De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 12 maart pagina 1

12 maart 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

BV 1759 DE AMSTEKDAMMBK A°. 1911 WEEKBLAD VOOK NEDERLAND On.cL.er red-SLoti© -v-sm. Ik£r. KL IF. L. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . . . / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, bvj vooruitbetaling, B mail M 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 12 Maart Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 ,030 ,0.40 INHOUD: VAN VEBRE EN VAN N1BIJ: MockTruile, door mr. J. A. Levy. Kroniek. Britieh Malaya in wording, I, door 6. J. B T. H. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Nederl.-Duitsche E- en Immigratie, door Coba T. d. Lee. FETJILLETOM: Het Portret. Portngeesche dorpsnovelle, van Alberto Braga. Naverteld door M. J. de V.?P. tUNST BK LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Matthijs Vermeulen. Geschiedenis eener Hollandse be stad, door P. J. Blok, beoordeeld door N. W. Posthumus, De koet van Smaragd, door C. M. Vissering, beoordeeld door J. Everts. BERICH TEN. VROUWENRTJBBIEK: Ki-derasylen in Spanje, door H. van de Moer. ALLERLEI, door Allegra. DIT DE NA TUUR, door E. Heimaas. J ar. mr. A. F. de Savornin Lohman, met portret, door jnr. G. A. van Hamel. Japansche Prenttonst, en openbare Konstrerzamelingen, door W. teenboff Parys. Enkle opmerkingen, en Josef Israëie, door Piasscbaert. Prof. mr. H. J. Hamaker, met portret, door C. W. Star Busmann. Ook een manier van cbolera bestrijding l of Cbineesche manier van cholera-bfsirgding te Mafeassar, met af b, door G. B. J. v. H. Caarivari. FINANC£EELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door v. d. M. en v. d. S. Brieven van Oo<n Jodocas. INGEZONDEN. SCHAAKSPEL. DAMRUdRIEK. ADVfiBTENTLKN. ?iiiiiitiiiiiiii Mock?Tartle. Et ee n'est pas pê^her Que de pêcher en silence. TAKTUFPB Donderdag e.k. zullen, de zedelijkheidswetten aan eindstemming wordea onder worpen. De gedenkwaardige dag zal in Neerlands Geschiedenis met onvergankeIqken luister worden opge teeken d. Bij de zedelijkheidsvergrijpen, waarvan de Staatscommissie de opsomming, in ons Strafwetboek, voldoende oordeelde, zal eece nieuwe reeks worden gevoegd. Dit beteekent niets meer of minder, dan dat wij, in fijngevoeligheid, op dit gebied, zijn vooruitgegaan. Wie zou een volk niet benijden, welks Regeering de gelegenheid aangrijpt om te toonen, met welken vasten tred wij het steile pad der deugd be wandelen. Niet slechts hetgeen metter daad afkeuringswaardig en liederlijk is, doen wij den vuurdoop van het Straf recht ondergaan. Al wat slechts daaraan grenst, of wat, in zichzelf gerechtvaardigd, gelijk het Neo-Malthusianisme^aw wor den misbruikt, slepen wij, zij het met de haren, er bij. Na den luisterrijken dag, waarop het ontwerp wet wordt, zullen wij elkan der wederkeerig kunnen gelukwenschen. Een aureool van ongekende braafheid omstraalt ons allen. Van nu af, zal het slechts de vraag worden, hoe wij elkander nog verder de loef afsteken?in uiterlijk vertoon. Hoe zijn wij tot dit foppunt van ver dwaasdheid gekomen? Het is deoade dwaling, die, inden cirkel gang der menschheid, telkens en telkens, op nieuw zich doet gelden. In de taal der Romeinen, zóó oud is zij, werd daar tegen reeds gewaarschuwd; quid leges sine moribus ? wat beduiden wetten, zonder zeden? Sadert, hebben alle mora listen zich afgesloofd, om te betoogen, dat men, met eene wet, vormendienst ja, in het leven roepen, doch waren, werkelijken, degelijken inhoud niet scheppen kan. Het schijnt niet te hebben gebaat, anders ware aan wettelijke zedelijkheid zooveel natio nale tijd niet verbeuzeld. Zal onze Ver tegenwoordiging, nu nog, zich laten terughouden om de kroon te zetten op haar ijdel werk? Twee redenen zijn er, waarom een wetgever, met den uitersten schroom en de grootste behoedzaamheid, het gebied der zedelijkheid betreden moet. De eerste is deze, dat het ligt in den aard van alle Recht, en zeer zeker van 't Strafrecht, van zedelijkheid, voor waar, niet te kunnen worden gescheiden, maar wel ter dege onderscheiden- De eigen natuur der zedelijkheid eischt vrijheid. De eigen natuur van Recht eischt dwang. De tegenstelling is snijdend en scherp, omdat de begrippen onvereenigbaar zijn. Gedwongen zedelijkheid, waartoe behoort al hetgeen niet uit volmaakt vrije wilsbèstemming voort vloeit, heft i,ich zelve op. Gelijk zij, schijn baar aanwezig, metterdaad niet bestaat, hebt gij niets bereikt, wanneer gij haar kweekt. De gedaante, waarin zij optreedt, is een gepleisterd graf, waarin de echte, de vrye zedelijkheid, ontzield, ter ruste is gegaan. Het zijn gansch andere fac toren dan het botte, ruwe wetsvoorschrift. die aan zedelijkheid het aanzijn geven. Het zij a factoren, die zelve vrijheid ade men, aan ontwikkeling van hart, vau gemoed, van gevoel zij n ontsproten. Het weefsel van Recht is veel te plomp van draad en veel te grof van bouw om hier te worden gebezigd. Zedelijk is een volk alleen dan, wanneer er handelingen zij n, waarvan het instinctmatig gruwt. Te meenen, dat het daartoe, langs wettelijken weg, kan worden opgevoed, is eene mis vatting, die belachelijk zou zijn, indien zij niet zoo ernstig ware. Geheel kan en behoeft de Strafwet niet te ontwapenen, doch zij zelve heeft de grens zich te stellen, die zij niet overschrijden mag, of zij is het, die ondergaat de straf harer machteloosheid. Toon een volk dat, en hoe, het zedelijk geregeerd wordt, door, zooveel doenlijk, uit den weg te ruimen onverdiend lijden, en gij hebt honderd maal meer gedaan voor do zelfstandigheid der Eedelij kheidsidee, dan het formalis tisch scirijnoffer, op het altaar der vormvereermg, bij inacnte is te doen. De tweede reden der tegenstelling tusschen Recht en zedelijkheid hangt met de vrjje natuur dezer laatste samen. Geljjk zedelijkheid vrijheid onderstelt, eischt zij algeheel vrije waar deer ing. Rscht daarentegen brengt, van nature, gebondenheid mede. Gebondenheid aan het starre, onverzettelijke woord der wet. Die klove kan niet worden overbrugd, ook niet, door de ministerieele verklaring, welke aarzeling overwinnen moest, met een beroep op de omzichtigheid van het vervolgend O. M. De wet kan niets anders geven dan een eenvormig, alomvattend richtsnoer. Hoe meer gelegenheid zij laat tot het jus in causa positum, des te onbestemder wordt zij niet slechts, maar des te meer gelegenheid schept zij tot belaging van de vrijheid der burgers. De vierschaar der zedelijkheid zou, om rechtvaardig te zijn, moeten beschikken over middelen, die de kortzichtigheid der menschen mist. Vandaar, dat de vab staats wege geijkte zedelijkheid slechts is eene nabootsing, die op verren afstand blijft van het echte zedelijke gevoel. 1) Het vlekkeloos hermelijn van dit laatste wordt verlaagd, door de wet, die het op zijde tracht te streven. De wet, om haar doel te bewerken, moet meclianisch, werk tuiglijk, naar ne en dezelfde, vooraf vastgesteUe Schablone te werk gaan. Vandaar hare inbreuken op de individueele vrijheid, haar te hulp roepen van een heirleger van bewakers, hare minachting voor het recht op onschend baarheid der woning, al te gader gevolg van de onbeholpenheid der wet, die zelve niet te verhelpen is. Geheel dit toestel verdraagt de zedelijkheid niet. Onder deze bewerking, ontaardt zij en slaat om in haar tegendeel. De plompe wet roept plompe practijk in het leven. Allereerst: plagerij, ge wichtig-doen van politie en justitie, immers gepatenteerde zedelijkheidswachters. Daarna: pharizeïsme, huichelarij, schijnheiligheid. Straks: be drog, misleiding, afpersing, knevelarij. Het is men had het van den Stagyriet kunnen lieren met den menschelijken geest nu eenmaal niet anders gesteld. Streeft gij uw doel voorbij, gij belandt bij een tegengesteld uiterste. Verkwisting grenst onmiddellijk aan gierigheid. Vlak naast het lieflijk wezen der zedelijkheid, bevindt zich de grijns van haar masker. Alleen wat misdrijf is, kan de straf wet achterhalen, niet, hoe verkeerd het zij, wat zij misdrijf noemt. Zal zij haar ijver weten in te toornen? Wij zullen het weldra weten. Am s t. !.» Maart '11. J. A. LEVY. 1) Om zioh te overtuigen, hoe weinig men, zelfs wat betreft abortus provocatus b. v., met algemeenheden uitricht en hoe lichtelük zedelijkheids-nitroepteekerjs in holle phrassologie ontaarden kunnen, leze men een opstel van prof. Hector Treub in een der jongste afleveringen van het Tijdschrift voor genees kunde, of het pas verschenen werkje van Dr. P. Meissner, practiseerend geneesheer: Die willkürliche Regelung der Gebnrten im Lichte des Rechts, der Moral und der Gesundheit (Barlin 1911.) Men lese voor zooverre onze beljjders' den tijd daartoe vinden kannen. IRONIEK. DK HEER CARI<:L L. DAKE In het nummer van 8 Maart, Avondbl. van De Telegraaf, komt de heer L. Dake terug op de Paleis-Raadhuis-kwestie. In het tweede gedeelte van dit zijn artikel, dat overigens niet tot ons is ge richt, herhaalt o' ze maestro eene voor stelling van feiten, welke hij reeds de eerste maal, men moet zeggen: heeft gepleegd". Na de flagrante tegenstelling, die wij tusschen zijn houding van verleden jaar en ;hans hadden aangewezen, voor het grootste en voornaamste gedeelte te hebben weg gemoffeld, is hij ons gaan vragen zijne nieuwe bespiegelingen billük"-heidshalve gaan overdrukken. Wij hebben daarop gezegd: zér gaarne, mits gij ons eerste artikel, dat kort genoeg is^zonder cou pures overneemt. De heer Care! L. Dake is toen blijkbaar ftan overwegen, dat al zijn verder prateff onherroepelijk nutteloos zou zijn, indien lij die n jaar oude geestdrift voor een jflrstel tot Raad huis van Van Campen's bouwwerk en een paleis -met behoorlijken tuin voor het Koninklijk kind" pal zoude zetten, zooals wij hebben gedaan, naast zijn nieuwe geestdrift voor het Stadhuis Paleis, waarbüwij wezen op de hoffahigkeit van Dake's meening in Febr. 1910, en op de hoffahigkeit van zijn nieuwe, precies om gekeerde meening'' op dit oogenblik. De heer Carel L. Dake, dit alles overwegend, heeft daarop aan ons het volgende gewijd, ("Wij citeeren natuurlijk voluit): Daar staat weer een stukje van de redactie van het weekblad De Amster dammer" in het nummer van 5 Maart over mijne houding in de Paleis-Raadhuitkwestie. Dat stukje is weer zoo gesteld, dat ik de polemiek met ge noemde redactie in deze zaak maar niet zal voortzetten. Door al dat geschrijf over het oudeBurgemeesterspileis schijnt de schim der Loevesteinsche faktie weer te willen gaan spoken. Mais o diable va-t-elle se nicher!? Het Fransch is zeker een welluidende taal, maar wüwenschen in simpel Hollandsch te zeggen, dat een stukje als dit, na de geroerde polemiek, zeer nabij staat aan de eerste de beste bedriegelijke handeling. "Wat toch doet onze zich zelf eerende opponent? Hij doet het voorkomen of wij, n van beiden: hem op een manier hebben bestreden, waarvoor hu, de heer Carel L. Dake, te hoog .staat" (om met sommige rechters en raadsneeren te spreken), of wel: of elementen van anderen aard in de discussie rond?«poken", die hu, Dake, (God weet: als Vaderlander!!) omnieus acht. Welnu, ieder mensch met gemiddeld be vattingsvermogen ziet terstond in, dat de heer Carel L. Dake een uitvlucht zoekt: Het eenigszins grappige hoogheidsgevoel" (N\B. zoodra men de dierbare duiveltjes bij hun staart heeft!) en het inroepen van het Landsbelang en dergelijke geweldigheden op geheel onverwachte oogenblikken, behooren onder de bekende trucs van alle even erg, als de heer Dake thans, in de benauwdheid gedreven zielen. Wij wijzen op de behandeling, die deze medewerker van De Telegraaf de Waarheid heeft aangedaan, omdat hij voortgaat mee te praten over een zaak, die ons uitermate, om der wille van Amsterdam ter harte gaat. British Malaya in wording. L De veelbesproken, veelgeprezen,zelfs veelbezongen entente cordiale" tusschen Frank rijk en Engeland heeft sinds haar totstand koming ontegenzeggelijk in verscheiden opzichten en in verschillende richtingen zegenrijk gewerkt; tot 't behoud van den Europeeschen vrede heeft ze zonder twijfel 't hare bijgedragen en van een Europeesch standpunt bekeken is de lof, die wegens 't sluiten der entente" aan Koning Edward en president Loubet is toegezwaaid, alles zins te begrijpen Edoch, zooals de oude Romeinen al plachten te zeggen: wat voor den een goed is, deugt daarom nog niet voor den ander Siam tenminste stemt, met 'talgemeene loflied niet in: immers, in plaats van vooruit, is 't er met de BritsenFransche verbroedering op achteruitgegaan; en heel wat meer dan tevoren moet 't zich unheimisch" voelen tusschen de Oostaziatische bezittingen der beide gezworen kameraden" in. In de dagen, toen de oude concurrenten aan weerskanten van 't Kanaal nog geen gelegenheid lieten voorbijgaan om elkaar een vlieg af te vangen of elkander een hak te zetten, kon koning Tjoelalongkorn, a] wist hij ook maar al te goed, hoezeer zijn vruchtbare landouwen zoowel van uit 't oosten als 't westen met heb zuchtige blikken werden gadegeslagen, rustig zijn hoofd neerleggen, wdl wetende, dat de ne buur de begeerige hand toch niet dorst uitstrekken uit ontzag voor den anderen, en omgekeerd. Zoolang ze't samen niet eens waren, kon hij ze zoo mooi tegen elkaar uitspelen; maar ook alleen zóó lang. Want zoodra de beide oude rivalen elkander de broederhand gereikt en alle wrijvingspunten uit den weg geruimd hadden, was 't meteen met Siams veiligheid geiaan en 't vrijwel onmiddellijke gevolg van de entente" bestond hierin, dat Siam, nu niet langer de bufferstaat die zijn heil vond in 't e ven wicht van twee tegengestelde krach ten, genoodzaakt werd de beile provinciën Siam-reap en Batambang aan zijn oostelijken nabuur af te staan, 't Sprak echter wel van zelf, dat nu ook weldra de andere buurman zijn aanspraken zou doen gelden en eveneens zijn eerste portie van de Siameesche taart opeischen zou. Naast de zoo belangrijke kroonkolonie der StraitsSettlementg had fingeland zich op 't Maleische schiereiland, een tingebied zonder weerga en een rubberland van groote, steeds toenemende beteekenis! door hard werken en door geduldig telkens 't juiste oogenblik af te wachten, allengs de suprematie weten te verwerven over een aantal, thans tot een federatie verbonden staatjes, die naar 't zuiden tot dusver nog van Singapore ge scheiden zijn door 't vrijwel onafhankelijke sultanaat Djohore, en noordwaarts van Neier-Birmah door eenige Maleische staatjes onder suzereiniteit van Siam. Niets na tuurlijker dus, dan dat de Eagelschen 'ter op toelegden, 't Fransche voorbeeld na te volgen en aan koning Tjoelalongkorn een paar van die staatjes in den hals van 't schiereiland Malakka afhandig te maken, ten einde op die manier een begin te maken met de aansluiting van hun bezittingen in Voor- met die in Achter-Ind . Dat begin is nu tot stand gekomen: Siam heeft thans ook voor den westelijken aandrang moeten zwichten, en nog pas enkele maanden ge leien werd 't verdrag geteekend, waarbij de suzereiniteit over de sultanaten Kedah, Kelantan en Trengganoe (gelegen op het schiereiland Malakka) door. Siam, in ruil voor eenige Britsche concessies op juridisch gebied, aan Engeland werd overgedragen. 't Is allemaal heel stil en bijna ongemerkt in zijn werk gegaan, 't oericht stond in een verloren hoekje van de kranten en werd door schier niemand eenige aandacht waard gekeurd. En toch is de overdrac&t van die zjo goed als onbekende landjes volstrekt niet zonder beteekenis. 't Is weer een steentje temeer voor de oprichting van een nieuw groot Britsch koloniaal gebouw, dat in Azië's zuidoosthoek geprojecteerd is en dat weliswaar nog lang niet als voltooid beschouwd kan worden, maar met welks naam de wereld nu toch alvast vertrouwd gemaakt wordt, niet 't minst door 't boek van den voormaligen Straits-gouverneur Sir Frank Swettenham, tevens stichter van de Maleische Statenfederatie British Ma laya", die naam is een program; hij wijst op plannen tot afronding en uitbreiding, en zelfs zagen we er onlang} een erkend Oriënt specialiteit, dr. G. Wegener, in een van zijn degelijke artikelen in de Kolnische Zaitung" niet onduidelijk op zinspjlen, dat, mocht te-avond of te-morgen tot een liqui datie komen van onze Hollandsche bezit tingen in den Maleischen Archipel, 't aan staande British Malaya" dan ongetwijfeld in de eerste plaats als erfgenaam van ons Insulinde in aanmerking zou komen! Nu behoeven we ons over zulke gebeurlijkheden stellig voorloopig nog wel niet on gerust te maken, en zelfs kan men wel licht van meening zijn, dat dergelijke som bere voorspellingen allen redelij ken grond missen; maar niettemin komt 't ons toch in ieder geval wel belangrijk voor, eens na te gaan, hoe onze Britsche buren er in geslaagd zijn, zich allengs, zonder veel bloedvergieten, de gevestigde positie te ver werven, die ze nu reeds op Malakka in nemen en die ongetwijfeld in de toekomst nog aanzienlijk in macht en kracht zal toenemen. Da oudste Engelsche bezittingen op 't schiereiland zyn de drie nederzettingen, die de kern vormen van de kroonkolonie der Straits-Sattlements: Penang, Singapore en Malakka. 't Eilandje Penang, dat een opper vlakte beslaat van 107 vierk. (Eug.) mijlen, weid al in 1785 door den radjah van Kedah aan Engeland afgestaan, 13 jaar later ge volgd door da smalle kuststrook op den overwal, die ook thans nog bij deze noordeluke settlement" behoort en als Province Wellesley" bekend staat. In 1819 wist Sir Stamford Rafths, dezelfde die tijdens 't Britsche tusschenbestuur te Buitenzorg a's gouverneur-generaal getroond heei'c, 't eilandje Singapore (206 vierk. mijlen) te verkrijgen van den sultan van Djohore. E a 5 j*ar daarna stond de Nederlandsche regeering de stad Malakka op de westkust aan de Engelschen af, in ruil voor 't nog door hen bezet gehouden Benkoelen op Sumatra. Deze S raits-kolonie, waartoe verder nog een klein stukje vastland, de z g. Dindings, benevens Caristmas-Island en de Cocos-Keeling-eilanden in den Indigchen Ooeaan, en sinds 1909 ook 't steenkolenrijke, bij Borneo gelegen eilandje Laboean behooren, heeft ten volle beant woord aan de gro^tsche verwachtingen, die de ver vooruitziende Rafflee, nu bijna een eeuw geleden, er als commercieel centrum voor Oost-Azie van koesterde. In 1905 toch bereikten in- en uitvoer resp. een waarde van niet minder dan 331.620 854 en 277.687.919 dollar! Da kolonie wordt bestuurd door een gouverneur, thans Sir John Anderaon, die onder de onmiddellijke bevelen staat van 't Londensche Ci)Ionial Office", en tevens den titel voert van High Commissioner" over de Gefedereerde Ma leische Staten. Deze sta t en bond neemt ongeveer 't middelste gedeelte van 't lang gerekte schiereiland in en omvat de vier sultanaten Perak, Selangor, Negri-Sembilan en Pahang, die achtereenvolgens een opper vlakte beslaan vac onge?eer 1700, 8203, 6700 en 36000 vierk. kilometer, met een gezamenlijke bevolking van omstreek* 875000 zielen. Met deze landstreken, waar de Hollanders reeds lang te voren vasten voet hadden weten te krijgen, in 1650 b.v. bezaten ze al een factory aan de Perakrivier voor den ook toen reeds belangrijker tinhandel! kwamen de Engelschen eersl in 't begin van de 19a eeuw in eenigszins lauwere aanraking, toen zij zich in 1821 t beschermheerschap over Perak versekerden. Lange jaren bleef't daarbij en hadden ze weinig of geen politieke bemoeienis met 't achterland van de Straits. Pas in 1868 begonnen zich daarvan nieuwe sporen te vertoonen, doordat in genoemd jaar een verwoede strijd tusschen de sultans van Djohore en Pahang beëindigd werd door aen scheidsrechterlijke uitspraak van den StraiU-gouverneur Sir Harry Ord. Tusschen die Inlandsche vorstjes en potentaatjes, die over hun ongelukkige onderdanen een waar schrikbswind uitoefenden, werden in die dagen onophoudelijk bloedige oorlogen gevoerd, wat aanleiding gaf, dat de talrijke uitgewekenen en vluchtelingen zich aller wegen tot rooverbenden aaneensloten, die te land en ter zee den handel bemoeilijkten en benadeelden. Hierin vonden de Engel schen gereede aanleiding om gewapender hand tasschenbeide te komsn, met 't gevolg, dat in 1874 op verzoek" van de betrokken sultans Britsche residenten aangesteld werden in Perak, Selangor en SiengeiOedjing, een der landschappen van NegriSpmbilan, ten einde de Inlandsche vorsten bij te staan in 't vestigen en handhaven van een geordend bestuur. In Silangor ging deze inmenging niet met onlusten gepaard, maar in Perak werd de eerste op verzoek" uit Singapore gezonden resi dent kort na zijn aankomst om hals gebracht. Een militaire expeditie, een algemeane be straffing en de verbanning van den sultan waren daarvan de gevolgen, terwijl teven» den nieuwen sultan de teugels natuurlijk wat strakker aangelegd werden. Ook in N;gri-Sembilan werd eenig verzet onder vonden, doch spoedig met goed gevolg onderdrukt. Dit gewest was oorspronkelijk, zooals de naam trouwens al duidelijk genoeg aanduidt, een complex yan negen staatjes: Klang, Sjengei-Oedjong, Djileboe, SriMenanti, Rembau, Djohol, Djempol, Inas en Gementje. Zooals we reeds hierboven meedeelden werd -in 1S74 eerst een resi dent aangesteld voor Soengei-Oedjong; in de tachtiger jaren werd de Britsche protectie echter ook allengs over de andere staatje uitgebreid, ^ tot ze in '95 ten slotte alle negen tot n bond vereenigd werden, waar over de Yang-di-pertoewan van Sri Menanti als hoofd erkend werd. 't Meer afgelegen Pahang kwam pas in '87 in aanmerking voor een politiek en commercieel verdrag, wat reeds 't volgende jaar, naar aanleiding van een moord op een Bntsch onderdaan (een Chinees), gevolgd werd door een ver zoek" vanwege den sultan orn aanstelling van een resident op denzelflen voet als ia de andere staten. Ia de j iren '91, '92 en '94 had in Pahang verzet plaats, uitgaande van een der hoofden, Bahman genaamd, die meermalen de Engelsche beschermers overviel om dan weer fluks in the jungle" te verdwijnen. Ondanks alle vervolgingen ig men er nooit in gesliagd, hem neer te leggen of gevangen te nemen; hij wist ten slotte naar Kelantan uit te wijken, waar men wellicht than», nu 't Britsche gezag zich ook daar kan doen gelden, wel naders omtrent hem zal kunnen verneman. Op deze wijze verwierven de Engelschen zich achtereenvolgens een groot deel van de bestuursmacht over de vier genoemde staten, en 't moet erkend worden, (hieronder zullen we dat meer in bijzonderheden doen uitkomen) dat hun bemoeienis schier in alle opzichten land en volk ten zegen is geweest, In 1895 werd, als vervolg op deze verspreide actie, een verdrag gesloten tusschen den gouverneur van de Straits kolonie, hande lende uit naam van Harer Mejasteits regee ring, eenerzijds en de sultans van Perak, Salangor en Negri-Sembilan anderzijds, waarbij deze vorsten, onder bsvestiging der reeds vroeger gesloten overeenkomsten aan gaande E agelands suzereiniteit verklaarden hun landen te vereenigen tot een federatie, genaamd de Protected Malatj States, die bestuurd zou worden onder besoherming en advies van de Britsche regeering. Kr werd bij bepaald, dat geen der sultans zich zou hebben in te laten met de aangelegenheden van een anderen dan zijn eigen staat, dat ze gezamenlijk een door hen bezoldigd resident-generaal" zoulen erkennen als vertegenwoordiger van den Hoogen Com missaris te Singapore, en dat ze diens raad gevingen zouden opvolgen in alle zaken, die niet den Mohamedaanschen godsdienst betreffen. Bovendien be'oofden de sultans, ingeval van oorlog, hulptroepen te zullen leveren voor de verdediging van de Straitskolonie, en hechtten ze er hun goedkeuring aan, dat diegene hunner staten, welker financiën tekort mochten schieten tot be strijding van de noodige uitgaven, uit 't overschot der andere bijgestaan zouden worden. M a k a s s e r, Dec. '10. G. B. J. v. H. (Slot rolgt). Scviafo f! E- en De berichten der dagbladen in den laatsten tijd over Duitschland'i bemoeilijking van den doortocht der Russische land verhuizers, zouden den indruk kunnen maken, of dit land zijne grenzen voor vreemde arbeids krachten wildesluiten. Toch is het Duitschland, naar duidelijk bleek, meer om tegen werking eener stoom vaartlijn, dan om wering van buitenlandsche arbeiders te doen, want het geeft zich juist alle moeite om deze tot zich te trekken. Sinds 1895 is Duitsch

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl