Historisch Archief 1877-1940
BV 1759
DE AMSTEKDAMMBK
A°. 1911
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
On.cL.er red-SLoti© -v-sm. Ik£r. KL IF. L.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . . / 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar, bvj vooruitbetaling, B mail M 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 12 Maart
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
,030
,0.40
INHOUD:
VAN VEBRE EN VAN N1BIJ:
MockTruile, door mr. J. A. Levy. Kroniek.
Britieh Malaya in wording, I, door 6. J. B
T. H. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Nederl.-Duitsche E- en Immigratie, door Coba
T. d. Lee. FETJILLETOM: Het Portret.
Portngeesche dorpsnovelle, van Alberto Braga.
Naverteld door M. J. de V.?P. tUNST
BK LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad,
door Matthijs Vermeulen. Geschiedenis
eener Hollandse be stad, door P. J. Blok,
beoordeeld door N. W. Posthumus, De
koet van Smaragd, door C. M. Vissering,
beoordeeld door J. Everts. BERICH
TEN. VROUWENRTJBBIEK:
Ki-derasylen in Spanje, door H. van de Moer.
ALLERLEI, door Allegra. DIT DE NA
TUUR, door E. Heimaas. J ar. mr. A. F.
de Savornin Lohman, met portret, door
jnr. G. A. van Hamel. Japansche
Prenttonst, en openbare Konstrerzamelingen, door
W. teenboff Parys. Enkle opmerkingen,
en Josef Israëie, door Piasscbaert. Prof.
mr. H. J. Hamaker, met portret, door C. W.
Star Busmann. Ook een manier van
cbolera bestrijding l of Cbineesche manier
van cholera-bfsirgding te Mafeassar, met
af b, door G. B. J. v. H. Caarivari.
FINANC£EELE EN OECONOMISCHE KRO
NIEK, door v. d. M. en v. d. S. Brieven
van Oo<n Jodocas. INGEZONDEN.
SCHAAKSPEL. DAMRUdRIEK.
ADVfiBTENTLKN.
?iiiiiitiiiiiiii
Mock?Tartle.
Et ee n'est pas pê^her
Que de pêcher en silence.
TAKTUFPB
Donderdag e.k. zullen, de
zedelijkheidswetten aan eindstemming wordea onder
worpen. De gedenkwaardige dag zal in
Neerlands Geschiedenis met
onvergankeIqken luister worden opge teeken d.
Bij de zedelijkheidsvergrijpen, waarvan
de Staatscommissie de opsomming, in ons
Strafwetboek, voldoende oordeelde, zal
eece nieuwe reeks worden gevoegd. Dit
beteekent niets meer of minder, dan dat
wij, in fijngevoeligheid, op dit gebied, zijn
vooruitgegaan. Wie zou een volk niet
benijden, welks Regeering de gelegenheid
aangrijpt om te toonen, met welken vasten
tred wij het steile pad der deugd be
wandelen. Niet slechts hetgeen metter
daad afkeuringswaardig en liederlijk is,
doen wij den vuurdoop van het Straf
recht ondergaan. Al wat slechts daaraan
grenst, of wat, in zichzelf gerechtvaardigd,
gelijk het Neo-Malthusianisme^aw wor den
misbruikt, slepen wij, zij het met de haren,
er bij. Na den luisterrijken dag, waarop
het ontwerp wet wordt, zullen wij elkan
der wederkeerig kunnen gelukwenschen.
Een aureool van ongekende braafheid
omstraalt ons allen. Van nu af, zal het
slechts de vraag worden, hoe wij elkander
nog verder de loef afsteken?in uiterlijk
vertoon.
Hoe zijn wij tot dit foppunt van ver
dwaasdheid gekomen?
Het is deoade dwaling, die, inden cirkel
gang der menschheid, telkens en telkens,
op nieuw zich doet gelden. In de taal
der Romeinen, zóó oud is zij, werd daar
tegen reeds gewaarschuwd; quid leges
sine moribus ? wat beduiden wetten,
zonder zeden? Sadert, hebben alle mora
listen zich afgesloofd, om te betoogen, dat
men, met eene wet, vormendienst ja, in
het leven roepen, doch waren, werkelijken,
degelijken inhoud niet scheppen kan. Het
schijnt niet te hebben gebaat, anders ware
aan wettelijke zedelijkheid zooveel natio
nale tijd niet verbeuzeld. Zal onze Ver
tegenwoordiging, nu nog, zich laten
terughouden om de kroon te zetten op
haar ijdel werk?
Twee redenen zijn er, waarom een
wetgever, met den uitersten schroom en de
grootste behoedzaamheid, het gebied der
zedelijkheid betreden moet.
De eerste is deze, dat het ligt in
den aard van alle Recht, en zeer zeker
van 't Strafrecht, van zedelijkheid, voor
waar, niet te kunnen worden gescheiden,
maar wel ter dege onderscheiden- De
eigen natuur der zedelijkheid eischt
vrijheid. De eigen natuur van Recht
eischt dwang. De tegenstelling is snijdend
en scherp, omdat de begrippen
onvereenigbaar zijn. Gedwongen zedelijkheid,
waartoe behoort al hetgeen niet uit
volmaakt vrije wilsbèstemming voort
vloeit, heft i,ich zelve op. Gelijk zij, schijn
baar aanwezig, metterdaad niet bestaat,
hebt gij niets bereikt, wanneer gij haar
kweekt. De gedaante, waarin zij optreedt,
is een gepleisterd graf, waarin de echte,
de vrye zedelijkheid, ontzield, ter ruste
is gegaan. Het zijn gansch andere fac
toren dan het botte, ruwe wetsvoorschrift.
die aan zedelijkheid het aanzijn geven.
Het zij a factoren, die zelve vrijheid ade
men, aan ontwikkeling van hart, vau
gemoed, van gevoel zij n ontsproten. Het
weefsel van Recht is veel te plomp van
draad en veel te grof van bouw om hier
te worden gebezigd. Zedelijk is een volk
alleen dan, wanneer er handelingen zij n,
waarvan het instinctmatig gruwt. Te
meenen, dat het daartoe, langs wettelijken
weg, kan worden opgevoed, is eene mis
vatting, die belachelijk zou zijn, indien
zij niet zoo ernstig ware. Geheel kan en
behoeft de Strafwet niet te ontwapenen,
doch zij zelve heeft de grens zich te
stellen, die zij niet overschrijden mag, of
zij is het, die ondergaat de straf harer
machteloosheid. Toon een volk dat, en
hoe, het zedelijk geregeerd wordt, door,
zooveel doenlijk, uit den weg te ruimen
onverdiend lijden, en gij hebt honderd
maal meer gedaan voor do zelfstandigheid
der Eedelij kheidsidee, dan het formalis
tisch scirijnoffer, op het altaar der
vormvereermg, bij inacnte is te doen.
De tweede reden der tegenstelling
tusschen Recht en zedelijkheid hangt met
de vrjje natuur dezer laatste samen.
Geljjk zedelijkheid vrijheid onderstelt,
eischt zij algeheel vrije waar deer ing.
Rscht daarentegen brengt, van nature,
gebondenheid mede. Gebondenheid aan
het starre, onverzettelijke woord der wet.
Die klove kan niet worden overbrugd,
ook niet, door de ministerieele verklaring,
welke aarzeling overwinnen moest, met
een beroep op de omzichtigheid van het
vervolgend O. M. De wet kan niets anders
geven dan een eenvormig, alomvattend
richtsnoer. Hoe meer gelegenheid zij laat
tot het jus in causa positum, des te
onbestemder wordt zij niet slechts, maar
des te meer gelegenheid schept zij tot
belaging van de vrijheid der burgers.
De vierschaar der zedelijkheid zou, om
rechtvaardig te zijn, moeten beschikken
over middelen, die de kortzichtigheid der
menschen mist. Vandaar, dat de vab staats
wege geijkte zedelijkheid slechts is eene
nabootsing, die op verren afstand blijft
van het echte zedelijke gevoel. 1) Het
vlekkeloos hermelijn van dit laatste wordt
verlaagd, door de wet, die het op zijde
tracht te streven. De wet, om haar doel
te bewerken, moet meclianisch, werk
tuiglijk, naar ne en dezelfde, vooraf
vastgesteUe Schablone te werk gaan.
