De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 12 maart pagina 7

12 maart 1911 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Na 1759 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Prof. Mr. H. J. Hamaker, f In Hamaker, den beminden Utrechtschen i hoogleeraar, pp 2 Maart j l, bezweken aan «ene ziekte die hem reeds lang ondermijnde, lijdt de rechtswetenschap een zwaar verlies. Hij behoorde tot de soort van geleerden welke men in ons vak maar zelden aantreft. *4MIIMMIIIHIMIIItlmilMlmllllll het toch. Het werk dezer modernen is niet de stuip-van-kleur van Vincent. Bonnard en Voillard (die 'n fijne intimiteit schilderde) zijn teedere vormzieken tegenover hen. Degas teekeHt te veel. Zjj, de modernen,,ziju niets dan redelooza aanduiding. Er zyn er onder met talent; hun werk is geen spraak meer. Het ia «en rauwe klank; hoog. en ongehoord?, en van nat? Het begrip kanst" is verloren. En het is een zekerheid bij me geworden, omdat ik bon wezen voel, benader, rondtast. Wat se willen ik zie ban -wejr, maar bij leidt <ot dolen. Het symbool-*gn der vormen ia weg. W«nt een schilderij is zeke» kleur ?«n adem, maar het is toch modelé. Door de modelleeringen, om het woord vormen zelf» niet te gebruiken, worden de gedachtenaasociatiea gekweekt, gevoed, in den geest overeind gezet. Er moeten sekere overeen komsten kannen ontstaan tnsschen het ge maakte en den beschouwer wantdegroote kunstwerken zijn toch zij, die zeker geschil derd" Telerlei beeld en velerlei vermoeden doen ryzen? Kleur en adem zijn ze, maar tevens, omdat ze den geest van den Maker behaagden, vondsten van diepen zuiveren, of uitgebreiden aard? En deze vondsten worden vertolkt, overgebracht door de mo delleeringen" de woorden van de plastische sprake ? Uit vrees van buiten het schilderlijke te zy'n, wordt tegenwoordig gehandeld naar een wijdere uitbreiding" van de gedachte van Ensor en het Ijjkt tegenwoordig of het licht in de kanst niet meer aan de voorwerpen eet, maar ze geheel en al verteert en op-eet? De meningen" worden deze wijze van werken niet meer mogelijk; de uitdruksing van de persoonlij k beid wordt vaag en veeg. Waar blijft bij deze inzichten bet portret, dat ge bouw van geest en stof? Maar in iedere overdrijving schuilt een reactie. Tegen de lijn gaat de kleur. Tegen de kleur gaat de Iqn; gaat de bezonnenheid; gaat het over denken. En ik voel altijd van verre en ver achter al het werk dat deze o verdrjj venden ^schetsen" een s atigheid mogelijk, die onbe wust soms in hun kleur-ensembles heerecht". II. Ook in Van Bijndberghe zag ik dat de lijn, de Arabesk, het overwogene meer opkomt. Naar zij a juiste uitspraak leert Italiëhet goede wanneer men het niet te jong ziet. Het te bezoeken op dertig il veertig jaar is beter, dan er in zijn jeugd met ver lies van de persoonlijkheid, geknakt te worden. Ziet ge Ital eerst later, dan onderwijst het eenvoudige veideeling, de gemakkelijke over zienbaarheid, en in menig gebouw en door menig arcniiektunr weinig ly'nen. beteekeniavolle ly'nen, groote vlakken. Het leert dit niet door de Renaissance bouwwerken alleen; dikwijls integendeel. Het leert dit .door zijn restee, zijn mïces; door zijn cypre*, ?door zjjn nin-parasol". En het was merk waardig dit van den nu F rangehen schilder te hooren. Indertijd schreef ik dat hij een geschoold en gemakkelijk teekenaar was HU is dit. Van Rijsselberghe is tegenover die hals-over kop-bnitelaars die ik in het voor gaande vermeldde, in zijn landschap, in zijn decor-werk van zeer rustige geaardheid. Hij onderzoekt, en zoekt te kennen, voor hij zijn kleur tracht te doen gloeien ('-ie b.v. een studie van een kindj», niét gepointilleerd, nu op zijn atelier; en zie zijn, wat japaniseerende visscheteekemngen, studies van acderen aard dan die van Dijsaelhoff, maar waarom, niet eers met deze laatsten vergeleken ?) Van Rij-selberghe hoewel niet een synthetisch schil ler van diep «n analytisch wezen, is ten met toekomst. Hij is niet alleen een ijvrig arbeider, maar tevens een wien het gelukken wil een zedigen gloed in deze serie van toegepaste, vers'erende schilderijen hier en daar te kunnen brengen. Hu is voor mjj (ik herzag bet schilderij weer) ook de maker van het werk met de visscheu uit Nap<*ls III. Jlaillol. De beeldhouwkunst in Frank rijk eindigt niet by Rodin. Br is werk na dezen, dat zijn recht van bestaan in zich zelf vindt. Zoo lijkt me dit van Maillol, dat ik kende na wat ik zag, te zijn. Het is wat archaiseerend, maar het is dit niet moedwillig. Het is meer naar het wezen stijlvol dan dat het dit zoekt te zijn. De vlakken aan de figuren verraden niet, maar laten matig ondervinden dat wat de Beeldhouwer wou. Er is meer epische geaardheid in dan in den hartstochtelyken Rodin. Er is een strenge lijnbeweginp, minder gecompliceerd, dan in den anderen groot en beeldhouwer. En uitvoerig hoop ik dit werk nog eens te bezien en te bespreken IV. Jozef Israëls door Dake. (Serie l'Art et Ie Bean, Veld t, Amsterdam) DU boek, voldoende geïllustreerd ter docu mentatie, bevat een beschouwing over den schilder Israëls door Dake. Het boek had ten eente velerlei kunnen bevatten. Hat spreekt van den romantischen tijd van den schilder, maar vergeet dit roman tische nauwkeurig te definieeren. Daardoor ontstond in een verder deel van het werk de moeielykheid om Israëls j ais t te karak teriseer en. Want Israëls was niet, maar blijft een romantisch schilder altijd. Maar hy ging in zijn werk van het laag-romantische naar dat wat, bij breeder inzicht, het werke lijke, schilderlyk-romantische te noemen is. Het laag-romantische bevat te veel littéraire elementen van kleineren aard, het is kleinverhalend. Daarna kwam hem het tweede; het in licht van n geaardheid alles oplossen; het schilderij maken tot een, vol lage" kleur levende, eenheid; het u doen toeschijnen of de vormen, ietwat vaag en ietwat stomp, needrig gemodelleerd wierden uit dit licht, dat het ziels-uur van den schilder u geeft. Ten tweede dunkt mij in dit boek de be wering betwistbaar, altijd en telkens opnieuw en op iedere andere plaats evenzeer, over het me 3-gevoelen van Israëls met de per sonen, met de omgeving, die hij zich gemaakt heeft tot de zijne in de kunst: de visschers en de armen. Het gejoel van den Ramantikus is door een schrijfster beter gedefinieerd dan door deze i schrijver. Misschien heeft in den beginne de neiging rond Israël s hem wat beïnvloed toen hij met zijn typeerend werk begon, maar hu kan dit op zijn hoogst in zijn verstand ondervonden hebben. Het ge voel van den Romantikua is altijd een zeer persoonlijk" iets, en iets dat zich zeer bezig houdt met alles wat den werker (schrijver, schilder, zelve) betreft. Het kleurt dadelijk en subjectief wat het beziet, zonder verder onderzoek. Het altruïstische gevoel voor de a'men, voor zijn visschers dunkt mij dan ook bij Israëla wellicht iets dat gemakkelijk gesuggereerd wordt in deze periode van zorg juist voor de scbaamlen, maar het is in wezen er niet in. F)e kunstenaar Israëls zocht het licht en de figuren en hun modeléals vertolkers van zichzelven, niet zocht hij hun zielsgeaarheil, en lijdt hij om bun leed. Israëls is, gegeven zijn waarde, in den goeden zin te hard er voor. Ten dtrde h, d ik de verdediging van het recht van den Portretschilder in dit boek zuiverder gewenscht; dieper, stouter, en met meer macht. Israëls heeft menschen geschil derd, van diepere lykenis dan soms en som migen lijkt. HU heeft niet een eerste plaats onder de groote Portrettisten der Waereld, maar toch eene vol waarde in Holland. En dit te erkennen met kracht is voldoende tegenover kleinen aanval van familieleden of na-bestaan den van den afgebeelde.... Het boek bevat verder de gewone gegevens. PLASBCIIAERT. Oóïeen «r m of manier yan cholera-beslrijiliiig ie Malwssar. 't Is een allesbehalve prettige toestand, als er in jo woonilaats cholera heerscht, ook al eifcht die ziekte, zooals gelukkig tot nog toe hier te Makasser 't ge?al is, niet bepaa'd vél slachttffersl Ook wanneer er slechts sporadische gevallen voorkomen, De rechtswetenschap staat, en niet aireen büde velen die, zooals men het pleegt uit te drukken, maling hebben aan de j uristerü, in een niet al te besten reuk. Men meent veelal het zonder haar te kunnen stellen, men roept om leekenrechtspraak, het komt, zegt men, n voor den rechter n voor den wetgever slechts aan op gezond verstand en kennis van de behoeften der maatschappij. De oorzaken van dit verschijnsel liggen voor een groot deel, dit durf ik zonder vrees voor tegenspraak schrijven, bij de reohtsbeoefenaren zelf. Velen hunner hebben het werkelijke recht gezocht en gemeend te vinden in enghartige wetsverklaring, hun scherpzinnigheid misbruikt aan spitsvondige redeneerkunst, zich vastgeklampt aan over geleverde dogma's en aldus door eigen schuld zich geplaatst buiten de gemeenschap, buiten het reehtsbewustzijn des volks. Niets van dat alles bij Hamaker. Voor hem was de rechtswetenschap ook niet als voor velen slechts middel, maar doel alleen. Drijf veeren en bijgedachten van staatkundigen of wel ken aard ook lieten hem met rust; hij wilde niet mér zijn dan geleerde. Dit is hem gelukt, een geleerde is hij geweest van den eersten rang. Hamaker had een wijsgeerig aangeleiden geeit. Het bezit van heldere voorstellingen was hem eene levensbehoefte, eenheid be trachtte hu in zijn denken. Indien de ware wetenschap voortbrengsel is van die oprechte verwondering, welke de problemen, ons door de verschijnselen voorgelegd, weet te vat ten en uit zuiveren waarbeidsdrang tracht op te lossen, kan van Hamakers geest worden getuigd, dat hij op ware weten schap is uitgegaan. Vandaar de eenvoud en klaaiheid waardoor al zijne geschriften worden gekenmerkt. Groote woorden, ver toon van geleerdheid waren hem een gru wel. Vandaar, dat zijne werken verstaanbaar zijn ook voor den leek. Een verstand, wijsgeerig toegerust als het zijne, belooft al daardoor voor de weten schap veel. Maar het bezat bovendien eene hooge mate van oorspronkelijkheid. Hamaker had er geen vrede bij, de denkbeelden yan anderen uiteen te rafelen eu op die wijze zijne eigen meening samen te stellen. Alleen op zelfstandig onderzoek bouwde hij zijne gevolgtrekkingen en de gave van eigen vinding was hem daarbij verleend. Zoo draagt al wat van zijne hand verscheen een «igen stempel, het teeken zijner krach tige persoonlijkheid. En zoo is uit zijn wijsgeerigen aanleg en de oorspronkelijk heid zijner opvattingen te verklaren, dat iimMiiiiiiKKifmiMitmMHKHMMiHMiiMiHiiiimiMMiiimiimimiiiiiiiimii heeft men toch allicht een gevoel van onrust en onzekerheid over zich. E a 't is dan ook alles sins te begrijpen, dat men op een be smette plaats al 't mogelijke in 't werk stelt om den onguren, ongenooden gast zoo spoedig doenlijk weer kwijt te raken. De best uurs autoriteiten zoeken dit doel te bereiken door allerlei maatregelen en verordeningen van sanitairen aard, en de Europeesche inge zetenen in 't algemeen doen hun best om door een dubbeNhygiëaische leefwijze en door meer dan gewone voorzichtigheid bij 't gebruik van spijs en drank de gevreesde ziekte zoo min mogelijk vat te geven. In den jongsten tijd is bij dit alles als voor zorgsmaatregel ook nog de behandeling met 't veel besproken anti-choleraserum gekomen; ook daarvoor melden honderden Europeanen zich aan. Een heel :ludere methode van cholerabestryding wordt in toepassing gebracht door onze Chinésche medeburgers. Deze beschouwen de ziekte natuurlijk als 't werk van een boozen geest, en 't is er hun dus maar om te doen, dezen onzaligen tepèkong", die den naam draagt van Ong-Ea-Kong en op zijn heillooze tochten vergezeld wordt door zjjn eersten minister Siang Ing-Kong, te intimideeren en tot een spoedigen aftocht te dwingen. Daartoe strekte dan ook 't plan, dat al gauw na 't eerste optreden van de cholera hier ter stede in de breinen van eenige Chinésche kopstukken tot rijpheid kwam. De kwestie, welke heiligen in den arm genomen zouden worden, was weldra opgelost: aan geen betere krachten kon de bestrijding van den geduchten vijand natuurlijk opgedragen worden dan aan de beide tep kongs Lo-tja en Tjo-Soe-Kong. Deze laatste immers vereenigde ongeveer 6000 jaar geleden in China de functies in zich van doctor in de medicijnen en van legeraanvoerder, terwijl de ander zich wat later door zijn ontembaren moed een onsterfelyken roem had weten te verwerven. In den tempel, die hier speciaal aan de vereering van Tjo-Soe-Kong gewijd is, werd 't hoofdkwartier gevestigd voor Jen krijg, waarvan 't hoofdthema zou bestaan in lawaai, in een ontzettend, nie-dagcwesenes", onmenschelijk kabaal! Avond aan avond werd er op reusachtige trommen gebeukt, op schelle bazuinen gesnerpt, met klaterende bekkens geslagen, uit duizenden kelen ge schreeuwd, ... alles in een gruwelijke rookstank van wierook en smeulend off^rpapier, en afgewisseld door 't gepaf van honderden dozijnen voetzoekers en ander vuurwerk l En 't duurde niet lang, of een paar gestaarte broeders verklaarden, door de geesten van Lo-Tja en Tjo-Soe-Kjng bezeten te zijn; en door wild oo^enrollen, door woest om zich heen zwaaien met zwaarden en messen en andere wildeüiins evoluties gaven ze hun bewonderenden rasgenooten de rneest door slaande blijken van den ontzaglyktn strijdlust en heldenmoed, die in hen gevaren was l Terwijl op die manier den armen Oug EaKong 't vuur zó5 na aan de schenen geleed werd, dat er natuurlijk l ondanks zijn geduchte kwaliteit ten slotte geen kans voor hem overbleef om aan de nederlaag te ont komen, werd op straat, vóór den reeds ge noemden tempel, een groote Chinésche jonk, een wangkang, op stapel gezet, bestemd om den overwonnen vijand de stad en 't land uit te voeren. Kosten noch moeiten werden gespaard om aan 't vaartuig, dat wel 16 bij 4 meter mat en van bamboe en linnen in elkaar gezet werd, door helle kleuren een feestelijk en vorstelyk aanzien te gaven. 't Zou n.l. ala 't ware een aftocht met slaan Ie trommen en vliegende vaandels worden, als gevolg van een eervolle capitulatie: Ong EaKong zou wel overwonnen worden ; maar als iemand, die ook in de penarie nog in de gaten moet worden geiouden, zou hem tot 't laatste oogenblik toe de meest honorable behandeling ten deel blijven vallen l Eerst was de 15e Januari aangewezen als de datum voor de uitwij -.ingsbetooging, maar n van de beide tjina batang»" oftewel Caiaeesche bezetenen verklaarde te weten, dat op den 20e de gelegenheid gunstiger zou een onderwerp, zoodra hu het had aangevat, in een te voren ongekend licht verscheen. Wat natuurlijker ook, dan dat hu niet eer der met zichzelf tevreden was vóór hu tot de kern der zaak was doorgedrongen. En wat begrijpelijker, dan dat hjj zich bij voor keur voelde aangetrokken tot de behande ling van vragen, welke verband houden met die algemeene begrippen en grondbe ginselen der rechtswetenschap wier beteekenis het minst vaststaat. Ik w\js hier b.v. op De tegenstelling van publiek- en privaat recht, Het rechtsbewustzijn en de rechtsfilo sofie, Het recht en de maatschappij en de verhouding tussohen Becht, wet en rechter. Zijne verhandelingen over vraagstukken als deze, waaraan zich alleen de beste onder de besten met kans op goeden uitslag waagt, zijn voor de wetenschap van blij vende waarde. Om my te bepalen tot z\jne beschouwingen over Becht, wet en rechter: in den strijd, ontbrand over de zgn. vrije rechtspraak, over de stelling die de rechter jegens de wet heeft in te ne men heeft Hamaker, wat niemand vóór hem had gedaan, het betoog beproefd, dat, wat zich tot dusver voordeed als een onbe grijpelijke ongehoorzaamheid van den rechter aan de wet, niets anders is als het uitvloeisel van een helder inzicht in den waren samen hang der dingen. De vrije rechtspraak is naar zijne opvatting niet abnormaal en ziekelijk, maar zij herstelt de normale ver houdingen, zij het dan ook tegen den zin van een dorre, doctrinaire en kortzichtige leer. Al kan men zich nu met Hamakers slotgom vaak niet vereenigen, dit doet aan de beteekenii zijner geschriften voor de weten schap weinig af. Deze toch ligt in zijne degelijke wijze van behandeling, in de klaar heid zijner uiteenzettingen, in de volle beheersching der stof. Als Hamaker u eene rechtsinstelling, die hij onder-handen neemt, gaat ontvouwen met behulp van al de ge schiedkundige kennis, al het billijkheidsgevoel en al de denkkracht waarover hu beschikt, dan neemt hij uw aandacht geheel in beslag, dan vindt ge in zijn betoog steeds aansporing tot verder nadenken ook al ver schilt ge met hem van meening. Hamakers arbeidsterrein was dat van het burgerlijk recht. Een eigenlijk hoofdwerk heeft hij nooit geschreven. Zijne werk methode wa» te breed, de opvatting zijner taak misschien te nauwgezet, dan dat hij den tijd zoude hebben kunnen vinden voor een alomvattend werk, en van het schets matige hield hij niet. Talloos echter zijn zijne opstellen en bijdragen over onderwerpen uit het gansene gebied van het burgerlijk recht. Z\j zijn grootendeels verschenen in de vakbladen, voornamelijk in het Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie. De Utrechtsche faculteit der rechtsgeleerd heid zag Hamaker drie en dertig jaren lang in haar midden. Den laatsten tijd onderwees hij burgerlijk recht en internationaal privaat recht, vóór 1906 ook de encyclopaedie des rechts, vóór 1885 daarenboven het handelsrecht en procesrecht. Zij die, als ik, het voorrecht hebben gehad tot zijne leerlingen te behooren, kunnen weten welk een voortreffelijk leermeester in hem verloren gaat. Dezelfde eigenschap pen waardoor hij als man van wetenschap uitblonk kwamen hem ook als leeraar te stade. Hetgeen hij op het college voordroeg was helder als glas. Zijne bescheidenheid deed hem nog rijzen in de achting die de grondigheid van zijn onderricht ons voor hem gaf. Zijn eigen kijk op de dingen wak kerde oazen ijver aan. De zachtheid van zijn oordeel over de meeningen van ande ren, die uit zijne geschriften blijkt, onder vonden wij in zijn geduld en zij a takt bij het examen. En zij die, behalve op het college of examen, in nadere aanraking met hem mochten komen, leerden zijne goed hartigheid in den omgang kennen, zijne vriendschappelijke gevoelens en de belang stelling in hun verder leven, die hij hun toedroeg. Bij zijne leerlingen niet het minst zal zijne nagedachtenis in eere blijven. Standvastig en stoer was Hamaker ook in de handhaving vap wat hij eenmaal als juist had aanvaard. Nog in Oetober van het afgeloopen jaar, toen hem zijne krach ten reeds begonnen te begeven, stond hij op de bres ter verdediging van zij a inzicht aangaande de vaststelling der bevoordeeling van den tweeden echtgenoot in het geval eener tweede huwelijksgemeenschap. Het was het laatste dat wij mochten ontvangen van de hand die nu is verstijfd. Ons blijft niets over dan te berusten. Te midden van al wat verandert en vergaat is de echtmenschelijke drang tot waarheid onver gankelijk. Onvergankelijk is ook, wat een man als Hamaker onder dien drang voor de wetenschap heeft tot stand gebracht. Al meloo, 7 Mrt. '11. C. W. STAR BUBMANK. Een schip, waarmede d i kwade geesten van de cholera door de Chineezen uitgeleide wordt ge laan. zijn. De cholera-geest n.l. zou pas tevreden zijn met 1007 slachtoffers, en op den 15e mankeerden er daar nog 200 aan. zoodat 't beter was, den boozen tepèkorg" nog een paar dagen respijt te gunnen l £3Zoo werd verleden Vrijdagmiddag om 12 uur onder allerlei betuigingen van eerbied een beeld van den weliswaar orerwonnsn, maar toch nog alles ansgerespecteerden OngEa-Kong in de koninklijk versierde eere kajuit van de wangkang geplaatst, nadat tevoren reeds voor een overvloedige approviandeering van 't vaartuig gezorgd was. De uittocht werd den hoogen passagier zoo verleidelijk mogelijk gemaakt, en om de pil te vergulden, had men hem aan boord een keur van heerlijke zaken meegegeven, o.a. een paar pikols rijst en zout, netjes verpakt in kleine, rood katoenen zakjes, een paar varkens, een geit, tien dozijn kippen, enz. enz. Van h-.n;er zon Z. H. dus voor eerst niet behoeven om te komen l En toen werden voor 't laatst no* eens alle lawaaidingen in werking gebracht, als 't ware de eind-spurt van een kabaal-race op reusachtige schaal! Onder accompagnement daarvan ging 't gevaarte hortend en stootend door het Chin1 e:che kamp heen, voorafgegaan door een paar Confuciaaneche bonzen of priesters, gevolgd door een stelletje tepèkong"-beelden, die rondgedragen werden onder vergulde troonhemels, en begeleid door een onafzien bare, duizendkoppige menigte van allerlei ras en kleur. Onder de leus haast je maar niet!" vorderde de typische lawaui-stoet langzaam strandwaarts en eerst tegen zeven uur kon de wangkang, na op een groot bamboe-vlot geschoven te zijn, door een stoombarkapje zeewaarts getrokken worden. De duisternis was al ingevallen, toen de koning der verschrikking daar buiten in 't ruime sop aan zijn lot en aan de luimen van wind en golven kon worden prijsgegeven! En in de volle overtuiging, de stad nu inderdaad van 't choleragevaar verlost te hebben, keerden allen weer naar hun wo ningen terug, tevreden over hun werk en vol vertrouwen op 't resnltaat daarvan. Of Ong-Ea-Kongs verbanning geholpen mag hebben? Wie twijfelt daar nog aan, als we hier nos; aan toevoegen, dat reeds dadelijk den volgenden dag 't hoofd van plaatselijk bestuur kon bekendmaken, dat Makassers besmet-verklaring was opgehesen? Wat zegt u? toeval? nu ja, daar kun je alles wel mee wegcijferen l Maar in ieder geval zijn onze Cainetpjes er heilig ?an over tuigd, dat ze dit zaakje maar 'ns wat netjes hebben opgeknapt' G. B. J. v. H. 24 Jan. 1911. Malcastaar, Van vele zijden worden ernstige voorstel len gedaan voor kalecderwijzigingen; maan den met een gelijk aantal dagen en weken, ingeschoten dagen, die niet meerekenen en dergelijke dingen meer. Zou het dan ook niet tijd zijn onzen kalender eens wat meer in overeenstemming te brengen met cle sterrekundige feiten. Angstvallig voeren wij schrikkeljaren in, laten enkele eeuw-jaren geen schrikkeljaar zijn, alles om ons jaar precies gelijk te maken aan den werkelijk jn tijd waarin de aarde eens om de zon haar baan vol tooit. Waarom dan niet verder gegaan en ons jaar werkelijk laten beginnen op den merkwaardigen dag waarop de zon een begin maakt met weer hooger aan onwn hemel te klimmen, n.l. op 21 December. Tegenwoordig vieren wij nieuwjaar, den aanvang van een nieuwe aardronde, op het oogenblik dat de Aarde het dichtst bij de zon staat, een dag of tien nadat de aarde het merkwaardige 21 Dec. punt reeds gepasseerd if>. In de tweede plaats verhazen de meeste menschen er zich nog steeds over dat de winter zoo veel eerder begint dan 21 December en zooveel vroeger ophoudt dan 21 Maart. Maar dat ligt ook al aan een kalender-dwaasheid. Op 21 December staat de aardas zóó ten opzichte van de zon dat wij dien dag de zon het minst hoog zien stijgen aan den hemel, das haar ook de schuinste stralen zien werpen, die ons bijna niet verwarman. Het spreekt toch vanzelf dat dit niet het begin, maar het midden van den winter is. Daar voor en daarna hebben wij 's middags een hooger zonnestand en minder schuinen (en dus beter verwar mende stialen) Evenzoo is 21 Maart niet het begin, maar het midden van de lente, enz. De verschuivingen der temperatunrminima en maxima door andere invloeden moeten hierbij natuurlijk buiten rekening blijven, hoewel b.v. in ons land de middenwinter-temperatnnr eigenlijk een kleine maand te laat komt. Dit amendement wordt aangeboden aan kalender -veranderaars. v. O.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl