Historisch Archief 1877-1940
V 1761
DE AMSTEKDAMMER
. 1911
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Onder redöLCti
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
IMJc. HL IE3. L. "W l HISSHsTGK
Uitgever»: VAK HOLKEMA & WARENDOKF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Inch'ëper jaar, bij vooruitbetaling mail 10.
Afunderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/«
Zondag 26 Maart
Adyertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames oer regel
?0.25
. 0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: De
PaperaBerjj bjj de Bgkgpoe'spaarbank, door Q.
S. Het wordt steeds duidelijker.
Krceiek. De eiameas in vreemde talen, door
Nsnczyciel. FEUILLETON: Philantropisch
Drama, II, door mevr. Minea Verater-Bosch
Beitï. KUNST EN LETTEREN : Muziek
in da Hoofdstad, door Matthjjs Vermeulen.
Ter inleiding van De Opstandelingen" van
Henr. Koland Holst, door dr. J. W. Walen.
BERICHTEN. INGEZONDEN.
VEOUWENEÜBRIEK: G. A Hagemann's
Kollegincn, door S. M. Maronier.
Zomer-Kampen. ALLERLEI, door Allegra. UIT
DE MATUUR, door E. Heimans. Willem
Maria in de Larensche Kunsthandel," met
af b., door W. Steenhoff. Af b. van den
Watersnood in 1861. De Gordel van
Hippolyta" DJJ Het Tooneel," door dr. P.
H. van Meerkerken Jr. Holland-Amerika,
door A. P. Piins. Afb. van de Pest in
Mmndachourye Rome, I, door Plassc aaert.
Ben uitmuntende gedac ite, door van den
B*khont. Charivari. ETNANOIEELE
EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door v.
d. M. en v. d. 8. Wedergeboorte, door
P. SCHETSJE. Herderlijke Beeld
spraak, door M. Brieven van Oom
Jodocns. SCHAAKSPEL.
DAMEUBKIEK. ADVERTENTIES.
De Paperassertj bg de
Rgkspostspaarbank.
't Zal ongetwijfeld geen tegenspraak
ontmoeten dat onder het beheer van
Armand Sassen de Rijkspostspaarbank
een tijdperk van grooten bloei heefc door
gemaakt. Met veel d jorzicht wist hij deze
instelling zegenrijk te doen zijn voor velen
en wortel te doen schieten in het volks
leven. Daarbij was Sassen (wel tot schade
van zijn ondergeschikten) een zuinig be
heerder. Toch was zijn boekhouderij niet
in orde. Mr. R. J. H. Patijn vestigde in
1907 in de Tweede Kamer daarop de
aandacht van den Minister, waarvan het
gevolg was dat een studiereis door twee
ambtenaren der Bank werd gemaakt
door Europa, ten einde ma te gaan, welke
middelen men bij de zuster-instellingen
aanwendde om met zekerheid te kunnen
zeggen wat de gezamenlijke inleggers
van deze instellingen te vorderen hebben;
derhalve welke controle-middelen worden
toegepast op de kapitaalvorming. Des te
meer reden van bestaan kreeg deze reis,
toen in 1908 onregelmatigheden werden
ontdekt in het spaarbankbeheer van ver
scheidene brievengaarders hier te lande,
waardoor de zucht bij de directie ont
stond om het platteland van vreemde
«metten te zuiveren, door het instellen
van een onderzoek naar de administratie
van alle brievengaarders. Aan Sassen
verdriette deze loop der zaken ten zeerste
en bij den Raad van Toezicht drong het
besef door dat dit college voor nog wat
meer had te zorgen dan alleen voor de be
legging van het geld. De overtuiging ves
tigde zich dat bij den directeur niet meer
voldoende energie aanwezig was om de
hoognoodige verbeteringen in zijne admi
nistratie te brengen, zoodat op zijn ont
slag-aanvrage werd aangedrongen. Han
gende leze periode ontsliep Sassen, ge
schokt naar lichaam en geest.
