Historisch Archief 1877-1940
DE A M S T K Hf A M M K R WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1756
bestaande weekblad belichaamt
hetz.g.Kepublican standpattism in z\jn nadeeligsten
vorm. De Telegraaf ia n.l. niet alleen
Kepublikeinsch, maar zoo behoudzuchtig, dat
zij, Tolgens bevoegde beoordeelaars, toch
nog aan kindschheid ten slotte zal moeten
overlijden. Het blad staat voorts pal voor
volstrekte onafhankelijkheid van alle spel
en taai-regelen.
Mogelijk gelooven de redacteur?, dat hun
blad er anders niet genoeg uitziet, alsof
bet nog uit de oude doos is voor den dag
gekomen.
De Telegraaf is grootendeels en door
gaans gesteld in een soort veramerikaanseht
Nederlandsen, dat inderdaad van
eenallerzonderlingste taalkundige vindingrijkheid
getuigt. Wij gejooven, dat het blad als zoo
danig met al zijn Calvijnschen zuurdeesem
onmogelijk zijne beide factotume, welke
ala brave zielen, een hoogen ouderdom mag
worden toegewenscht zal kunnen
overteven.
Streng gereformeerd betoont zich De
Telegraaf feitelijk allén om den broode.
Zijn jongere broeder, Het Oosten, is namelijk
zoo fijn, afgescheiden Protestantsch, dat het
weigert aan allerlei aankondigingen van,
volgens zijnen redacteur, wufte feestelijk
heden plaatsing te verleenen. Hierbij gaat
het, om bij de voorgangers der vyf te Pater
gon aanwezige, stijf Gereformeerde
Nederlandsche Eerkgemeenten in het gevlei te
komen. En mede om der wille der hierdoor
verzorgde kudden wordt door de tot dusver
aanwezige pers de huig naar dei wind
gehangen.
. Het Oosten heeft echter door zijne onver
draagzaamheid eene groote menigte ge
matigd gezinde Nederlandsen Amerikanen
van zich vervreemd.
Een der grootste voordeelen van het nieuws ?
blad Nieuw Nederland is, dat de technische
uitvoering van het orgaan toevertrouwd is
aan een uitstekenden vakman. De heer Corn.
Kamer heeft in den korten tijd, dat hij hier
te lande een eigen zaak heeft gedreven,
zijne sporen verdiend.
Toorts is de leiding van het blad in
handen van den heer Corn. Beeling Jr.
welke in zijn geboorteland als medewerker
aan het Nieuwsblad van het Noorden" en
andere bladen jarenlang bewezen heeft een
journalist te zijn. Hij heeft alle voorberei
dingsmaatregelen genomen om de rubrieken:
Hoofdartikelen, Buitenland, Binnenland,
Nederland, Noordei ge westen, Kunst en Let
teren, enz. aan ter zake kundigen toe te
vertrouwen.
Als een gebeurtenis'van beteekenis, waar
door zich het nog jonge jaar 1911 in de
Nederland-Amerikaansche wereld reeds nu
gekenmerkt heeft, verdient verder het vol
gende vermelding.
De heer Al b. van der Laan de Bie,
vertegenwoordiger der Delftiche
Plateelbakkerij, v/ h Joost Thooft & Labouchère,
heeft een zeer te waardeeren poging on
dernomen, ten einde zonen van Neder
land scha ouders, in den vreemde geboren,
gelegenheid te verschaffen tot dienstver
vulling in het Nederlandsche leger, ook
indien niet langer door het behouden van
het Nederlanderschap dienstplicht is blijven
beataan._ De bijzonderheden van het voor
stel Van" der Laan zullen eerlang in het
maandblad Neerlandia van het Algemeen
Ni derlandsche Yerbond worden uiteengezet.
A. E. M. S. TE LAER.
IIIIIIIIIIMIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIlHIIIIIMItlllHIHIHIMIIH
Dt Wonderlijke Avonturen van Zebedeu»,
door JAC. VAN Looy. Amsterdam, S.
L. van Lcoy, 1910.
I.
Indien Jacobus van Looy niet reeds lang
een beroemd man, een stevig vaststaande
figuur in onze letteren ware en hij met alle
geweld aan zijn poathumen roem had willen
werken, zou er waarlijk niet beter te
verzinten zijn geweest, als middel om nog de
verste nageslachten te prikkelen tot aandacht
en herinnering, dan het schrijven van De
Wonderlijke Avonturen van Zebedtu».
Ik weet niet of de echrgrer zich wel vol
komen rekenschap gaf vin hetgeen bij daar
mee bewerken zal in de- toekomst, als onze
gezamelgke gebeenten het definitief hebben
opgegeven ons vleeech langer te dragen en
te ver-dragen en jeugdige creaties met nieuwe
beenen, niet zonder verbazing, den Zebedeu»
ontdekken zullen in de boekkasten der vaderen.
Tenzjj alsnog de Auteur een zwaar
gedokumenteerde Verklaring mijner Zebedeus uitgeeft,
in tum Dtlphini en andere stoethaspels
maar ik vreeze zeer dat zelfs dit reeds niet
meer helpen zal is het eenvoudig niet
te zeggen, wat gebeuren zal, als dit boek
zoo de eeuwigheid der toekomst ingaat. Er
kan een compleete godsdienst uit groeien,
die boogt op grooter diepzinnigheid dan zelfs
de Christian Science bezit. Secten zullen
ontstaap, concilies worden gehouden en zware
en hooplooze disputen over den aard van
Zebedeus, over doel en beteekenis van Zijn
of Haar zwerftocht over de aarde en zelfs
over den vermoedelgken duur en richting
van gezegden tocht. Sommigen zullen dit
Zebeieum naar den letter willen opvatten
en alles letterlijk gelooven, dat 't zoo gebeurd
is. Maar wijzer en gaan het symbolistisch
idealistisch, dialectisch verklaren en de eersten
ellendiglijk villen of verbranden, wyl Zebe
deus voor hun eenvoudig gemoed zoo een
voudig blijkt. Aldus kan het wellicht zelfs
tot Zsbedeus godsdienst-oorlogen komen en
de fakkel des krygs over het oude Europa
ontbranden door Jacobus van Looy, die het
nimmer zoo erg bedoelde.
Maar wat voor het minst gebeuren zal, is
dat Zebedeus onherroepelijk den philologen
ten prooi valt. Studenten zullen zakken",
jonge doctorandi promoveeren op",
veelbeloovende doctoren aan een professoraat
geraken enkel door Den Zebedeus. Een druk
kende en gedrukte hoop van Leiddraden,
Korte en Meer Uitgebreide Verklaringen,
Commentarii, Kantteekeningen, Glossarium»,
Registers, Genesische, Apodictische, Realisti
sche, Sensualistische, Logische
Aanteekenipgen op, tot, voor, by Den Zebeua zullen in
lengte van dagen de geleerde wereld ver
blijden, de winkelkasten der boekverkoopers
vullen en vreezen wij het publiek
geweldiglgk em téteer er. Maar daar is het'
publiek voor en waar sou andera het
ondertcheid zij a tnsschen geleerde stof en ge trone,
indien beide eren stoffig waren?
De Zebedtus gaat dus zekerlijk een schoone
philologiache toekomst tegemoet en zal gewis*
den ongelnkkigen aspiranten naar middelbare
hoogheden van Graad ten struikelblok .en
nachtmerrie strekken, waar b. v. hun een
wrange examinator onverhoeds de kille vraag
komt stellen: Wat hebben wij, natnralittr
in philosophisch, te verstaan onder : het derde
spectrale gedaante aangedaan van wit, ge» ij t
de Zebedeïit dit beschrijft in het Ie Bo'.k
Zebtdei, den 21«ten Avond, de 10de Alinea,
den ]5ien Regel?"
Arme Zebedeus! Gü, die de belanglooze
strooister van vreugde" .ief hebt, gij, die gewis
zelf een be'anglooze strooier van vreugde
wildet zijn, hoe zal men einde- en inderdaad
belanglooze phi'ologigche bekaensabbathen
vieren in uw zeeï'en" naam l Of het u ietwes
bommen" kan? Ik denk ran niet.
Indien ik ra, op eigen arm houtje, mij
aaa een exoteneche en esoterische duiding
van dit diepzinnig schriftuur wage, zoo ge
schiedt het waarlijk niet om mijn raam voor
altijd ts verbinden aan deze onsterfelijkheid,
als een der eersten commentatoren en exe
geten van het Boek Zabedeï, wiens verklaring
overigens als beslist onvoldoende moet ter
zyde gesteld worden", noch om onder de
philologische gebraden duiden der toekomst
te schieten, (die trouwens legio ziji) maar
wijl het een zwak mensen te vergeren is,
zoo hu, na een boek van ruim 300 bladzijden
te hebben gelezen, tenminste tracht de vruch
ten van dien arbeid te zamelen in een
algemeene formule van de beteekenis zooveler
woorden en zinnen, die bijna elk op zichzelf
voortrefljjk zjjrj. Want zoo zijn zij inder
daad. ... Trots alles, ia dit boek van Zebedeus
een voornaam boek, hoog van njeest, van
fiere levenshouding en zeer echt kunstgehalte.
Men heeft eenigszins het gevoel, als trad
men bier in de goudsmederij der taal, waar
elk stuk met handen worde gemaakt door
een meester in 'c vak en niemand aan markt
en verkoop denkt.
En toch, hoe rijk en verscheiden is de
voorraad, nu schier elk wooid afzonderlijk
een kunstwerk ie. Elk woord beproefd en
doorproefd naar zijn beteekenip, maar vooral
naar zijn lytbme en klank. Eik woord me,
onverschillig btjegend als de menschen, die
men tegenkomt in een groote stad, maar
bljj-verbaasd ontvangen en gekoesterd als
een rijkemanskindje en dan vervolgens ge
schikt in de zorgvuldige orde dsr -/ohinnen,
die, elk naar hun draagkracht en elastisch
vermogen, op het sierlijkst en gevoeligst zijn
verslingerd en uitgebogen tot ware gnürlanden
van taal.
,.. Zoo zagen wij hem gelegen in zijn
ruit en recreatie en het was wel eens of h ij
het hoofd met de bloede h aar kroon op de
peluw van zgn arm wendde en neerscüouwde
uit de hallen des lichts in de duisterende
pleinen van heiland. En wij hèoben gestaard
naar hem c ie onze liefde is, totdat onze
oogen ons begaren en er een droefheid in
ons neder daalde, omdat hij zag ei niet
niar ons.
En toen de nacht er was over dit gedeelte
der wereld, de groote, de glimlachlooze nacht,
moesten, wij nog t elk «n g uitzien naar het oord
waar zijn herinnering wyld«>, gelijk de belofte
eener daging. Tot eindelijk een zilveren hel
derheid, als van achteren op, over ons te
schijnen begon en wjj de sterren plotseling
voelden spiegelen in het blauwe meer van
onze gedachte aan hem. En hij daar weder
verechoen, opgeleefd, overeind gezeten, gelijk
een schoolknaap in zijn bed, met het hoofd
parmantig ia de mane-efeer".
Is dit niet het boek zoo maar toeval
lig opgeslagen de zoete weelde van te
schreven? Is dit niet een wijde pracht van
rijp en lustig pro ia, als het breede deinen
van lange golven ver in zee, een zee van
gevoel en verbeelding, die vanzelf, zonder
drang of woede, in phantastieche vormen en
rythmen hoog gaat ? Een boek als dit schrift
een mensch, die vele gedachten en gevoelens
in zich bloeiende weet ea baast heeft zich
neer te zetten in de stille kamer, om hun
zacht maar sterk gedrang uiting te geve»,
ook wijl het uiten op z:.chzelf een heel ple
zierige bezigheid is voor hem, die zijn taai
instrument zoo liefheeft en zoo buitengewoon
machtig is. Het werken in de taal, is het hem
niet als het tinkeien van veel glazen klokjes,
als de zilverhelle klank van nieuwe munt
stuk j es, die een verliefde hand aait en op
werpt, tezamen of ca elkander, in
verblydicg dat de schat zoo groot en het goud zoo
mooi ie? Hij zou t r eindeloos aan kunnen
bezig blij 'en, de woord verliefde, de
taalverliefde, met het enkel aanslaan van die fijne
toetsjes, enkelvoudig en dan bg tweeën, en
dan in groepen en eindelijk bij geheele
loopjes, als watervalletjes, grommelend naar
onder of parelend, al reiner, naar boven. Wie
zju zulk een kunstenaar verwijten, dat hu
ran zijn speeltuig schier niet laten kan, om
er eindeloos op te praludeerenen te
phantaiseeren, het te betokkelen in peinziog of in
dartelen overmoed en spotlust? Hij ware de
man niet, die hu is, zoo hy in dit epel om
zeliswil geen durend behagen vond, te min
der wyl in hem nog zooveel meer huist dan
taalvirtuositeit alleen.
Of geven zinnetjes als deze nier, naast hun
even-precieusige zwierigheid, de innige be
vrediging van het geestelijk geziene?
Zebedeus zag den leeuwerik na en schudde
het hoofd een weinig, dat daarna bleef op
de borst-laag gezonken. Te luisteren wel leok
hij naar het klare bellen van den zang, dat
steeg en steeg, want wijd-om bouwde de
vogel al hooger boven een stilte van
zoetzinnig leven".
Hier is echter iets gansch anders: de fijne
ver-beelding van een diepzinnig-wijsgeerige
onderscheiding:
Waarom is voller dan daarom. Een vraag
is komend vaak uit 's hemels overvloed, het
antwoord meest een stip, die tikkelt op een
ruit".
Is dit niet wijsheid in spreukvorm, op
allereigenste manier uitdrukkend, dat de Moge
lijkheid vanzelve oneindig meer biedt, dan
ooit tot Werkelijkhtid worden kan?
En wat zegt men van dezen zacht-wijzen,
beminlijken ouden heer, die als de verhaler
der lotgevallen Zebedei wordt voorgesteld,
waar hij, bij het beschouwen zijner 18e
eeuwsche porseleinen poppetjes, aldus die
eeuw be-philosopheert:
Si dou-ce-ment fausse", mompelde hij voor
zich heen, terwijl hij het pruikje met zijn
platte vingertoppen bestreelde .., En welk
een savoir-vivre", ging hij voort,... zich
zoo jong tot grijsaards te maken, elkander
de deernis besparend, de verwoestingen te
zien van den on-delicaten lijd..."
Maar in 'i volgende staat Van Looy gansch
in het forache geweld van zijn phantastiesch
realisme. Het geldt hier inderdaad de werke
lijkheid der verbeelding.
Eu ziet, uit een van zijne monsterlijke
bobbels, de booze bodem betogen werd van
eenen vreemden schijn. Zoo eene larve, be
kneld in een rgp ei, zich wringt om vrij te
zijn, worstelde het binnen in de blaas. Wron
gen, slecht roodachtig als vooze beet wortelen
begonnen er hartstochtelijk rond te draaien,
wonden zich tot een kluwen die verzonk,
maar om veelvormiger naar boven uit te
kringelen tot er het vlies van brak en er een
groot Gawormte levendig lag op het opper
vlak van den poel. En dadelijk, dol van
vrijheid, wipte het zich op, spitste een
witbeslagen snoet, begon in te halen naar het
midden, waar het rood zwol om een dikte
als van duistere ingewandsknoopen, het
bloedelooze achtereinde van zijn dradig wezen,
en dik en modderzat, wiegelde het Zsbedeus
aan met eenen blinden kop. Rad-snel ringde
het zich los, veroorzakende zoo wêar den
rozen schijn van beweging die de dras ge
kleurd had bij zijn verschijnen,
kurketrekkerde zijn staart, stak, als zuigend zich zelf,
dien in zijn kwijtenden toet, onthoepelde met
een vaart en loosde loszinnig modder, om da a
verbazend strepig te blijven liggen in een
dolce-far-niente."
Met het volgende zijn wij weer op aarde,
op de aarde van het Hollandsche boerenland.
Er komt een stoom fiat s aanpuffep, terwijl
's morgens de Zondagsche groepen drentelen
op den landweg.
Doch toen er uit een weggebocht een
zwart gedrocht kwam aangerend als een
bit u me pop, schokkend en stom-wakkelend
met den kop, en met verstijfde beenen en
gehoekte hielen, zittend op de ringen van
zijn dolle wielen, stoven alle hoenders uit
elkander, kakelend in vers of proza, wie zal
het zeggar.
En al de liêa in 'c zwart, in 't blauw, in
't groen, gesmukt met goud, met rood als
kippelel, met kerkboek en emblemen, ston
den daar te praten voor da schadu w-stilte
van een kroegske, vuur-vaste beeldjes gelijk:
Hoe kan 'c bestaan ?
Zoo miaera-oQel gauw l
Het echiet zich-ze) f vooruit.
Ze doen 't met vlekke-water.
Hy draait rekort.
Kiek, hij draait rekort.
... As je »aa iets meer krijgt dan je
docht, at ja bij je eigen rekent er zyn zoo
veel slokkiea in een maat, en je heb abuis,
dan heb je een tekort.
Dan doen jij er water bij.
AS ik datte <iee, zou ik het jon dan aan je
ooren bangen ?"
Enzoovoort, in deze smakelijke
boerenphilosophie.
Maar een der allerschoonste gedeelten van
het boek is dit beeldige prentje van een zoet,
big kindja in het koren, dat ik wel gaarne in
zyn geheel zou afschrijver, als het niet te
veel plaats besloeg. Nu zal ik de grappige
kinderliedjes maar enkel aanduiden. Hier is
'c fragment, van Zabedens, die het kind ontdekt.
Elke akkerbalm nu staat daar stralend,
gezamenlijk beuren zij zich tot ar m vollen, o
gij ceremoniën van het nijgend koren. Hoor,
wat geluidt daar zoo zoet en voller dan een
vogel en bedrij viger dan een bg.. .. Stil, hoor
de kleine stem; daar zit zij met haar rugge
onder de graan-verheveling; zij heeft haar
schootje vol vtêrige bloempjes en haar naakte
teentjes zijn wegge woel i in het zand. Ze
vlecht, bet meidje, en dupt de bloemsteeltjes
met de vingers in rijtjes. Stil, laat ik stil zijn
en baar hartje beluisteren, terwijl het zingt:
Het leeuwerik j e morrelt, Waar de boekweit
al korrelt, enz.
Güonnoozeltje, sprak onze held, terwijl
hy het mtifje belonkte, schepseltje-lief met
uw lipjes zoo frisch als een blaadje ealaad.
Kijk ze wikt, ze gluurt naar rechts, gluurt
naar links op haar kransje; hoor het zingt
weer: Wat zal 'k er van maken. ...
Een heel groot, laken, enz.
Zoet zinlij k kindje, sprak Zebedeus weder,
wat gaat gij doen? Zie, nu hapt züop, ze
vat haar schortje_ bij de slippen en werpt
al baar blommetjes als een wolkje rake t j es
de lucht in en rond haar heen Hoor,
hoor het leventje van haar lachen, het tin
telde in bare oogjes, of klepelde er zou in
een daawdrop. Voort gaat ze, de schat en
weet haar rijkdom niet.
Daar loopt ze nu zoe'jes aan over de witte
zandstreep, met haar zang-snoet j a óp als een
muit-j e tusEchen het koren en wiegelt met
de dunne armpjes uit het ge/rommel harer
leelijke kleenjes alaof ze danst. Nu steekt ze
het heirpad over met een vaart of ze bang
is en dribbelt langs het scherpe grint
tusschen weigroen en sloot. Hoor, wat een be
weging, waar ze zingt:
Hommeltje, hommeltje, ha,
Bloeme zoet, bloeme-zoet wensen je
Voor je sajet-rooie pensje, enz.
Kijk ze mijn zoen ontloopen, sprak
Zebedens, ai, zie me dat gewikste enkel-voetje
eens aan. Is het niet een dot? Het kleedje
vernielt wel haar lendetjea en toch zweeft
ze, de dartele, ze toept gedag, naar al wat
mooi groeit en tiert, vertrouwelijk als ze is
met het werk mijns Vaders, zij de liefelijkste
en de schoonste van al. O heerlijk, o heerlijk
kind, er is nu meer zorg om u in mij, dan
toen ik u bedolven zag onder uw blauwe
bloempjes.
Het wolkje gaat nog over den bemel, sprak
onze held, en het kindje is gaan iig^en op
het warme zand. Wat of haar plotseling houdt
zoo ernstig? Ze beteekent het gruis met de
vingertjes en wisent en knoeit of ze schreef
op een leitje. Za ziet niet hoe goor het zand
is, maar ik herken het vuil van het rennende
gedrocht. Ze zingt droomerig en teekent:
3X^ = 9
Over de wereld loopen veel wegen.
2X3 = 6
Po'ycarpug, Antiocbès.
1X3 = 3
Adie, adie, adie....
Daar heb je het nu weer. Ze staat. Ze
schoffelt driftig de tafel van vermenigvuldi
ging met de teentjes we?. Daar gaat ze het
kind, dat mijn hart heeft, en o, en o, over
het spoor van het ijzeren leven."
Eit is fijn en teeder-mooi en zoo uitgewerkt
zijn er niet veel stukjes in dit groote boek,
als wij de Bijlagen niet mederekenen.
Maar waar blijft nu de exo- en eao-teriscbe
exegese? vraagt een ongeduldig lezer en hij
bedenkt, dat mooie stukjes wel heel mooi
zijn, maar dat een bock toch nog iets anders
moet bevatten, als zijnde daar een boek. voor.
Wij echter meenen, dat men zich niet haas
ten moet, als men gelooft en nog min
der, zoo men niet gelooft. Een antwoord komt
altijd nog vroeg genoeg en is immers niet
meer dan een stip die tikkelt op een ruit".
Laten wy ons dan in 's hemels overvloed"
van fijne fragmenten" vtrmeien, zoolang
het mogelyk is in de lengte van dit artikel.
Weldra zal het oogenblik daar zijn, dat
wij ons niet kunnen on trekken aan het bseef,
hoe co t in de gedachte van Jacobus Van Looy
alles leeft naast elkaar", helaas, en dat de
Stem van een me'eje", het toch pijnlijk
mis had, toen zij sprak: Ik kan niet ge
looven dat de oude man heelemaal voor niet
heeft gesproken."
FRANS COENEN.
Zweett Gïntiel
Oeachte Redactie,
Tot my'n leedwezen moet ik, geheel tegen
mijn voornemen, u opnieuw eenige plaats
ruimte verzoeken. Het valsche licht, dat de
heer Hubert van Blijenburgh op personen
en zaken doet vallen, verplicht mij daartoe.
Om te beginnen zij geconstateerd de
belangstellende lezers van deze polemiek
hebben dit ongetwijfeld ook gemerkt d&t
de heer H. v. BI. Keen enkele van de door
hem tegon de nitsche achoolgymnasiiek
ingebrachte beschuldigingen heeft kunnen
volhouden nadat ze door mjj waren weer
legd. Zyn pleidooi, met citaten voor de
Zweedache Gymnastiek moge handig in elkaar
gezet zij r, zijn crit ek op de Duitsche
schoolgymnastiek is volstrekt onwaar en derhalve
geheel waardeloos.
De uitdagende toon, welke het boek van
den heer H. v. BI. kenmerkt, ia ook het
kenmerk van zij u e repliek. Het gemis aan
kennis en ervaring, noodig om de rol te
spelen, die bij zich als reformator heef t toe
bedeeld, wordt bedekt door citaten en zijn
gebrek - aan argumenten door verdachtma
kingen van een niet ter qualificeeren allooi.
Daartoe zou ik tot den trap van beschaving,
waarop de heer H. v. B!, staat, moeten aflaten.
A'les wat de leiders van de
licbaamsoefeningen bij de zee- en landmacht, de kapiteins
Ba. Melvill van Carnbee en Bierman, met
groote zor£ en toewijding] tot stand brachten,
moest naar beneden worden gebaald; de
menechen, die hier te lande, naar hun beste
weten en kunnen, getracht hebben ons volk
een lichamelijke opvoeding te verzekeren,
handelden uit eigenbelang" en deden waar
deloos werk; alle oordeel wordt hun ontzegd,
z(j missen zei fa het recht om met den
pbysioloog, psycholoog en paedagoog, den jeugdigen
compüeerenden luitenant H. v. 51., ran mee
ning te verschillen. Die mijnheer is in wreve
lige . gemoedstemming" geraakt en vindt nu
geen enkel middel te kras om, fel om zich
heen slaande, gelukkig alleen maar met
groote woorden zyn hooge ontevredenheid
over ons heen te toornen. Evenwel zonder
het minste resultaat; wij hebben bij het lezen
van zyn schetterend proza nog geen enkel
ocgenblik ous goede humeur verlorer.
Een aan een rapport ontleende, uit zyn
verband gerukte zin, en een kortswijlshalve
gebruikte verbinding van juffrouw en luite
nant," moeten dienst doen om iemands be
schaving in twijfel te brengen.
Ik zou willen vragen of de heer H. v. BI.
geen veel grooter bewijs van gebrek aan
welievendheid gaf toen hy zyn boek, zonder
zich ervan vergewist te hebben of de Ned.
Bond voor Lich. Opv. van die eer (?) gediend
wa?, aan dat lichaam opdroeg en of 't niet
verregaand indiscreet was dit te doen,
niettegenstaande hij wist, dat daartegen door
lloofdoestuursleden was geprotesteerd l Die
indiecretie werd zóó onbestaanbaar geacht,
dat ze aanleiding was tot een verwijt aan
het Dag bestuur van den Ned. Bond voor
Licb. Opvoeding, dat het een opdracht had
aanvaard, zonder daartoe door het Hoofd
bestuur gemachtigd te zijr. De heer H. v. BI.
had ook in dezen den Bily'nchen majoor
Lefebure, die hem ongeveer de heele stof
voor zijn boek leverde, ten voorbesld moeten
nemen. Deze toch heeft, blijkens de opdracht,
vooraf verzocht zyn boek te mogen opdragen.
Om mijne onbetrouwbaarheid" als afge
vaardigde v»n de Ned.Regeering te bewyzen
de angst slaat mij om het hart als ik een
agent van politie zie neemt de heer
H. v. BI. ruim een geheele lange kolom in
beslag waar hij met een paar regels, of een
onnoozele briefkaart, had kunnen volstaan,
als zijn wrevelige gemoedstemming" hem
geen parten had gespeeld. Wat toch is het
geval?
ID mijne zoo dikwy'ls besproken rede over
Neder), of Duitsche schoolgymnastiek" sprak
ik over de congressen in Belgiëen doelde
op die, welke te Brussel en Luik werden
gehouden. Dat ik geen andere bedoelde blijkt
afdoend uit het feit, dat ik in het begin van
die rede verwees naar de verslagen dier con
gressen opgenomen in de Noa. '2i en 6 van
de Ned. Staatscourant, Sept. en Nov. 1905.
Aan de Nederlandsche Regeering is dus geen
andere voorlichting gegeven dan daar is afge
drukt; met mijne mede-onderteekenaren, man
nen van hooge maatschappelijke positie, draag
ik daarvoor de ?volle verantwoordelijkheid.
In bet verdere verloop mijner rede bracht
ik onder de aandaeht, dat de cocclusiën, te
Brusael en Luis aangenomen, te Mons werden
bevestigd, ilhoewel nu met den besten wil ter
wereld uit die rede niet kan worden opge
maakt, dat ik beweer te Mons te zyn geweest,
vindt de hear H. v. B. het noodig cursief
daarop de aandacht te vestigen en in de
4e alinea v. o. van die kolom, tot de conclusie
te komen, dat ik van dat congres dat ik
niet bijwoonde als afgevaardigde van de
Ned. Regeering een ontetrouwbaar" verslag
gaf. De heer H, v. B. is naar Gent; zou hij
niet beter gedaan hebben eerst een paar
maandjes naar Gheel te gaan?
In zake de houding van het congres te
Mons heeft de heer H. van B. echter niet
geheel ongelijk; ik etel er prijs op hem
in dank voor zijne vele vriandelijkheden
openlijk die voldoening te geven. Ziet hier
het verhaal. Zoowel te Brussel als te Luik
werden alle pogingen om de superioriteit
van de Zweedeche gymnastiek in een motie
erkend te zien, afgewezen. De te Brussel
aangenomen motie was door den heer
Philippe geredigeerd, die te Luik door den heer
Demeny. Te Luik werd de motie aangenomen
in tegenwoordigheid van den Directeur van
het Instituut te Stockholm, die, zooals Dr.
Fhilippe later schreef: n'avait jamais pu
nous expliqner en quoi consistent
leamouvements pur s, cette colonne de la methode Ec
doise."
Wat ik omtrent Mons mededeelde, wist ik
alleen nit de bladen. Na een scherp debat
van vijf uren, waarin dr. Philippe even
als Demeny een tegenstander van de
Zweedsche dogmata het eclectische (Dni sche)
stelsf l tegen alle aanvallen verdedigde, werd
in de afdeeling Lager Onderwijs met 67 tegen
8, volgens anderen met 50 tegen 10 stemmen,
de Luiksche conclusie aangenomen.
De nieuwe serie verdachtmakingen van
den heer H. v. BI. hebben mij verplicht met
spoed nadere inlichtingen te vragen. In ant
woord daarop werd mij bericht, dat, na het
aannemen van de motie, dr. Philippe en
vele zijner medestanders met een gerust
gemoed vertrokken waren Van de afwezigheid
van dien, met grondige pbysiologische kennis
toegeruaten en logisch redeneerenden strijder,
is gebruik gemaakt om den volgenden dag,
in de afd. voor Middelbaar Onderwijs, da
zaak opnieuw aan de orde te stellen en een,
meerderheid voor een toevoeging aan de
motie te krijgen, die de voorstanders van
de Zweedache school bevredigde, 'c Is dus
uitsluitend aan de mg onbekende Janus
achtige houding van het congres te wijten,
dat de heer H. v. Bi. gelegenheid had zijn
gramschap over my' uit te storten.
Een verdere weerlegging van de verzinselen
van den heer H. v. BI. moet ik achterwege
laten; ze lieten mij koud en hebben voor
da zaak, die ons hier bezig houdt, niet de
minste waarde. Bovendien werd mij er van
verschillende zijde opgewezen, dat ik beter zon
doen het belangstellend publiek eenige voor
lichting te geven. Men schreef my': Gij althans
moogt niet vergeten, zooals de woedende heer
Van Bleyenbnrgh, dat Zweedeche Gymna.
stiek" bet onderwerp der polemiek is". *)
Da heer H. v. BI. stelt de vraag: Of het
oordeel over de pbysiologische grondbegin
selen van de Zweedeche gymnastiek vanden
directeur van het Zander-Instituut te Rot
terdam soms niet gelijkluidend is met dat
van den gymnastiekleeraar aan het
Eraaraiaansch gymnasium?
Uit deze schalksche vraag blijkt en ik
feliciteer hem er mee dat de wrevelige
gemoedstemming" den hoogeëerden
physioloog een oogenblik verlaten heefr. Ik wil om
niet te uitvoerig te worden, die vraag liever
onbeantwoord laten, doch alleen opmerken,
dat mijn oordeel nog nooit tot de verwarring
beeft geleid, die bij de aanhangers van de
Zweedache school ten opzichte van zieken
en gezonden bestaat.
In de Zander-Instituten worden zieken, zwak
ken, reconvalescenten en ouden van dagen;
aan de gevolgen van gemis aan natuurlijke
lichaamsbeweging, aan verstijvingen na een
ongeval en aan afwijkingen van den normalen
vorm lijdenden, behandeld.
Het door Ling aangegeven principe, naar
de gegevens der nieuwere pbysiologie, door
Zander en tallooze Dniteche medici uitgewerkt,
wordt daar, naar een voor ieier afzonderlijk
vastgesteld plan, toegepast Nauwkeurig ge
doseerde, dikwijls zaiver gelocaliseerde bewe
gingen en mechanische inwerkingen zya de
middelen; zeventig toestellen vaningeniense
vinding zg'n daartoe beschikbaar. Vooral
lijders aan wrevelige gemoedsstemming" wor
den met veel succes behandeld. Ter onder
steuning van de kuur echrijft de betrokken
medicus gewoonlijk voor: Rheum of O'. Ricini
of ook wel: Sal-Carlsbadens factit.
Aan het gymnasium ligt de zaak geheel
anders. Daar komen gezonde, levenslustige
jonge menechen in de gymnastiekzaal om in
hunne oojenblikkelyke behoefte aan beweging
te voorzien; om de nadeelige gevolgen voor
de lichaamshouding, bij het school- en huis
werk, door met zorg gekozen oefeningen te
bestrijden; om, door flinke alzijdige,
gymnastigche oefeningen of spel, het bloed krachtiger
door het lichaam te jagen en te verfriescben
en voorts om te bereiken, hetgeen Dr. Schmidt
in het hier volgende citaat, dat ik, om het
verband niet te verbreken, geheel weergeef,
zoo treffend juist uitdrukt.
Nïcht die energUche Zueammenziehung
des Muskei?, soodern die Auadehuung der
Muakeltbatigkeit sncht man in Sehweden
zu erreichen.
TJnd solche Muskellogik soll das richtige,
das physiologuche Priiicip für die leibliehe
Erziehnng der Jugend sein ? lat nicht unser
erstes Ziel beim Schnltnrnendie Beherrschung
des Körpers, die Erziehung zu Anstelligkeit,
Gaschicklichkeit, Schlagfertigkeit, Mut? Die
GeschicklichkeitzübuDgen des deutschen
Turnens in ihrer reichen Fülle sind hierzu, wie
kaum irgendwelche geeignet. Wie aber jene
wertvolle Eigenschaften und gymnastischen
Ziele durch langsame Ausdehnung der
Muekeltb tigkeit" erreicht werden sollen, das
muBz eng noch erst verraten werden".
Ten einde mijn onderwijs zoo goed moge
lijk te geven, heb ik, als zuiver-eclecticus,
overal het goede gezocht waar ik het vinden
kon. Daartoe volgde ik, sedert '81 bezitter
van onze hoogste bevoegdheid, in '87,'90,'93,
'97, 1900 en 1903 cursussen in Duiteche en in
'90 een cursus in Zweedsche gymnastiek;
reisde ik vijf weken in de Scandinavische
landen rond, maakte met collega's, in Baden
en Wurtemberg inspectiereizen mee, woonde
ik eenige apeelcursnaaen bij en bijna alle
groote turnfeeaten van de laatste 25 jaren,
in België, Daitschland, Frankryk en Zwit
serland. Als ik nu nog meedeel, dat ik bijna
alle vaktijdschriften lees en een overvolle
bibliotheek bezit, dan meen ik voldoende te
hebben aangetoond, dat ik in zake lichame
lijke opvoeding niet zco heel onbevoegd ben
als de heer H. v. B., die geen enkele be
voegdheid bezit, gaarne zou wenschen. (Wel
gaf ik ruim 20 jaar geleden in Belgiëlessen
aan voorwerkera, doch nooit heb ik beweerd
een Belgische bevoegdheid te bezitten en
evenmin, dat ik een cursus aan het Instituut
te Stockholm volgde. Ik kan dus de moeite
sparen de lasterlijke aantijgingen in dezen
van den heer H. v. B. verder te weerleggen.
Die opofferingen van ongeveer al mijn
vacantiën, getrooste ik mij met geen ander doel,
dan om hetgeen ik verzamelde, in het belang
van onze economische en militaire
stry'dbaarheid bij OHS volk te verbreiden. *)
Het uithoudvermogen, dat de Duitache
gymnastiek geeft, gevoegd by een voldoende
mate vsn spierkracht en vaardigheid, ver
kregen in de onafgebroken strijd tegen eenige
traagheid en gemakzucht, ontwikkelt tevens
x) Wij laten, met toestemming van den
schrijver, hier een gedeelte uitvallen, dat
geen verband houdt met het stuk van den
heer Hubert van Bleijenburgh. RED,