Historisch Archief 1877-1940
Na 1759
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Prof. Mr. H. J. Hamaker, f
In Hamaker, den beminden Utrechtschen i
hoogleeraar, pp 2 Maart j l, bezweken aan
«ene ziekte die hem reeds lang ondermijnde,
lijdt de rechtswetenschap een zwaar verlies.
Hij behoorde tot de soort van geleerden
welke men in ons vak maar zelden aantreft.
*4MIIMMIIIHIMIIItlmilMlmllllll
het toch. Het werk dezer modernen is niet
de stuip-van-kleur van Vincent. Bonnard en
Voillard (die 'n fijne intimiteit schilderde)
zijn teedere vormzieken tegenover hen. Degas
teekeHt te veel. Zjj, de modernen,,ziju niets
dan redelooza aanduiding. Er zyn er onder
met talent; hun werk is geen spraak meer.
Het ia «en rauwe klank; hoog. en ongehoord?,
en van nat? Het begrip kanst" is verloren.
En het is een zekerheid bij me geworden,
omdat ik bon wezen voel, benader, rondtast.
Wat se willen ik zie ban -wejr, maar bij
leidt <ot dolen. Het symbool-*gn der vormen
ia weg. W«nt een schilderij is zeke» kleur
?«n adem, maar het is toch modelé. Door de
modelleeringen, om het woord vormen zelf»
niet te gebruiken, worden de
gedachtenaasociatiea gekweekt, gevoed, in den geest
overeind gezet. Er moeten sekere overeen
komsten kannen ontstaan tnsschen het ge
maakte en den beschouwer wantdegroote
kunstwerken zijn toch zij, die zeker geschil
derd" Telerlei beeld en velerlei vermoeden
doen ryzen? Kleur en adem zijn ze, maar
tevens, omdat ze den geest van den Maker
behaagden, vondsten van diepen zuiveren,
of uitgebreiden aard? En deze vondsten
worden vertolkt, overgebracht door de mo
delleeringen" de woorden van de plastische
sprake ?
Uit vrees van buiten het schilderlijke te
zy'n, wordt tegenwoordig gehandeld naar een
wijdere uitbreiding" van de gedachte van
Ensor en het Ijjkt tegenwoordig of het licht
in de kanst niet meer aan de voorwerpen eet,
maar ze geheel en al verteert en op-eet? De
meningen" worden deze wijze van werken
niet meer mogelijk; de uitdruksing van de
persoonlij k beid wordt vaag en veeg. Waar
blijft bij deze inzichten bet portret, dat ge
bouw van geest en stof? Maar in iedere
overdrijving schuilt een reactie. Tegen de
lijn gaat de kleur. Tegen de kleur gaat de
Iqn; gaat de bezonnenheid; gaat het over
denken. En ik voel altijd van verre en ver
achter al het werk dat deze o verdrjj venden
^schetsen" een s atigheid mogelijk, die onbe
wust soms in hun kleur-ensembles heerecht".
II. Ook in Van Bijndberghe zag ik dat
de lijn, de Arabesk, het overwogene meer
opkomt. Naar zij a juiste uitspraak leert
Italiëhet goede wanneer men het niet te
jong ziet. Het te bezoeken op dertig il veertig
jaar is beter, dan er in zijn jeugd met ver
lies van de persoonlijkheid, geknakt te worden.
Ziet ge Ital eerst later, dan onderwijst het
eenvoudige veideeling, de gemakkelijke over
zienbaarheid, en in menig gebouw en door
menig arcniiektunr weinig ly'nen.
beteekeniavolle ly'nen, groote vlakken. Het leert dit
niet door de Renaissance bouwwerken
alleen; dikwijls integendeel. Het leert dit
.door zijn restee, zijn mïces; door zijn cypre*,
?door zjjn nin-parasol". En het was merk
waardig dit van den nu F rangehen schilder
te hooren. Indertijd schreef ik dat hij een
geschoold en gemakkelijk teekenaar was HU
is dit. Van Rijsselberghe is tegenover die
hals-over kop-bnitelaars die ik in het voor
gaande vermeldde, in zijn landschap, in zijn
decor-werk van zeer rustige geaardheid. Hij
onderzoekt, en zoekt te kennen, voor hij zijn
kleur tracht te doen gloeien ('-ie b.v. een studie
van een kindj», niét gepointilleerd, nu op zijn
atelier; en zie zijn, wat japaniseerende
visscheteekemngen, studies van acderen aard dan die
van Dijsaelhoff, maar waarom, niet eers met
deze laatsten vergeleken ?) Van Rij-selberghe
hoewel niet een synthetisch schil ler van diep
«n analytisch wezen, is ten met toekomst.
Hij is niet alleen een ijvrig arbeider, maar
tevens een wien het gelukken wil een zedigen
gloed in deze serie van toegepaste, vers'erende
schilderijen hier en daar te kunnen brengen.
Hu is voor mjj (ik herzag bet schilderij weer)
ook de maker van het werk met de visscheu
uit Nap<*ls
III. Jlaillol. De beeldhouwkunst in Frank
rijk eindigt niet by Rodin. Br is werk na
dezen, dat zijn recht van bestaan in zich zelf
vindt. Zoo lijkt me dit van Maillol, dat ik
kende na wat ik zag, te zijn. Het is wat
archaiseerend, maar het is dit niet moedwillig.
Het is meer naar het wezen stijlvol dan dat
het dit zoekt te zijn. De vlakken aan de figuren
verraden niet, maar laten matig ondervinden
dat wat de Beeldhouwer wou. Er is meer
epische geaardheid in dan in den
hartstochtelyken Rodin. Er is een strenge
lijnbeweginp, minder gecompliceerd, dan in den
anderen groot en beeldhouwer. En uitvoerig
hoop ik dit werk nog eens te bezien en te
bespreken
IV. Jozef Israëls door Dake. (Serie l'Art
et Ie Bean, Veld t, Amsterdam)
DU boek, voldoende geïllustreerd ter docu
mentatie, bevat een beschouwing over den
schilder Israëls door Dake.
Het boek had ten eente velerlei kunnen
bevatten. Hat spreekt van den romantischen
tijd van den schilder, maar vergeet dit roman
tische nauwkeurig te definieeren. Daardoor
ontstond in een verder deel van het werk
de moeielykheid om Israëls j ais t te karak
teriseer en. Want Israëls was niet, maar blijft
een romantisch schilder altijd. Maar hy
ging in zijn werk van het laag-romantische
naar dat wat, bij breeder inzicht, het werke
lijke, schilderlyk-romantische te noemen is.
Het laag-romantische bevat te veel littéraire
elementen van kleineren aard, het is
kleinverhalend. Daarna kwam hem het tweede;
het in licht van n geaardheid alles oplossen;
het schilderij maken tot een, vol lage" kleur
levende, eenheid; het u doen toeschijnen of
de vormen, ietwat vaag en ietwat stomp,
needrig gemodelleerd wierden uit dit licht,
dat het ziels-uur van den schilder u geeft.
Ten tweede dunkt mij in dit boek de be
wering betwistbaar, altijd en telkens opnieuw
en op iedere andere plaats evenzeer, over
het me 3-gevoelen van Israëls met de per
sonen, met de omgeving, die hij zich gemaakt
heeft tot de zijne in de kunst: de visschers
en de armen. Het gejoel van den Ramantikus
is door een schrijfster beter gedefinieerd dan
door deze i schrijver. Misschien heeft in den
beginne de neiging rond Israël s hem wat
beïnvloed toen hij met zijn typeerend werk
begon, maar hu kan dit op zijn hoogst in
zijn verstand ondervonden hebben. Het ge
voel van den Romantikua is altijd een zeer
persoonlijk" iets, en iets dat zich zeer bezig
houdt met alles wat den werker (schrijver,
schilder, zelve) betreft. Het kleurt dadelijk
en subjectief wat het beziet, zonder verder
onderzoek. Het altruïstische gevoel voor de
a'men, voor zijn visschers dunkt mij dan
ook bij Israëla wellicht iets dat gemakkelijk
gesuggereerd wordt in deze periode van zorg
juist voor de scbaamlen, maar het is in
wezen er niet in. F)e kunstenaar Israëls zocht
het licht en de figuren en hun modeléals
vertolkers van zichzelven, niet zocht hij hun
zielsgeaarheil, en lijdt hij om bun leed.
Israëls is, gegeven zijn waarde, in den goeden
zin te hard er voor.
Ten dtrde h, d ik de verdediging van het
recht van den Portretschilder in dit boek
zuiverder gewenscht; dieper, stouter, en met
meer macht. Israëls heeft menschen geschil
derd, van diepere lykenis dan soms en som
migen lijkt. HU heeft niet een eerste plaats
onder de groote Portrettisten der Waereld,
maar toch eene vol waarde in Holland. En
dit te erkennen met kracht is voldoende
tegenover kleinen aanval van familieleden
of na-bestaan den van den afgebeelde....
Het boek bevat verder de gewone gegevens.
PLASBCIIAERT.
Oóïeen «r m
of
manier yan cholera-beslrijiliiig
ie Malwssar.
't Is een allesbehalve prettige toestand,
als er in jo woonilaats cholera heerscht,
ook al eifcht die ziekte, zooals gelukkig tot
nog toe hier te Makasser 't ge?al is, niet
bepaa'd vél slachttffersl Ook wanneer er
slechts sporadische gevallen voorkomen,
De rechtswetenschap staat, en niet aireen
büde velen die, zooals men het pleegt uit
te drukken, maling hebben aan de j uristerü,
in een niet al te besten reuk. Men meent
veelal het zonder haar te kunnen stellen,
men roept om leekenrechtspraak, het komt,
zegt men, n voor den rechter n voor den
wetgever slechts aan op gezond verstand en
kennis van de behoeften der maatschappij.
De oorzaken van dit verschijnsel liggen voor
een groot deel, dit durf ik zonder vrees
voor tegenspraak schrijven, bij de
reohtsbeoefenaren zelf. Velen hunner hebben het
werkelijke recht gezocht en gemeend te
vinden in enghartige wetsverklaring, hun
scherpzinnigheid misbruikt aan spitsvondige
redeneerkunst, zich vastgeklampt aan over
geleverde dogma's en aldus door eigen schuld
zich geplaatst buiten de gemeenschap, buiten
het reehtsbewustzijn des volks. Niets van
dat alles bij Hamaker. Voor hem was de
rechtswetenschap ook niet als voor velen
slechts middel, maar doel alleen. Drijf veeren
en bijgedachten van staatkundigen of wel
ken aard ook lieten hem met rust; hij wilde
niet mér zijn dan geleerde. Dit is hem
gelukt, een geleerde is hij geweest van den
eersten rang.
Hamaker had een wijsgeerig aangeleiden
geeit. Het bezit van heldere voorstellingen
was hem eene levensbehoefte, eenheid be
trachtte hu in zijn denken. Indien de ware
wetenschap voortbrengsel is van die oprechte
verwondering, welke de problemen, ons door
de verschijnselen voorgelegd, weet te vat
ten en uit zuiveren waarbeidsdrang tracht
op te lossen, kan van Hamakers geest
worden getuigd, dat hij op ware weten
schap is uitgegaan. Vandaar de eenvoud
en klaaiheid waardoor al zijne geschriften
worden gekenmerkt. Groote woorden, ver
toon van geleerdheid waren hem een gru
wel. Vandaar, dat zijne werken verstaanbaar
zijn ook voor den leek.
Een verstand, wijsgeerig toegerust als het
zijne, belooft al daardoor voor de weten
schap veel. Maar het bezat bovendien eene
hooge mate van oorspronkelijkheid. Hamaker
had er geen vrede bij, de denkbeelden yan
anderen uiteen te rafelen eu op die wijze
zijne eigen meening samen te stellen. Alleen
op zelfstandig onderzoek bouwde hij zijne
gevolgtrekkingen en de gave van eigen
vinding was hem daarbij verleend. Zoo
draagt al wat van zijne hand verscheen
een «igen stempel, het teeken zijner krach
tige persoonlijkheid. En zoo is uit zijn
wijsgeerigen aanleg en de oorspronkelijk
heid zijner opvattingen te verklaren, dat
iimMiiiiiiKKifmiMitmMHKHMMiHMiiMiHiiiimiMMiiimiimimiiiiiiiimii
heeft men toch allicht een gevoel van onrust
en onzekerheid over zich. E a 't is dan ook
alles sins te begrijpen, dat men op een be
smette plaats al 't mogelijke in 't werk stelt
om den onguren, ongenooden gast zoo spoedig
doenlijk weer kwijt te raken. De best uurs
autoriteiten zoeken dit doel te bereiken door
allerlei maatregelen en verordeningen van
sanitairen aard, en de Europeesche inge
zetenen in 't algemeen doen hun best om
door een dubbeNhygiëaische leefwijze en
door meer dan gewone voorzichtigheid bij
't gebruik van spijs en drank de gevreesde
ziekte zoo min mogelijk vat te geven. In
den jongsten tijd is bij dit alles als voor
zorgsmaatregel ook nog de behandeling met
't veel besproken anti-choleraserum gekomen;
ook daarvoor melden honderden Europeanen
zich aan.
Een heel :ludere methode van
cholerabestryding wordt in toepassing gebracht
door onze Chinésche medeburgers. Deze
beschouwen de ziekte natuurlijk als 't werk
van een boozen geest, en 't is er hun dus
maar om te doen, dezen onzaligen tepèkong",
die den naam draagt van Ong-Ea-Kong en
op zijn heillooze tochten vergezeld wordt
door zjjn eersten minister Siang Ing-Kong,
te intimideeren en tot een spoedigen aftocht
te dwingen. Daartoe strekte dan ook 't plan,
dat al gauw na 't eerste optreden van de
cholera hier ter stede in de breinen van
eenige Chinésche kopstukken tot rijpheid
kwam. De kwestie, welke heiligen in den
arm genomen zouden worden, was weldra
opgelost: aan geen betere krachten kon de
bestrijding van den geduchten vijand natuurlijk
opgedragen worden dan aan de beide tep
kongs Lo-tja en Tjo-Soe-Kong. Deze laatste
immers vereenigde ongeveer 6000 jaar geleden
in China de functies in zich van doctor in
de medicijnen en van legeraanvoerder, terwijl
de ander zich wat later door zijn ontembaren
moed een onsterfelyken roem had weten te
verwerven. In den tempel, die hier speciaal
aan de vereering van Tjo-Soe-Kong gewijd
is, werd 't hoofdkwartier gevestigd voor Jen
krijg, waarvan 't hoofdthema zou bestaan in
lawaai, in een ontzettend, nie-dagcwesenes",
onmenschelijk kabaal! Avond aan avond
werd er op reusachtige trommen gebeukt,
op schelle bazuinen gesnerpt, met klaterende
bekkens geslagen, uit duizenden kelen ge
schreeuwd, ... alles in een gruwelijke
rookstank van wierook en smeulend off^rpapier,
en afgewisseld door 't gepaf van honderden
dozijnen voetzoekers en ander vuurwerk l
En 't duurde niet lang, of een paar gestaarte
broeders verklaarden, door de geesten van
Lo-Tja en Tjo-Soe-Kjng bezeten te zijn; en
door wild oo^enrollen, door woest om zich
heen zwaaien met zwaarden en messen en
andere wildeüiins evoluties gaven ze hun
bewonderenden rasgenooten de rneest door
slaande blijken van den ontzaglyktn strijdlust
en heldenmoed, die in hen gevaren was l
Terwijl op die manier den armen Oug
EaKong 't vuur zó5 na aan de schenen geleed
werd, dat er natuurlijk l ondanks zijn
geduchte kwaliteit ten slotte geen kans voor
hem overbleef om aan de nederlaag te ont
komen, werd op straat, vóór den reeds ge
noemden tempel, een groote Chinésche jonk,
een wangkang, op stapel gezet, bestemd om
den overwonnen vijand de stad en 't land
uit te voeren. Kosten noch moeiten werden
gespaard om aan 't vaartuig, dat wel 16 bij
4 meter mat en van bamboe en linnen in
elkaar gezet werd, door helle kleuren een
feestelijk en vorstelyk aanzien te gaven.
't Zou n.l. ala 't ware een aftocht met slaan Ie
trommen en vliegende vaandels worden, als
gevolg van een eervolle capitulatie: Ong
EaKong zou wel overwonnen worden ; maar
als iemand, die ook in de penarie nog in
de gaten moet worden geiouden, zou hem
tot 't laatste oogenblik toe de meest
honorable behandeling ten deel blijven vallen l
Eerst was de 15e Januari aangewezen als
de datum voor de uitwij -.ingsbetooging, maar
n van de beide tjina batang»" oftewel
Caiaeesche bezetenen verklaarde te weten,
dat op den 20e de gelegenheid gunstiger zou
een onderwerp, zoodra hu het had aangevat,
in een te voren ongekend licht verscheen.
Wat natuurlijker ook, dan dat hu niet eer
der met zichzelf tevreden was vóór hu tot
de kern der zaak was doorgedrongen. En
wat begrijpelijker, dan dat hjj zich bij voor
keur voelde aangetrokken tot de behande
ling van vragen, welke verband houden
met die algemeene begrippen en grondbe
ginselen der rechtswetenschap wier
beteekenis het minst vaststaat. Ik w\js hier b.v.
op De tegenstelling van publiek- en privaat
recht, Het rechtsbewustzijn en de rechtsfilo
sofie, Het recht en de maatschappij en de
verhouding tussohen Becht, wet en rechter.
Zijne verhandelingen over vraagstukken als
deze, waaraan zich alleen de beste onder
de besten met kans op goeden uitslag
waagt, zijn voor de wetenschap van blij
vende waarde. Om my te bepalen tot
z\jne beschouwingen over Becht, wet en
rechter: in den strijd, ontbrand over de
zgn. vrije rechtspraak, over de stelling die
de rechter jegens de wet heeft in te ne
men heeft Hamaker, wat niemand vóór
hem had gedaan, het betoog beproefd, dat,
wat zich tot dusver voordeed als een onbe
grijpelijke ongehoorzaamheid van den rechter
aan de wet, niets anders is als het uitvloeisel
van een helder inzicht in den waren samen
hang der dingen. De vrije rechtspraak is
naar zijne opvatting niet abnormaal en
ziekelijk, maar zij herstelt de normale ver
houdingen, zij het dan ook tegen den zin
van een dorre, doctrinaire en kortzichtige
leer.
Al kan men zich nu met Hamakers
slotgom vaak niet vereenigen, dit doet aan de
beteekenii zijner geschriften voor de weten
schap weinig af. Deze toch ligt in zijne
degelijke wijze van behandeling, in de klaar
heid zijner uiteenzettingen, in de volle
beheersching der stof. Als Hamaker u eene
rechtsinstelling, die hij onder-handen neemt,
gaat ontvouwen met behulp van al de ge
schiedkundige kennis, al het
billijkheidsgevoel en al de denkkracht waarover hu
beschikt, dan neemt hij uw aandacht geheel
in beslag, dan vindt ge in zijn betoog steeds
aansporing tot verder nadenken ook al ver
schilt ge met hem van meening.
Hamakers arbeidsterrein was dat van het
burgerlijk recht. Een eigenlijk hoofdwerk
heeft hij nooit geschreven. Zijne werk
methode wa» te breed, de opvatting zijner
taak misschien te nauwgezet, dan dat hij
den tijd zoude hebben kunnen vinden voor
een alomvattend werk, en van het schets
matige hield hij niet. Talloos echter zijn zijne
opstellen en bijdragen over onderwerpen
uit het gansene gebied van het burgerlijk
recht. Z\j zijn grootendeels verschenen in de
vakbladen, voornamelijk in het Weekblad voor
Privaatrecht, Notarisambt en Registratie.
De Utrechtsche faculteit der rechtsgeleerd
heid zag Hamaker drie en dertig jaren lang in
haar midden. Den laatsten tijd onderwees hij
burgerlijk recht en internationaal privaat
recht, vóór 1906 ook de encyclopaedie des
rechts, vóór 1885 daarenboven het
handelsrecht en procesrecht.
Zij die, als ik, het voorrecht hebben gehad
tot zijne leerlingen te behooren, kunnen
weten welk een voortreffelijk leermeester
in hem verloren gaat. Dezelfde eigenschap
pen waardoor hij als man van wetenschap
uitblonk kwamen hem ook als leeraar te
stade. Hetgeen hij op het college voordroeg
was helder als glas. Zijne bescheidenheid
deed hem nog rijzen in de achting die de
grondigheid van zijn onderricht ons voor
hem gaf. Zijn eigen kijk op de dingen wak
kerde oazen ijver aan. De zachtheid van
zijn oordeel over de meeningen van ande
ren, die uit zijne geschriften blijkt, onder
vonden wij in zijn geduld en zij a takt bij
het examen. En zij die, behalve op het
college of examen, in nadere aanraking
met hem mochten komen, leerden zijne goed
hartigheid in den omgang kennen, zijne
vriendschappelijke gevoelens en de belang
stelling in hun verder leven, die hij hun
toedroeg. Bij zijne leerlingen niet het minst
zal zijne nagedachtenis in eere blijven.
Standvastig en stoer was Hamaker ook
in de handhaving vap wat hij eenmaal als
juist had aanvaard. Nog in Oetober van
het afgeloopen jaar, toen hem zijne krach
ten reeds begonnen te begeven, stond hij
op de bres ter verdediging van zij a inzicht
aangaande de vaststelling der bevoordeeling
van den tweeden echtgenoot in het geval
eener tweede huwelijksgemeenschap. Het
was het laatste dat wij mochten ontvangen
van de hand die nu is verstijfd. Ons blijft
niets over dan te berusten. Te midden van
al wat verandert en vergaat is de
echtmenschelijke drang tot waarheid onver
gankelijk. Onvergankelijk is ook, wat een
man als Hamaker onder dien drang voor
de wetenschap heeft tot stand gebracht.
Al meloo, 7 Mrt. '11.
C. W. STAR BUBMANK.
Een schip, waarmede d i kwade geesten van de cholera door de Chineezen
uitgeleide wordt ge laan.
zijn. De cholera-geest n.l. zou pas tevreden
zijn met 1007 slachtoffers, en op den 15e
mankeerden er daar nog 200 aan. zoodat 't
beter was, den boozen tepèkorg" nog een
paar dagen respijt te gunnen l
£3Zoo werd verleden Vrijdagmiddag om 12
uur onder allerlei betuigingen van eerbied
een beeld van den weliswaar orerwonnsn,
maar toch nog alles ansgerespecteerden
OngEa-Kong in de koninklijk versierde eere
kajuit van de wangkang geplaatst, nadat
tevoren reeds voor een overvloedige
approviandeering van 't vaartuig gezorgd was.
De uittocht werd den hoogen passagier zoo
verleidelijk mogelijk gemaakt, en om de
pil te vergulden, had men hem aan boord
een keur van heerlijke zaken meegegeven,
o.a. een paar pikols rijst en zout, netjes
verpakt in kleine, rood katoenen zakjes, een
paar varkens, een geit, tien dozijn kippen,
enz. enz. Van h-.n;er zon Z. H. dus voor
eerst niet behoeven om te komen l En toen
werden voor 't laatst no* eens alle
lawaaidingen in werking gebracht, als 't ware de
eind-spurt van een kabaal-race op reusachtige
schaal! Onder accompagnement daarvan ging
't gevaarte hortend en stootend door het
Chin1 e:che kamp heen, voorafgegaan door
een paar Confuciaaneche bonzen of priesters,
gevolgd door een stelletje tepèkong"-beelden,
die rondgedragen werden onder vergulde
troonhemels, en begeleid door een onafzien
bare, duizendkoppige menigte van allerlei
ras en kleur. Onder de leus haast je maar
niet!" vorderde de typische lawaui-stoet
langzaam strandwaarts en eerst tegen zeven
uur kon de wangkang, na op een groot
bamboe-vlot geschoven te zijn, door een
stoombarkapje zeewaarts getrokken worden.
De duisternis was al ingevallen, toen de
koning der verschrikking daar buiten in 't
ruime sop aan zijn lot en aan de luimen van
wind en golven kon worden prijsgegeven!
En in de volle overtuiging, de stad nu
inderdaad van 't choleragevaar verlost te
hebben, keerden allen weer naar hun wo
ningen terug, tevreden over hun werk en
vol vertrouwen op 't resnltaat daarvan.
Of Ong-Ea-Kongs verbanning geholpen
mag hebben? Wie twijfelt daar nog aan, als
we hier nos; aan toevoegen, dat reeds dadelijk
den volgenden dag 't hoofd van plaatselijk
bestuur kon bekendmaken, dat Makassers
besmet-verklaring was opgehesen?
Wat zegt u? toeval? nu ja, daar kun je
alles wel mee wegcijferen l Maar in ieder
geval zijn onze Cainetpjes er heilig ?an over
tuigd, dat ze dit zaakje maar 'ns wat netjes
hebben opgeknapt'
G. B. J. v. H.
24 Jan. 1911.
Malcastaar,
Van vele zijden worden ernstige voorstel
len gedaan voor kalecderwijzigingen; maan
den met een gelijk aantal dagen en weken,
ingeschoten dagen, die niet meerekenen en
dergelijke dingen meer. Zou het dan ook
niet tijd zijn onzen kalender eens wat meer
in overeenstemming te brengen met cle
sterrekundige feiten. Angstvallig voeren wij
schrikkeljaren in, laten enkele eeuw-jaren geen
schrikkeljaar zijn, alles om ons jaar precies
gelijk te maken aan den werkelijk jn tijd waarin
de aarde eens om de zon haar baan vol
tooit. Waarom dan niet verder gegaan en
ons jaar werkelijk laten beginnen op den
merkwaardigen dag waarop de zon een begin
maakt met weer hooger aan onwn hemel te
klimmen, n.l. op 21 December. Tegenwoordig
vieren wij nieuwjaar, den aanvang van een
nieuwe aardronde, op het oogenblik dat de
Aarde het dichtst bij de zon staat, een dag
of tien nadat de aarde het merkwaardige
21 Dec. punt reeds gepasseerd if>. In de
tweede plaats verhazen de meeste menschen
er zich nog steeds over dat de winter zoo
veel eerder begint dan 21 December en
zooveel vroeger ophoudt dan 21 Maart. Maar
dat ligt ook al aan een kalender-dwaasheid.
Op 21 December staat de aardas zóó ten
opzichte van de zon dat wij dien dag de zon
het minst hoog zien stijgen aan den hemel,
das haar ook de schuinste stralen zien werpen,
die ons bijna niet verwarman. Het spreekt
toch vanzelf dat dit niet het begin, maar het
midden van den winter is. Daar voor en daarna
hebben wij 's middags een hooger zonnestand
en minder schuinen (en dus beter verwar
mende stialen) Evenzoo is 21 Maart niet
het begin, maar het midden van de lente,
enz. De verschuivingen der
temperatunrminima en maxima door andere invloeden
moeten hierbij natuurlijk buiten rekening
blijven, hoewel b.v. in ons land de
middenwinter-temperatnnr eigenlijk een kleine
maand te laat komt. Dit amendement wordt
aangeboden aan kalender -veranderaars.
v. O.