Aan den nieuwen directeur werd der
halve de taak op de schouders gelegd
de reorganisatie van de administratie der
Bank ter hand te nemen. Te meer bleek
dit noodzakelijk toen aan het licht kwam
dat eaa lid der directie gedurende een
reeks van jaren zich had schuldig ge
maakt aan vele malversaties. Dat was
de druppel die de kelk deed overvloeien
en die maakte dat men met kracht zon
op middelen om dergelijke handelingen
in de toekomst te voorkomen. Onder dien
drang der omstandigheden werden door
de directie proeven genomen met ver
schillende stelsels van administratie,
waaruit ten slotte een keus werd ge
daan van het systeem, hetwelk zich
het meest aan de bestaande toestanden
aanpaste. Dit stelsel evenwel, hoe
practisoh ook uitgedacht, streeft het doel
V09rbij. Het omvat toch niet alleen een
controle op de vermeerdering en de ver
mindering die het kapitaal onder
gaat, door hetgeen ingelegd of terugbe
taald wordt, maar het sluit tevens in
zich een controle op de verschul
digde rente, gemeenlijk bestaande
uit zeer kleine bedragen, maar waardoor
aan de administratie der Bank een uit
breiding gegeven werd, die geen rekening
hield met de getalsterkte van het per
soneel noch met de beschikbare ruimte
in het directiegebpuw, ongeacht nog de
groote moeilijkheid om de ambtenaren
met de nieuwe wijze van werken ver
trouwd te maken. Toch werd dit stelsel
geaccepteerd en de Raad van Toezicht
delegeerde zijn lid, Mr. G. H. M.
Dalprat uit Rotterdam, om toezicht te houden
dat een spoedige invoaring tot stand zou
komen. Trots de raadgevingen van den
directeur, die slechts op zeer beperkte
schaal met het nieuwe stelsel een aan
vang wenschte te maken om in de
gelegenheid te zijn de voorbereidende maat
regelen te nemen, die aan de invoering
noodwendig moesten voorafgaan, en geen
rekening houdende met de massa te ver
werken stof, wist Mr. Del prat zijn wil
wet te doen zijn en verlangde hij dat al
aanstonds een groot gedeelte van het land,
omvattende circa een vierde deel van
het inleggersaantal, op de nieuwe wijze
zou worden bewerkt. Een ieder schudde
het hoofd en de voorspelling scheen niet
te gewaagd dat dit stoute stuk op een
teleurstelling zou kunnen uitdraaien. Het
moest leiden tot een sorteeren, rangeeren,
combineeren, depouilleeren van gegevens
en getallen, dat zoo gecompliceerd werd
dat men met angst en vreeze de invoering
tegemoet zag. Met l Januari 1911 werd
de groote sprong in het duister gedaan, en
sedert zucht men aan de directie'onder de be
werking van twee parallel loopende
administraties, die elk oogenblik bij vele
en velerlei zaken in elkander ingrijpen.
Al aanstonds bleek dat de werkkrachten
te kort schoten om aan de ontstane ver
meerdering van arbeid het hoofd te kun
nen bieden, zoodat de verlengde dienst
tijd, die in iedere maand Januari met
het oog op de rentebijschrijving wordt
ingevoerd, ook de volgende maanden
moest blijven gehandhaafd, en, niettegen
staande het in dienst nemen van vele
nieuwe ambtenaren, in de eerstvolgende
maanden niet tot den normalen werktijd
zal kunnen worden teruggebracht. De
kosten aan verbouwing in het gebouw
en daarbuiten, aan tel machines, aan
mobilair, aan drukwerk, aan materieel,
aan electrische lichtinstallaties en aan
personeel, die thans reeds gemaakt zijn
en binnenkort nog gemaakt zullen wor
den, beloopen zulk een aanzienlijk be
drag, dat zij het budget van de spaar
bank buitengewoon gaan bezwaren en
dat ze, bij verdere opdrijving, moeten
leiden tot het verdwijnen van de over
winst, die de instelling jaarlijks maakt,
waardoor ten haren behoeve een beroep
op de schatkist vin den Staat niet achter
wege zal kunnen blijven. Maakten de ont
dekte onregelmatigheden inderdaad
noodig, dat deze uitgebreide controle-maat
regelen werden genomen die bij een
matige berekening wellicht tienmaal
meer kosten dan de gemiddelde
jaarlijksche schade bedraagt, welke de spaar
bank gedurende haar dertig-jarig bestaan
heeft geleden ? Wij kunnen niet ontken
nen een betere koopmanschap bij den
Minister van "Waterstaat verwacht te
hebben.
Het noodwendig gevolg van een en
ander zal, naar onze meening, moeten
wezen, dat de werkkring van de
llijkspostspaarbank zal moeten ingekrompen
worden ten bate van hare particuliere
zuster-instellingen en dat deze zoo nut
tige Rijksinstelling zich er toe zal moeten
gaan bepalen slechts daar op te treden,
waar het particulier initiatief te kort
schiet. In dien geest achten wij de indie
ning van een wetsvoorstel, omschrijvende
de werkwijze der Spaar-en Leenbanken,
met de Rijkspostspaarbank als aanvulling,
niet onwaarschijnlijk. Maar ook goed ?
Wij gunnen den heer Del prat de
smullerij aan deze administratieve biefstuk,
gelijk hij zijne hervorming wel heeft
willen betitelen, maar wij hopen van
harte dat de Minister bijtijds zal weten
in te grijpen, opdat de Rijkspostspaar
bank er zich geen indigestie aan ete.
Q. N.
Het wordt steeds duidelijker.
Verleden Zondag vroegen wij hier ter
plaatse waarom de Haagsche correspon
dent van De Telegraaf een 35 tal num
mers van zijn krant (want de tijdsruimte
van een drietal weken) liet passeeren en
nog steeds niet zijne bewering introk,
volgens welke onze medewerker X. in
zijne artikels vaneen Vrij z.Dem. Kamer
lid gewag gemaakt had, die moest blij
ken een vergissing" te zijn. Drie weken
lang dagelijks nasporend of er nu einde
lijk iets komt, kan het gebeuren, dat
men ten slotte een entrefilet over het
hoofd ziet... Aldus geschiedde ons : en
wij betreuren dit. Twee dagen vóór wij
onze aanmaning" opatelden was de
gehuld alrede gekweten. De correspon
dent had geschreven:
Men weet, dat wij eenigen tijd geleden
met het weekblad De Amsterdammer"
hebben gepolemiseerd in verband met
de geheime post-circulaire en met het
anonieme artikel, in dat blad verschenen,
waarin medegedeeld werd, dat een vrij
zinnig-democratisch Kamerlid door het
hoofdbestuur van posterijen en tele
grafie inzake de overplaatsing van een
ambtenaar opzettelijk zou zijn misleid.
WJJ hebben, toen het bewijs, waarom
wij vroegen, niet geleverd werd, ge
vraagd, of er bij den schrijver soms een
vergissing in het spel was, want dat wij
redenen hadden om aan te nemen, dat
in bedoelde zaak geen vrijzinnig-demo
cratisch Kamerlid was opgetreden.
Thans echter heeft de schrijver van het
artikel in De Groene" ons den naam
medegedeeld van een Kamerlid, tot de
vrijzinnig democratische partij
behoorend, als degene die, in het door hem
bedoelde geval, zou zijn misleid". Het
bewijs der misleiding echter, zoo deelde
de auteur der Groene"-artikelen ons
mede, kon hij ons niet leveren, want,
zoo schreef hu: Ik zou dit slechts door
het hooren van meerdere getuigen
kunnen doen," en daartoe kan hij voor
alsnog niet overgaan. Het valt ons dus
moeilijk, de materieele beschuldiging
toe te geven, maar gaarne deelen we
in het openbaar het bovenstaande mede.
De schrijver in de Groene" en w
hadden hetzelfde geval op het oog, en
het blijkt nu inderdaad, dat daarin een
vrijzinnig-democratisch Kamerlid is op
getreden. "Wij moeten over deze zaak
nog informaties inwinnen bij iemand,
die eenige weken uitstedig is geweest
en komen er dus wellicht spoedig nog
nader op terug. Het bovenstaande
hebben we echter niet langer in de pen
willen houden.
Voorlpopig slechts een kort woord in
afwachting van de komst der afwezige
persoon. Aan een opklaring van de gan
se h e zaak door middel van de pers
hebben wij geen oogenblik gedacht noch
zelfs kunnen denken, en tot iedere ge
dachte erain gaf ons blad den beer Hans
dan ook nimmer eenige aanleiding. Hij
moet het daarom niet doen voorkomen
of hij thans slechts ten halve wordt
ingelicht. Hij werd ten opzichte van
de nige vraag, die hij stelde en kon
stellen, geheel ingelicht. On ze medewerker
X. heeft voldoende getoond door op een
justitieel onderzoek aan te dringen (waar
mede hij zijn heele toskomst op het spel
zette), dat hij op geen losse gronden zijne
reeks van beschuldigingen
had gevestigd. De mannen nu, die buiten
enbehalre het Vrijz. De m. Kamerlid van
deze misleidingszaak iets afweten, zouden
zeker allén voor den rechter en onder
eede tot spreken te krijgen zijn.
Nu wenschen wij den Haagschen cor
respondent van De Telegraaf echter zijn
vroegere woorden onder oogen te bren
gen. Op 22 Febr. j.l. schreef hij:
Dat wij onze redenen" hadden voor
de geuite onderstelling, is natuurlijk
volkomen waar. Het zou onzerzijds
wel schromelijk lichtvaardig zijn ge
weest, om een dergelijk vermoeden
eenvoudig uit de lucht te grijpen. Wij
gaan echter verder en durven zeggen
volkomen afdoende redenen 1)
voor de juistheid der veronderstelling
te bezitten. Afdoend in onze oogen
althans. Afdoend, om ons te doen
gelooven, dat in het geval, door X.
bedoeld, een vrijzinnig democratisch
Kamerlid aiet is opgetreden.
En verder:
Wij herhalen: in onze oogen zijn die
redenen volkomen afdoende. Hiermee
is natuurlijk de mogelijkheid niet abso
luut uitgesloten, dat de beschuldiging
toch geheel waar is. Maar in dit ge
val zouden wij op bijzonder krasse
wijze onjuist zijn ingelicht en dat
weigeren wij te gelooven.
Welnu, denkende aan dit op bijzonder
krasse wijze onjuist zijn ingelicht",
zeggen wij, en wij vreezen geen démenti:
IQ Het Volk zijn achtereenvolgens een
tweetal personen aangewezen als de
inlichters van den Haagsche -. correspondent
van De Telegraaf, waarna bleek, dat die
personen niet die inlichtingen hadden
gegeven.
De heer Hans erkent intusschen, dat
hij te bevoegder plaatse" zijn weten
schap opdeed.
Daar het duidelijk is, dat een journalist
van een om het zacht uit te druk
ken veel-verspreid dagblad, niet met de
mindeie goden zich tevreden stelt als
er praatgrage groote goden te bereiken
zijn, zal de heer Hans het ons niet euvel
duiden, dat wij hier openlijk den naam
noemen van den heer Pop als zijn
eanigmogelijken i nuchter. Nu verwachten wij
geen ontkenning, maar niemand hoeft hier
1) Deze en verdere spatieeringen zijn van
den correspondent van De Telegraaf.
evenmin iets te bevestigen. Dat wij met
den heer H. hetzelfde weten is ons vol
doende. Wij schrijven nl. dit alles enkel
hierom: De heer Hans wenscht klaarheid,
zegt hij. Het is ons", aldus schreef
hjj op 22 Februari, in deze zaak
niet te doen om de een of andere partij
te beschermen. Wij gevoelen daarvoor
niet de minste roeping." Hij wenscht
dus allén de waarheid te die
nen. Welnu, ieder die weet te onder
scheiden wat een journalist is, die de
waarheid uit roeping dient, van een jour
nalist, waarvoor waarheid" en roeping"
nu ja.... woorden zijn, heeftop dit oogen
blik op den Haagschea correspondent
van De Telegraaf den blik gevestigd.
Voor ieder wordt het nu toch duidelijk
aan welke zijde waarheid en waarheids
liefde is : bij de heeren van de Parkstraat
of hier....
Wij verwachten van een eerlijk jour
nalist dat hij thans wél partijkiest"....
KRONIEK
KERKELIJKE BEMOEIZUCHT.
Na heel wat gehaspel zou eindelijk in
den Delftschen Baad de belangrijke quaestie
in behandeling komen of het lid Yan Dijk
tot den Burgemeester een vraag mocht
richten. Groot debat hierover. De Burge
meester wenscht de vraag (waarom hij de
opvoering van Heyennans' Allerzielen"
verboden heeft) niet alleen niet te beant
woorden, maar zelfs niet te hooren !...
Ziehier het slot van een verslag, dat wij
vinden in de N. Ct.:
De voorzitter herhaalt, dat de vraag
geen enkel practisch gevolg kan heb
ben. In den Baad kan hij geen
mededeelingen doen. Willen de heeren eens
thuis bij hem komen praten, dan gaarne.
Ten slotte verleent de Eaad het ver
lof met 11 tegen 9 stemmen. (Links
tegen rechts.)
De heer Van Dijk, zijn vraag toe
lichtende, gelooft, dat het overheids
gezag is verplaatst van het raadhuis
naar de pastorie van den Deken van
Delft en naar het gebouw van den
K. K. Volksbond.
Waar gaat het heen, als de burge
meester dezen weg opgaat. Morgen
kunnen dan de roomschen een verga
dering van De Dageraad doen verbieden.
De heer Van Aggelen wijst erop, dat
de burgemeester een vertooning van
Lucifer zal moeten verbieden, als hem
daartoe het verzoek bereikt van ortho
doxe dominee's. Immers: in 1654 wisten
dezen de vertooning van Lucifer te doen
staken en de huidige dominee's zijn
nog niets beter dan die uit de 17e eeuw.
Maar wat zouden dan de roomschen
wel zeggen, die thans omdat Vondel
roomsch werd, de vertooning van
Lucifer zoo warm aanbevelen.
De heer Verhoeft' (r.-k.) verliet onder
woorden van protest de vergadering.
De heer Murk brengt den burgemee
ster hulde, omdat in Allerzielen" de
pastoor omlaag wordt gehaald.
De heer Van Dijk vraagt of de heer
Murk Allerzielen* kent?
De heer Murk erkent, dat hu het
stuk niet kent; hij weet een en ander
van hooren zeggen.
De heer Van Dijk stelt ten slotte een
motie voor, om af keuring «it te spreken
over de houding van den burgemeester.
Zij wordt verworpen met 16 tegen 3
stemmen. Voor stemden de heeren Van
Dijk, Van Aggelen en Nelemans.
De vrijzinnige meerderheid in den Baad
heefc dus den Burgervader nog maar de
hand boven het (edel)achtbaar hoofd gehou
den. Deze heele geschiedenis is weer eens
droef-potsierlijk van uit zijn verband han
gende bemoeizucht. Uit zijn verband han
gend : want er is immers niet het minste
systeem of zelfs eenige regelmaat in die
bemoeizucht te onderkennen. De opmerking
over den Lucifer" werd volkomen goed
geplaatst. Het gesol met de vrijheden van
volwassen burgers door stedelijke potentaten
wordt in ons meer en meer
verclericaliseerend land met den dag erger en dwazer.
De examens in vreemde talen.
Naar aanleiding van de nu pas weder
geëindigde examens, in het bijzonder van
de zoogenaamde B-examens ia de Duitsche
taal, is het goed, eens in het openbaar te
wijzen op een euvel, dat uit den
halfslachtigen toestand onzer huidige
onderwijsregeling voortvloeit, en voor een zekere
groep van candidaten noodlottig schijnt te
worden
Sedert 1879 bestaan, naar men weet, voor
elk der moderne talen tweeërlei akten m. o.:
een diploma A, dat bevoegdheid verleent
voor alle h. b. sch. behalve de 5-jarige, en
een diploma B, dat de facultas docendi
toekent ook voor de 5-j. h.b. sch. en de
gymnasia. Met de vraag, hoe de aanstaande
leeraren i. d. moderne talen hun kennis en
geschiktheid zouden verwerven, schijnt de
wetgever zich niet te hebben beziggehouden.
Het waren, niet uitsluitend, maar wel over
wegend, onderwijzers der 1. sch., die zich
voor deze examens kwamen aanmelden.
Terwijl het nu eenerzijds meer en meer
usance wordt, voor alle vaste betrekkingen
bij het m. o. de B bevoegdheid te eisenen,
is anderzijds een duidelijk streven merk
baar, de B studie naar de universiteit te
verleggen; m. a. w. de akte A verliest steeds
meer aan reëele waarde, terwijl de akte B
voor met-studenten schier onbereikbaar
wordt. Het bekende rapport der
ineenachakelingicommissie opent voor de hierbij
betrokkenen een beter perspectief; want wel
worden daar de 5 j. h. b. s. en het gymna
sium tot een toekomstig lyceum vereenigd,
van welks docenten een academische vorming
zal worden geeischt, maar aan den anderen
kant worden de deuren der nieuw gepro
jecteerde middelbare school wijd opengezet
voor met-academisch ge vormden, bijv. voor
hoofdakte-bezitters met akte m. o. De com
missie heeft hier blijk gegeven van een
juist inzicht, in de behoeften van het onder
wijs niet alleen, maar ook in de belangen
van vele jonge en begaafde onderwijzers.
Evenwel: dat rapport is nog slechts toe
komstmuziek; en hoe men ook over de
huidige regeling moge denken, het ware
billijk, dat de tegenwoordige B
examencommissie's niet op de verwezenlijking van die
denkbeelden vooruitliepen; niet een groep van
cand daten als zoodanig afwezen, die een be
langrijk deel van hun leven aan deze studie
hebben opgeofferd, en zich er persoonlijk
zware lasten voor hebben opgelegd; niet
(indirect) een aantal goede docenten aan
net ra.p. onthielden, die nu ondanks hun
wettelijke bevoegdheid hoogstens een tijde
lijke aanstelling ontvangen, daar goedkoope
hand en spandiensten verrichten en overi
gens het lager vakonderwijs van hun meer
dere, duur verworven kennis, vrijwel om
niet laten profiteeren (u. 1. o. en m. u. 1. o,
herh.sch., taalcurs. en derg., waarvoor
immers de akte l.o. bevoegdheid verleent,
welke akte op haar beurt nu van haar
waarde sterk heefc ingeboet!) Men bedenke
bij dit alles, dat onderwijzers, anders dan
de studeerenden aan de universiteiten, al
hun taaistudie zelf bekostigen, dat de
gemeenschap eenvoudig hun ouderlingen
bestaansstrijd exploiteert!
Het euvel is hiermede voldoende aange
duid. Nu spreekt het vanzelf, dat het
feitelijke der bovenbedoelde uitsluiting
moeilijk aan te toonen is; evenzeer, dat
men den commisrie's nog geen opzettelijke
partijdigheid behoeft te verwijten. Er zijn
echter teekenen, die een zekere vooringe
nomenheid doen vermoeden, althans bij de
commissie, die de Duitsche examens afneemt.
Vooreerst zij opgemerkt, dat ook deze
commissie, hoewel ieder jaar opnieuw be
noemd, irtteraard weinig mutatie ondergaat
en feitelijk een permanente genoemd kan
worden. Daar het examenprogramma niet
zeer scherp geformuleerd is, heeft de com
missie volop gelegenheid, het examen geheel
naar haar eigen opvatting te regelen. Welke
denkbeelden de leden der commissie daar
omtrent koesteren, is sinds lang geen ge
heim meer. Men leze bijv. de waardeerende
woorden, voor een paar jaren tot den voor
zitter der commissie gericht in de inaugurale
rede van een hoogleeraar, die nu zelf om
streeks 30 jaren bijna onafgebroken lid
dier commissie was: ... ik wil niet nalaten,
er eens in het openbaar op te wijzen, hoe
veel het Duitsche taalonderwijs hier te lande
te danken heeft aan Uwe onvermoeide werk
zaamheid als Voorzitter der Hoogduitsche
examencommissie, en wat Gij als Hoogleeraar
voor de wetenschappelijke studie der moderne
talen en letteren ten onzent hebt gedaan.
Met Uw betreurden ambtgenoot en vriend
hebt Gij gedurende een kwart-eeuw vol
hardend gestreden voor het go d recht der
nieuwere philologie : wanneer deze weten
schap eerlang, naar wij hopen, aan onze
universiteiten de haar toekomende plaats
naast hare oudere zusters zal innemen,
wanneer aan hare beoefenaars als zoodanig
de toegang zal openstaan tot de academische
graden, dan zal dit voor een groot deel Uw
beider verdienste zijn...."
Nu behoeven wij hier deze denkbeelden
noch te verdedigen, noch te bestrijden; het
ligt echter voor de hand, dat zij, hoe eer
biedwaardig ook op zich zelf, in de be
staande omstandigheden invloed zijn gaan
oefenen op de inrichting van het B-examen,
op de beoordeeling van de candidaten. En
dat is hier het cardinale punt. Toevallig
bezitten we nog een Antrittsrede" van een
derde commissielid, in 1901 in druk ver
schenen; enkele zinsneden daaruit mogen
bewijzen, hoe gegrond die veronderstelling
is: ...?Die moderne Philologie ist der
klassischen als gleichverpflichtet und
gleichberechtigt an die Seite zu stellen. Die mo
dernen Soracben sollen auszer ihrem
praktischen Zweek auch Teil an der
Jugendbildung nehmen. Deshalb mussen die Lehrer
einen entaprechenden Bildungsgang
durchgemacht haben. Die Examenkommissionen
suchen diesen Lehrerstand aitfdasnotwmdige
Niveau zu heben, indem sie das veraltete
Gesetz in wissenschaftli her Richtung inter
pretieren. DER ELEMENTARLEHRERSTAND, AUS
DEM SICH UXSRE MODERNSl'RACHLICHEN LEHRER.
ZU.MEISI EEKRUTIEREN, KANN DEN ASFOR
DERUNGEN DIESER KoMMISSIONEN THEORETISCH
BERHAUPT NICHT MEHR, UND REALITER NUR
HECHT SCHWEK OEXÜOEX. Die moierne Phi
lologie musz ihre Werksiütte an der
Univtrsüt aufschlaijen diirftn ..."
Hieraan behoeven we niets toe te voegen.
Dat ook uiterlijk de band met het hooger
onderwijs nauwer aangehaald werd spreekt
bijna vanzelf, en zoo zagen we den zetel