Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1758
onderneming, welke der beide partgen
het procei ook mocht hebben gewonnen,
totaal verloopsn zijn _ ge weert. Daarom viel
er tegen die politieposten niets te doen;
men noest wijken voor de overmacht. En
was het, waar de zaken zoo stonden, dan
verkieslijker om bonne mine a mauvais
jen" te maken, gelijk dit past aan iemand
wiens spel" tot dusver het tegendeel van
«lecht" voor hem is geweest? Op deze
wijze t«ch zon hu een kans krijgen, de
politie tot de overtuiging te brengen, dat
hij werkelijk een ander leren was begonnen.
Dan zou de politiepost voor zijn woning
zijn ingetrokken, en dan.... Kortom je
begrijpt, dat er tien redenen voor n
kannen zijn, om in dit geval den openlijken
strijd voor de rechtbank op te geven, en
het eens te probeeren met de
gedienstigheden eener minder openlijke praktijk."
Een paar dagen nadat men mij aldus had
ingelicht lees ik in de bladen het bericht,
dat Amsterdam thans zal worden begunstigd
met een piar speelhuizen, waarvan er n
zou behooren aan denzelfden persoon, wiens
bekeering" voor zoover den Haag be
treft zooveel opzien heeft gebiard.
Men kan nu met belangstelling afwachten,
wat er te Amsterdam zal gebeuren. Zal ook
daar de politie met meer dan moederlijke
zorg gaan waken orer de jongelieden die
het fortuin' van papa, orer de papa's die
de erfenis hunner zonen verspelen?
* * *
Een vorige maal maakte ik melding van
de povere betooging waarmede men hier
ter stede Bouwmeester heeft gehuldigd voor
de wijze, waarop hij, een menschenleeftijd
lang, oas volk heeft ontvoerd aan de duf
heid van den dagelijksehen sleur door de
uitingen zijner bezielende kunst. Thans
heb ik de huldiging te vermelden van twee
andere Nederlandsene kunstenaars: van
Mesdag, die tachtig jaar werd, en van Jozef
Israëls, die eenige dagen te voren een nog
hoogeren ouderdom had bereikt.
Beiden werden op de hartelijkste wijze in
intiemen kring gevierd. Ei onder de vrien
den, die Mesdag op diens verjaardag toe
spraken, behoorde ook zijn oude kunst
broeder Israëls, die hem nog als jongen te
Groningen had gekend.
Wanneer ik spreek van een intiemen"
kring van bewonderaars, dan most men
deze uitdrukking niet in let'erlijken zin
opvatten. Want tot deze intimi" behooren
bijna allen die in onze stad en ook
daarbuiten in kunst en letteren een
representatieve rol vervullen.
Zoo konden de beide hoogbejaarde kun
stenaars, wanneer zij de vriendenschaar
overzagen, tevens de overtuiging krijgen,
dat zij door de upper ten" van den geest
worden bewonderd en gevierd.
Onwillekeurig dringt zich hier de verge
lijking op met de Bouwmeesterhulde. En
nog sterker wordt dan de indruk waar
aan hier een vorige maal reeds uiting is
gegeven dat de be/olking der residentie
niet in staat is gebleken de beteekenis van
onzen grooten tooneelspeler te vatten en
man hier niet, zooals te Amsterdam, twee
of drie geslachten van schouwburgbezoekers
bezi, die Bouwmeester in z;n groote rollen
hebben gezien. Het verschil niet zoozeer
in omvang als wel in kwaliteit tusschen
de hulde welke den beiden grooten schilders
en die welke den grooten tooneelspeler ten
deel viel, spreekt in dit opzicht zeer dui
delijk.
JAX BRAIISES.
Mondelinge of schriftelijke behan
deling van zaken voor den
kantonrechter?
Zooals bekend, worden voor de behan
deling van kantongerechtzaken geene schrif
telijke conclusiën verlangd. Maar de ervaring
leert de wenschelijkheid om in een zaak van
eenig belang, althans wanneer cijfers en
data genoemd worden, schriftelijke conclu
siën te wisselen. Veelal zetelt als griffier
een jong meester in de rechten, die zijn
sporen nog moet verdienen.
Het Amsterdamsen kantongerecht telt
sedert l Januari 1911 niet minder dan vier
JUFFRE
Georg Grünenwald KZD.
Dit gaf toch telken dage weer een even
lief tafereeltje, Juffre te zien uittrekken met
haar troepje kleinen. Twee aan twee
dribbelda het kleine goedje langs de dorpsstraat;
en elk had zy'n naastgangertje bij 't handje,
en hield met 't andere handje zijn
voorgangertje vast: de jongens by 't jasje, de meisjes
bij 't rokji». En die heelemaal voorgingen,
die had zy achteruitloopende bij de hand,
en zoo leidde ze haar troepje langs de hel
lende dorpsstraat, tot ze boven, op 't kerkhof
waren. Daar wandelden ze nog eenmaal het
pad rond, heen om de lange kerk en den
hoogen toren, en dan verdwenen ze weer
in 't schooltje.
Ze woonde met haar broer den kleermaker,
en hield een bewaarschool. Samen waren ze
de laatst-overgeblevenen van een
tuberculeuze familie. Broer, die wat mismaakt was,
en niet vlug ter beer, was een goedige stak
ker, die maar 't liefst op zijn tafel zat en
met niets zich bemoeide, 't Was maar ge
lukkig, dat hy zy'n zuster nog had, want die
was pienter voor twee, en kon ook voor hem
zorgen. En dat deed ze: want ze was een
hartelijke en liefdevolle zuster.
Met haar bswaarschooltje en haar
handwerkslessen kon ze juist zoo veel bij verdienen,
dat ze samen konden leven ; maar dan moest
alles wat meewerken, en daarom hielden ze
ook nog een winkeltje; zij verkocht er sajet
en wol en letterlappen, en hij sigaren,
koortspillen en postpapier.
En 's avonds, als ze door weer en wind
was thuisgekomen van haar winterlessen in
't andere dorp, dan nam ze zyn werk in haar
hamden, en keek het allemaal na, want hy'
knoeide nog wel eens, en dat gaf haar veel
drukte.
Zoo was hun leven gewenteld van 't ne
jaar in 't andere, en schoon zy naar de vijftig
begon te loopen, was ze bedrijvig en monter
jeugdige griffiers, die geregeld de zittingen
waarnemen.
W\i zijn bekend met een geval waarbij
een eischer bij monde van zijn gemachtigde
den rechter uitdrukkelijk verklaarde dat de
gedaagde zichten onrechte op minderjarig
heid beriep.
Van die ontkenning was echter door den
waarnemenden griffier (een j ong meester in
de rechten) geene aanteekening gehouden.
De kantonrechter hield zich aan het
audiëntieblad, als gevolg waarvan de vor
dering werd ontzegd.
Ware er nu behoorlijk genoteerd geworden,
dan zou vermoedelijk de billijke vordering
dat lot niet hebben ondergaan. Een bezoek
van eischers gemachtigde bij den kanton
rechter, waarbij de eerste zich beriep op
getuigen, die zijne ontkenning der minder
jarigheid hadden hooren uitspreken (rechts
kundigen), bracht geene verandering in de
uitspraak en evenmin schadevergoeding,
terwijl hooger beroep buitengesloten was.
Er bestaat niet de minste waarborg, dat
de mondelinge conclusiën van partijen vol
doende aangeteekend worden.
De moeielijkheid, misschien wel de kunst,
van het noteeren ligt hierin om uit hetgeen
door partijen ter terechtzitting gezegd wordt,
dadelijk tijdens de voordracht, datgene te
kiezen en aan te teekenen wat voor het
proces van belang is. Maar niet iedere
griffier of waarnemend griffier van een
kantongerecht is een meester in de
aanteekenkunst.
Wij vernamen eens van een advocaat,
die duidelijk en niet te vlug spreekt, dat
hem bij het nalezen van het audiëntieblad
bleek, dat de franje van zijn betoog wél,
maar de kern, waar het juist op aankwam,
niet aangeteekend was.
Hoe kan men hierin verbetering brengen ?
Er zijn verschillende wegen!
Men kan schriftelijke conclusiën ver
plichtend stellen, maar dat is niet aan te
bevelen. Von de personen, die voor het
kantongerecht verschijnen, drukken velen
zich nog moeilijker schriftelijk dan monde
ling uit,
Zoowel de kantonrechter als de griffier
kunnen aanteekening houden, na atloop
der zitting terstond hunne aanteekeningen
vergelijken en vervolgens in onderling
overleg den inhoud van het audiëntie-blad
vaststellen.
Men zou ook den griffier kunnen ver
plichten om terstond na de conclusie het
genoteerde voor te lezen, waarna de belang
hebbende partij verklaren kan of zij al
dan niet mat het voorgelezene accoord
gaat. In het laatste geval kan casu quo
terstond de noodige aanvulling of ver
betering aangebracht worden. De terecht
zittingen zullen echter door een en ander
langer duren.
Eindelijk zou msn van den griffier kennis
van stenografie kunnen vorderen en van
hem eisenen dat hij al het gesprokene
stenografeert, hetgeen ons, welbezien, de
beste oplossing lijkt.
GER. G. LE.VSEUXK.
Mnziefc in de
Elsie Swinton,
Vele critici hebben er naast gegrabbeld
en mis gegrist naar wat der.e zangeres hun
toegooide. 't Heeft mij doen denken aan
het heer met defcig-effen gesicht en hoogen
hoed, zoo'n glalde salon-tronie, die voor
't portret van Pdul Céianne ia ons museum
verwonderd uitriep, ah ik zóó leelijk was
ging ik me toch niet schilderen ! De recen
senten, gewoon allereerst op 't uiterlijk, de
techniek te letten, praatten even waan-wijs
over Mevrouw Elsie Sivinton. Dat zij haar
Engelsche n je uden kaa er nog door; zij is
Russische van geboorte, maar als vrouw van
een Londansch wethouder wellicht een tikje
als in haar jeugd, 't Werk hield haar frisch,
en er was geen zaak of vraagstuk in heel
het dorp, waaraan zij niet deelnam met al
de vurigaeid van haar nerveus temperament.
Overal moest zij bijvvezen, overal aan mee
doen, en hoe zij bij al haar werkzaam
heden er den tijd nog toe vond, was haar
zélf vaak een raadsel. Lang was ze de ziel
geweest van hat zanggezelachap en van de
komedie; ik zie naar nog spelen met
gloed op haar magera wangen en met
koortsigschitterende oogen, zooals ze, in de rol van
een verdrukte arbeidersvrouw, met bitter,ieid
en sarcasme 't hem zeegen kon"; ze was
er zoo heelemaal in ; dat was geen spel
meer, maar doorproefd leven! Dat spelen
greep haar 266 aan, dat ze elke opvoering
moest boeten met weken ocgesïeld-sijn, want
ze was eigenlijk maar een heel z.vak
gestellelje. Toch kon ze 't niet laten, en 'c waa
haar aan 't hart gegaan, toen Je oude dokter.
die zelf voorzitter was der veieeniging, 'c haar
na een hardnekkig hoesten eena voor al had
verboden. Van toen af troostte ze zich met
achter de schermen de meiskes met kleeien
te helpen; en 't bleef haar een vreugd dat
ze toch evenals vroeger voor elae voorstelling
de costumes mocht naaien tn passen.
Ze was in den kring der komedie een
gezaghebbend persoon, en toen de strijd kwam
met de orthodoxie, stond zij mee vooraan.
Want ze was om den drommel geen doetje;
haar tong kon scherp als een naald zijn, ai
hoe zacht van gemoed ze ook was. Ze had
een hartstochtelyken haat tegen de fijnen, en
spuwde gif en gal tegen hun drijvers, die
dronken van overwinningsroes, het kerkvolk
opzweepten tot steeds meerderen ijver inde
oorlogen des Heeren.
Als ik haar zoo hoorde in al de felheid van
haar haat, dan was 't mij een raadsel, hoe
dit dezelfde Juffre kon zijn, die daar zoo
teertjes haar kiemen Beidde langs de dorp
straat, mat zoo zachte, moederlijke liefde. En
dan dacht ik wel eens zoo, hoe zij met haar
moederzorg gehoed had ook die nu al groot
waren ; en hoe onder haar toezicht eens ook
aan eikaars handje geloopen hadden de man
nen en vrouwen, die nu elkaar zoo in 't haar
zaten. Hoe de jongste diaken der
Belydenismannen eenmaal den felsten fijnen-bestoker
?zoetjes bij 't jasje had gehouden, en de
prima-donna der komedie aan de rokjes had
verenge'scht; doch haar temperament, gevoel
en zielsleven te loochenen, dat is te sterk
neven de waarheid. Waarom echter onder
het bedriegelijk-Albionsch conterfeitsel in het
programma-boekje niet hare nationaliteit ver
meld ? Dan bad men een voor de hand lig
gende oorzaak gevonden voor haar slechte
vertolking van Schubert en Brahms, en als
Slavische had lij enkel goed kunnen doen.
Elsie Swinton is me een raadsel. Scarlatti
en Pergolese zong ze voortreffelijk, (Albeniz
en Fauréeveneens) en Moussorgsky subliem,
terwijl zy de liederen der Duitsshe Romantici
brabbelt en bauwt als een beginneling. Ik
schreef het toe aan hare demonische natuur,
wanneer ze het onbawogen-innige van beide
Italianen niet zoo juist getroffen had. Of
zou het stille-zachte de keerzy'de van een
groot hartstochteljjken aard zy'n?
Ik heb Etsie Swinton (alt) hooren zingen
met een heeache keel en toch klonk 't ont
zaglijk, want hare pastia schokt fel. Ik
vereer haar byna, ofschoon het geheel nog
voller kon en guller. Wat Julia Gulp vooral
ontbreekt, bezit zy' ; de veelvormigheid der
mimische expressie. Wanmeer zij Mouaaorgaky
voordraagt, krijzen hare trekken iets van een
sibylle of druïdesse; de emotie grijpt haar,
vertrekt den mond en doet de oogen staren ;
de physionomie wisselt bij elk gevoel en naar
de muziek regelt zich de stand der lippen
en de pose van oog en wenkbrauw. Men
zon dan zeggen dat zij honderd koppen heeft.
O 'er Moussorgsky, de eerste m. i. die het
Slavische karakter volkomen en getrouw
typeerde door klanken (enkel in zijn vocale
muziek trouwens, let wel) misschien een
anderen keer.
MATTHIJS VERMEULEN-.
De Wonderlijke Avonturen van Ztlidew,
door JAC. VAV LOOY. Amsterdam, S. L.
van Looy. 1910.
ir.
Aronturen? Ik zou liever avond-uren zeggen,
in overeenstemming met da indeel:.ng van
het boek. Avonturen zijn het dan echter, in
zoover men aan de sprongen en buitelingen,
de par force-toeren, reusezwaaien en hoog
standen van een uiterst levendigec, op alles
attenten geest, die in avondlyke uren zich te
sshrijvfin zat van hetgeen hem das daags
getroilen, verbaasd, geërgerd, verdroten of
vermaakt heeft, dien naam wil verleenen.
Z il ik dan nu noj; verha'en van hetgeen
nominaal" dit boek bevat? Van den ISden
eeuwschen Ouden Heer, die geacht wordt in
zooveel avonden" het relaas te doen van
zskeren reus, Z^bedaus, vagelijk dwalende
over de wereld? En hoe men dienzelven
raas houden kon voor een verbeelding van
den ntïaven, zinly'ken le'ens'ust, die aan
alle verstandsdroogheid en nuchter zakelijk
willen hartgrondig den mier" heeft? Of ook,
desverkiezende, voor den geest onzer jonk
heid, die maatloos in den aanvang en zonder
eenig hou vast, er op den daur wel toe komt
zijn vage idealen i oor iets veel kleiners, maar
tastbaar verkelijks, te verruilen en de illusies
van oneindige macht en grootheid in te
krioipen tol het redely'k bestaan van een
geachten burger, die een fatsoenlijk vak
uitoefent ?
Zebedeus, die in den aanvang van zijn
eigen lijhaam, dat is van de gezonde, nooit
verwerpelijke stoffelijkheid, wegraakt in
een schemerig rijk van griezelig witte
a;eestelykhedens en verheffingen boven alle stof,
vindt zich zelf, hoewel een weinig onge
vormd, terug in een wereld, waar hy', van
wege de Moderne Ziel, met haar machines
en sociale boatrevingen, maar weinig vrede
heeft. Hij, de groteske Onvormelijke, loopt
dan eerst achter een zaadpluieje aan, ten
bewijze zijner allicht overdreven?liefde
en eerbied voor het Oneindig Kleine, dat,
volgens de laatste onderzoekingen, gely6 aan
het Oneindig Groote ie. Maar vervolgens
doet zich een lief klein meisje op, een
onschuldig dorpswichtje, dat hem bovenal
bskoort en dat hij, als het eenmaal uit zicht
geraakt is, o/eral heen loopt zoeken, oio het
eindelijk, onder droevige omstandigheden,
weer te vinden in de groote stai.GaUjk dan
ook zeer waarschijnlijk bet lot zal zijn, dat
de wereld aan schoonheid, onschuld ea
ontgibungeld van de fanatieke secretaresse der
jongedochters-vereeniging.
Doch die tijd was nu uit. Want de nieuwe
dominee had besloten, dit er naast de
paganistüche zoodra mogelijk een christelijke
bewaarschool zou worden gesticht. Waarin
het specifiak-christelijk hier bestaan zou,
Jat weet ik niet, en misschien wist hij
het zelf ook niat, maar een feit is het,
dat op den roep: Q/Aat de kinderkens tot
Mij komen en verhindert ze niet", zooals op
de circulaire stond, het meerendeel der
oudars hun kroost onder de vleugelen der
heidensche Jufï're vandaan haalde, en ze
overbracht naar 't Cnriatelijk Lokaal.
Nu begon het lijden van Juffre. Haar
levenswerk, dat vaa jongsaf haar gewend en
gelief l was geweest, zóó maar gebroken; het
vertrouwen der dorpelingen haar ontnomen,
en.... het grootste deel harer inkomsten weg!
Want de christelijke juffrouw deed óói aan
handwerken, ook dat nog! Dagen aaneen
zat Jullre des avonds verslagen en stil voor
aich heen te schreien, en Broer had vrij
snoeien met nijn kleermakerswerk. Broer had
niet vél begrip van zaken, maar als zij
onder haar schreien ineens opsprong, de
vuisten balde, en in onmachtige woede de
fijnen vervloekte, dan kwam er een norsche
rimpel over zijn goedige tronie, en hy stot
terde: 't Benne me loedere, verdomme!"
Toen de winter kwam, werd ze ziek van
het tobben. De komedie moest ze laten voor
bijgaan, watt ze mocht van dokter de deur
niet uit.
't Werd armoede daar bij die beide
menschjes. Toen zij te hoesten begon, namen de
weinige ouders, die haar waren trouwgebleven,
haar laatste kinderen van school; ,,'t was
tóch de moeite niet meer waard met soo'
stuk of vijf, zes".
Wanneer het griepige herftegetij niet op
de koortspillen geweerd had, en tegen Nieuw
jaar niet zoo'n behoefte aan schrijfpapier was
gekornep, haddan ze heelernaiil haast niet te
eten gehad. Want nu zij haar energie had
verloren, was 'c er met zijn handigheid niet
beter op geworden ; hij verknipte soms meer
dan hij verdiende. Hij was sinds haar
thuisijn aan 'c sullen geraakt, en zijn goedige.
hart bloedde dood van meelij. ;
vankely'kheid bereidt.. zoo het geld ontbreekt.
En dan is het boek uit... op de Bijlagen,
vele Bijlagen, na. Waaruit dan schijnt te
blyken, hoe Zehedeu?, uit het rijk der schim
mige mogelijkheden en droomen, sedert tot
de stellige werkelijkheid van een ISe-seuwsch
Heer is... gekrompen, een Heer, die wel
eenigszins phantastisch en grillig, maar toch
als Braaf Burgerman leeft met zyn
LucindeDorinde, dat dartele vrouwtje, in wie hij Het
Vrouwelyke vereert en liefheeft. De rest van
zijn gezelschap lijkt een weinig bont en heeft
soms een sterk uitgesproken parasitisch"
karakter. Het zouden al zoo wel eens menschen
gebreken en hebbely' kheden verbaeld kunnen
zy'n, die hy' wel verdragen moet, ofschoon
hy' hen doorziet. Maar wie verstandig is,
tracht het met zijn... onhebbelijkheden op
een akkoordje te gooien, opdat hij niet te
veel kracht en gedachte verspille aan hun
bestrijding, zy' hem daartegen betrekkelijke
vry'hei d en rust laten tot vruchtbaarder
bezigheid.
Hiermede is het boek inderdaad ten einde
en namen wij, goedgeleovig, aan, wat de
auteur, met uitgestreken gezicht, doch niet
zonder verdachte tinteling in het oog, ons
beliefde te vertellen.
Evenwel, al willen wy het gelooven, het
smaakt ons toch niet, dit sprookje van den
wonderlyken reus Zabedens. Het zit te los
in elkaar, ook zonder die Bijlagen"! Het is
zoo duister en zoo onbegrijpelijk-vreemd
soortig en zoo hél lang ... en, eerlijk gezaid,
een beetje vervelend op den duur. Zsbedeus
ly'kt veel te weinig gevormd, om ooit tot
een held onzer verbeelding te kunnen worden.
Wij begrypen ook zy'n bedoeling en lyden
niet al te beat, terwy'l wat ons er van
duidely'k wordt, zoo bij stukjes en bee'jas, niet
volkomen sympathiek aandoet. Dat spoor
treinen brutale dingen zy'n, dat auto's stinken
en greote steden poelen van verrotting
mogen heeten, wie, met aestietischen en
moreelen zin begaaf.i, weet het niet en lijdt
er niet onder bij ty'den.
Maar men kan er moeilijk tegen
tekeargaan. Zulke zaken, in hua afzoaderlijkheid,
zy'n immers het kwaad zelf niet, maar enkel
zijn vry onschuldige symptomen. Z ch op
hen te vertoornen, om wat zij onaangenaams
meebrengen, lijkt al spoedig op zekere
oudvrij er-achtige korzelheid, die de dingen niet
verdragen kan, voornamelijk wy'l sy hem
hinderen. Ei met zulk een Zsbedeus zou
ons meege-oe! gewis niet kunnen zijn.
Dat is echter, gelukkig, ook niet noodig.
Die uiterlijke historie van Zsbedens, den
grotesken zwervenden reus, die is maar...
voor den schoonen fichy'n en de veiligheid
daar aangebracht, en wie niet wil, behoeft
er zich niet door te laten misleiden. Da
esoterische" duiding van het geval ligt
waarlyk zoo verholen niet, of eik, niet geheel
onbadreven in de literaire en andere histo
ries, kan er tenminste in 't algemeen aan
toekomen en begrijpen, hoe 't geval hier
waarschijnlijk gelegen is, zoodat wy' ?eenssins
meenen ons aan onbescheidenheid schuldig
te maken door te verteilen, wat dit boek,
naar onze meening, deed worden en wat het
ook in 't algemeen bevat.
Jzcobus van Looy, moet men dan weten,
is van huis-uit een schil ier, en naar hun
aard plegen schilders hua bevindingen
van deze wereld uit te drukken, niet in woor
den, maar in schilderijen. Een schilderstuk is
op zijn manier ean critiek op de menechen
of op de natuur en zoo mogen dan schilders
eigenlyk mér critisch dan hun critici heeten.
Want de laatsten wachten tenminste tot de
schilders hun aanleiding geren, maar de eer
sten nemen de stof tot hun critiek, zonder
de minste provocatie, overal. En hun critiek
is des te meer werkzaam, naarmate zij meer
verborgen is, zich meer als de objectieve
waarheid zelf aan den argeloozen beschouwer
opdringt. Tegen het woord, tegen de uitge
sproken meening stellen wij OE s te keer, ware
het maar vanwege den geest des tegenapraaks,
maar wat vermogen wij tegen de sachte, zoete
suggestiviteit van kleur en lijn, die zich voor
doen als de onpersoonlijke wereld zelve?
Waaruit men dan zou kunnen afleider, dat
de minst persoonlijke schilders het gevaarlijkst
sijn, ware misleiders das volks, tegen welken
Eens kwam de nieuwe dominee haar be
zoeker. Hij had gehoord dat zij ziek waf,
zei hij. En toen had hij 't over ambtsplichten
gehad, en over de zonde, en 't ge raar van
onbekeerd te sterven, en over 't
schuldafwasschend bloed van Christus. Ten slotte
wa* hij gaan bidden voor haar bekeering.
Zj had hem laten praten, ofschoon 't
inwendig in haar kookte. Zi was bleek van
ingehouden drift, en snikte van
zenuwachtighnid. Maar 't onverdachte, en de schroom
tegen den dominee weerhielden een uit
barsting.
Toen 't bidden gedaau was, meende hij uit
haar aandoening te merken, dat zij onder
den indruk was van zijn woordei'. En met
een glimlach van zelf-voldosning zei hij tot
haar :
,,'k Galoof, dat 't al licht wordt in je ! De
oorzaak van je ellende, de zonde..."
Onderwijl hij dat zei, klonk er
klompjesgeschuivel op straat. Zij hoorde 't en zag
het kleinkinder-hewaarsehoolije
voorbijdribbalen, met de christelijke juiirouw. Toen
barstte ze los :
De oorzaak van mij a ellende, die staat
hier vóór me. U hebt me 't brood uit den
mond gestooten, mij en mijn ongelukkigen
broer, schande! hebt me ziek ge
maakt, van verdriet om die kinderen !
Zie, dat waren mijn kinderen daar . Dertig
jaar heb ik er voor gezorgd als een moe ier!
Uw schuld, sv schuld l Christen'
Christen ! I"
Toen viel ze uitgeput in haar stoel terug,
geheel buiten zichzelve, schreiend en snikkend.
Broer kwam aandraven van zijn werkplaatsje,
en stond, verschrikt, als een wassen beeld
in de deur.
Zijn groote oogen staarden angatig naar
dominee.
Deze liep bedremmeld heen en weer, en
toen 't wat bedaarde bij haar, sprak hij haar
zoet-medelijdend toe; beklaagde haar;
zei niet geweten te hebben, dat het zóó erg
was; hij was hier nog zoo kort en een
vreemde; hij hai 't advies van den
kerkeraad gevolgd; 't speet hem toch zoo;
kon hij 't rnaar weer ongedaan maken;
maar hij zou voor haar doen wat hij kon;
spreken met de diakenp...
Maar toen was 't niet beter geworden:
..Een ander de schuld geven ! Nee, zijn schuld
was 't. Vroeger, vóór zy'n komst hadden ze
in zedely'kheidswetten met verache artikelen
diende opgetreden te worden.
Doch dit tor «yde.
Ik wilde enkel betoogen, dat schilders
gewoon zy'n hun bevinding der dingen in
een zeer zachte materie uit te drukken,
verborgen en zonder woorden uit te druk
ken, soms zoo direct uit hun tubes op hun
doek. Hetwelk tegelijk als een fijne en zeer
wy'sgeerige manier van doen mag aangemerkt
worden.
Want de dingen of mensehen, die man
aldus critieeert, zuil «n er meest geen aanstoot
aan nemen en de offiaieele keur-bende zal
alleen spreken over het hoe, terwijl in den
kunstenaar zelven, hoe heftig hy ook tegen
zy'n object gekant zy', de onschoone wrok
allengs vergaat in een schoonen ijver zy'n
indruk volledigen vorm te geven ep aldus
zichzelven zedely'k te verheffen.
Het ware inderdaad te wenschen, dat wy
allen deze methode konden aanvaarden, voor
taan aflieten van kranten en brochures
schryven en onze ergernissen wegschilderden op
zeer goedkoop doek. Verleent niet menige
schilderijententoonstelling, wat er overigens
ook te zien mo^e zy'n, déze verkwikkelijke
sensatie, dat het schilderen tenminste velen
van veel andere, leelyker dingen afhoudt?
Dat is reeds de verheffende invloed der kunst. ?
Jacobus van Looy nu heeft dit zachtzinnig
en wy'? procédéin de literatuur overgebracht.
Liever dan de buren van n-hoog-vóór"
en drie-hoog achter" er by te roepen, gely k
men in achterbuurten gemeenlyk doet, lie
ver dan Ingezonden Stukken' te lanceeren,
als waarmee de gnlden-middenstand zy'n wrok
pleegt te koelen, liever dan als wy
artikelen of zelfs geheele vlugschriften te
pennen over hetgeen ons ergert of bedroeft,
zette Van Looy, de gevoelige, fijnzinnige
schilder-echry'ver, zich t'elken avond neer,
om van zy'n verironderingen, zijn binders,
zijn spy't, toorn en droefenis... verbeel
dingen te maken, geestig, speelech, pathetisch,
phamtastisch of realistisch, al naar zy'n vry be
lieven en da fijne stemming van zijn gevoel.
Aldus ontstonden, vermoed ik, die zoovele
avonden" en eindeloos verscheiden stukjes,
kris en kras door elkaar, om hetgeen in de
wereld den schrijver getroffen en misschien
zyn humeur bedorven had, van zich af te
schrijven en te verheffen in den edelen efaer
der phantastische verbeelding. En als van
zelf nam hy den draad, om het geheel losjes
aaneen te rijgen, uit zijn jeugdigen droomvollen
zelf, die eenmaal zoo naïef en goedmaenend
de wereld had aangezien, die het practische
en nuchtere nooit kon begrypen en echter
steeds, bater dan menigeen, had geweten wat
de essentie en het geluk des levens uitmaakt.
Zoo vond hem dan ongetwyfeld menige
avond bezig bij dezen critischen arbeid", bij
dit hooghartig werk, dat het leely'ke en
allerleelijkete tot schoonheid en geest omschiep
en den kunstenaar zy'n zielsrust bawaarde,
te midden ook der hatelijkste ergernissen...
Ik kan mij nauwely'ks een voornamer, wijzer
gezindheid en, in den hoogstea zin,
iavoirvivrt denken.
Dit al te zamen echter tot een boek te
maken en uit te geven, ly'kt een, wel zeer
bemiEnelyke, maar toch een vergissing.
Geschriften als deze, zy'n uiteraard bestemd
onder iemands nagelaten papierea" gevon
den te worden. Verwanten of vrienden geven
hen dan uit en stellen zich geenzins ver
antwoordelijk voor hetgeen in zulk een werk
duister of onsamenhangend moge zijn. Men
kan immers niet weten, wat de overledene
er mee voor had, terwy'l dezen, op zijn beurt,
geen blaam treft, niet zoozeer omdat hij
dood, als wel omdat de uitgave zyn werk
niet ip.
Reeds bij het leven echter zulke ver
strooide b!:tren" te doen versc'aynen, blijft
altijd een hachlijk iets in deze zondige wereld,
die meest niet van goeder wille is, en men
moet wel een schilder-dichter n een Tach
tiger" z^n, om zulk een onderneming aan te
durven. Bevat dit boek niet de verzwegen
onderstelling, dat de schoone verbeelding"
genoeg en alles is, dat het leven op alle
manieren, in al zijn stoffelijke uitingen, be
langrijk en aantrekkelijk is? Wie hoort hier
niet den Realist, den op de zinnelijke wereld
verliefde, die zich allerminst begrijpen kan,
haar altijd met vrede gelaten. Zijn schuld!
Zijn schuld!!"
Toen had hij zijn hoed opgezet en was
wej;geloopen, kwaad, zeggende dat met
hdir niet te praten viel.
En 's avonds was dokter gekomen, door
broer in doodsangst gehaald, en hij had
gezegd dat ze zich vooral rustig moest hou
den en zich niet opwinden, en aan dominee
zou hij een briefje schrijven, dat'c beter wa?,
dat hij haar maar niet meer bekocht.
Dezelfde week nog kreeg ze een stoel van
't Groene Kruis, om daarop te liggen voor
't venster.
En alle morgens lag ze te verlangen naar
't uur van elven, als de bewaarschool-kinders
voorbij k wamerj.Dat was haar een vreugd er een
ergernis te gelijk. Want de kinderen kenden
h iar nog en riepen : Dag Juffre i Dag Jullre'.''
Maar dan hoorde ze de christelijke juffrouw
eommandeeren :
,,Zoat, stil wezen! Netjes vóór je kijken!''
Vreusjd en ergernis te gelijk.
Verder had ze weinig afwisseling, want
ieder had zijn werk. Weinmakker's Jeltfje,
haar naaste buurvrouw, kwam af en to
kijken, of ze ook wat noodig had, want die
verzorgde nu 'c huishouden, daar broer te
onhandig was. En om den anderen dag kwam
de dokter.
Doch op een Maandagmorgen, Jeltsje
was thuis aan de wasch en broer er op uit,
en zoo lag ze alleen, trad plotseling Jan
Jeiles binnen, de jongste diaken, die nog bij
haar op bewaarschool geweest was.
Hij bleef midden in de kamer staan, wat
bedeesd.
Och stakkert, wat is Juffre bleek I" riep
hij uit, verbaasd over 't doorzichtige van
haar wassen gelaat. En toen vertelde hij haar,
schoorvoetend, zynboodachap.Dat hij opdracht
had, haar te helpen met de versterkende
middelen, die dokter haar zou voorschrijven.
Zij luisterde met gesloten oogen. Maar toen
ze na hem aangehoord te hebban, haar blik
op hem richtte, schrok hij van 't vreamde
vaur, dat daarin gloeide. Vast keek ze hem
aan, terwijl ze vroeg:
Z»g ereis Jan, wie heeft dat uitge
vonden, om hipr die christelyke bewaarschool
op te richten?"