De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 5 maart pagina 2

5 maart 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1758 onderneming, welke der beide partgen het procei ook mocht hebben gewonnen, totaal verloopsn zijn _ ge weert. Daarom viel er tegen die politieposten niets te doen; men noest wijken voor de overmacht. En was het, waar de zaken zoo stonden, dan verkieslijker om bonne mine a mauvais jen" te maken, gelijk dit past aan iemand wiens spel" tot dusver het tegendeel van «lecht" voor hem is geweest? Op deze wijze t«ch zon hu een kans krijgen, de politie tot de overtuiging te brengen, dat hij werkelijk een ander leren was begonnen. Dan zou de politiepost voor zijn woning zijn ingetrokken, en dan.... Kortom je begrijpt, dat er tien redenen voor n kannen zijn, om in dit geval den openlijken strijd voor de rechtbank op te geven, en het eens te probeeren met de gedienstigheden eener minder openlijke praktijk." Een paar dagen nadat men mij aldus had ingelicht lees ik in de bladen het bericht, dat Amsterdam thans zal worden begunstigd met een piar speelhuizen, waarvan er n zou behooren aan denzelfden persoon, wiens bekeering" voor zoover den Haag be treft zooveel opzien heeft gebiard. Men kan nu met belangstelling afwachten, wat er te Amsterdam zal gebeuren. Zal ook daar de politie met meer dan moederlijke zorg gaan waken orer de jongelieden die het fortuin' van papa, orer de papa's die de erfenis hunner zonen verspelen? * * * Een vorige maal maakte ik melding van de povere betooging waarmede men hier ter stede Bouwmeester heeft gehuldigd voor de wijze, waarop hij, een menschenleeftijd lang, oas volk heeft ontvoerd aan de duf heid van den dagelijksehen sleur door de uitingen zijner bezielende kunst. Thans heb ik de huldiging te vermelden van twee andere Nederlandsene kunstenaars: van Mesdag, die tachtig jaar werd, en van Jozef Israëls, die eenige dagen te voren een nog hoogeren ouderdom had bereikt. Beiden werden op de hartelijkste wijze in intiemen kring gevierd. Ei onder de vrien den, die Mesdag op diens verjaardag toe spraken, behoorde ook zijn oude kunst broeder Israëls, die hem nog als jongen te Groningen had gekend. Wanneer ik spreek van een intiemen" kring van bewonderaars, dan most men deze uitdrukking niet in let'erlijken zin opvatten. Want tot deze intimi" behooren bijna allen die in onze stad en ook daarbuiten in kunst en letteren een representatieve rol vervullen. Zoo konden de beide hoogbejaarde kun stenaars, wanneer zij de vriendenschaar overzagen, tevens de overtuiging krijgen, dat zij door de upper ten" van den geest worden bewonderd en gevierd. Onwillekeurig dringt zich hier de verge lijking op met de Bouwmeesterhulde. En nog sterker wordt dan de indruk waar aan hier een vorige maal reeds uiting is gegeven dat de be/olking der residentie niet in staat is gebleken de beteekenis van onzen grooten tooneelspeler te vatten en man hier niet, zooals te Amsterdam, twee of drie geslachten van schouwburgbezoekers bezi, die Bouwmeester in z;n groote rollen hebben gezien. Het verschil niet zoozeer in omvang als wel in kwaliteit tusschen de hulde welke den beiden grooten schilders en die welke den grooten tooneelspeler ten deel viel, spreekt in dit opzicht zeer dui delijk. JAX BRAIISES. Mondelinge of schriftelijke behan deling van zaken voor den kantonrechter? Zooals bekend, worden voor de behan deling van kantongerechtzaken geene schrif telijke conclusiën verlangd. Maar de ervaring leert de wenschelijkheid om in een zaak van eenig belang, althans wanneer cijfers en data genoemd worden, schriftelijke conclu siën te wisselen. Veelal zetelt als griffier een jong meester in de rechten, die zijn sporen nog moet verdienen. Het Amsterdamsen kantongerecht telt sedert l Januari 1911 niet minder dan vier JUFFRE Georg Grünenwald KZD. Dit gaf toch telken dage weer een even lief tafereeltje, Juffre te zien uittrekken met haar troepje kleinen. Twee aan twee dribbelda het kleine goedje langs de dorpsstraat; en elk had zy'n naastgangertje bij 't handje, en hield met 't andere handje zijn voorgangertje vast: de jongens by 't jasje, de meisjes bij 't rokji». En die heelemaal voorgingen, die had zy achteruitloopende bij de hand, en zoo leidde ze haar troepje langs de hel lende dorpsstraat, tot ze boven, op 't kerkhof waren. Daar wandelden ze nog eenmaal het pad rond, heen om de lange kerk en den hoogen toren, en dan verdwenen ze weer in 't schooltje. Ze woonde met haar broer den kleermaker, en hield een bewaarschool. Samen waren ze de laatst-overgeblevenen van een tuberculeuze familie. Broer, die wat mismaakt was, en niet vlug ter beer, was een goedige stak ker, die maar 't liefst op zijn tafel zat en met niets zich bemoeide, 't Was maar ge lukkig, dat hy zy'n zuster nog had, want die was pienter voor twee, en kon ook voor hem zorgen. En dat deed ze: want ze was een hartelijke en liefdevolle zuster. Met haar bswaarschooltje en haar handwerkslessen kon ze juist zoo veel bij verdienen, dat ze samen konden leven ; maar dan moest alles wat meewerken, en daarom hielden ze ook nog een winkeltje; zij verkocht er sajet en wol en letterlappen, en hij sigaren, koortspillen en postpapier. En 's avonds, als ze door weer en wind was thuisgekomen van haar winterlessen in 't andere dorp, dan nam ze zyn werk in haar hamden, en keek het allemaal na, want hy' knoeide nog wel eens, en dat gaf haar veel drukte. Zoo was hun leven gewenteld van 't ne jaar in 't andere, en schoon zy naar de vijftig begon te loopen, was ze bedrijvig en monter jeugdige griffiers, die geregeld de zittingen waarnemen. W\i zijn bekend met een geval waarbij een eischer bij monde van zijn gemachtigde den rechter uitdrukkelijk verklaarde dat de gedaagde zichten onrechte op minderjarig heid beriep. Van die ontkenning was echter door den waarnemenden griffier (een j ong meester in de rechten) geene aanteekening gehouden. De kantonrechter hield zich aan het audiëntieblad, als gevolg waarvan de vor dering werd ontzegd. Ware er nu behoorlijk genoteerd geworden, dan zou vermoedelijk de billijke vordering dat lot niet hebben ondergaan. Een bezoek van eischers gemachtigde bij den kanton rechter, waarbij de eerste zich beriep op getuigen, die zijne ontkenning der minder jarigheid hadden hooren uitspreken (rechts kundigen), bracht geene verandering in de uitspraak en evenmin schadevergoeding, terwijl hooger beroep buitengesloten was. Er bestaat niet de minste waarborg, dat de mondelinge conclusiën van partijen vol doende aangeteekend worden. De moeielijkheid, misschien wel de kunst, van het noteeren ligt hierin om uit hetgeen door partijen ter terechtzitting gezegd wordt, dadelijk tijdens de voordracht, datgene te kiezen en aan te teekenen wat voor het proces van belang is. Maar niet iedere griffier of waarnemend griffier van een kantongerecht is een meester in de aanteekenkunst. Wij vernamen eens van een advocaat, die duidelijk en niet te vlug spreekt, dat hem bij het nalezen van het audiëntieblad bleek, dat de franje van zijn betoog wél, maar de kern, waar het juist op aankwam, niet aangeteekend was. Hoe kan men hierin verbetering brengen ? Er zijn verschillende wegen! Men kan schriftelijke conclusiën ver plichtend stellen, maar dat is niet aan te bevelen. Von de personen, die voor het kantongerecht verschijnen, drukken velen zich nog moeilijker schriftelijk dan monde ling uit, Zoowel de kantonrechter als de griffier kunnen aanteekening houden, na atloop der zitting terstond hunne aanteekeningen vergelijken en vervolgens in onderling overleg den inhoud van het audiëntie-blad vaststellen. Men zou ook den griffier kunnen ver plichten om terstond na de conclusie het genoteerde voor te lezen, waarna de belang hebbende partij verklaren kan of zij al dan niet mat het voorgelezene accoord gaat. In het laatste geval kan casu quo terstond de noodige aanvulling of ver betering aangebracht worden. De terecht zittingen zullen echter door een en ander langer duren. Eindelijk zou msn van den griffier kennis van stenografie kunnen vorderen en van hem eisenen dat hij al het gesprokene stenografeert, hetgeen ons, welbezien, de beste oplossing lijkt. GER. G. LE.VSEUXK. Mnziefc in de Elsie Swinton, Vele critici hebben er naast gegrabbeld en mis gegrist naar wat der.e zangeres hun toegooide. 't Heeft mij doen denken aan het heer met defcig-effen gesicht en hoogen hoed, zoo'n glalde salon-tronie, die voor 't portret van Pdul Céianne ia ons museum verwonderd uitriep, ah ik zóó leelijk was ging ik me toch niet schilderen ! De recen senten, gewoon allereerst op 't uiterlijk, de techniek te letten, praatten even waan-wijs over Mevrouw Elsie Sivinton. Dat zij haar Engelsche n je uden kaa er nog door; zij is Russische van geboorte, maar als vrouw van een Londansch wethouder wellicht een tikje als in haar jeugd, 't Werk hield haar frisch, en er was geen zaak of vraagstuk in heel het dorp, waaraan zij niet deelnam met al de vurigaeid van haar nerveus temperament. Overal moest zij bijvvezen, overal aan mee doen, en hoe zij bij al haar werkzaam heden er den tijd nog toe vond, was haar zélf vaak een raadsel. Lang was ze de ziel geweest van hat zanggezelachap en van de komedie; ik zie naar nog spelen met gloed op haar magera wangen en met koortsigschitterende oogen, zooals ze, in de rol van een verdrukte arbeidersvrouw, met bitter,ieid en sarcasme 't hem zeegen kon"; ze was er zoo heelemaal in ; dat was geen spel meer, maar doorproefd leven! Dat spelen greep haar 266 aan, dat ze elke opvoering moest boeten met weken ocgesïeld-sijn, want ze was eigenlijk maar een heel z.vak gestellelje. Toch kon ze 't niet laten, en 'c waa haar aan 't hart gegaan, toen Je oude dokter. die zelf voorzitter was der veieeniging, 'c haar na een hardnekkig hoesten eena voor al had verboden. Van toen af troostte ze zich met achter de schermen de meiskes met kleeien te helpen; en 't bleef haar een vreugd dat ze toch evenals vroeger voor elae voorstelling de costumes mocht naaien tn passen. Ze was in den kring der komedie een gezaghebbend persoon, en toen de strijd kwam met de orthodoxie, stond zij mee vooraan. Want ze was om den drommel geen doetje; haar tong kon scherp als een naald zijn, ai hoe zacht van gemoed ze ook was. Ze had een hartstochtelyken haat tegen de fijnen, en spuwde gif en gal tegen hun drijvers, die dronken van overwinningsroes, het kerkvolk opzweepten tot steeds meerderen ijver inde oorlogen des Heeren. Als ik haar zoo hoorde in al de felheid van haar haat, dan was 't mij een raadsel, hoe dit dezelfde Juffre kon zijn, die daar zoo teertjes haar kiemen Beidde langs de dorp straat, mat zoo zachte, moederlijke liefde. En dan dacht ik wel eens zoo, hoe zij met haar moederzorg gehoed had ook die nu al groot waren ; en hoe onder haar toezicht eens ook aan eikaars handje geloopen hadden de man nen en vrouwen, die nu elkaar zoo in 't haar zaten. Hoe de jongste diaken der Belydenismannen eenmaal den felsten fijnen-bestoker ?zoetjes bij 't jasje had gehouden, en de prima-donna der komedie aan de rokjes had verenge'scht; doch haar temperament, gevoel en zielsleven te loochenen, dat is te sterk neven de waarheid. Waarom echter onder het bedriegelijk-Albionsch conterfeitsel in het programma-boekje niet hare nationaliteit ver meld ? Dan bad men een voor de hand lig gende oorzaak gevonden voor haar slechte vertolking van Schubert en Brahms, en als Slavische had lij enkel goed kunnen doen. Elsie Swinton is me een raadsel. Scarlatti en Pergolese zong ze voortreffelijk, (Albeniz en Fauréeveneens) en Moussorgsky subliem, terwijl zy de liederen der Duitsshe Romantici brabbelt en bauwt als een beginneling. Ik schreef het toe aan hare demonische natuur, wanneer ze het onbawogen-innige van beide Italianen niet zoo juist getroffen had. Of zou het stille-zachte de keerzy'de van een groot hartstochteljjken aard zy'n? Ik heb Etsie Swinton (alt) hooren zingen met een heeache keel en toch klonk 't ont zaglijk, want hare pastia schokt fel. Ik vereer haar byna, ofschoon het geheel nog voller kon en guller. Wat Julia Gulp vooral ontbreekt, bezit zy' ; de veelvormigheid der mimische expressie. Wanmeer zij Mouaaorgaky voordraagt, krijzen hare trekken iets van een sibylle of druïdesse; de emotie grijpt haar, vertrekt den mond en doet de oogen staren ; de physionomie wisselt bij elk gevoel en naar de muziek regelt zich de stand der lippen en de pose van oog en wenkbrauw. Men zon dan zeggen dat zij honderd koppen heeft. O 'er Moussorgsky, de eerste m. i. die het Slavische karakter volkomen en getrouw typeerde door klanken (enkel in zijn vocale muziek trouwens, let wel) misschien een anderen keer. MATTHIJS VERMEULEN-. De Wonderlijke Avonturen van Ztlidew, door JAC. VAV LOOY. Amsterdam, S. L. van Looy. 1910. ir. Aronturen? Ik zou liever avond-uren zeggen, in overeenstemming met da indeel:.ng van het boek. Avonturen zijn het dan echter, in zoover men aan de sprongen en buitelingen, de par force-toeren, reusezwaaien en hoog standen van een uiterst levendigec, op alles attenten geest, die in avondlyke uren zich te sshrijvfin zat van hetgeen hem das daags getroilen, verbaasd, geërgerd, verdroten of vermaakt heeft, dien naam wil verleenen. Z il ik dan nu noj; verha'en van hetgeen nominaal" dit boek bevat? Van den ISden eeuwschen Ouden Heer, die geacht wordt in zooveel avonden" het relaas te doen van zskeren reus, Z^bedaus, vagelijk dwalende over de wereld? En hoe men dienzelven raas houden kon voor een verbeelding van den ntïaven, zinly'ken le'ens'ust, die aan alle verstandsdroogheid en nuchter zakelijk willen hartgrondig den mier" heeft? Of ook, desverkiezende, voor den geest onzer jonk heid, die maatloos in den aanvang en zonder eenig hou vast, er op den daur wel toe komt zijn vage idealen i oor iets veel kleiners, maar tastbaar verkelijks, te verruilen en de illusies van oneindige macht en grootheid in te krioipen tol het redely'k bestaan van een geachten burger, die een fatsoenlijk vak uitoefent ? Zebedeus, die in den aanvang van zijn eigen lijhaam, dat is van de gezonde, nooit verwerpelijke stoffelijkheid, wegraakt in een schemerig rijk van griezelig witte a;eestelykhedens en verheffingen boven alle stof, vindt zich zelf, hoewel een weinig onge vormd, terug in een wereld, waar hy', van wege de Moderne Ziel, met haar machines en sociale boatrevingen, maar weinig vrede heeft. Hij, de groteske Onvormelijke, loopt dan eerst achter een zaadpluieje aan, ten bewijze zijner allicht overdreven?liefde en eerbied voor het Oneindig Kleine, dat, volgens de laatste onderzoekingen, gely6 aan het Oneindig Groote ie. Maar vervolgens doet zich een lief klein meisje op, een onschuldig dorpswichtje, dat hem bovenal bskoort en dat hij, als het eenmaal uit zicht geraakt is, o/eral heen loopt zoeken, oio het eindelijk, onder droevige omstandigheden, weer te vinden in de groote stai.GaUjk dan ook zeer waarschijnlijk bet lot zal zijn, dat de wereld aan schoonheid, onschuld ea ontgibungeld van de fanatieke secretaresse der jongedochters-vereeniging. Doch die tijd was nu uit. Want de nieuwe dominee had besloten, dit er naast de paganistüche zoodra mogelijk een christelijke bewaarschool zou worden gesticht. Waarin het specifiak-christelijk hier bestaan zou, Jat weet ik niet, en misschien wist hij het zelf ook niat, maar een feit is het, dat op den roep: Q/Aat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet", zooals op de circulaire stond, het meerendeel der oudars hun kroost onder de vleugelen der heidensche Jufï're vandaan haalde, en ze overbracht naar 't Cnriatelijk Lokaal. Nu begon het lijden van Juffre. Haar levenswerk, dat vaa jongsaf haar gewend en gelief l was geweest, zóó maar gebroken; het vertrouwen der dorpelingen haar ontnomen, en.... het grootste deel harer inkomsten weg! Want de christelijke juffrouw deed óói aan handwerken, ook dat nog! Dagen aaneen zat Jullre des avonds verslagen en stil voor aich heen te schreien, en Broer had vrij snoeien met nijn kleermakerswerk. Broer had niet vél begrip van zaken, maar als zij onder haar schreien ineens opsprong, de vuisten balde, en in onmachtige woede de fijnen vervloekte, dan kwam er een norsche rimpel over zijn goedige tronie, en hy stot terde: 't Benne me loedere, verdomme!" Toen de winter kwam, werd ze ziek van het tobben. De komedie moest ze laten voor bijgaan, watt ze mocht van dokter de deur niet uit. 't Werd armoede daar bij die beide menschjes. Toen zij te hoesten begon, namen de weinige ouders, die haar waren trouwgebleven, haar laatste kinderen van school; ,,'t was tóch de moeite niet meer waard met soo' stuk of vijf, zes". Wanneer het griepige herftegetij niet op de koortspillen geweerd had, en tegen Nieuw jaar niet zoo'n behoefte aan schrijfpapier was gekornep, haddan ze heelernaiil haast niet te eten gehad. Want nu zij haar energie had verloren, was 'c er met zijn handigheid niet beter op geworden ; hij verknipte soms meer dan hij verdiende. Hij was sinds haar thuisijn aan 'c sullen geraakt, en zijn goedige. hart bloedde dood van meelij. ; vankely'kheid bereidt.. zoo het geld ontbreekt. En dan is het boek uit... op de Bijlagen, vele Bijlagen, na. Waaruit dan schijnt te blyken, hoe Zehedeu?, uit het rijk der schim mige mogelijkheden en droomen, sedert tot de stellige werkelijkheid van een ISe-seuwsch Heer is... gekrompen, een Heer, die wel eenigszins phantastisch en grillig, maar toch als Braaf Burgerman leeft met zyn LucindeDorinde, dat dartele vrouwtje, in wie hij Het Vrouwelyke vereert en liefheeft. De rest van zijn gezelschap lijkt een weinig bont en heeft soms een sterk uitgesproken parasitisch" karakter. Het zouden al zoo wel eens menschen gebreken en hebbely' kheden verbaeld kunnen zy'n, die hy' wel verdragen moet, ofschoon hy' hen doorziet. Maar wie verstandig is, tracht het met zijn... onhebbelijkheden op een akkoordje te gooien, opdat hij niet te veel kracht en gedachte verspille aan hun bestrijding, zy' hem daartegen betrekkelijke vry'hei d en rust laten tot vruchtbaarder bezigheid. Hiermede is het boek inderdaad ten einde en namen wij, goedgeleovig, aan, wat de auteur, met uitgestreken gezicht, doch niet zonder verdachte tinteling in het oog, ons beliefde te vertellen. Evenwel, al