Historisch Archief 1877-1940
1760
DB AMSTEKDAMMEB
A°. 1911
WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND
On-cL©r recLaoti© -van.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
. DEI. F. DL. WHESSIDSTQ-.
Uitgeven: VAN HOLKEMA & WAKENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (-Staatsblad No. 124).
f 1.50, fr. p. post / 1.65
Abonnement per 3 maanden
Voor. IndiS per jaar, bij vooruitbetaling, . .
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/*
mail 10.
Zondag 19 Maart
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
f 0.25
, 0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ:
PaleiaStadhnis (Ingezonden), door een Amsterdam
mer, oud-bandeUmac. Tweeërlei Moraal
voor het leger, door X. Y. Kroniek.
Britlsh Malaya in wording, II, door G.J.B.
v.H.?StóülLLETOH: Pnöantropisch Drama,
door mevr. Minea Verster-BoEcb. Reitz.
KUNST EN LETTEREN: T wee Leven?, door
L. E, beoordeeld door Frans Coenen.
Evenredige stemmiEgswyzein bet verenigings
leven (Ingezonden), door G. Mannouiy.
BERICHTEN. VROUWENRUBRIEK: Het
Rapport, van prof. Reuterskiöld aan den
Zweedse hen Rg'fesdag in zake Vrouwenkies
recht, door E. H. M. van der Hoeven.
ALLERLEI, door Allegra. CIT DE NA
TUUR, door E. Heimans. Woonplaatsen
van en gedenkteekens voor Bet j e Wol ff en
Agatba Deken, beschrijfsters van Sara Bur
gerhart", met afb., door J. H. Kössing.
In memoriam wijlen prcf. dr. Van Bammelen,
met portret, door prof. dr. H. Kpmarliugh
Onnes. Onze Hoogleeraren, II, teekening
van Ko Doncker. Cbarivaii.
INGEZONDJiN. PINANCIEELE EN
OECONOMI8CHE KROSIEK, door v. d. M. en v. d.
8.?Is metrisch proza ptë'.ie? d oor Frederike
J. van Uilderc. SCHAAKSPEL.
DAMRUBRIEK. ADVBRTKNHEN.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiumiiiiiHimiiiiiimiiimiiitiiiMiiuiiitiiiiiitii
Amsterdam, 9 Maart 1911.
Mijnheer de Redacteur,
Ia het aan iemand uit da lamlendige
Amsterdamsche burgerij" om de
woorden te gebruiken, waarmede, blijkens
uw No. van 5 Maart, een vriend van den
heer Albert Yerweydezen?ouden strijder"
op stille toernooien" tot zwijgen, blozen,
ja tot wegloopen wist te brengen! is
net aan een geretireerd handelsman, aan
iemand dus wiens belanglooze onpartijdig
heid wel onverdacht zal blij ven, vergund,
zijn bedaarde stem eens even te doen
hooren in ,.. laten wij maar kortheids
halve zeggen : de Stadhuis-kwestie,
ofschoon het zeer zeker Amsterdamscher
zijn zou ook hier van de beweging" te
spreken? Zoo ja, dan wilde ik in de
eerste plaats en nuchterweg opmerken,
dat er m. i. voorshands geenerlei aan
leiding bestaat, noch voor ons, trouwe
Amsterdammers, noch voor den uitge
weken heer Albert Verwey, zich zoo
bijster warm te maken over de onliefelijke
kwalificaties, ons door dien bitteren vriend
van hem met allicht de beste be
doelingen toegevoegd. Bijd uw tijd
(en bijt niet vóór uw tijd) had de heer
Verwey (vóór hij wegliep) zijn vriend
kunnen antwoorden.
"Wanneer ik hier, in de tweede plaats
due, bijvoeg het met het zakelijke van
'sbeeren Verwey's betoog op de meest
roerende wijze eens te zijn, zoo moge
dat u geenszins verwonderen, mijnheer
de redacteur ! Wantwaarlijk,hoeeenzaam
de mensch in het leven staan moge, op
dit terrein heb ik veel en velerlei ge
zelschap. Al kom ik dan niet meer op
de Beurs, ik ken mijn Amsterdammers
zo o'n beetje; inderdaad zij zijn wat
lijzig ten bewijze : het bekende haaltje
maar van lamheid in hun lendenen
(b. v. door langdurig en overmatig buigen)
heb ik nog nooit iets kunnen merken,
en in trotsche voldoening over hun
burgerschap van een der mooiste en
roemruchtigste steden ter wereld geven
zij bij mijn weten aan niemand iets toe.
Let maar eens op hun conversatie met
Rotterdammers. Het is waar, en ik, die
indertijd ook te Rotterdam een zakenhuis
het mijne noemen mocht, kan er misschien
wat beter over oordeelen dan menig
ander; een magazijnknecht, die in de
Maasstad op onbehouwen vetleeren laarzen
rond-stampt, sloft te Amsterdam op ge
borduurde pantoft'eltjes, maar, hij moge
dan wat langzamer opschieten dan zijn
Rotterdamsche confrater, zijn koppigheid
is er niet minder om.... Nu dan, ik
kan u verzekeren, dat duizenden^ van
die wat lijzige, maar koppige
stadgenooten van mij, het sinds eenigen tijd in
hun hoofd gezet hebben het volle
gebruik over hun oud Stadhuis terug te
krijgen en zij zullen het hebben ook !
En daarom, mijnheer Albert Verwey
en gij zelf ook, geachte redacteur
maakt u niet zenuwachtig. Laat ons
liever eens letten op de feiten. Vóór
mij ligt het rapport aan heeren
Burgemeester en Wethouders van Am
sterdam" van de
Raadhuis-Dam-commissie, gedateerd 4 Juni 1910 (tfo. 22).
Laat er ook eens een halen op het
stadhuis (met een kleine s) en kijk eens
wat daar staat onder het hoofd: Bijlage
11, Leiddraad voar de commissie ingesteld
krachtens het Raadsbesluit van 23
Februari 1910, No. 148:
De taak der Commissie is: te onder
zoeken op welke wijze een voor den
zetel van het Stadsbestuur waardig en
geschikt gebouw kan worden verkregen
en in het bijzonder of op het aan den
Dam vrijkomende terrein een nieuw
Stadhuis kan worden gesticht, en toorts
te adviseeren over de bebouwing aan
den Dam. Naar aanleiding hiervan wor
den de volgende vragen gesteld :
I. Is een aan technische en
aesthetische eischen voldoende oplossing van
het Stadhuis-vraagstuk te vinden :
A. Door het Paleis, voor het geval
het ter beschikking der Gemeente mocht
komen, tot Stadhuis te bestemmen ?"
Hst antwoord der Commissie( bestaande
uit de heeren Dr. P. J. H. Cuypers,
H. P. Berlage Nzo., A. W. BJS, H.
Brugmans en C. Muyskeir) op deze,
sub I a. (dus allereerst) gestelde vraag
is niet alleen een zeer beslist, eenstem
mig en volmondig ja" geweest neen,
mijnheer de Redacteur, de Commissie ia
verder gegaan, en ik, die deze kwestie
met aandacht volgde, ik kan u verze
keren noch in uw, noch in eenig ander,
blad een warmer, zaakrijker, meer
afdoend betoog ten gunste der
wederin-gebruikneming van ons heerlijk oud
Stadhuis gelezen te hebben. Niet alleen
bij uitnemendheid geschikt, maar in alle
opzichten aangewezen als Stadhuis, en
ten eenemale ongeschikt als paleis
ziedaar in 't kort het oordeel der Com
missie : Het gebouw »s het Stadhuis
van Amsterdam, het spreekt de krachtige
taal der zeventiende eeuw in treffende
schoonheid; het is voor Amsterdam ver
loren gegaan in een periode van zwkte
en achteruitgang op schier ieder gebied ;
het keere weder tot Amsterdam terug,
nu overal nieuw leven is ontsproten, nu
meer dan vroeger de stad zich haar
grootsch verleden bewust is geworden."
Tea duidelijkste blijkt tevens uit het
rapport, dat feitelijk van geen
terugverkrijgen sprake kan zijn, daar het
gebouw nimmer van eigenaars veranderd
is. Het behoort ons toe, en het eenige
wat wij te doen hebben is onzen wenscb,
er wederom het oude gebruik van te
maken, op beleefde wijze te doen ver
staan waar het verstaan moet worden.
Neen, niet het eenige ! Want on ze aller
eerste plicht naar aanleiding dezer
wenschen is zonder twijfel: de aanbieding
aan het Koningshuis van een geschikt
terrein voor een paleis en van onze
bereidvaardigheid, om tot den bouw van zulk
een konnklijke woning naar vermogen
mee te werker.
EQ thans aenige vragen waarom
zouden wij mogen verwachten dat dit,
zoo eenvoudige, niet gebeuren zal ? Is
het dan aan te nemen, dat het Stads
bestuur een Commissie benoemt tot be
antwoording van vragen, als het geen
plan heeft zich aan de beantwoording
dier vragen gelegen te laten liggen ?
Zou dat doel of zin kunnen hebben ?
Kunnen wij ook maar n oogenblik
gelooven, dat B. en W., gehoord het
eenstemmig advies der door hen be
noemde Commissie, zich niet zouden
willen belasten met de hoogst eervolle,
en van den opbloei hunner gemeente
zoo sterk getuigenden taak, de opdracht
waartoe zij, door het stellen hunner
vragen, in den meest letterlijken zin heb
ben uitgelokt ? En wat den aard van
die taak betreft, wij lezen in het rap
port der Commissie:
Ter beantwoording dezer vraag was
het allereerst noodzakelijk de vergunning
van H. M. de Koningin te verkrijgen om
het Paleis te bezoeken, ten einde zich
van den bestaanden toestand grondig op
de hoogte te kunnen stellen. Met groote
erkentelijkheid zij hier vermeld dat, dank
zij de goedgunstige beschikkingen door
en vanwege H. M. de Koningin, de toe
gang tot het Paleis der Commissie is
verleend, zoo ilikicijls als zij dat voor
haar onderzoek noodig oordeelde. Dat
onderzoek geschiedde om na te gaan of de
localiteit, zooals die op de teekeningen
is aangegeven, geschikt was voor het
onderbrengen der verschillende takken van
Gemeentedienst (n welke veranderingen in
den bestaanden toestand gemaakt zouden
moeten worden:'1 Is het dan ook ten dezen
opzichte een oogenblik aan te nemen, dat
men zich aan het Hof geen rekenschap
gegeven hebben zou van de bedoelingen
met het onderzoek in kwestie? Welnu,
wat is daarvan dan de consequentie?
De Raadhuis-Dam-Commissie is
benqgmd op 23 Februari 1910, haar rapport
werd ingediend op 4 Juni daaraanvolgend,
d. i. eerst negen maanden geleden, en in
die maanden viel nog de
zomervacaotietijd. Is er nu wel waarlijk reden zich al
bezorgd te maken over de voortzetting
en de resultaten der zoo gelukkig begonnen
actie ? Zoo ja, laat dan toch de burgerij
beginnen met zich uit te spreken op een
openbare vergadering b.v. en door haar
eigen organen, in casu door den Raad, die
immers gebruik maken kan van zijn recht
tot interpellatie, welke tot niemand anders
behoort gericht te worden dan tot het
Hoofd der Gemeente. Om meer gemoe
delijk te spreken: laat een der raadsleden
dezer dagen eens vragen hoe het er nu
mee staat.
En dan ... ja dan ... gesteld eens dat
het werkelijk zou moeten blijken, hetgeen
mij en vele anderen, vooralsnog absoluut
onaannemelijk voorkomt, dat wij in deze
te eeniger plaatse met onbegrijpelijken
onwil zouden te doen hebben... dan...
ja dan?zeggen wij over vier, vijf, zes
maanden... zal het tijd zijn zich te
vereenigen en zich defi nitief uit te spreken;
dan, ja dan moet Ams'erdain zijn wil
doen kennen, en dan maar ook Biet
r! zal blijken of er inderdaad van
lamlendigheid mag worden gesproken.
Maar ik geloof dat de vriend des heeren
Verwey zich verbazen zal.
Echter dit alles is pure onderstelling
en in mijn oog komt het nooit of nimmer
zoover. Zoodra wijzelf onze opinie zullen
hebben gegeven, zal het blijken dat men
bang is geweest voor een schaduw, en
dat men lang heeft meenen te moeten
belegeren, wat van den aan vang af was:
een open deur.
De feiten zullen ons optimisten gelijk
geven.
EEX AMSTERDAMMER,
OUD HANDELSMAN.
Tweeërlei Moraal voor het leger.
VOOR SURINAME.
EEN VOOR NEDERLAND.
De Gouverneur van Suriname heeft
de volgende bepalingen vastgesteld ter
voorkoming van tweegevechten tusschen
officieren behoorende tot de landmacht
in die kolonie. *)
1. Wanneer een cffieier een zijner
kameraden heeft beleedigd, zal hij in
tegenwoordigheid van twee officieren, bij
voorkeur meerderen of ouderen in rang,
openhartig zijn verontschuldigingen aan
bieden, welke door den beleedigde zullen
worden aangenomen.
2. Acht de beleedigde de beleediging
zoo zwaar, dat hij geen verontschuldiging
kan aannemen, of wenscht de beleediger
geen verontschuldigingen te maken, dan
zal hij de feiten aan den commandant
der troepen rapporteeren, die alsdan naar
bevinding van zaken zal handelen en
den Gouverneur mededeeling van het
gebeurde doen."
In Nederland werd nog niet lang ge
leden een luitenant-kolonel, (die bewijzen
kon en bewezen heeft, dat aan zijn
beoordeelingslijst, waardoor zijn carrière
moest gebroken worden, een geheim rap
port was toegevoegd) door zijn kolonel,
in tegenwoordigheid van den jongsten
luitenant, als leugenaar gebrandmerkt.
Lees nu de bovenstaande bepalingen
en vraag : heeft die Nederlandsche kolonel
verontschuldigingen aangeboden ? Neen.
Zijn de feiten aan den commandant der troe
pen gerapporteerd, heeft deze aan den
toenmaligen Minister
vanOorlogmededeeling van het gebeurde gedaan en is daarop
eerherstel van den beleedigden
luitenantkolonel gevolgd? Neen.
Wat is dan w M gebeurd?
Da Minister het f t dien kolonel gene
raal gemaakt.
Terwijl dm de Gouverneur van Suri
name het duel tracht tegen te gaan,
schijnt men hier te lande mear van plan
het te bevorderen. Het ia althans aan te
nemen, dat de Nederlandsche officieren,
met bovenstaand voorbeeld voor oogen,
en wetende, dat de door ons aangehaalde
bepalingen alleen in Suriname gelden,
liever naar de wapenen zullen grijpen,
dan eerherstel afwachten van de Neder
landsche autoriteit.
_ X. Y.
*) Zie de avondbladen van Zaterdag 11
Maait 1911.
KRONIEK.
DE PAI>YI:NI>EKS EWKGIXI;
Men zendt ons uit Amersfoort een circu
laire. welke op initiatief van den heer
A. C. Hovens Gréve aldaar, door een groep
ingezetenen gezonden is aan de ouders en
verzorgers van adspirant-jadvindergen van
kinderen, die het gaarne zouden worden/'
In deze circulaire vraagt men instemming
met de gedachte, dat de jadvindersgelofte
tegenover God, Koningin en Vaderland'1
afkeuring verdient, niet alleen uit veler
godsdienstig oogpunt, maar ook op de een
voudigste paedagogische gronden. In bladen
van verschillende godsdienstige richtingen",
zoo zegt de circulaire, als De Hervorming
en De Heraut, in organen van Middelbaar
en lager Onderwijs werd het afvergen van
zulk een belofte op jeugdigen leeftijd uit
zedelijk en opvoedkundig oogpunt beden
kelijk geacht". Men roept ouders en voog
den toe: spreek u uit wat dit betreft, en
ongetwijfeld zal men van die gelofte, die
niets essentieels is in de overigens zoo lof
felijke Padvindersbeweging, spoedig genoeg
terugkomen. Inderdaad, zóó zal een paeda
gogisch kwaad uit de wereld zijn en kan
men de overigens echt-Hollandsche split
sing van zoo'n beweging in een dozijn
fracties misschien nog wel tijdig voorkomen.
De circulaire is geteekend door den rector
van het gymnasium, den directeur van de
H.B S., leeraren, hoofden van scholen, een
predikant, een officier, een dokter, enz. Wij
hopen, dat men circulaires als deze, vooral
uitgaande van opvoeders der jeugd, ook
elders rondzendt. Want zooals wij reeds
opmerkten: Laat de kinderen bijén. Hun
wegen gaan gauw genoeg uit elkander.
EEN LANG/AME TELEGRAAF.
Zooals men zich nog herinnert had de
Haagsche correspondent van De Telegraaf
de onderstelling gewaagd, dat on ze inzender
X. in zijne artikelen over Posterijen en
Telegrafie op een Vrijz. Dem. Kamerlid als
getuige zich beroepen had, die wel eens kon
blijken geheel en al een vergissing te zij n".
Tot dezen correspondent, den heer D. Hans,
richtte onze inzender toen de vraag, of bij
bereid zou zijn openlijk in De Telegraaf
zijn onderstelling te herroepen, indien hij
in de gelegenheid werd gesteld met dat
Kamerlid, dat een vergissing" zou zijn, een
onderhoud te hebben. De heer Hars heeft
in De Telegraaf geantwoord dat hij daartoe
bereid was Wij achten ons thans verplicht
mede te deelen, dat alle noodige inlichtingen
den heer Hans hebben bereikt omtrent drie
weken geleden reeds; dat het Viijz. Dem.
Kamerlid, stadgenoot van den heer Hans,
zich welwillend beschikbaar heeft gesteld
om dezen heer te ontvangen; en dat wij
tot op 't oogenblik dat dit blad ter perse
gaat van eenige retractatie in De Ttlegraaf
niets hebben gemerkt.
In dien tusschentijd verschenen meer dan
35 nummers van het dagblad De Telegraaf.
Wij hopen alsnog iets van den Heer D.
Hans te mogen lezen over deze quaestie,
waarmede de eer van een postman ge
moeid is.
British Malaya in wording.
il.
Na in 't bovenstaande den deel» nog
onvoltooiden ontwikkelingsgang geschetst te
hebben van den nieuwen, op't schiereiland
Malakka in wording zijnden voorpost van
Old-England, willen we thans nog eenige
bijzonderheden op politiek en economisch
gebied meedeelen omtrent de staten-fede
ratie, die bestemd is the backbone" te
vormen van 't a. s. British Malaye", maar
die feitelijk ook thans reeds, ondanks 't nog
voortbestaan van de Inlandsche sultanshoven
en van de fictie hunner zelfstandigheid, een
Britsche kolonie vormt, welke zich slechts
in zooverre van de meeste andere onder
scheidt, dat ze 't moederland nagenoeg geen
shilling gekost heeft en van 't allereerste
begin af, buiten alle gewone koloniale kin
derziekten om, op bijna phenomenale wijze
tot bloei gekomen is.
De hoogste Britsche ambtenaar in de
States" (zooals de naam van den bond in
zijn gebruikelijke afkorting luidt), is de
Resident-General", die verblijf houdt in
de bondshoofdstad Koeala Loempoer (in den
staat Selangor) en onder de onmiddellijke
bevelen staat van den High Commissioner"
te Singapore. Onder den resident-generaal,
welk ambt op 't oogenblik bekleed wordt
door Sir William Taylor, en die in zij o
arbeid bijgestaan wordt door een staf van
federal officiers'', is in elk der vier
afzonlijke staten de leiding der bestuurszaken in
handen van een resident. Deze ambtenaren,
allen voortgekomen uit 't veelgeroemde
Civil-Service"-korps, staan de sultans z.g.
als adviseurs ter zijde in de regeering van
hun land, maar regelen alles inderdaad zoo,
als hun zelf of hun superieuren wenschelijk
voorkomt. De staatsraad, die in elk der
staten in naam de wetgevende macht bezit
en gepresideerd wordt door den betrokken
sultan, doet dan ook in werkelijkheid niet
veel anders dan de besluiten en beslissingen
van de Britsche autoriteiten sanctipnneeren
en registreeren. De financiën der vier staten
worden tot nog tos gescheiden gehouden,
met dien verstande evenwel, dat een gewest,
waar de inkomsten niet opwegen tegen de
uitgaven, financieel gesteund wordt uit de
overschotten in de beter voorziene schat
kisten van de andere staten. Op die wijze
heeft b. v. 't afgelegen en daardoor nog niet
zeer tot ontwikkeling gekomen Pahang ge
durende 't decennium, loopende van 1897
tot en met 1906, bij een totaal van ruim 5
millioen dollar aan inkomsten, bijna 11
millioen, dus meer dan 't dubbele, kunnen
uitgeven, dank zij de zooveel gunstiger om
standigheden, waarin zich voortdurend de
drie andere staten mochten verheugen. Dat
de federatie er geldelijk uitmuntend voor
staat, beter, gelooven we, dan eenige andere
staat ter wereld, blijkt genoegzaam uit den
vetten spaarpot, dien ze er op nahoudt en
die op 't oogenblik zeker EO millioen dollars
waard is, zonder dat daar ook maar een
penny schuld tegenover staat! In 1906 ver
toonde 't budget van uitgaven een bedrag
van nog geen 19 millioen, terwijl daar een
totaal aan inkomsten van ruim 27 millioen
tegenover stond; en ook de daaraan voor
afgaande jaren gaven bijna steeds over
schotten van verscheiden millioenen! En
dat deze schitterende (i antieële resultaten
niet verkregen zijn door krenterige bezui
nigingen, wordt al heel spoedig ieder rei
ziger duidelijk, die ook slechts korten tijd
in de States" rondkijkt. Overal vallen hem
de prachtige, uitmuntend onderhouden we
gen op, die een lust zijn voor eiken auto
bezitter en, ongerekend de smallere paden,
een gezamenlijke lengte hebben van meer
dan 2000 Eng. mijlen, 't Telegraaf- en tele
foonnet beslaat een lengte van omstreeks
1500 mijlen. Een groote
gpuvernementsspoorlijn, waarover modern ingerichte, be
hoorlijk van slaapwagens en restauratie
rijtuigen voorziene posttreinen loopeu, door
snijdt 't heele gebied der federatie van
Noord tot Zuid, zendt zijtakken uit naar
de voornaamste haven plaatsen ter westkust
en brengt, na de onlangs volbrachte vol
tooiing van de eveneens met States"-dollars
aangelegde liin door Djohore, de noordelijke
settlement" Penang in directe
overlandverbinding met de zuidelijke, Singapore. Brug
gen verkeeren allerwegen in een uitmunten
den staat; de voornaamste plaatsen verheu
gen zich in 't bezit van goede waterleidingen;
voor Inlandsche zoowel als Engelschescholen
wordt alom zorg gedragen; ongeveer 25
behoorlijk ineerichte hospitalen, benevens
tal van resthouses", overeenkomende met
onze Indische pasangrahans", zijn overal
verspreid. En wie de voornaamste plaatsen
van den bond bezoekt, staat telkens ver
baasd over de meer dan gewone royaliteit,
die blijkbaar voorgezeten heeft bij de op
en inrichting van tal van
gouvernementsgebouwen, bij den aanleg van straten, plei
nen en parken, bij den bouw van haven
werken, enz. Overal waar men komt, krijgt
men den indruk, dat alles als 't ware op
den groei" gemaakt is. dat de bouwheeran
overal vol onwrikbaar vertrouwen niet een
grootsche toekomst rekening gehouden heb
ben. Wie b v. in de jonge
havenplaatsPortSwettenham, zoo genoemd naar den man,
door wiens onwaardeerbaren arbeid de
Statenbond tot stand en tot bloei gebracht
is, aan wal stapt, merkt terstond aan den
aanleg van de haven, aan den heelen opzet
van de plaats, beide ver buiten proportie
tot verkeer en bevolking van thans, dat
hier de opkomst verwacht wordt van een
aanzienlijke stai. Ea als de trein hem dan
een dertigtal kilometers ver 't binnenland
in brengt naar de bondshoofdstad
KoealaLoempoer met haar meer dan 40.000 in
woners, weet hij nauwelijks, wat meer te
bewonderen: de vele prachtige
regeeringsgebouwen of de smaakvol aangelegde park
stad met haar tal van sierlijke villa's te
midden van 't golvende heuvelland, 't Mid
delpunt van de stad wordt gevormd door
de Government Offices", een indrukwek
kend gebouw in arabesk-renaissance-stijl
met een frontlengte van bijna 150 m-ter
en een klokketpren in 't midden van 4
meter hoogte. Hiervóór strekt zich, omgeven
door hoog geboomte, een reusachtige, keurig
onderhouden grasvlakte uit, waarop zich
de tennis- en cricquet-velden bevinden van
de sportclub, die ook voor kleurlingen
toegankelijk i?, 4n tegenstelling met de
Lake-club in een ander gedeelte van de
stad, waar de gewone Eogelsche exclusivi
teit voor 't blanke raa streng gehandhaafd
blijft. Andere belangrijke gebouwen, die
uitmunten door imposant voorkomen, zijn
de offieiëele woning van den
reaidentgeneraal, 't postkantoor, de Town-Halï' en
't museum. De public gardens" vormen
een prachtig park, dat een oppervlakte
van bijna 70 H.A.. beslaat en aan welks
onderhoud door 't gouvernement jaarlijks
verscheiden duizenden dollars ten koste
gelegd worden. De geheele stad wordt
electrisch verlicht en de straten worden
door geregelde oliebesprenkeling voortdu
rend stofvrij gehouden. Nog een andere
vermeldenswaardige inrichting is de ge
weldige verbrandingsoven, waarin dagelijks
al 't straatvuil en afval aan de
vuurvernietiging wordt prijsgegeven.
Alle andere plaatsen, ook Taiping en
Ipoh in Perak, moeten in zielental en uit
gestrektheid voor de hoofdstad ver onder
doen ; beide tellen ongeveer 1500 inwoners,
maar ook hier is de opzet duidelijk merk
baar op nog groote uitbreiding berekend.
Vragen we ons nu af, waar die aller
wegen aan den dag komende welvaart haar
oorzaak in vindt, dan moet 't antwoord
luiden: in den rijken en vruchtbaren bodem
des lande, in 't tin, dat er in verborgen zit,
en in de rubber, die er op gekweekt wordt.
Tin en rubber, 't eerste vooral! zie
daar de zaken, waardoor van de Malay
States" geworden i?, wat ze nu zijn, e^
waardoor 't land uit zijn vroegere onbe
kendheid als belangrijk producent op den
voorgrond geraakt is en zich op de
wereld