De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 26 maart pagina 1

26 maart 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

V 1761 DE AMSTEKDAMMER . 1911 WEEKBLAD VOOE NEDERLAND Onder redöLCti Dit nummer bevat een bijvoegsel. IMJc. HL IE3. L. "W l HISSHsTGK Uitgever»: VAK HOLKEMA & WARENDOKF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Inch'ëper jaar, bij vooruitbetaling mail 10. Afunderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/« Zondag 26 Maart Adyertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames oer regel ?0.25 . 0.30 ,0.40 INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: De PaperaBerjj bjj de Bgkgpoe'spaarbank, door Q. S. Het wordt steeds duidelijker. Krceiek. De eiameas in vreemde talen, door Nsnczyciel. FEUILLETON: Philantropisch Drama, II, door mevr. Minea Verater-Bosch Beitï. KUNST EN LETTEREN : Muziek in da Hoofdstad, door Matthjjs Vermeulen. Ter inleiding van De Opstandelingen" van Henr. Koland Holst, door dr. J. W. Walen. BERICHTEN. INGEZONDEN. VEOUWENEÜBRIEK: G. A Hagemann's Kollegincn, door S. M. Maronier. Zomer-Kampen. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE MATUUR, door E. Heimans. Willem Maria in de Larensche Kunsthandel," met af b., door W. Steenhoff. Af b. van den Watersnood in 1861. De Gordel van Hippolyta" DJJ Het Tooneel," door dr. P. H. van Meerkerken Jr. Holland-Amerika, door A. P. Piins. Afb. van de Pest in Mmndachourye Rome, I, door Plassc aaert. Ben uitmuntende gedac ite, door van den B*khont. Charivari. ETNANOIEELE EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. 8. Wedergeboorte, door P. SCHETSJE. Herderlijke Beeld spraak, door M. Brieven van Oom Jodocns. SCHAAKSPEL. DAMEUBKIEK. ADVERTENTIES. De Paperassertj bg de Rgkspostspaarbank. 't Zal ongetwijfeld geen tegenspraak ontmoeten dat onder het beheer van Armand Sassen de Rijkspostspaarbank een tijdperk van grooten bloei heefc door gemaakt. Met veel d jorzicht wist hij deze instelling zegenrijk te doen zijn voor velen en wortel te doen schieten in het volks leven. Daarbij was Sassen (wel tot schade van zijn ondergeschikten) een zuinig be heerder. Toch was zijn boekhouderij niet in orde. Mr. R. J. H. Patijn vestigde in 1907 in de Tweede Kamer daarop de aandacht van den Minister, waarvan het gevolg was dat een studiereis door twee ambtenaren der Bank werd gemaakt door Europa, ten einde ma te gaan, welke middelen men bij de zuster-instellingen aanwendde om met zekerheid te kunnen zeggen wat de gezamenlijke inleggers van deze instellingen te vorderen hebben; derhalve welke controle-middelen worden toegepast op de kapitaalvorming. Des te meer reden van bestaan kreeg deze reis, toen in 1908 onregelmatigheden werden ontdekt in het spaarbankbeheer van ver scheidene brievengaarders hier te lande, waardoor de zucht bij de directie ont stond om het platteland van vreemde «metten te zuiveren, door het instellen van een onderzoek naar de administratie van alle brievengaarders. Aan Sassen verdriette deze loop der zaken ten zeerste en bij den Raad van Toezicht drong het besef door dat dit college voor nog wat meer had te zorgen dan alleen voor de be legging van het geld. De overtuiging ves tigde zich dat bij den directeur niet meer voldoende energie aanwezig was om de hoognoodige verbeteringen in zijne admi nistratie te brengen, zoodat op zijn ont slag-aanvrage werd aangedrongen. Han gende leze periode ontsliep Sassen, ge schokt naar lichaam en geest. Aan den nieuwen directeur werd der halve de taak op de schouders gelegd de reorganisatie van de administratie der Bank ter hand te nemen. Te meer bleek dit noodzakelijk toen aan het licht kwam dat eaa lid der directie gedurende een reeks van jaren zich had schuldig ge maakt aan vele malversaties. Dat was de druppel die de kelk deed overvloeien en die maakte dat men met kracht zon op middelen om dergelijke handelingen in de toekomst te voorkomen. Onder dien drang der omstandigheden werden door de directie proeven genomen met ver schillende stelsels van administratie, waaruit ten slotte een keus werd ge daan van het systeem, hetwelk zich het meest aan de bestaande toestanden aanpaste. Dit stelsel evenwel, hoe practisoh ook uitgedacht, streeft het doel V09rbij. Het omvat toch niet alleen een controle op de vermeerdering en de ver mindering die het kapitaal onder gaat, door hetgeen ingelegd of terugbe taald wordt, maar het sluit tevens in zich een controle op de verschul digde rente, gemeenlijk bestaande uit zeer kleine bedragen, maar waardoor aan de administratie der Bank een uit breiding gegeven werd, die geen rekening hield met de getalsterkte van het per soneel noch met de beschikbare ruimte in het directiegebpuw, ongeacht nog de groote moeilijkheid om de ambtenaren met de nieuwe wijze van werken ver trouwd te maken. Toch werd dit stelsel geaccepteerd en de Raad van Toezicht delegeerde zijn lid, Mr. G. H. M. Dalprat uit Rotterdam, om toezicht te houden dat een spoedige invoaring tot stand zou komen. Trots de raadgevingen van den directeur, die slechts op zeer beperkte schaal met het nieuwe stelsel een aan vang wenschte te maken om in de gelegenheid te zijn de voorbereidende maat regelen te nemen, die aan de invoering noodwendig moesten voorafgaan, en geen rekening houdende met de massa te ver werken stof, wist Mr. Del prat zijn wil wet te doen zijn en verlangde hij dat al aanstonds een groot gedeelte van het land, omvattende circa een vierde deel van het inleggersaantal, op de nieuwe wijze zou worden bewerkt. Een ieder schudde het hoofd en de voorspelling scheen niet te gewaagd dat dit stoute stuk op een teleurstelling zou kunnen uitdraaien. Het moest leiden tot een sorteeren, rangeeren, combineeren, depouilleeren van gegevens en getallen, dat zoo gecompliceerd werd dat men met angst en vreeze de invoering tegemoet zag. Met l Januari 1911 werd de groote sprong in het duister gedaan, en sedert zucht men aan de directie'onder de be werking van twee parallel loopende administraties, die elk oogenblik bij vele en velerlei zaken in elkander ingrijpen. Al aanstonds bleek dat de werkkrachten te kort schoten om aan de ontstane ver meerdering van arbeid het hoofd te kun nen bieden, zoodat de verlengde dienst tijd, die in iedere maand Januari met het oog op de rentebijschrijving wordt ingevoerd, ook de volgende maanden moest blijven gehandhaafd, en, niettegen staande het in dienst nemen van vele nieuwe ambtenaren, in de eerstvolgende maanden niet tot den normalen werktijd zal kunnen worden teruggebracht. De kosten aan verbouwing in het gebouw en daarbuiten, aan tel machines, aan mobilair, aan drukwerk, aan materieel, aan electrische lichtinstallaties en aan personeel, die thans reeds gemaakt zijn en binnenkort nog gemaakt zullen wor den, beloopen zulk een aanzienlijk be drag, dat zij het budget van de spaar bank buitengewoon gaan bezwaren en dat ze, bij verdere opdrijving, moeten leiden tot het verdwijnen van de over winst, die de instelling jaarlijks maakt, waardoor ten haren behoeve een beroep op de schatkist vin den Staat niet achter wege zal kunnen blijven. Maakten de ont dekte onregelmatigheden inderdaad noodig, dat deze uitgebreide controle-maat regelen werden genomen die bij een matige berekening wellicht tienmaal meer kosten dan de gemiddelde jaarlijksche schade bedraagt, welke de spaar bank gedurende haar dertig-jarig bestaan heeft geleden ? Wij kunnen niet ontken nen een betere koopmanschap bij den Minister van "Waterstaat verwacht te hebben. Het noodwendig gevolg van een en ander zal, naar onze meening, moeten wezen, dat de werkkring van de llijkspostspaarbank zal moeten ingekrompen worden ten bate van hare particuliere zuster-instellingen