willen wy het gelooven, het smaakt ons toch niet, dit sprookje van den wonderlyken reus Zabedens. Het zit te los in elkaar, ook zonder die Bijlagen"! Het is zoo duister en zoo onbegrijpelijk-vreemd soortig en zoo hél lang ... en, eerlijk gezaid, een beetje vervelend op den duur. Zsbedeus ly'kt veel te weinig gevormd, om ooit tot een held onzer verbeelding te kunnen worden. Wij begrypen ook zy'n bedoeling en lyden niet al te beat, terwy'l wat ons er van duidely'k wordt, zoo bij stukjes en bee'jas, niet volkomen sympathiek aandoet. Dat spoor treinen brutale dingen zy'n, dat auto's stinken en greote steden poelen van verrotting mogen heeten, wie, met aestietischen en moreelen zin begaaf.i, weet het niet en lijdt er niet onder bij ty'den. Maar men kan er moeilijk tegen tekeargaan. Zulke zaken, in hua afzoaderlijkheid, zy'n immers het kwaad zelf niet, maar enkel zijn vry onschuldige symptomen. Z ch op hen te vertoornen, om wat zij onaangenaams meebrengen, lijkt al spoedig op zekere oudvrij er-achtige korzelheid, die de dingen niet verdragen kan, voornamelijk wy'l sy hem hinderen. Ei met zulk een Zsbedeus zou ons meege-oe! gewis niet kunnen zijn. Dat is echter, gelukkig, ook niet noodig. Die uiterlijke historie van Zsbedens, den grotesken zwervenden reus, die is maar... voor den schoonen fichy'n en de veiligheid daar aangebracht, en wie niet wil, behoeft er zich niet door te laten misleiden. Da esoterische" duiding van het geval ligt waarlyk zoo verholen niet, of eik, niet geheel onbadreven in de literaire en andere histo ries, kan er tenminste in 't algemeen aan toekomen en begrijpen, hoe 't geval hier waarschijnlijk gelegen is, zoodat wy' ?eenssins meenen ons aan onbescheidenheid schuldig te maken door te verteilen, wat dit boek, naar onze meening, deed worden en wat het ook in 't algemeen bevat. Jzcobus van Looy, moet men dan weten, is van huis-uit een schil ier, en naar hun aard plegen schilders hua bevindingen van deze wereld uit te drukken, niet in woor den, maar in schilderijen. Een schilderstuk is op zijn manier ean critiek op de menechen of op de natuur en zoo mogen dan schilders eigenlyk mér critisch dan hun critici heeten. Want de laatsten wachten tenminste tot de schilders hun aanleiding geren, maar de eer sten nemen de stof tot hun critiek, zonder de minste provocatie, overal. En hun critiek is des te meer werkzaam, naarmate zij meer verborgen is, zich meer als de objectieve waarheid zelf aan den argeloozen beschouwer opdringt. Tegen het woord, tegen de uitge sproken meening stellen wij OE s te keer, ware het maar vanwege den geest des tegenapraaks, maar wat vermogen wij tegen de sachte, zoete suggestiviteit van kleur en lijn, die zich voor doen als de onpersoonlijke wereld zelve? Waaruit men dan zou kunnen afleider, dat de minst persoonlijke schilders het gevaarlijkst sijn, ware misleiders das volks, tegen welken Eens kwam de nieuwe dominee haar be zoeker. Hij had gehoord dat zij ziek waf, zei hij. En toen had hij 't over ambtsplichten gehad, en over de zonde, en 't ge raar van onbekeerd te sterven, en over 't schuldafwasschend bloed van Christus. Ten slotte wa* hij gaan bidden voor haar bekeering. Zj had hem laten praten, ofschoon 't inwendig in haar kookte. Zi was bleek van ingehouden drift, en snikte van zenuwachtighnid. Maar 't onverdachte, en de schroom tegen den dominee weerhielden een uit barsting. Toen 't bidden gedaau was, meende hij uit haar aandoening te merken, dat zij onder den indruk was van zijn woordei'. En met een glimlach van zelf-voldosning zei hij tot haar : ,,'k Galoof, dat 't al licht wordt in je ! De oorzaak van je ellende, de zonde..." Onderwijl hij dat zei, klonk er klompjesgeschuivel op straat. Zij hoorde 't en zag het kleinkinder-hewaarsehoolije voorbijdribbalen, met de christelijke juiirouw. Toen barstte ze los : De oorzaak van mij a ellende, die staat hier vóór me. U hebt me 't brood uit den mond gestooten, mij en mijn ongelukkigen broer, schande! hebt me ziek ge maakt, van verdriet om die kinderen ! Zie, dat waren mijn kinderen daar . Dertig jaar heb ik er voor gezorgd als een moe ier! Uw schuld, sv schuld l Christen' Christen ! I" Toen viel ze uitgeput in haar stoel terug, geheel buiten zichzelve, schreiend en snikkend. Broer kwam aandraven van zijn werkplaatsje, en stond, verschrikt, als een wassen beeld in de deur. Zijn groote oogen staarden angatig naar dominee. Deze liep bedremmeld heen en weer, en toen 't wat bedaarde bij haar, sprak hij haar zoet-medelijdend toe; beklaagde haar; zei niet geweten te hebben, dat het zóó erg was; hij was hier nog zoo kort en een vreemde; hij hai 't advies van den kerkeraad gevolgd; 't speet hem toch zoo; kon hij 't rnaar weer ongedaan maken; maar hij zou voor haar doen wat hij kon; spreken met de diakenp... Maar toen was 't niet beter geworden: ..Een ander de schuld geven ! Nee, zijn schuld was 't. Vroeger, vóór zy'n komst hadden ze in zedely'kheidswetten met verache artikelen diende opgetreden te worden. Doch dit tor «yde. Ik wilde enkel betoogen, dat schilders gewoon zy'n hun bevinding der dingen in een zeer zachte materie uit te drukken, verborgen en zonder woorden uit te druk ken, soms zoo direct uit hun tubes op hun doek. Hetwelk tegelijk als een fijne en zeer wy'sgeerige manier van doen mag aangemerkt worden. Want de dingen of mensehen, die man aldus critieeert, zuil «n er meest geen aanstoot aan nemen en de offiaieele keur-bende zal alleen spreken over het hoe, terwijl in den kunstenaar zelven, hoe heftig hy ook tegen zy'n object gekant zy', de onschoone wrok allengs vergaat in een schoonen ijver zy'n indruk volledigen vorm te geven ep aldus zichzelven zedely'k te verheffen. Het ware inderdaad te wenschen, dat wy allen deze methode konden aanvaarden, voor taan aflieten van kranten en brochures schryven en onze ergernissen wegschilderden op zeer goedkoop doek. Verleent niet menige schilderijententoonstelling, wat er overigens ook te zien mo^e zy'n, déze verkwikkelijke sensatie, dat het schilderen tenminste velen van veel andere, leelyker dingen afhoudt? Dat is reeds de verheffende invloed der kunst. ? Jacobus van Looy nu heeft dit zachtzinnig en wy'? procédéin de literatuur overgebracht. Liever dan de buren van n-hoog-vóór" en drie-hoog achter" er by te roepen, gely k men in achterbuurten gemeenlyk doet, lie ver dan Ingezonden Stukken' te lanceeren, als waarmee de gnlden-middenstand zy'n wrok pleegt te koelen, liever dan als wy artikelen of zelfs geheele vlugschriften te pennen over hetgeen ons ergert of bedroeft, zette Van Looy, de gevoelige, fijnzinnige schilder-echry'ver, zich t'elken avond neer, om van zy'n verironderingen, zijn binders, zijn spy't, toorn en droefenis... verbeel dingen te maken, geestig, speelech, pathetisch, phamtastisch of realistisch, al naar zy'n vry be lieven en da fijne stemming van zijn gevoel. Aldus ontstonden, vermoed ik, die zoovele avonden" en eindeloos verscheiden stukjes, kris en kras door elkaar, om hetgeen in de wereld den schrijver getroffen en misschien zyn humeur bedorven had, van zich af te schrijven en te verheffen in den edelen efaer der phantastische verbeelding. En als van zelf nam hy den draad, om het geheel losjes aaneen te rijgen, uit zijn jeugdigen droomvollen zelf, die eenmaal zoo naïef en goedmaenend de wereld had aangezien, die het practische en nuchtere nooit kon begrypen en echter steeds, bater dan menigeen, had geweten wat de essentie en het geluk des levens uitmaakt. Zoo vond hem dan ongetwyfeld menige avond bezig bij dezen critischen arbeid", bij dit hooghartig werk, dat het leely'ke en allerleelijkete tot schoonheid en geest omschiep en den kunstenaar zy'n zielsrust bawaarde, te midden ook der hatelijkste ergernissen... Ik kan mij nauwely'ks een voornamer, wijzer gezindheid en, in den hoogstea zin, iavoirvivrt denken. Dit al te zamen echter tot een boek te maken en uit te geven, ly'kt een, wel zeer bemiEnelyke, maar toch een vergissing. Geschriften als deze, zy'n uiteraard bestemd onder iemands nagelaten papierea" gevon den te worden. Verwanten of vrienden geven hen dan uit en stellen zich geenzins ver antwoordelijk voor hetgeen in zulk een werk duister of onsamenhangend moge zijn. Men kan immers niet weten, wat de overledene er mee voor had, terwy'l dezen, op zijn beurt, geen blaam treft, niet zoozeer omdat hij dood, als wel omdat de uitgave zyn werk niet ip. Reeds bij het leven echter zulke ver strooide b!:tren" te doen versc'aynen, blijft altijd een hachlijk iets in deze zondige wereld, die meest niet van goeder wille is, en men moet wel een schilder-dichter n een Tach tiger" z^n, om zulk een onderneming aan te durven. Bevat dit boek niet de verzwegen onderstelling, dat de schoone verbeelding" genoeg en alles is, dat het leven op alle manieren, in al zijn stoffelijke uitingen, be langrijk en aantrekkelijk is? Wie hoort hier niet den Realist, den op de zinnelijke wereld verliefde, die zich allerminst begrijpen kan, haar altijd met vrede gelaten. Zijn schuld! Zijn schuld!!" Toen had hij zijn hoed opgezet en was wej;geloopen, kwaad, zeggende dat met hdir niet te praten viel. En 's avonds was dokter gekomen, door broer in doodsangst gehaald, en hij had gezegd dat ze zich vooral rustig moest hou den en zich niet opwinden, en aan dominee zou hij een briefje schrijven, dat'c beter wa?, dat hij haar maar niet meer bekocht. Dezelfde week nog kreeg ze een stoel van 't Groene Kruis, om daarop te liggen voor 't venster. En alle morgens lag ze te verlangen naar 't uur van elven, als de bewaarschool-kinders voorbij k wamerj.Dat was haar een vreugd er een ergernis te gelijk. Want de kinderen kenden h iar nog en riepen : Dag Juffre i Dag Jullre'.'' Maar dan hoorde ze de christelijke juffrouw eommandeeren : ,,Zoat, stil wezen! Netjes vóór je kijken!'' Vreusjd en ergernis te gelijk. Verder had ze weinig afwisseling, want ieder had zijn werk. Weinmakker's Jeltfje, haar naaste buurvrouw, kwam af en to kijken, of ze ook wat noodig had, want die verzorgde nu 'c huishouden, daar broer te onhandig was. En om den anderen dag kwam de dokter. Doch op een Maandagmorgen, Jeltsje was thuis aan de wasch en broer er op uit, en zoo lag ze alleen, trad plotseling Jan Jeiles binnen, de jongste diaken, die nog bij haar op bewaarschool geweest was. Hij bleef midden in de kamer staan, wat bedeesd. Och stakkert, wat is Juffre bleek I" riep hij uit, verbaasd over 't doorzichtige van haar wassen gelaat. En toen vertelde hij haar, schoorvoetend, zynboodachap.Dat hij opdracht had, haar te helpen met de versterkende middelen, die dokter haar zou voorschrijven. Zij luisterde met gesloten oogen. Maar toen ze na hem aangehoord te hebban, haar blik op hem richtte, schrok hij van 't vreamde vaur, dat daarin gloeide. Vast keek ze hem aan, terwijl ze vroeg: Z»g ereis Jan, wie heeft dat uitge vonden, om hipr die christelyke bewaarschool op te richten?"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl