De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 19 maart pagina 1

19 maart 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1760 DB AMSTEKDAMMEB A°. 1911 WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND On-cL©r recLaoti© -van. Dit nummer bevat een bijvoegsel. . DEI. F. DL. WHESSIDSTQ-. Uitgeven: VAN HOLKEMA & WAKENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (-Staatsblad No. 124). f 1.50, fr. p. post / 1.65 Abonnement per 3 maanden Voor. IndiS per jaar, bij vooruitbetaling, . . Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/* mail 10. Zondag 19 Maart Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel f 0.25 , 0.30 ,0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: PaleiaStadhnis (Ingezonden), door een Amsterdam mer, oud-bandeUmac. Tweeërlei Moraal voor het leger, door X. Y. Kroniek. Britlsh Malaya in wording, II, door G.J.B. v.H.?StóülLLETOH: Pnöantropisch Drama, door mevr. Minea Verster-BoEcb. Reitz. KUNST EN LETTEREN: T wee Leven?, door L. E, beoordeeld door Frans Coenen. Evenredige stemmiEgswyzein bet verenigings leven (Ingezonden), door G. Mannouiy. BERICHTEN. VROUWENRUBRIEK: Het Rapport, van prof. Reuterskiöld aan den Zweedse hen Rg'fesdag in zake Vrouwenkies recht, door E. H. M. van der Hoeven. ALLERLEI, door Allegra. CIT DE NA TUUR, door E. Heimans. Woonplaatsen van en gedenkteekens voor Bet j e Wol ff en Agatba Deken, beschrijfsters van Sara Bur gerhart", met afb., door J. H. Kössing. In memoriam wijlen prcf. dr. Van Bammelen, met portret, door prof. dr. H. Kpmarliugh Onnes. Onze Hoogleeraren, II, teekening van Ko Doncker. Cbarivaii. INGEZONDJiN. PINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KROSIEK, door v. d. M. en v. d. 8.?Is metrisch proza ptë'.ie? d oor Frederike J. van Uilderc. SCHAAKSPEL. DAMRUBRIEK. ADVBRTKNHEN. iiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiumiiiiiHimiiiiiimiiimiiitiiiMiiuiiitiiiiiitii Amsterdam, 9 Maart 1911. Mijnheer de Redacteur, Ia het aan iemand uit da lamlendige Amsterdamsche burgerij" om de woorden te gebruiken, waarmede, blijkens uw No. van 5 Maart, een vriend van den heer Albert Yerweydezen?ouden strijder" op stille toernooien" tot zwijgen, blozen, ja tot wegloopen wist te brengen! is net aan een geretireerd handelsman, aan iemand dus wiens belanglooze onpartijdig heid wel onverdacht zal blij ven, vergund, zijn bedaarde stem eens even te doen hooren in ,.. laten wij maar kortheids halve zeggen : de Stadhuis-kwestie, ofschoon het zeer zeker Amsterdamscher zijn zou ook hier van de beweging" te spreken? Zoo ja, dan wilde ik in de eerste plaats en nuchterweg opmerken, dat er m. i. voorshands geenerlei aan leiding bestaat, noch voor ons, trouwe Amsterdammers, noch voor den uitge weken heer Albert Verwey, zich zoo bijster warm te maken over de onliefelijke kwalificaties, ons door dien bitteren vriend van hem met allicht de beste be doelingen toegevoegd. Bijd uw tijd (en bijt niet vóór uw tijd) had de heer Verwey (vóór hij wegliep) zijn vriend kunnen antwoorden. "Wanneer ik hier, in de tweede plaats due, bijvoeg het met het zakelijke van 'sbeeren Verwey's betoog op de meest roerende wijze eens te zijn, zoo moge dat u geenszins verwonderen, mijnheer de redacteur ! Wantwaarlijk,hoeeenzaam de mensch in het leven staan moge, op dit terrein heb ik veel en velerlei ge zelschap. Al kom ik dan niet meer op de Beurs, ik ken mijn Amsterdammers zo o'n beetje; inderdaad zij zijn wat lijzig ten bewijze : het bekende haaltje maar van lamheid in hun lendenen (b. v. door langdurig en overmatig buigen) heb ik nog nooit iets kunnen merken, en in trotsche voldoening over hun burgerschap van een der mooiste en roemruchtigste steden ter wereld geven zij bij mijn weten aan niemand iets toe. Let maar eens op hun conversatie met Rotterdammers. Het is waar, en ik, die indertijd ook te Rotterdam een zakenhuis het mijne noemen mocht, kan er misschien wat beter over oordeelen dan menig ander; een magazijnknecht, die in de Maasstad op onbehouwen vetleeren laarzen rond-stampt, sloft te Amsterdam op ge borduurde pantoft'eltjes, maar, hij moge dan wat langzamer opschieten dan zijn Rotterdamsche confrater, zijn koppigheid is er niet minder om.... Nu dan, ik kan u verzekeren, dat duizenden^ van die wat lijzige, maar koppige stadgenooten van mij, het sinds eenigen tijd in hun hoofd gezet hebben het volle gebruik over hun oud Stadhuis terug te krijgen en zij zullen het hebben ook ! En daarom, mijnheer Albert Verwey en gij zelf ook, geachte redacteur maakt u niet zenuwachtig. Laat ons liever eens letten op de feiten. Vóór mij ligt het rapport aan heeren Burgemeester en Wethouders van Am sterdam" van de Raadhuis-Dam-commissie, gedateerd 4 Juni 1910 (tfo. 22). Laat er ook eens een halen op het stadhuis (met een kleine s) en kijk eens wat daar staat onder het hoofd: Bijlage 11, Leiddraad voar de commissie ingesteld krachtens het Raadsbesluit van 23 Februari 1910, No. 148: De taak der Commissie is: te onder zoeken op welke wijze een voor den zetel van het Stadsbestuur waardig en geschikt gebouw kan worden verkregen en in het bijzonder of op het aan den Dam vrijkomende terrein een nieuw Stadhuis kan worden gesticht, en toorts te adviseeren over de bebouwing aan den Dam. Naar aanleiding hiervan wor den de volgende vragen gesteld : I. Is een aan technische en aesthetische eischen voldoende oplossing van het Stadhuis-vraagstuk te vinden : A. Door het Paleis, voor het geval het ter beschikking der Gemeente mocht komen, tot Stadhuis te bestemmen ?" Hst antwoord der Commissie( bestaande uit de heeren Dr. P. J. H. Cuypers, H. P. Berlage Nzo., A. W. BJS, H. Brugmans en C. Muyskeir) op deze, sub I a. (dus allereerst) gestelde vraag is niet alleen een zeer beslist, eenstem mig en volmondig ja" geweest neen, mijnheer de Redacteur, de Commissie ia verder gegaan, en ik, die deze kwestie met aandacht volgde, ik kan u verze keren noch in uw, noch in eenig ander, blad een warmer, zaakrijker, meer afdoend betoog ten gunste der wederin-gebruikneming van ons heerlijk oud Stadhuis gelezen te hebben. Niet alleen bij uitnemendheid geschikt, maar in alle opzichten aangewezen als Stadhuis, en ten eenemale ongeschikt als paleis ziedaar in 't kort het oordeel der Com missie : Het gebouw »s het Stadhuis van Amsterdam, het spreekt de krachtige taal der zeventiende eeuw in treffende schoonheid; het is voor Amsterdam ver loren gegaan in een periode van zwkte en achteruitgang op schier ieder gebied ; het keere weder tot Amsterdam terug, nu overal nieuw leven is ontsproten, nu meer dan vroeger de stad zich haar grootsch verleden bewust is geworden." Tea duidelijkste blijkt tevens uit het rapport, dat feitelijk van geen terugverkrijgen sprake kan zijn, daar het gebouw nimmer van eigenaars veranderd is. Het behoort ons toe, en het eenige wat wij te doen hebben is onzen wenscb, er wederom het oude gebruik van te maken, op beleefde wijze te doen ver staan waar het verstaan moet worden. Neen, niet het eenige ! Want on ze aller eerste plicht naar aanleiding dezer wenschen is zonder twijfel: de aanbieding aan het Koningshuis van een geschikt terrein voor een paleis en van onze bereidvaardigheid, om tot den bouw van zulk een konnklijke woning naar vermogen mee te werker. EQ thans aenige vragen waarom zouden wij mogen verwachten dat dit, zoo eenvoudige, niet gebeuren zal ? Is het dan aan te nemen, dat het Stads bestuur een Commissie benoemt tot be antwoording van vragen, als het geen plan heeft zich aan de beantwoording dier vragen gelegen te laten liggen ? Zou dat doel of zin kunnen hebben ? Kunnen wij ook maar n oogenblik gelooven, dat B. en W., gehoord het eenstemmig advies der door hen be noemde Commissie, zich niet zouden willen belasten met de hoogst eervolle, en van den opbloei hunner gemeente zoo sterk getuigenden taak, de opdracht waartoe zij, door het stellen hunner vragen, in den meest letterlijken zin heb ben uitgelokt ? En wat den aard van die taak betreft, wij lezen in het rap port der Commissie: Ter beantwoording dezer vraag was het allereerst noodzakelijk de vergunning van H. M. de Koningin te verkrijgen om het Paleis te bezoeken, ten einde zich van den bestaanden toestand grondig op de hoogte te kunnen stellen. Met groote erkentelijkheid zij hier vermeld dat, dank zij de goedgunstige beschikkingen door en vanwege H. M. de Koningin, de toe gang tot het Paleis der Commissie is verleend, zoo ilikicijls als zij dat voor haar onderzoek noodig oordeelde. Dat onderzoek geschiedde om na te gaan of de localiteit, zooals die op de teekeningen is aangegeven, geschikt was voor het onderbrengen der verschillende takken van Gemeentedienst (n welke veranderingen in den bestaanden toestand gemaakt zouden moeten worden:'1 Is het dan ook ten dezen opzichte een oogenblik aan te nemen, dat men zich aan het Hof geen rekenschap gegeven hebben zou van de bedoelingen met het onderzoek in kwestie? Welnu, wat is daarvan dan de consequentie? De Raadhuis-Dam-Commissie is benqgmd op 23 Februari 1910, haar rapport werd ingediend op 4 Juni daaraanvolgend, d. i. eerst negen maanden geleden, en in die maanden viel nog de zomervacaotietijd. Is er nu wel waarlijk reden zich al bezorgd te maken over de voortzetting en de resultaten der zoo gelukkig begonnen actie ? Zoo ja, laat dan toch de burgerij beginnen met zich uit te spreken op een openbare vergadering b.v. en door haar eigen organen, in casu door den Raad, die immers gebruik maken kan van zijn recht tot interpellatie, welke tot niemand anders behoort gericht te worden dan tot het Hoofd der Gemeente. Om meer gemoe delijk te spreken: laat een der raadsleden dezer dagen eens vragen hoe het er nu mee staat. En dan ... ja dan ... gesteld eens dat het werkelijk zou moeten blijken, hetgeen mij en vele anderen, vooralsnog absoluut onaannemelijk voorkomt, dat wij in deze te eeniger plaatse met onbegrijpelijken onwil zouden te doen hebben... dan... ja dan?zeggen wij over vier, vijf, zes maanden... zal het tijd zijn zich te vereenigen en zich defi nitief uit te spreken; dan, ja dan moet Ams'erdain zijn wil doen kennen, en dan maar ook Biet r! zal blijken of er inderdaad van lamlendigheid mag worden gesproken. Maar ik geloof dat de vriend des heeren Verwey zich verbazen zal. Echter dit alles is pure onderstelling en in mijn oog komt het nooit of nimmer zoover. Zoodra wijzelf onze opinie zullen hebben gegeven, zal het blijken dat men bang is geweest voor een schaduw, en dat men lang heeft meenen te moeten belegeren, wat van den aan vang af was: een open deur. De feiten zullen ons optimisten gelijk geven. EEX AMSTERDAMMER, OUD HANDELSMAN. Tweeërlei Moraal voor het leger. VOOR SURINAME. EEN VOOR NEDERLAND. De Gouverneur van Suriname heeft de volgende bepalingen vastgesteld ter voorkoming van tweegevechten tusschen officieren behoorende tot de landmacht in die kolonie. *) 1. Wanneer een cffieier een zijner kameraden heeft beleedigd, zal hij in tegenwoordigheid van twee officieren, bij voorkeur meerderen of ouderen in rang, openhartig zijn verontschuldigingen aan bieden, welke door den beleedigde zullen worden aangenomen. 2. Acht de beleedigde de beleediging zoo zwaar, dat hij geen verontschuldiging kan aannemen, of wenscht de beleediger geen verontschuldigingen te maken, dan zal hij de feiten aan den commandant der troepen rapporteeren, die alsdan naar bevinding van zaken zal handelen en den Gouverneur mededeeling van het gebeurde doen." In Nederland werd nog niet lang ge leden een luitenant-kolonel, (die bewijzen kon en bewezen heeft, dat aan zijn beoordeelingslijst, waardoor zijn carrière moest gebroken worden, een geheim rap port was toegevoegd) door zijn kolonel, in tegenwoordigheid van den jongsten luitenant, als leugenaar gebrandmerkt. Lees nu de bovenstaande bepalingen en vraag : heeft die Nederlandsche kolonel verontschuldigingen aangeboden ? Neen. Zijn de feiten aan den commandant der troe pen gerapporteerd, heeft deze aan den toenmaligen Minister vanOorlogmededeeling van het gebeurde gedaan en is daarop eerherstel van den beleedigden luitenantkolonel gevolgd? Neen. Wat is dan w M gebeurd? Da Minister het f t dien kolonel gene raal gemaakt. Terwijl dm de Gouverneur van Suri name het duel tracht tegen te gaan, schijnt men hier te lande mear van plan het te bevorderen. Het ia althans aan te nemen, dat de Nederlandsche officieren, met bovenstaand voorbeeld voor oogen, en wetende, dat de door ons aangehaalde bepalingen alleen in Suriname gelden, liever naar de wapenen zullen grijpen, dan eerherstel afwachten van de Neder landsche autoriteit. _ X. Y. *) Zie de avondbladen van Zaterdag 11 Maait 1911. KRONIEK. DE PAI>YI:NI>EKS EWKGIXI; Men zendt ons uit Amersfoort een circu laire. welke op initiatief van den heer A. C. Hovens Gréve aldaar, door een groep ingezetenen gezonden is aan de ouders en verzorgers van adspirant-jadvindergen van kinderen, die het gaarne zouden worden/' In deze circulaire vraagt men instemming met de gedachte, dat de jadvindersgelofte tegenover God, Koningin en Vaderland'1 afkeuring verdient, niet alleen uit veler godsdienstig oogpunt, maar ook op de een voudigste paedagogische gronden. In bladen van verschillende godsdienstige richtingen", zoo zegt de circulaire, als De Hervorming en De Heraut, in organen van Middelbaar en lager Onderwijs werd het afvergen van zulk een belofte op jeugdigen leeftijd uit zedelijk en opvoedkundig oogpunt beden kelijk geacht". Men roept ouders en voog den toe: spreek u uit wat dit betreft, en ongetwijfeld zal men van die gelofte, die niets essentieels is in de overigens zoo lof felijke Padvindersbeweging, spoedig genoeg terugkomen. Inderdaad, zóó zal een paeda gogisch kwaad uit de wereld zijn en kan men de overigens echt-Hollandsche split sing van zoo'n beweging in een dozijn fracties misschien nog wel tijdig voorkomen. De circulaire is geteekend door den rector van het gymnasium, den directeur van de H.B S., leeraren, hoofden van scholen, een predikant, een officier, een dokter, enz. Wij hopen, dat men circulaires als deze, vooral uitgaande van opvoeders der jeugd, ook elders rondzendt. Want zooals wij reeds opmerkten: Laat de kinderen bijén. Hun wegen gaan gauw genoeg uit elkander. EEN LANG/AME TELEGRAAF. Zooals men zich nog herinnert had de Haagsche correspondent van De Telegraaf de onderstelling gewaagd, dat on ze inzender X. in zijne artikelen over Posterijen en Telegrafie op een Vrijz. Dem. Kamerlid als getuige zich beroepen had, die wel eens kon blijken geheel en al een vergissing te zij n". Tot dezen correspondent, den heer D. Hans, richtte onze inzender toen de vraag, of bij bereid zou zijn openlijk in De Telegraaf zijn onderstelling te herroepen, indien hij in de gelegenheid werd gesteld met dat Kamerlid, dat een vergissing" zou zijn, een onderhoud te hebben. De heer Hars heeft in De Telegraaf geantwoord dat hij daartoe bereid was Wij achten ons thans verplicht mede te deelen, dat alle noodige inlichtingen den heer Hans hebben bereikt omtrent drie weken geleden reeds; dat het Viijz. Dem. Kamerlid, stadgenoot van den heer Hans, zich welwillend beschikbaar heeft gesteld om dezen heer te ontvangen; en dat wij tot op 't oogenblik dat dit blad ter perse gaat van eenige retractatie in De Ttlegraaf niets hebben gemerkt. In dien tusschentijd verschenen meer dan 35 nummers van het dagblad De Telegraaf. Wij hopen alsnog iets van den Heer D. Hans te mogen lezen over deze