en dat deze zoo nut tige Rijksinstelling zich er toe zal moeten gaan bepalen slechts daar op te treden, waar het particulier initiatief te kort schiet. In dien geest achten wij de indie ning van een wetsvoorstel, omschrijvende de werkwijze der Spaar-en Leenbanken, met de Rijkspostspaarbank als aanvulling, niet onwaarschijnlijk. Maar ook goed ? Wij gunnen den heer Del prat de smullerij aan deze administratieve biefstuk, gelijk hij zijne hervorming wel heeft willen betitelen, maar wij hopen van harte dat de Minister bijtijds zal weten in te grijpen, opdat de Rijkspostspaar bank er zich geen indigestie aan ete. Q. N. Het wordt steeds duidelijker. Verleden Zondag vroegen wij hier ter plaatse waarom de Haagsche correspon dent van De Telegraaf een 35 tal num mers van zijn krant (want de tijdsruimte van een drietal weken) liet passeeren en nog steeds niet zijne bewering introk, volgens welke onze medewerker X. in zijne artikels vaneen Vrij z.Dem. Kamer lid gewag gemaakt had, die moest blij ken een vergissing" te zijn. Drie weken lang dagelijks nasporend of er nu einde lijk iets komt, kan het gebeuren, dat men ten slotte een entrefilet over het hoofd ziet... Aldus geschiedde ons : en wij betreuren dit. Twee dagen vóór wij onze aanmaning" opatelden was de gehuld alrede gekweten. De correspon dent had geschreven: Men weet, dat wij eenigen tijd geleden met het weekblad De Amsterdammer" hebben gepolemiseerd in verband met de geheime post-circulaire en met het anonieme artikel, in dat blad verschenen, waarin medegedeeld werd, dat een vrij zinnig-democratisch Kamerlid door het hoofdbestuur van posterijen en tele grafie inzake de overplaatsing van een ambtenaar opzettelijk zou zijn misleid. WJJ hebben, toen het bewijs, waarom wij vroegen, niet geleverd werd, ge vraagd, of er bij den schrijver soms een vergissing in het spel was, want dat wij redenen hadden om aan te nemen, dat in bedoelde zaak geen vrijzinnig-demo cratisch Kamerlid was opgetreden. Thans echter heeft de schrijver van het artikel in De Groene" ons den naam medegedeeld van een Kamerlid, tot de vrijzinnig democratische partij behoorend, als degene die, in het door hem bedoelde geval, zou zijn misleid". Het bewijs der misleiding echter, zoo deelde de auteur der Groene"-artikelen ons mede, kon hij ons niet leveren, want, zoo schreef hu: Ik zou dit slechts door het hooren van meerdere getuigen kunnen doen," en daartoe kan hij voor alsnog niet overgaan. Het valt ons dus moeilijk, de materieele beschuldiging toe te geven, maar gaarne deelen we in het openbaar het bovenstaande mede. De schrijver in de Groene" en w hadden hetzelfde geval op het oog, en het blijkt nu inderdaad, dat daarin een vrijzinnig-democratisch Kamerlid is op getreden. "Wij moeten over deze zaak nog informaties inwinnen bij iemand, die eenige weken uitstedig is geweest en komen er dus wellicht spoedig nog nader op terug. Het bovenstaande hebben we echter niet langer in de pen willen houden. Voorlpopig slechts een kort woord in afwachting van de komst der afwezige persoon. Aan een opklaring van de gan se h e zaak door middel van de pers hebben wij geen oogenblik gedacht noch zelfs kunnen denken, en tot iedere ge dachte erain gaf ons blad den beer Hans dan ook nimmer eenige aanleiding. Hij moet het daarom niet doen voorkomen of hij thans slechts ten halve wordt ingelicht. Hij werd ten opzichte van de nige vraag, die hij stelde en kon stellen, geheel ingelicht. On ze medewerker X. heeft voldoende getoond door op een justitieel onderzoek aan te dringen (waar mede hij zijn heele toskomst op het spel zette), dat hij op geen losse gronden zijne reeks van beschuldigingen had gevestigd. De mannen nu, die buiten enbehalre het Vrijz. De m. Kamerlid van deze misleidingszaak iets afweten, zouden zeker allén voor den rechter en onder eede tot spreken te krijgen zijn. Nu wenschen wij den Haagschen cor respondent van De Telegraaf echter zijn vroegere woorden onder oogen te bren gen. Op 22 Febr. j.l. schreef hij: Dat wij onze redenen" hadden voor de geuite onderstelling, is natuurlijk volkomen waar. Het zou onzerzijds wel schromelijk lichtvaardig zijn ge weest, om een dergelijk vermoeden eenvoudig uit de lucht te grijpen. Wij gaan echter verder en durven zeggen volkomen afdoende redenen 1) voor de juistheid der veronderstelling te bezitten. Afdoend in onze oogen althans. Afdoend, om ons te doen gelooven, dat in het geval, door X. bedoeld, een vrijzinnig democratisch Kamerlid aiet is opgetreden. En verder: Wij herhalen: in onze oogen zijn die redenen volkomen afdoende. Hiermee is natuurlijk de mogelijkheid niet abso luut uitgesloten, dat de beschuldiging toch geheel waar is. Maar in dit ge val zouden wij op bijzonder krasse wijze onjuist zijn ingelicht en dat weigeren wij te gelooven. Welnu, denkende aan dit op bijzonder krasse wijze onjuist zijn ingelicht", zeggen wij, en wij vreezen geen démenti: IQ Het Volk zijn achtereenvolgens een tweetal personen aangewezen als de inlichters van den Haagsche -. correspondent van De Telegraaf, waarna bleek, dat die personen niet die inlichtingen hadden gegeven. De heer Hans erkent intusschen, dat hij te bevoegder plaatse" zijn weten schap opdeed. Daar het duidelijk is, dat een journalist van een om het zacht uit te druk ken veel-verspreid dagblad, niet met de mindeie goden zich tevreden stelt als er praatgrage groote goden te bereiken zijn, zal de heer Hans het ons niet euvel duiden, dat wij hier openlijk den naam noemen van den heer Pop als zijn eanigmogelijken i nuchter. Nu verwachten wij geen ontkenning, maar niemand hoeft hier 1) Deze en verdere spatieeringen zijn van den correspondent van De Telegraaf. evenmin iets te bevestigen. Dat wij met den heer H. hetzelfde weten is ons vol doende. Wij schrijven nl. dit alles enkel hierom: De heer Hans wenscht klaarheid, zegt hij. Het is ons", aldus schreef hjj op 22 Februari, in deze zaak niet te doen om de een of andere partij te beschermen. Wij gevoelen daarvoor niet de minste roeping." Hij wenscht dus allén de waarheid te die nen. Welnu, ieder die weet te onder scheiden wat een journalist is, die de waarheid uit roeping dient, van een jour nalist, waarvoor waarheid" en roeping" nu ja.... woorden zijn, heeftop dit oogen blik op den Haagschea correspondent van De Telegraaf den blik gevestigd. Voor ieder wordt het nu toch duidelijk aan welke zijde waarheid en waarheids liefde is : bij de heeren van de Parkstraat of hier.... Wij verwachten van een eerlijk jour nalist dat hij thans wél partijkiest".... KRONIEK KERKELIJKE BEMOEIZUCHT. Na heel wat gehaspel zou eindelijk in den Delftschen Baad de belangrijke quaestie in behandeling komen of het lid Yan Dijk tot den Burgemeester een vraag mocht richten. Groot debat hierover. De Burge meester wenscht de vraag (waarom hij de opvoering van Heyennans' Allerzielen" verboden heeft) niet alleen niet te beant woorden, maar zelfs niet te hooren !... Ziehier het slot van een verslag, dat wij vinden in de N. Ct.: De voorzitter herhaalt, dat de vraag geen enkel practisch gevolg kan heb ben. In den Baad kan hij geen mededeelingen doen. Willen de heeren eens thuis bij hem komen praten, dan gaarne. Ten slotte verleent de Eaad het ver lof met 11 tegen 9 stemmen. (Links tegen rechts.) De heer Van Dijk, zijn vraag toe lichtende, gelooft, dat het overheids gezag is verplaatst van het raadhuis naar de pastorie van den Deken van Delft en naar het gebouw van den K. K. Volksbond. Waar gaat het heen, als de burge meester dezen weg opgaat. Morgen kunnen dan de roomschen een verga dering van De Dageraad doen verbieden. De heer Van Aggelen wijst erop, dat de burgemeester een vertooning van Lucifer zal moeten verbieden, als hem daartoe het verzoek bereikt van ortho doxe dominee's. Immers: in 1654 wisten dezen de vertooning van Lucifer te doen staken en de huidige dominee's zijn nog niets beter dan die uit de 17e eeuw. Maar wat zouden dan de roomschen wel zeggen, die thans omdat Vondel roomsch werd, de vertooning van Lucifer zoo warm aanbevelen. De heer Verhoeft' (r.-k.) verliet onder woorden van protest de vergadering. De heer Murk brengt den burgemee ster hulde, omdat in Allerzielen" de pastoor omlaag wordt gehaald. De heer Van Dijk vraagt of de heer Murk Allerzielen* kent? De heer Murk erkent, dat hu het stuk niet kent; hij weet een en ander van hooren zeggen. De heer Van Dijk stelt ten slotte een motie voor, om af keuring «it te spreken over de houding van den burgemeester. Zij wordt verworpen met 16 tegen 3 stemmen. Voor stemden de heeren Van Dijk, Van Aggelen en Nelemans. De vrijzinnige meerderheid in den Baad heefc dus den Burgervader nog maar de hand boven het (edel)achtbaar hoofd gehou den. Deze heele geschiedenis is weer eens droef-potsierlijk van uit zijn verband han gende bemoeizucht. Uit zijn verband han gend : want er is immers niet het minste systeem of zelfs eenige regelmaat in die bemoeizucht te onderkennen. De opmerking over den Lucifer" werd volkomen goed geplaatst. Het gesol met de vrijheden van volwassen burgers door stedelijke potentaten wordt in ons meer en meer verclericaliseerend land met den dag erger en dwazer. De examens in vreemde talen. Naar aanleiding van de nu pas weder geëindigde examens, in het bijzonder van de zoogenaamde B-examens ia de Duitsche taal, is het goed, eens in het openbaar te wijzen op een euvel, dat uit den halfslachtigen toestand onzer huidige onderwijsregeling voortvloeit, en voor een zekere groep van candidaten noodlottig schijnt te worden Sedert 1879 bestaan, naar men weet, voor elk der moderne talen tweeërlei akten m. o.: een diploma A, dat bevoegdheid verleent voor alle h. b. sch. behalve de 5-jarige, en een diploma B, dat de facultas docendi toekent ook voor de 5-j. h.b. sch. en de gymnasia. Met de vraag, hoe de aanstaande leeraren i. d. moderne talen hun kennis en geschiktheid zouden verwerven, schijnt de wetgever zich niet te hebben beziggehouden. Het waren, niet uitsluitend, maar wel over wegend, onderwijzers der 1. sch., die zich voor deze examens kwamen aanmelden. Terwijl het nu eenerzijds meer en meer usance wordt, voor alle vaste betrekkingen bij het m. o. de B bevoegdheid te eisenen, is anderzijds een duidelijk streven merk baar, de B studie naar de universiteit te verleggen; m. a. w. de akte A verliest steeds meer aan reëele waarde, terwijl de akte B voor met-studenten schier onbereikbaar wordt. Het bekende rapport der ineenachakelingicommissie opent voor de hierbij betrokkenen een beter perspectief; want wel worden daar de 5 j. h. b. s. en het gymna sium tot een toekomstig lyceum vereenigd, van welks docenten een academische vorming zal worden geeischt, maar aan den anderen kant worden de deuren der nieuw gepro jecteerde middelbare school wijd opengezet voor met-academisch ge vormden, bijv. voor hoofdakte-bezitters met akte m. o. De com missie heeft hier blijk gegeven van een juist inzicht, in de behoeften van het onder wijs niet alleen, maar ook in de belangen van vele jonge en begaafde onderwijzers. Evenwel: dat rapport is nog slechts toe komstmuziek; en hoe men ook over de huidige regeling moge denken, het ware billijk, dat de tegenwoordige B examencommissie's niet op de verwezenlijking van die denkbeelden vooruitliepen; niet een groep van cand daten als zoodanig afwezen, die een be langrijk deel van hun leven aan deze studie hebben opgeofferd, en zich er persoonlijk zware lasten voor hebben opgelegd; niet (indirect) een aantal goede docenten aan net ra.p. onthielden, die nu ondanks hun wettelijke bevoegdheid hoogstens een tijde lijke aanstelling ontvangen, daar goedkoope hand en spandiensten verrichten en overi gens het lager vakonderwijs van hun meer dere, duur verworven kennis, vrijwel om niet laten profiteeren (u. 1. o. en m. u. 1. o, herh.sch., taalcurs. en derg., waarvoor immers de akte l.o. bevoegdheid verleent, welke akte op haar beurt nu van haar waarde sterk heefc ingeboet!) Men bedenke bij dit alles, dat onderwijzers, anders dan de studeerenden aan de universiteiten, al hun taaistudie zelf bekostigen, dat de gemeenschap eenvoudig hun ouderlingen bestaansstrijd exploiteert! Het euvel is hiermede voldoende aange duid. Nu spreekt het vanzelf, dat het feitelijke der bovenbedoelde uitsluiting moeilijk aan te toonen is; evenzeer, dat men den commisrie's nog geen opzettelijke partijdigheid behoeft te verwijten. Er zijn echter teekenen, die een zekere vooringe nomenheid doen vermoeden, althans bij de commissie, die de Duitsche examens afneemt. Vooreerst zij opgemerkt, dat ook deze commissie, hoewel ieder jaar opnieuw be noemd, irtteraard weinig mutatie ondergaat en feitelijk een permanente genoemd kan worden. Daar het examenprogramma niet zeer scherp geformuleerd is, heeft de com missie volop gelegenheid, het examen geheel naar haar eigen opvatting te regelen. Welke denkbeelden de leden der commissie daar omtrent koesteren, is sinds lang geen ge heim meer. Men leze bijv. de waardeerende woorden, voor een paar jaren tot den voor zitter der commissie gericht in de inaugurale rede van een hoogleeraar, die nu zelf om streeks 30 jaren bijna onafgebroken lid dier commissie was: ... ik wil niet nalaten, er eens in het openbaar op te wijzen, hoe veel het Duitsche taalonderwijs hier te lande te danken heeft aan Uwe onvermoeide werk zaamheid als Voorzitter der Hoogduitsche examencommissie, en wat Gij als Hoogleeraar voor de wetenschappelijke studie der moderne talen en letteren ten onzent hebt gedaan. Met Uw betreurden ambtgenoot en vriend hebt Gij gedurende een kwart-eeuw vol hardend gestreden voor het go d recht der nieuwere philologie : wanneer deze weten schap eerlang, naar wij hopen, aan onze universiteiten de haar toekomende plaats naast hare oudere zusters zal innemen, wanneer aan hare beoefenaars als zoodanig de toegang zal openstaan tot de academische graden, dan zal dit voor een groot deel Uw beider verdienste zijn...." Nu behoeven wij hier deze denkbeelden noch te verdedigen, noch te bestrijden; het ligt echter voor de hand, dat zij, hoe eer biedwaardig ook op zich zelf, in de be staande omstandigheden invloed zijn gaan oefenen op de inrichting van het B-examen, op de beoordeeling van de candidaten. En dat is hier het cardinale punt. Toevallig bezitten we nog een Antrittsrede" van een derde commissielid, in 1901 in druk ver schenen; enkele zinsneden daaruit mogen bewijzen, hoe gegrond die veronderstelling is: ...?Die moderne Philologie ist der klassischen als gleichverpflichtet und gleichberechtigt an die Seite zu stellen. Die mo dernen Soracben sollen auszer ihrem praktischen Zweek auch Teil an der Jugendbildung nehmen. Deshalb mussen die Lehrer einen entaprechenden Bildungsgang durchgemacht haben. Die Examenkommissionen suchen diesen Lehrerstand aitfdasnotwmdige Niveau zu heben, indem sie das veraltete Gesetz in wissenschaftli her Richtung inter pretieren. DER ELEMENTARLEHRERSTAND, AUS DEM SICH UXSRE MODERNSl'RACHLICHEN LEHRER. ZU.MEISI EEKRUTIEREN, KANN DEN ASFOR DERUNGEN DIESER KoMMISSIONEN THEORETISCH BERHAUPT NICHT MEHR, UND REALITER NUR HECHT SCHWEK OEXÜOEX. Die moierne Phi lologie musz ihre Werksiütte an der Univtrsüt aufschlaijen diirftn ..." Hieraan behoeven we niets toe te voegen. Dat ook uiterlijk de band met het hooger onderwijs nauwer aangehaald werd spreekt bijna vanzelf, en zoo zagen we den zetel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl