Historisch Archief 1877-1940
No. 1760
D K AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
in de zaal van Pulchri op de Prinsen
gracht. De oud-minister Mr. J. Heems
kerk Az. was als groot vereerder der
schrijfster bij de opening ervan tegen
woordig. Het Gemeentebestuur van
's-Grarenhage heeft helaas nog geen
straat of plein naar de geestige schrijf
sters genoemd.
Het in 1884 te Ylissingen onthulde
monument ter nagedachtenis van B. W.
«n A. D. was geplaatst midden op het
Betje Wolffsplein, waaraan .de Agatha
Dekenstraat grensde en de Coosje
Buskenstraat op uit kwam. Na eenige jaren
moest het worden verplaatst van den
Badhuisweg naar de stad en werd het
daarom tijdelijk opgeborgen. Toen hebben
de cour anten berichte n er van gemaakt
?dat het niet m er werd opgericht. Maar
toen de Bierkade gedempt was en her
doopt werd in Bellamy-kade omdat daar
het huis stond waar de vroeg gestorven
dichter geboren was en waar ik in 1880
een steen in den gevel ter nagedachtenis
heb onthuld, besloot het Gemeentebestuur
?der Scheldestad op het midden van dat
plein het monument van B. W. en A. D.
weer te plaatsen, maar niet meer als
fontein; het bekken werd herschapen in
een reuzenbloemenmand. Werkelijk fraai!"
Aan bestrijding, maar ook aan waardee
ring heeft het Aagje en Betje in haar leven
niet ontbroken. Na beider dood, bleef
slechts waardeering over, die zich openbaar
het eerst uitte in een Lofrede" 14 April
1805 te Amsterdam gehouden door J.
Konijnenburg namens de Bataafsche
Maatschappij van Taal- en Dichtkunde",
«ook in tegenwoordigheid van zeer veele,
waardige vrouwen, welke tot dit feest
hare r sexe genodigd waren." Tusschen
het eerste en tweede deel der lofrede
was toepasselijke muziek van den ver
dienstelijken kunstminnaar J. Kuyper.
De waardeering voor Betje en Aagje
uitte zich ook, behalve in oprichting van
een monument te Vlissingen, in naam
geving. Beverwijk kreeg zijn Wolf- en
Dekenstraat", in volksmond
Wolledekenstraat" ; Amsterdam eene meisjesschool
genaamd naar Aagje Daken en eene
andere naar Betje Wolff; bovendien
heeft men er in een nieuw stadsgedeelte
straten naar beide schrijfsters genoemd.
J. H. RÖSSING.
fiiiiiiiiiiimutHiiiinniiiii
In Memoriam Prof. Dr. J. M. van Bemmelen.
Aan de uitnoodiging der Redactie om
nog heden eenige woorden bijschrift te
voegen bij het portret, dat ons de edele
en diepzinnige trekken van het levendig
gelaat van Dr. Jacob Maarten van Bem
melen voor oogen brengt, geef ik gaarne
gevolg om mijn diepe vereering voor den
hooggeschatten en beminden doode uit
te spreken. Wel is het gebied, waarop
van Bemmelen's grootste verdiensten lig
gen, niet mrjn vak, doch zijn invloed op
'imiiHiMiitMimmtimMHtiiimiHiinmiiiiMimiiMiiiiiMlliimiiMiimiii
ETLNSWAPPEÜJKE
PbaEocyte.
De laagst ontwikkelde d eren, die op de
wereld voorkomen zy'n de Eencellige dieren,
d. w. z. dieren, die slechts uit een microscopisch
kleine druppel bestaan van een taaivloeibare
massa: het proloplasma. In dit protoplasma
drijven verschillende onderdeelen, die by de
hier noodige bespreking weinig ter zake doen.
Het protoplasma is korrelij, behalre de
buitensta laag, die geheel transparant is. De
wijze, waarop deze wezens zich voeden is
hoogst eenvoudig, en wordt weergegeven door
g. 1. Zij bewegen zich n.l. voort door het
maken van uitloopers", d. w. z. het plasma
stioomt opeens een bepaalde richting uit
zoodat de lichaamsvorm verandert. Da rest
van het plasma stroomt er achteraan en zoo
verplaatst zich het beele dier. Is er een
voedseldeeltje in den weg gekomen dan eet
het eencellige dier dit voedsel op door een
paar uitloopers eromheen te laten stroomen,
links en rechts, die zich achter het voedsel
weer vereeuigen. Het voedsel is nu in het
lichaam opgenomen en ligt meestal in een
soort blaasje, gevuld met water. Het om
ringende plasma geeft hieraan de stoffen af,
-die het voed
sel verteren,
waarna de
opgeloste
voedseldeelen in
het plasma
overgaan en de
rest weer uit
gestoten wordt
buiten den
plasma drup
pel. Men heeft
gezocht maar
een verklaring
van deze
voedgelopname en
Rhumb'er heeft
gemeend dat
de oppervlak
tespanning een
rol erbij speelt,
n.l. de krachten
die heersenen
in het opper-
IIvlak van een
vloeistof, dag UI.
ook van het
ons wetenschappelijk leven reikt ver
buiten de engere grenzen der scheikunde,
en velen, die op ander gebied werken,
zullen met weemoed in deze dagen zich
het beeld van Van Bammelen voor den
geest brengen. Velen vereeren in hem
den man, die op hun wetenschappelijk
leven een diepgaanden invloed heeft
uitgeoefend. En onder degenen wier
schuld van dankbaarheid het hoogst te
stellen is, heb ik mijzelf te rekenen. De
Fig. 1. EENCELLIG DIEE, VOEDSEL OPNEMEND (VEHQKOOT).
I. Het dier stroomt door mttooper-vorming naar het voed
sel toe.
II. H*t voediel is bereikt, en om het voedsel heen worden
uitloopers gfmaakt, dir het insluiten.
Het voediel is opgesloten door hel samenvloeien der uit
loopers, en wordt verteerd.
plasma. Hij meent dat door plaatselijk
vloeibaarder worden van het plasma de
oppervlaktespanning daar afneemt wat ten
gevolde heeft dat het plasma daar voor
uit stroomt en een uitlooper vormt.
Neemt men nu aan dat het voedaeldeeltje
een of andere scheikundige prikkel uitoefent
op het plasma dan is het vloeibaarder worden,
met alles wat er op volgt, wel aan te nemen.
Rhumbler heeft hiervoor trouwens eenige
bewijnproeven geleverd. Opmerkely'k is daarbij
dat de gevolgtrekking voor de hand ligt
dat een eencellig dier dus niet zijn voedsel
kiezen kan, maar het op moet nemen als
het dier voedsel tegenkomt. Dit is werkelijk
zoo, want men kan in het water, waarin de
diertjes leven, karmy'n oplossen, dat als zeer
fijne korreltjes rondzweeft, en dat alleen een
kleurstof, maar geen voedsel is. De dieren
eten dan doorloopend karmyn tot zij er
volgepropt mee zijn, geen plaats meer hebben
voor beter voedsel, en sterven. Ook met
fijne kooUtofdeeltjes is deze zelfde overeting
te verkry'gen. D.t wijst er wel op, dat er
geen kwestie is van voedselkeuze, maar een
voudig van een natuurkundig verectiy'nsel,
dat een levenlooze vloeistof ook zou vertoonen.
RUumbler maakte drup sols van bepaalde
vloeistoffsn, die deze voedselopname" even
mooivertoonden als de levende eencellige dieren.
Van deze eencellige veel-eters moeten wij
overgaan op ons menschelyk bloed. Deze
vloeistof is, bezien onder microscoop, slechts
ten deele een vloeistof, daar er tallooze vaste
deeltjes in ronddryven, de zoogenaamde
bloedlichaampjes, rood van kleur of kleur
loos. Deze laat
ste, de leucocy
ten, gelyken in
bouw en eigen
schappen erg
veel op een
cellige dieren.
In flg. 2 ia een
lencocyt getee
kend, niet van
een mansch,
maar van een
kikvorsch. Dui
delijk ziet men
daar het korre
lige protoplas
ma, naar alle
zijden uitloo
pers vormend.
Men heeft daar
om de leuco
cyten wel eens
beschouwd als
zelfstandige
dieren, die in
ons lichaam le
ven,
rondkrui-Z2C
gedachte aan Van Bemmelen roept een
van af mijn vroege jeugd beginnende
reeks van herinneringen aan belangrijke,
genotrijke, aanvurende en bemoedigende,
altijd verheffende gesprekken, raad
gevingen en overleggingen, aan een
weelde van heerlijke bewijzen van harte
lijke toegenegenheid en vriendschappelijk
vertrouwen, op, die door mijn geheele
leven loopt, en die het rijkst en meest
beteekenisvol werd sedert Van Bemmelen
mij als jongere collega in dezelfde facul
teit welkom heette. Naar hetgeen ik aan
Van Bemmelen te danken heb, meen ik
te mogen afmeten welk een invloed hij
heeft uitgeoefend op zijne leerlingen in
engeren zin, de jonge scheikundigen,
die in zijne voetstappen zijn getreden.
Hij was voor zijne leerlingen al leven,
&1 vuur, al belangstelling. Daarbij lag
zijn hart voor hen open en waren hunne
zorgen zijne zorgen. Te Groningen, waar
van Bemmelen van 1864?69 de R.H.B.S.
voortreffelijk leidde, kon men reeds op
merken, dat hij nimmer rekening hield
met de kostbaarheid van zij i tijd, wan
neer hij bij een leerling liefde voor
wetenschappelijk werk kon aanwakkeren.
Te Arnhem men behoeft slechts den
naam van Lorentz te noemen was
dit niet minder duidelijk. Hij schepte
er zelfs behagen in door uitvoerige
correspondentie belangstellende leer
lingen, al waren zij nog slechts
eerstbeginnende, met de nieuwste gezichts
punten op zijn gebied en met zijne
inzichten in de physische chemie bekend
te maken.
De toewijding aan en de belangstelling
in wetenschappelijk streven, die Van
Bemmelen reeds voor zijne benoeming
te Leiden toonde, zijn ook het geheim
van het buitengewoon succes van zijn
professoraat. Zijn laboratorium is behalve
door zijn eigen onderzoekingen door het
werk van Roozeboom en Schreinemakers
beroemd geworden. In de geschiedenis
der scheikunde is het eene echoone blad
zijde, waarop geschreven staat, hoe van
Bemmelen, Bakhuis Roozeboom den weg
effende, eerst tot wetenschappelijk onder
zoek, later tot volle ontwikkeling van
zijne buitengewone talenten, hoe Van
Bemmelen gewaakt en gezorgd heeft
opdat die ontwikkeling niet belemmerd
werd en geijverd heeft voor al wat haar
kon bevorderen.
De eischen die Van Bemmelen zijne
leerlingen zich leerde stellen, stelde hij
ook zich zelf. Naast het werk van de
school van Van Bemmelen staat zijn
eigen onderzoek der colloïden als een
monument van nauwgezet en scherp
zinnig, baanbrekend onderzoek. Daarin
zien wij Van Bemmelen schitteren in zijn
volle kracht. Meer en meer is dit ernstige
werk als grondslag der colloïdchemie ge
waardeerd geworden, getuige het eer
betoon, dat aan Van Bammelen de laatste
jaren in klimmende mate laatstelijk
nog door aanbieding van het eerelid
maatschap van de Duitsche Chemische
Vereeniging ten deel viel. Kwam dit
eerbetoon ook eerst toen het verlies van
zijne innig geliefde, hoogstaande vrouw
Van Bemmelen's levenslust voor goed
omfloersd had, toch heeft het door zijn
glans bijgedragen om Van Bammelen's
levensavond te verhelderen.
pende in ona bloed zooals zij andera rond.
kruipen in 't water van sloten en
piasgenDe wijze van voedselopname is ook dezelfde
bij de leucocyten als by' de gewone eencellige
dieren. Deze leacocyten worden dikwijls in
de gelegenheid gesteld hun eetlust bot te
vieren, en aan die eetlust is ook het groote
nut te wijten dat de leucocyten voor ons
hebber. Zy vormen het verdedigend leger
van ons lichaam. Wanneer wy aange
vallen worden door ziektekiemen, die in
ons lichaam binnendringen, verdedigen de
leucocyten ons lichaam door on se aanvallers
op te eten. Onderstel dat wij een wondje
gekregen hebben, dan zullen in deze toe
vallige opening verschillende ziektekiemen
binnendringen uit de omringende lucht
waarin zij steeds voorradig zijn. Terzelfiertijd
begeven zich talrijke leucocyten, uit den
omtrek van de wond, hierheen en een ge
weldige slag begint, waarbij zeer eigenaardig
gestreden wordt. De leucocyten eten de
ziektekiemen op, verteren hen, en maken
hen zoo onschade ijk; terwijl de ziektekiemen
zich verdedigen door zich snel te vermenig
vuldigen, n.l. door zich voortdurend in tweeën
te splitsen. Gaat 't opeten gauwer dan ge
neest de wond, gaat 't splijten gauwer dan
wordt het lichaam ziek. Het opeten der
ziektekiemen gaat op dezelfde wijze als boren
beschreven is bij voedselopname door een
cellige dieren. In fig. 2 is een dergelijke leucocy t
geteekend, die een bakterie in zich opgesloten
heeft (B), die verteerd wordt; deze bakterie
ligt in een blaasje van water me' verteerende
stollen. Omdat dit opeten de (uit een
menschen- jogpunt) belangrijkste eigenschap
is van deze leucocyten, worden zij ook wel
phagocyten genoemd {ut beteekent: eetcellen},
terwyl het geheele eet-proces phagocytose ge
noemd wordt.
Hieruit volgt dat men bij de behandeling
van een wond o. a. een methode kan kiezen,
waarbij men de pbagocyten het werk laat
verrichten en er zich toe bepaalt hen te
helpen of ten minste niet te binderen. De
wond wordt zooveel mogelijk geiuiverd en
daarna verbonden om nieuwe
ziektekiemtoevoer te vermyden. Bij dit verbinden wordt
zeer dikwijls jodoform geiruikt, dat om zijn
eigenaardige geur bij iedereen beken l zal
zijn, die wel eens een wondje gehad heeft.
Dit jodoform heeft een zeer gunstige werkin»
bij verbanden en men paste het toe zonder
bepaald te weten hoe het werkte. Er zijn
echter wel theoriën O7er, en deze zijn met een
vermeerderd, die zeker recht van bestaan
heeft en door proeven gesteund wordt.
In het verslag van de Wis- en Natuur
kundige afdeeling der Koninklijke Academie
v. Wet. van 23 Jan. 1911 staat een bijdrage
van de onderzoekers Hamburger, de Hian
en Bubanovic over den invloed van jodoform
IN EKGELAND GEEN PAUPERS MEER
Instantanévan ouden van dagen, die een armhuïs verlaten omdat zy gaan leven
van hun ouderdomspensioen. Op 3L Dec. j.l. waren er in Groot-Brittaniëen
Ierland 148 877 mannen en vrouwen, die omdat zy bedeelden" waren, tot dan
toe geen pensioen hadden kunnen krijgen. De wet heeft hierin voorzien. Deze uit
breiding verhoogt de lasten van het budget met 18 millioen gulden.
De overtuiging, dat zijn door plichts
gevoel geleid leven vruchten van hooge
waarde had afgeworpen, werd er door
versterkt, en dit heeft hem ongetwijfeld
gesteund bij het dragen van zijn leed.
Een welbesteed leven is het zijne ook
in andere dan wetenschappelijke opzich
ten geweest. Met weinige regelen in
eenige korte uren het beeld daarvan te
schetsen is natuurlijk niet mogelijk. Van
Bemmelen stelde belang in alle groote
vragen en wijdde zich aan menig maat
schappelijk werk, hij wist het licht der
geschiedenis op bet streven van den
tegenwoordigen tijd te werpen en voelde
vooruit, wat de toekomst zou brengen.
Hij was een der eersten, die begrepen^
dat in de moderne maatschappij alle toe
komstige werklieden een degelijke prak
tische en theoretische schoolopleiding
voor hun vak behooren te ontvangen.
Wat hij door het mede ontwerpen, het
tot stand brengen en het tot bloei ge
raken van de materieel, intellectueel en
vooral moreel zoo hoogst nuttige school
opleiding van werklieden gedaan heeft,
is op zich zelf het vervullen van eene
levenstaak. Zoo, en nog op menige andere
wijze, is het werken van Van Bemmelen
aan velen ook buiten de wetenschap ten
zegen geworden.
Het is een diep weemoedige gedachte,
dat wij niet meer tot dezen strijder
voor al wat vooruitgang is kunnen gaan
om steun, tot dezen geleerden denker en
onderzoeker om voorlichting, tot dezen
op phagocytose. Zij merken op dat er by
jodoform geen sprake kan zijn van een
antiseptische werking (vernieling der
ziektekiemer) zooals bljjkt uit kweekproeven van
ziektekiemen. Zij dachten nu aan de moge
lijkheid dat jodoform niet de ziektekiemen
zelf vernietigt, maar het werk der phagocyten
verlicht. De proeven werden als volgt ge
nomen : jodoformpoeder werd met een 0.9 pCt.
oplossing van keukenzout geschud, waardoor
een verzadigde jodoformoplossing ontstond.
Verder werden leucocyten uit paardebloed
zorgvuldig levend gehouden in een
keukenzoutoplossing (0.9 pCt.). Naast elkaar werden
gezet 1. leucocyten, waarbij jodoformoplossing
gevoegd was en 2 leucocyten zonder jodoform.
Na anderhalf uur wachten kregen beide leu
cocyten afdeelingen eten in den vorm van
koolstofdeeltjes. Microscopisch werd uitge
maakt hoeveel procent van de beide groepen
in een bepaalden tijd koolstof opgegeten
hadden.
Het bleek dat steeds de jodoform-leucocyten
(om hen zoo kortweg te noemen) yveriger
gegeten hadden, in zeer sterke mate. Dus
blijkbaar bevordert de jodoform de phagocytose.
Na eenigen tijd bleken echter beide
leucocyten-groepen evenver te zy'n in 't eten, dus
de jodoform heeft alleen een versnellende
invloed, maar dat is toch al van groot be
lang by' wonden. Bewaart men leucocyten
bij lage kamertemperatuur dan verdwijnt
hun eetlust, maar deze keert door
jodofurmtoevoeging weer terug, met onverminderde
kracht. Nagaande hoeveel jodoform noodig
is om de phagocytose te vergemakkelijken,
bleek uit de proeven dat een oplossing van
l gram jodoform op 5000 L. water nog werk
zaam is. Uit deze proeven mag afgeleid
worden, dat by het gebruik van jodoform
by wonden, de strijd tusschen phagocyten
en ziektekiemen gemakkelijk gemaakt wordt
voor eerstgenoemde, evenals bij enkele
menechen de eetlust opgewekt wordt door
een bittertje.
De onderzoekers geven van dit verschijnsel
de volgende verklaring: de phagocyt ia
omgeven door een dun laagje, dat uit een
vettige stof bestaat. Wordt dit laagje vloei
baarder dan vermindert de
oppervlaktespanning waardoor de uitlooper vorming
bevorderd wordt, die voor het eten onmis
baar is. Nu is jodoform in vetachtige stoffen
oplosbaar dus het ligt voor de hand te ver
moeden dat de jodoform in het vetlaapje
oplost en dit daardoor bewegelijker maakt.
Is dit juist dan moeten andere stoffen, die
ook in vet oplossen, eveneens de phagocytose
versnellen. Dit bleet werkelijk zoo te zijn;
chloroform, benzol, kampfer, e. a. hadden bij
de proeven hetzelfde effect. Alleen bleek,
zooals vooruit verwacht werd, chloroform in
sterke oplossing het plasma te verlammen;
fijnen geest om uitwisseling van ge
dachten, tot dezen trouwen vriend om
de heerlijke weldaad* te genieten van in
het diepst eener edele ziel te mogen zien.
H. KAMERLING!! ONNES.
16 Maart 1911.
E B K A T U M.
Op den 7en regel ongeveer, van onderaf, in
my'n artikel van verleden week over
Japansche Houtsneden en Openbare Knnstverz.,
beging de zetter een fout waarvoor ik zelf
door een minder gelukkige woordvorming
mede aansprakelijk ben. Er staat... marde
Ryksverz. van prenten en teekeningen in
Amst. met haar aeïever beheer"; ik had
geschreven actieve" (beter ware actief"
geweest) beheer.
W. S.
Chariyari,
Ds. van Noort zette uiteen (zonder hier
mede iets onaangenaams van de godsdienstige
vryheid te willen zeggen Red. Char.) hoe
de Nederlanden de werkelijke vryheid, de
godsdienstige vryheid en de nationale onaf
hankelijkheid aan Willem van Oranje te
danken hebben." (Hbl)
*
Een wapperend ministerie is alty'd een
aanmoedigend voorbeeld voor een vlag. De
stad levert onder het mooie zonlicht," schrijft
de N. R. Ct., een feestelijken aanblik op door
de vlaggen, die van vele particuliere ge
bouwen wapperen, daarin vooraf gegaan door
de ministerie u en openbare gebouwen."
in sterk verdunde oplossing echter werkte
chloroform niet meer verlammend op het
plasma en nu kwam de op wek kende werking
aan den dag, die het chloroform heeft door
het losser maken der cel-gr en slaag.
Hieraan knoopen de onderzoekers nog een
opmerking vast over het feit dat enkele
narcotica, zooals o. a. alcohol, in kleine hoe
veelheden eerst opwekkend werken, maar in
groote hoeveelheden verlammend. De verkla
ring hiervan kan dan zy'n dat eerst de alcohol
de cel-grenslaag vloeibaarder maakt, waar
door exciteerende werking optreedt, terwyl
daarna de alcohol in het plasma dringt, dat
daardoor verlamd wordt.
Fig. 2. LKUCOCYT (VAN EEN KIKVORSCH),
DIE EEN UAKTERIE OPf.EGETEN HEEFT (sterk
vergroot).
P is het korrelige platma, dat overal uit
loopers ( ) maakt, waardoor even te voren de
bakterie (B) omstroomd i«. De bakterie ligt in
de vlotistof, die voor de vertering zorgt.
P. VAN OLST.