quaestie, waarmede de eer van een postman ge moeid is. British Malaya in wording. il. Na in 't bovenstaande den deel» nog onvoltooiden ontwikkelingsgang geschetst te hebben van den nieuwen, op't schiereiland Malakka in wording zijnden voorpost van Old-England, willen we thans nog eenige bijzonderheden op politiek en economisch gebied meedeelen omtrent de staten-fede ratie, die bestemd is the backbone" te vormen van 't a. s. British Malaye", maar die feitelijk ook thans reeds, ondanks 't nog voortbestaan van de Inlandsche sultanshoven en van de fictie hunner zelfstandigheid, een Britsche kolonie vormt, welke zich slechts in zooverre van de meeste andere onder scheidt, dat ze 't moederland nagenoeg geen shilling gekost heeft en van 't allereerste begin af, buiten alle gewone koloniale kin derziekten om, op bijna phenomenale wijze tot bloei gekomen is. De hoogste Britsche ambtenaar in de States" (zooals de naam van den bond in zijn gebruikelijke afkorting luidt), is de Resident-General", die verblijf houdt in de bondshoofdstad Koeala Loempoer (in den staat Selangor) en onder de onmiddellijke bevelen staat van den High Commissioner" te Singapore. Onder den resident-generaal, welk ambt op 't oogenblik bekleed wordt door Sir William Taylor, en die in zij o arbeid bijgestaan wordt door een staf van federal officiers'', is in elk der vier afzonlijke staten de leiding der bestuurszaken in handen van een resident. Deze ambtenaren, allen voortgekomen uit 't veelgeroemde Civil-Service"-korps, staan de sultans z.g. als adviseurs ter zijde in de regeering van hun land, maar regelen alles inderdaad zoo, als hun zelf of hun superieuren wenschelijk voorkomt. De staatsraad, die in elk der staten in naam de wetgevende macht bezit en gepresideerd wordt door den betrokken sultan, doet dan ook in werkelijkheid niet veel anders dan de besluiten en beslissingen van de Britsche autoriteiten sanctipnneeren en registreeren. De financiën der vier staten worden tot nog tos gescheiden gehouden, met dien verstande evenwel, dat een gewest, waar de inkomsten niet opwegen tegen de uitgaven, financieel gesteund wordt uit de overschotten in de beter voorziene schat kisten van de andere staten. Op die wijze heeft b. v. 't afgelegen en daardoor nog niet zeer tot ontwikkeling gekomen Pahang ge durende 't decennium, loopende van 1897 tot en met 1906, bij een totaal van ruim 5 millioen dollar aan inkomsten, bijna 11 millioen, dus meer dan 't dubbele, kunnen uitgeven, dank zij de zooveel gunstiger om standigheden, waarin zich voortdurend de drie andere staten mochten verheugen. Dat de federatie er geldelijk uitmuntend voor staat, beter, gelooven we, dan eenige andere staat ter wereld, blijkt genoegzaam uit den vetten spaarpot, dien ze er op nahoudt en die op 't oogenblik zeker EO millioen dollars waard is, zonder dat daar ook maar een penny schuld tegenover staat! In 1906 ver toonde 't budget van uitgaven een bedrag van nog geen 19 millioen, terwijl daar een totaal aan inkomsten van ruim 27 millioen tegenover stond; en ook de daaraan voor afgaande jaren gaven bijna steeds over schotten van verscheiden millioenen! En dat deze schitterende (i antieële resultaten niet verkregen zijn door krenterige bezui nigingen, wordt al heel spoedig ieder rei ziger duidelijk, die ook slechts korten tijd in de States" rondkijkt. Overal vallen hem de prachtige, uitmuntend onderhouden we gen op, die een lust zijn voor eiken auto bezitter en, ongerekend de smallere paden, een gezamenlijke lengte hebben van meer dan 2000 Eng. mijlen, 't Telegraaf- en tele foonnet beslaat een lengte van omstreeks 1500 mijlen. Een groote gpuvernementsspoorlijn, waarover modern ingerichte, be hoorlijk van slaapwagens en restauratie rijtuigen voorziene posttreinen loopeu, door snijdt 't heele gebied der federatie van Noord tot Zuid, zendt zijtakken uit naar de voornaamste haven plaatsen ter westkust en brengt, na de onlangs volbrachte vol tooiing van de eveneens met States"-dollars aangelegde liin door Djohore, de noordelijke settlement" Penang in directe overlandverbinding met de zuidelijke, Singapore. Brug gen verkeeren allerwegen in een uitmunten den staat; de voornaamste plaatsen verheu gen zich in 't bezit van goede waterleidingen; voor Inlandsche zoowel als Engelschescholen wordt alom zorg gedragen; ongeveer 25 behoorlijk ineerichte hospitalen, benevens tal van resthouses", overeenkomende met onze Indische pasangrahans", zijn overal verspreid. En wie de voornaamste plaatsen van den bond bezoekt, staat telkens ver baasd over de meer dan gewone royaliteit, die blijkbaar voorgezeten heeft bij de op en inrichting van tal van gouvernementsgebouwen, bij den aanleg van straten, plei nen en parken, bij den bouw van haven werken, enz. Overal waar men komt, krijgt men den indruk, dat alles als 't ware op den groei" gemaakt is. dat de bouwheeran overal vol onwrikbaar vertrouwen niet een grootsche toekomst rekening gehouden heb ben. Wie b v. in de jonge havenplaatsPortSwettenham, zoo genoemd naar den man, door wiens onwaardeerbaren arbeid de Statenbond tot stand en tot bloei gebracht is, aan wal stapt, merkt terstond aan den aanleg van de haven, aan den heelen opzet van de plaats, beide ver buiten proportie tot verkeer en bevolking van thans, dat hier de opkomst verwacht wordt van een aanzienlijke stai. Ea als de trein hem dan een dertigtal kilometers ver 't binnenland in brengt naar de bondshoofdstad KoealaLoempoer met haar meer dan 40.000 in woners, weet hij nauwelijks, wat meer te bewonderen: de vele prachtige regeeringsgebouwen of de smaakvol aangelegde park stad met haar tal van sierlijke villa's te midden van 't golvende heuvelland, 't Mid delpunt van de stad wordt gevormd door de Government Offices", een indrukwek kend gebouw in arabesk-renaissance-stijl met een frontlengte van bijna 150 m-ter en een klokketpren in 't midden van 4 meter hoogte. Hiervóór strekt zich, omgeven door hoog geboomte, een reusachtige, keurig onderhouden grasvlakte uit, waarop zich de tennis- en cricquet-velden bevinden van de sportclub, die ook voor kleurlingen toegankelijk i?, 4n tegenstelling met de Lake-club in een ander gedeelte van de stad, waar de gewone Eogelsche exclusivi teit voor 't blanke raa streng gehandhaafd blijft. Andere belangrijke gebouwen, die uitmunten door imposant voorkomen, zijn de offieiëele woning van den reaidentgeneraal, 't postkantoor, de Town-Halï' en 't museum. De public gardens" vormen een prachtig park, dat een oppervlakte van bijna 70 H.A.. beslaat en aan welks onderhoud door 't gouvernement jaarlijks verscheiden duizenden dollars ten koste gelegd worden. De geheele stad wordt electrisch verlicht en de straten worden door geregelde oliebesprenkeling voortdu rend stofvrij gehouden. Nog een andere vermeldenswaardige inrichting is de ge weldige verbrandingsoven, waarin dagelijks al 't straatvuil en afval aan de vuurvernietiging wordt prijsgegeven. Alle andere plaatsen, ook Taiping en Ipoh in Perak, moeten in zielental en uit gestrektheid voor de hoofdstad ver onder doen ; beide tellen ongeveer 1500 inwoners, maar ook hier is de opzet duidelijk merk baar op nog groote uitbreiding berekend. Vragen we ons nu af, waar die aller wegen aan den dag komende welvaart haar oorzaak in vindt, dan moet 't antwoord luiden: in den rijken en vruchtbaren bodem des lande, in 't tin, dat er in verborgen zit, en in de rubber, die er op gekweekt wordt. Tin en rubber, 't eerste vooral! zie daar de zaken, waardoor van de Malay States" geworden i?, wat ze nu zijn, e^ waardoor 't land uit zijn vroegere onbe kendheid als belangrijk producent op den voorgrond geraakt is en zich op de wereld

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl