer gemakkelijke manier, want
zij kunnen zelf niet tegenspreken, en
evenmin de Kamerleden. Maar mij dunkt,
een groote voorzichtigheid, een wat min
der ... zuidelijke gemakkelijkheid is dan
toch in zulke gevallen, waarbij de Kamer
als het ware medeplichtig wordt gemaakt,
eerste eisch!
Intusschen wacht ik op vervolging of
een commissie. Maar tevergeefs. Da heer
Hans van De Telegraaf ziet daar een
soort van hooghartig hei d in van de Park
straat. Niet te hooghartig om te draaien
en te liegen, niet te hooghartig om op
een ridderlijke beschuldiging, waarbij
iemand zijn naam en toekomst ten inzet
geeft, te doen antwoorden met insinua
ties, maar hooghartiger dan de koning
van Eigeland, als 't er op aankomt die
beschuldiging in het openbaar te weer
leggen !
De heer Hans verlangde echter ter
voorlichting van het publiek" den naam
te weten van het kamerlid, dat door den
heer Pop misleid is; hij waagt de ver
onderstelling dat dit heele V. D. kamer
lid wel eens een vergissing" van den
schrijver zou kunnen zijn. Zoowel De
Amsterdammer als Het Volk hebben op
deze vraag geantwoord, maar ik zou er
ook zelf nog iets over willen zeggen.
De heer Hans heeft natuurlijk zijn rede
nen voor zijn veronderstelling; hij zegt
niet zoomaar in den wilde weg wat ieder
moet doen denken, dat ons V, D.
kamerlid niet bestaat; hij heeft zijn
bronnen in de Parkstraat, bracht ons
onthullingen" over de ware" bedoeling
der geheime circulaire, enz. enz. Ik noodig
hem beleefd uit ter voorlichting van
het publiek" deze redenen, en wat men
hem nu eigenlijk over dit geval meege
deeld heeft, eens openbaar te maken, en
1) Hij is niet de eerste trouwens. Ife lees
thanp, dat reeds in 1905 de heer De Marez
Ovens minachtend van een zoogenaamde"
rechtsregeling sprak.
2i Vooral ter zake lijkt mühet adres,
waar men in deze commisaiën het zitting
nemen van personen, buiten het dienstvak
staande, vraagt. En openbaarheid.
ik zal dan gaarne, in volkomen vertrou
wen op zijn discretie, hem den naam van
het kamerlid meedeelen, zoodat hij een
persoonlijk onderzoek kan instellen. Op
n voorwaarde echter: dat als hem blijkt
dat mijn kamerlid gén vergissing is, en
dat deze heer mijn meedeelingen voor
zoover hij daarin betrokken is, niet ont
kent, de heer Hans hiervan in zij n eigen
blad getuigenis wil geven.
X.
Indien, wat wij geenszins veronder
stellen, de heer Hans geen vrijheid krijgt
hierop te antwoorden in het blad, waarvan
hij de Haagscha correspondent is, zoo
verleenen wij hem gaarne ruimte in ons
Weekblad. RED.
KRONIEK.
PROVOCATIE.
Te zeldzamer men het met zijnen naaste
eens is, te meer men zichzelren, als het
voorkomt, gelukkig prijst. "Wij nemen het
hier volgende met instemming orer uit De
Tijd:
Wij lezen in het Hbld. van 15 dezer het
volgend verhaal van een scèae, die dezer
dagen voor het kantongerecht hier ter stede
werd afgespeeld:
Mijnheer klaagde zoo dat 't bier zoo
koud in z'n maag viel!... En toen-ie
maar aan bleef dringen op 'n glaasje
brandewijn, toen zei ik: De kanton
rechter heeft me gewaarschuwd en ik
verkoop geen drank meer. Maar ziet
u, mijn vader, die 80 jaar is, lijdt af
en toe aan beroerten, die heeft ge
woonlijk wat in 't apothekerettescbja.
Misschien kan ik je wel helpen. Maar
dan moet je 't bij me in de keuken
uitdrinken." E a mijnheer de kanton
rechter, zoo van medelijden bezweken,
ging ik de brandewijn halen. En toen
de mijnheer het glaasje leeg had had,
zei hij: Nou zal ik even vertellen, wie
ik ben. Ik ben de gemeenteveld
wachter en onbezoldigd rijksveldwach
ter van de gemeente Sloten, van de
politie dus... en jij bent er bij!" Och,
och, nou was ik er ingevlogen. Me man
had nog zoo gezegd: pas nou toch op.
Maar zegt u nu zelf eens: Is me dat
glaasje brandewijn nu niet afgeperst?'1
Aldus deed een eenvoudig vrouwtje
het verhaal van wat haar den 28 Decem
ber, 's avonds te acht uur, zoo had doen
ontstellen. En ze voelde telkens weer
die nare huivering van toen 't in haar
opren klonk: ik ben de gemeente...
rijks... van de politie! Dat laatste had
ze 't eerst begrepen.
De agent bevestigde het relaas; als
provocateur had hij getracht de juffrouw
te verbaliseeren, wat hem gelukt is.
Het O. M. gaf de juffrouw een ernstige
vermaning mee naar huis en vorderde
?10 boete, subs. 10 d.
"Wij kunnen niet zeggen, hoezeer gevallen
als dit, waarin door politie-dienaren voor
den rechter, openlijk, als gold het iets zeer
eervols, provocatie wordt erkend, teg"en de
borst stuiten. De eisch van het Openbaar
Ministerie en de uitspraak van den rechter
zullen, natuurlijk, volkomen volgens de wet
wezen. Doch degene, welke, naar de uit
spraak van ons rechtsgevoel en zeker ook
van zeer veel anderen, een krachtigen uit
brander van den rechter of het O. M. ver
diend had, was, veel meer dan de beschul
digde herbergierster, de politiedienaar, welke
haar, tegen haar zin, tot de overtreding
overhaalde. Soortgelijke gevallen van provo
catie, meestal de toepassing der Drankwet
betreffende, komen tegenwoordig veelvuldig
bij ons voor, doch schijnen ons inderdaad
afschuwelijk. Immers, zij bederven het
rechtsbesef en zedelijk gevoel n bij de zwakke
en meestal weinig ontwikkelde personen,
die slachtoffer worden, n allereerst bij de
politie zelf. Daarbij vreezen wij voor de
consequentie. Heden lokt de politie uit tot
overtreding van de drankwet, tot het schen
ken van een borrel, waarin meer dan negen
en negentig van de honderd Nederlanders
geen ernstig kwaad zien; morgen misschien
zal ze uitlokken tot diefstal, inbraak of
misschien nog grooter kwaad. Dit nu moge
heel fraai en behoorlijk gevonden worden
in Rusland het Nederlandsch gevoel blijft
zich tegen de handelingen en den
gouvernementeelen en rechterlijken steun van
agents provocateurs verzetten. De
politie zij er in Nederland, om misdrijven
en overtredingen te constateeren, liever nog
te voorkomen, en om tot de bestraffing van
misdadigers en overtreders mede te werken;
niet om misdrijven en overtredingen uit te
lokken en om misdadigers en overtreders
aan te kweeken.
VOOR VI.JFTIO GUI.DEX.
Men schrijft ons:
Z-jker zullen velen met instemming heb
ben kennis genomen van uwe parallel
tusgchen den mishandelenden Utrechtschen
jonkheer en recidivist (straf voor zijn her
haalde ruwheid ia daden: 50 gulden boete)
en den loslippigen café-bezoeker van lageren
stand (straf voor zijn n-malige ruwheid
in woorden : drie maanden gevangenisstraf).
Maar wat uwe redactie niet heeft vermeld
en wat m.i. de zaak ernstiger maakt is het
volgende, dat ik in overweging wenschte
te geven.
Da jonkheer, die menschen afranselt,
welke hem niets misdeden, en over het
portierraampje van zijn rijtuig tegen voor
bijgangers roept: Ik heödaar een paar
joden flink afgeranseld," is een Utrechtsen
jonkheer en een Utrechtsen student. Nu
kennen wij allen Utrecht, al is het maar
van den roep. Ieder die ooit, als ik, met
Utrechtsche studenten omging (van sigaren
en rijksdaalders heeft iederén hooren ver
tellen) wét, dat de politie daar allerminst
begeerig is zaken aan te brengen van zoons
van geziene papa's! Maar niet alleen de
politie is bang: zér vaak de beleedigdeo,
de mishandelden zélf. Wat durfr, wat kan een
ondergeschikt mannetje, een van de kleine
luyden, winkeliers of dergelijken, tegen den
zoon beginnen van een machtige familie in
de stad waar hij voor vrouw en kinderen
den kost verdient? Hij kan in het dagelijksch
leven een kordaat man zijn, een
achtenswaardig huisvader, die echter met de toe
komst van zijn kleinen niet wenscht te be
talen, de voldoening, die hem een aanklacht
bij de justitie zou geven. Nog altijd gesteld,
dat die aanklacht tot iets leidt!
Ondanks al deze omstandigheden, die met
een privilege tot onrechtmatig en onbe
schaamd optreden gelijk staan, stuurt de
jonkheer, van wie in uwe Kroniek is ge
sproken, het zóórer, dat hij, in Utrecht vrij
blijvend, als recidivist terecht staat wegens
mishandeling in Amsterdam. Ea dan zeg
gerust: eindelijk wordt de adelijke telg
veroordeeld om ... van zijn papa of mama
vijftig gulden te vragen ter betaling eener
boete! Dat is niet veel, want dat kost hem
zeker iedere pleizierige avond in Amster
dam! Hij zal du? ook van déze uitgave geen
spijt hebben! Hij heeft er immers een paar
joden" voor mogen afranselen!
Denk u eens dat dezen hém hadden af
geranseld. ..
Met dank voor de plaatsing enz. M.
***
Voorrechten van allerlei aard voor den
adel zijn in ons burgerlijk land een vaste
instelling. Ea Pascal, met wiens philosofia
de inzender zich moge troosten, zai: La
jt/stice est cequl est tabli: Het recht is het
geen is ingesteld.
Of nog een wijsgeerig woord : Ne pouvant
fortifier la justice on a justiftéla force.
Met dit on, moge de heer M. bedenken, is
blijkbaar meer in 't bizonder di
Nederlandsche Justitie bedoeld, welke hij op het
oog had. Alleen het Ne pouvant, niet kun
nend, misschien te veranderen in N'osaiit,
niet durvend.
Brieven uit Nieuw-Nederland.
Oud-Nieuw-Amsterdam.
den 26an van Louwmaand 1911.
Al mogen Nederlanders, vaak niet geheel
ten ourechte, ook door Amerikanen,
van lauwte en traagheid worden beschul
digd, over onze landgenooten in
NieuwNederland schijnt bovenal sedert Nieuwe
jaar een evangelie van vernieuwd
geestesen vereenigingsleven vaardig te zijn ge
worden !
In de eerste plaats verdient vermelding
het tot stand komen der Uitgevers- en
Drukkere-Maatschappij Nieuw-Nederland",
een alleen door Nederlanders samenge
stelde op ruime en degelijke leest ge
schoeide onderneming. Voornamelijk heeft
deze ten doel het uitgeven van:
NieuwNederland, Algemeen, Officieel, Coöperatief
Nieuwsblad, voor leden van den
Nederlandschen, Ylaamschen en Zuid-Afrikaanschen
stam, Nieuw-York, Hoboken, Paterson,
Passaic, Garfield, Lodi, Ridgewood, Clifton,
Sayville, Rochester, Albany, Ghittewango,
Boston, ?9rt Washington, enz. enz."
Natuurlijk zullen er zijn in het Moeder
land, die de vraag opperen, of in de
Ver.Staten behoefte wordt gevoeld aan een
Nieuw Nederlandsch persorgaan. Valt het,
zullen zij zeggen, te verwachten, dat er
voor een dergelijk blad een duurzaam be
staan zal zijn weggelegd?
Wanneer ik mij, geheel onzijdig en on
bevooroordeeld uitspreek, dan durf ik
daarop van harte gaarne een bevestigend
antwoord geven. Immers 13 hier nooit door
Nederlanders een op hechter grondslagen
gevestigd persorgaan opgericht geworden,
en de leiding van de verschillende
onderdeelen dezer onderneming is aan vertrouwde
krachten onder onze landgenooten toege
wezen. De maatschappij geeft duizend
aandeelen uit van $ 100 elk, welke reeds voor
nagenoeg 33 pCt. zijn geplaatst.
Behalve enkele blaadjes van onderge
schikte beteekenis verschijnen tot dusver
in het voormalig Nieuw-Nederland niet
anders dan twee weekbladen, beide op
meer christelijken" grondslag, nl. De Tele
graaf en Het Oosten. Dit tweetal wordt te
Paterson (New-Jersey) uitgegeven. Baide
blijken zich, niettegenstaande al hetgeen
men er terecht op kan aanmerken, in een
bloeiend bestaan te mogen verheugen.
De Telegraaf is in handen van t wee oude
heeren, die zich sedert lang weigerachtig
betoonen om gehoor te geven aan de veler
lei vertoogen en klachten, omtrent de ach
terlijkheid en gebrekkigheid van dit meest
gelezen van alle
Nederlandsch-Amerikaansche bladen. Het reeds nagenoeg dertig jaren