Vandaar hare inbreuken op de
individueele vrijheid, haar te hulp roepen
van een heirleger van bewakers, hare
minachting voor het recht op onschend
baarheid der woning, al te gader gevolg
van de onbeholpenheid der wet, die zelve
niet te verhelpen is. Geheel dit toestel
verdraagt de zedelijkheid niet. Onder
deze bewerking, ontaardt zij en slaat om
in haar tegendeel. De plompe wet roept
plompe practijk in het leven. Allereerst:
plagerij, ge wichtig-doen van politie en
justitie, immers gepatenteerde
zedelijkheidswachters. Daarna: pharizeïsme,
huichelarij, schijnheiligheid. Straks: be
drog, misleiding, afpersing, knevelarij.
Het is men had het van den Stagyriet
kunnen lieren met den menschelijken
geest nu eenmaal niet anders gesteld.
Streeft gij uw doel voorbij, gij belandt
bij een tegengesteld uiterste. Verkwisting
grenst onmiddellijk aan gierigheid. Vlak
naast het lieflijk wezen der zedelijkheid,
bevindt zich de grijns van haar masker.
Alleen wat misdrijf is, kan de straf
wet achterhalen, niet, hoe verkeerd het
zij, wat zij misdrijf noemt. Zal zij haar
ijver weten in te toornen? Wij zullen
het weldra weten.
Am s t. !.» Maart '11.
J. A. LEVY.
1) Om zioh te overtuigen, hoe weinig men,
zelfs wat betreft abortus provocatus b. v., met
algemeenheden uitricht en hoe lichtelük
zedelijkheids-nitroepteekerjs in holle
phrassologie ontaarden kunnen, leze men een opstel
van prof. Hector Treub in een der jongste
afleveringen van het Tijdschrift voor genees
kunde, of het pas verschenen werkje van
Dr. P. Meissner, practiseerend geneesheer:
Die willkürliche Regelung der Gebnrten im
Lichte des Rechts, der Moral und der
Gesundheit (Barlin 1911.)
Men lese voor zooverre onze beljjders'
den tijd daartoe vinden kannen.
IRONIEK.
DK HEER CARI<:L L. DAKE
In het nummer van 8 Maart, Avondbl.
van De Telegraaf, komt de heer L. Dake
terug op de Paleis-Raadhuis-kwestie.
In het tweede gedeelte van dit zijn
artikel, dat overigens niet tot ons is ge
richt, herhaalt o' ze maestro eene voor
stelling van feiten, welke hij reeds de eerste
maal, men moet zeggen: heeft gepleegd".
Na de flagrante tegenstelling, die wij
tusschen zijn houding van verleden jaar en
;hans hadden aangewezen, voor het grootste
en voornaamste gedeelte te hebben weg
gemoffeld, is hij ons gaan vragen zijne
nieuwe bespiegelingen billük"-heidshalve
gaan overdrukken. Wij hebben daarop
gezegd: zér gaarne, mits gij ons eerste
artikel, dat kort genoeg is^zonder cou
pures overneemt. De heer Care! L.
Dake is toen blijkbaar ftan overwegen,
dat al zijn verder prateff onherroepelijk
nutteloos zou zijn, indien lij die n jaar
oude geestdrift voor een jflrstel tot Raad
huis van Van Campen's bouwwerk en een
paleis -met behoorlijken tuin voor het
Koninklijk kind" pal zoude zetten, zooals
wij hebben gedaan, naast zijn nieuwe
geestdrift voor het Stadhuis Paleis,
waarbüwij wezen op de hoffahigkeit van
Dake's meening in Febr. 1910, en op de
hoffahigkeit van zijn nieuwe, precies om
gekeerde meening'' op dit oogenblik. De
heer Carel L. Dake, dit alles overwegend,
heeft daarop aan ons het volgende gewijd,
("Wij citeeren natuurlijk voluit):
Daar staat weer een stukje van de
redactie van het weekblad De Amster
dammer" in het nummer van 5 Maart
over mijne houding in de
Paleis-Raadhuitkwestie. Dat stukje is weer zoo
gesteld, dat ik de polemiek met ge
noemde redactie in deze zaak maar
niet zal voortzetten. Door al dat geschrijf
over het oudeBurgemeesterspileis schijnt
de schim der Loevesteinsche faktie
weer te willen gaan spoken. Mais o
diable va-t-elle se nicher!?
Het Fransch is zeker een welluidende taal,
maar wüwenschen in simpel Hollandsch
te zeggen, dat een stukje als dit, na de
geroerde polemiek, zeer nabij staat aan de
eerste de beste bedriegelijke handeling.
"Wat toch doet onze zich zelf eerende
opponent? Hij doet het voorkomen of
wij, n van beiden: hem op een manier
hebben bestreden, waarvoor hu, de heer
Carel L. Dake, te hoog .staat" (om met
sommige rechters en raadsneeren te spreken),
of wel: of elementen van anderen aard in
de discussie rond?«poken", die hu, Dake,
(God weet: als Vaderlander!!) omnieus acht.
Welnu, ieder mensch met gemiddeld be
vattingsvermogen ziet terstond in, dat de
heer Carel L. Dake een uitvlucht zoekt:
Het eenigszins grappige hoogheidsgevoel"
(N\B. zoodra men de dierbare duiveltjes bij
hun staart heeft!) en het inroepen van het
Landsbelang en dergelijke geweldigheden
op geheel onverwachte oogenblikken,
behooren onder de bekende trucs van alle
even erg, als de heer Dake thans, in de
benauwdheid gedreven zielen.
Wij wijzen op de behandeling, die deze
medewerker van De Telegraaf de Waarheid
heeft aangedaan, omdat hij voortgaat mee
te praten over een zaak, die ons uitermate,
om der wille van Amsterdam ter harte gaat.
British Malaya in wording.
L
De veelbesproken, veelgeprezen,zelfs
veelbezongen entente cordiale" tusschen Frank
rijk en Engeland heeft sinds haar totstand
koming ontegenzeggelijk in verscheiden
opzichten en in verschillende richtingen
zegenrijk gewerkt; tot 't behoud van den
Europeeschen vrede heeft ze zonder twijfel
't hare bijgedragen en van een Europeesch
standpunt bekeken is de lof, die wegens
't sluiten der entente" aan Koning Edward
en president Loubet is toegezwaaid, alles
zins te begrijpen Edoch, zooals de oude
Romeinen al plachten te zeggen: wat voor
den een goed is, deugt daarom nog niet
voor den ander Siam tenminste stemt, met
'talgemeene loflied niet in: immers, in
plaats van vooruit, is 't er met de
BritsenFransche verbroedering op achteruitgegaan;
en heel wat meer dan tevoren moet 't zich
unheimisch" voelen tusschen de
Oostaziatische bezittingen der beide gezworen
kameraden" in. In de dagen, toen de oude
concurrenten aan weerskanten van 't Kanaal
nog geen gelegenheid lieten voorbijgaan
om elkaar een vlieg af te vangen of elkander
een hak te zetten, kon koning
Tjoelalongkorn, a] wist hij ook maar al te goed,
hoezeer zijn vruchtbare landouwen zoowel
van uit 't oosten als 't westen met heb
zuchtige blikken werden gadegeslagen,
rustig zijn hoofd neerleggen, wdl wetende,
dat de ne buur de begeerige hand toch
niet dorst uitstrekken uit ontzag voor den
anderen, en omgekeerd. Zoolang ze't samen
niet eens waren, kon hij ze zoo mooi tegen
elkaar uitspelen; maar ook alleen zóó lang.
Want zoodra de beide oude rivalen elkander
de broederhand gereikt en alle
wrijvingspunten uit den weg geruimd hadden, was
't meteen met Siams veiligheid geiaan en
't vrijwel onmiddellijke gevolg van de
entente" bestond hierin, dat Siam, nu niet
langer de bufferstaat die zijn heil vond in
't e ven wicht van twee tegengestelde krach
ten, genoodzaakt werd de beile provinciën
Siam-reap en Batambang aan zijn
oostelijken nabuur af te staan, 't Sprak echter
wel van zelf, dat nu ook weldra de andere
buurman zijn aanspraken zou doen gelden
en eveneens zijn eerste portie van de
Siameesche taart opeischen zou. Naast de
zoo belangrijke kroonkolonie der
StraitsSettlementg had fingeland zich op 't
Maleische schiereiland, een tingebied zonder
weerga en een rubberland van groote, steeds
toenemende beteekenis! door hard werken
en door geduldig telkens 't juiste oogenblik
af te wachten, allengs de suprematie weten
te verwerven over een aantal, thans tot
een federatie verbonden staatjes, die naar
't zuiden tot dusver nog van Singapore ge
scheiden zijn door 't vrijwel onafhankelijke
sultanaat Djohore, en noordwaarts van
Neier-Birmah door eenige Maleische staatjes
onder suzereiniteit van Siam. Niets na
tuurlijker dus, dan dat de Eagelschen 'ter
op toelegden, 't Fransche voorbeeld na te
volgen en aan koning Tjoelalongkorn een
paar van die staatjes in den hals van 't
schiereiland Malakka afhandig te maken,
ten einde op die manier een begin te maken
met de aansluiting van hun bezittingen in
Voor- met die in Achter-Ind . Dat begin
is nu tot stand gekomen: Siam heeft thans
ook voor den westelijken aandrang moeten
zwichten, en nog pas enkele maanden ge
leien werd 't verdrag geteekend, waarbij
de suzereiniteit over de sultanaten Kedah,
Kelantan en Trengganoe (gelegen op het
schiereiland Malakka) door. Siam, in ruil
voor eenige Britsche concessies op juridisch
gebied, aan Engeland werd overgedragen.
't Is allemaal heel stil en bijna ongemerkt
in zijn werk gegaan, 't oericht stond in een
verloren hoekje van de kranten en werd
door schier niemand eenige aandacht waard
gekeurd. En toch is de overdrac&t van die
zjo goed als onbekende landjes volstrekt
niet zonder beteekenis. 't Is weer een
steentje temeer voor de oprichting van een
nieuw groot Britsch koloniaal gebouw, dat
in Azië's zuidoosthoek geprojecteerd is en
dat weliswaar nog lang niet als voltooid
beschouwd kan worden, maar met welks
naam de wereld nu toch alvast vertrouwd
gemaakt wordt, niet 't minst door 't boek
van den voormaligen Straits-gouverneur
Sir Frank Swettenham, tevens stichter van
de Maleische Statenfederatie British Ma
laya", die naam is een program; hij wijst
op plannen tot afronding en uitbreiding,
en zelfs zagen we er onlang} een erkend
Oriënt specialiteit, dr. G. Wegener, in een
van zijn degelijke artikelen in de Kolnische
Zaitung" niet onduidelijk op zinspjlen, dat,
mocht te-avond of te-morgen tot een liqui
datie komen van onze Hollandsche bezit
tingen in den Maleischen Archipel, 't aan
staande British Malaya" dan ongetwijfeld
in de eerste plaats als erfgenaam van ons
Insulinde in aanmerking zou komen! Nu
behoeven we ons over zulke
gebeurlijkheden stellig voorloopig nog wel niet on
gerust te maken, en zelfs kan men wel
licht van meening zijn, dat dergelijke som
bere voorspellingen allen redelij ken grond
missen; maar niettemin komt 't ons toch
in ieder geval wel belangrijk voor, eens
na te gaan, hoe onze Britsche buren er in
geslaagd zijn, zich allengs, zonder veel
bloedvergieten, de gevestigde positie te ver
werven, die ze nu reeds op Malakka in
nemen en die ongetwijfeld in de toekomst
nog aanzienlijk in macht en kracht zal
toenemen.
Da oudste Engelsche bezittingen op 't
schiereiland zyn de drie nederzettingen, die
de kern vormen van de kroonkolonie der
Straits-Sattlements: Penang, Singapore en
Malakka. 't Eilandje Penang, dat een opper
vlakte beslaat van 107 vierk. (Eug.) mijlen,
weid al in 1785 door den radjah van Kedah
aan Engeland afgestaan, 13 jaar later ge
volgd door da smalle kuststrook op den
overwal, die ook thans nog bij deze
noordeluke settlement" behoort en als Province
Wellesley" bekend staat. In 1819 wist
Sir Stamford Rafths, dezelfde die tijdens
't Britsche tusschenbestuur te Buitenzorg
a's gouverneur-generaal getroond heei'c, 't
eilandje Singapore (206 vierk. mijlen) te
verkrijgen van den sultan van Djohore. E a
5 j*ar daarna stond de Nederlandsche
regeering de stad Malakka op de westkust
aan de Engelschen af, in ruil voor 't nog
door hen bezet gehouden Benkoelen op
Sumatra. Deze S raits-kolonie, waartoe
verder nog een klein stukje vastland, de
z g. Dindings, benevens Caristmas-Island
en de Cocos-Keeling-eilanden in den
Indigchen Ooeaan, en sinds 1909 ook 't
steenkolenrijke, bij Borneo gelegen eilandje
Laboean behooren, heeft ten volle beant
woord aan de gro^tsche verwachtingen, die
de ver vooruitziende Rafflee, nu bijna een
eeuw geleden, er als commercieel centrum
voor Oost-Azie van koesterde. In 1905
toch bereikten in- en uitvoer resp. een
waarde van niet minder dan 331.620 854
en 277.687.919 dollar! Da kolonie wordt
bestuurd door een gouverneur, thans Sir
John Anderaon, die onder de onmiddellijke
bevelen staat van 't Londensche Ci)Ionial
Office", en tevens den titel voert van High
Commissioner" over de Gefedereerde Ma
leische Staten. Deze sta t en bond neemt
ongeveer 't middelste gedeelte van 't lang
gerekte schiereiland in en omvat de vier
sultanaten Perak, Selangor, Negri-Sembilan
en Pahang, die achtereenvolgens een opper
vlakte beslaan vac onge?eer 1700, 8203,
6700 en 36000 vierk. kilometer, met een
gezamenlijke bevolking van omstreek*
875000 zielen. Met deze landstreken, waar
de Hollanders reeds lang te voren vasten
voet hadden weten te krijgen, in 1650
b.v. bezaten ze al een factory aan de
Perakrivier voor den ook toen reeds belangrijker
tinhandel! kwamen de Engelschen eersl
in 't begin van de 19a eeuw in eenigszins
lauwere aanraking, toen zij zich in 1821
t beschermheerschap over Perak
versekerden. Lange jaren bleef't daarbij en hadden
ze weinig of geen politieke bemoeienis met
't achterland van de Straits. Pas in 1868
begonnen zich daarvan nieuwe sporen te
vertoonen, doordat in genoemd jaar een
verwoede strijd tusschen de sultans van
Djohore en Pahang beëindigd werd door
aen scheidsrechterlijke uitspraak van den
StraiU-gouverneur Sir Harry Ord. Tusschen
die Inlandsche vorstjes en potentaatjes,
die over hun ongelukkige onderdanen een
waar schrikbswind uitoefenden, werden in
die dagen onophoudelijk bloedige oorlogen
gevoerd, wat aanleiding gaf, dat de talrijke
uitgewekenen en vluchtelingen zich aller
wegen tot rooverbenden aaneensloten, die
te land en ter zee den handel bemoeilijkten
en benadeelden. Hierin vonden de Engel
schen gereede aanleiding om gewapender
hand tasschenbeide te komsn, met 't gevolg,
dat in 1874 op verzoek" van de betrokken
sultans Britsche residenten aangesteld
werden in Perak, Selangor en
SiengeiOedjing, een der landschappen van
NegriSpmbilan, ten einde de Inlandsche vorsten
bij te staan in 't vestigen en handhaven
van een geordend bestuur. In Silangor
ging deze inmenging niet met onlusten
gepaard, maar in Perak werd de eerste
op verzoek" uit Singapore gezonden resi
dent kort na zijn aankomst om hals gebracht.
Een militaire expeditie, een algemeane be
straffing en de verbanning van den sultan
waren daarvan de gevolgen, terwijl teven»
den nieuwen sultan de teugels natuurlijk
wat strakker aangelegd werden. Ook in
N;gri-Sembilan werd eenig verzet onder
vonden, doch spoedig met goed gevolg
onderdrukt. Dit gewest was oorspronkelijk,
zooals de naam trouwens al duidelijk genoeg
aanduidt, een complex yan negen staatjes:
Klang, Sjengei-Oedjong, Djileboe,
SriMenanti, Rembau, Djohol, Djempol, Inas
en Gementje. Zooals we reeds hierboven
meedeelden werd -in 1S74 eerst een resi
dent aangesteld voor Soengei-Oedjong; in
de tachtiger jaren werd de Britsche protectie
echter ook allengs over de andere staatje
uitgebreid, ^ tot ze in '95 ten slotte alle
negen tot n bond vereenigd werden, waar
over de Yang-di-pertoewan van Sri Menanti
als hoofd erkend werd. 't Meer afgelegen
Pahang kwam pas in '87 in aanmerking
voor een politiek en commercieel verdrag,
wat reeds 't volgende jaar, naar aanleiding
van een moord op een Bntsch onderdaan
(een Chinees), gevolgd werd door een ver
zoek" vanwege den sultan orn aanstelling
van een resident op denzelflen voet als ia
de andere staten. Ia de j iren '91, '92 en
'94 had in Pahang verzet plaats, uitgaande
van een der hoofden, Bahman genaamd,
die meermalen de Engelsche beschermers
overviel om dan weer fluks in the jungle"
te verdwijnen. Ondanks alle vervolgingen
ig men er nooit in gesliagd, hem neer te
leggen of gevangen te nemen; hij wist ten
slotte naar Kelantan uit te wijken, waar
men wellicht than», nu 't Britsche gezag
zich ook daar kan doen gelden, wel naders
omtrent hem zal kunnen verneman.
Op deze wijze verwierven de Engelschen
zich achtereenvolgens een groot deel van
de bestuursmacht over de vier genoemde
staten, en 't moet erkend worden, (hieronder
zullen we dat meer in bijzonderheden doen
uitkomen) dat hun bemoeienis schier in alle
opzichten land en volk ten zegen is geweest,
In 1895 werd, als vervolg op deze verspreide
actie, een verdrag gesloten tusschen den
gouverneur van de Straits kolonie, hande
lende uit naam van Harer Mejasteits regee
ring, eenerzijds en de sultans van Perak,
Salangor en Negri-Sembilan anderzijds,
waarbij deze vorsten, onder bsvestiging der
reeds vroeger gesloten overeenkomsten aan
gaande E agelands suzereiniteit verklaarden
hun landen te vereenigen tot een federatie,
genaamd de Protected Malatj States, die
bestuurd zou worden onder besoherming en
advies van de Britsche regeering. Kr werd
bij bepaald, dat geen der sultans zich zou
hebben in te laten met de aangelegenheden
van een anderen dan zijn eigen staat, dat
ze gezamenlijk een door hen bezoldigd
resident-generaal" zoulen erkennen als
vertegenwoordiger van den Hoogen Com
missaris te Singapore, en dat ze diens raad
gevingen zouden opvolgen in alle zaken,
die niet den Mohamedaanschen godsdienst
betreffen. Bovendien be'oofden de sultans,
ingeval van oorlog, hulptroepen te zullen
leveren voor de verdediging van de
Straitskolonie, en hechtten ze er hun goedkeuring
aan, dat diegene hunner staten, welker
financiën tekort mochten schieten tot be
strijding van de noodige uitgaven, uit 't
overschot der andere bijgestaan zouden
worden.
M a k a s s e r, Dec. '10. G. B. J. v. H.
(Slot rolgt).
Scviafo
f! E- en
De berichten der dagbladen in den laatsten
tijd over Duitschland'i bemoeilijking van
den doortocht der Russische land verhuizers,
zouden den indruk kunnen maken, of dit
land zijne grenzen voor vreemde arbeids
krachten wildesluiten. Toch is het
Duitschland, naar duidelijk bleek, meer om tegen
werking eener stoom vaartlijn, dan om wering
van buitenlandsche arbeiders te doen, want
het geeft zich juist alle moeite om deze
tot zich te trekken. Sinds 1895 is
Duitsch