Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V'O O-R NEDERLAND.
No. 1761
ganggperiode slechts van tijdelijken aard zijn,
dan wél of het staatebeheer «p te ruimen
voet k ingericht, zal de tijd moeten learen.
In elk «e »»1 «eMjnt het peweneel der
Italiaamche staatsspoorwegen nogal veeleiachend
te zijn.
24/3 '11. V. D. 8.
IIUIHIIIIIIIIlllllllMlllllflllHIllll
Wedergeboorte.
M. de E.
De christelijke theologie puteenharer
krachtigste elementen voor de werkelijk
heid van de religie, de eenheid der
menschheid met God, en de waarheid
van den christelijken godsdienst uit het
ware of vermeende feit der wedergeboorte.
Er zijn van die uitverkoren vaten, die
leeggeloopen, ja ranzig en stinkende
geworden, plots volraken van het koste
lijkst dru:vensap uit den wijngaard des
Heeren. Menschen, die hunne kerkelijke
plichten verwaarloosden, die den smat
van lauwheid droegen, ja vrijdenkers en
erger zie eenklaps gaat het lichten
in hunne zielen, zij heffen zich op ex
terrenis desideriis, en rijzen klapwiekend
ad ooeleetes oontemplationes. Ba inen
moet dit niet opvatten als de bevlieging
van een dag, die 's morgens haar
gonzenden loop begint, en 's avonds in den
schemer geruischloos sterft; neen, «r zij n
gevallen te over, dat dusdanige verlich
ting hare zegeningen dor lange jaren
heen uitbloeien deed. Men kan zich
over die bekeeringen niet genoeg ver
heugen ; niets is- meer in staat dan deze
om den twijfelaar het geloof terug te
geven aan een aardach bestier door
hemelsche machten. In den zondigsten
Kberaal,den spotzuchtigsten societeitsman,
den vrrjziniiigsten pseudo-Katholiek, den
modernsten dominee, den academisch
meest besmetten medicus, den universitair
gesproken meest onschuldigen half- en
heel-ongeloovige schuilt een vonk van
die hemelsche genade, die op het voor
bestemde tijdstip het gansche wezen in
de vlammen zet van geloof, hoop en
vertrouwen.
Men kan zich afvragen: wanneer, of
wanneer het lichtst. Is de openbaring
der wedergeboorte aan wetten of regels
gebonden P En waarom ook niet ? Men
heeft wel een verband ontdekt tusschen
de toedeelingen van het heilig Sacrament
des huwelijks en de fluctuaties der
graanprijzen, wel tussehen den tragischen
zelfmoord en het simpelnatuurkundig
feit der menigvuldigheid van de
zonnevlekken. Waarom niet ook tusschen de
Christelijke wedergeboorte en-eene .reeks
van -ervaringsfeiten!
Het lust ons, hier eene hypothese op
te werpen ter verklaring van het in ons
land zoo sterk toenemen van het aantal
wedergeboorte?. Want dit laatste treft
ieder onbevooroordeeld toeschouwer. Ge
durende de laatste dertig jaren ziet men
met tusschenpoozen-?telkens de vlam
men des geloofs door breede volkskripgen
heenspelen. ?
' De Raadsheer, die Gods woord ver
waarloosde en Gods priester miskende,
wordt van den gloed bevangen en spoedt
zich met lofwaardigen ijver weer ten
biechtstoel en naar het H. Avondmaal.
De advocaat, tot dusverre weinig
geestdriftig-geloovige, die in de late
«vonduren van het soosgesprek zoo moedig
op de neepjesmutskecs, de begijntjes, de
falievouw rs schimpte, wordt een
boanergos, die christelijke vergaderingen belegt
en getuigt van 's Heeren woord in staat,
samenleving en gezin.
De dokter, natuurwetenschappelijk ver
heven boven theologische vooroordeelèn
hoewel vooral binnenkamers om aan zijn
patiënten geen aanstoot te geven eaat
nu aanbinden met de geestelijken ; eiken
morgen ziet men hem op de vroegmis,
bij nacht nog, vooraa* op de eerste rij
der schaarsche, maar juist daardoor in
het oog vallende geloovigen, zijn aan
dacht wenden naar den H. Dienst.
De ministerie-ambtenaar, te beginnen
nset den klerk, vervolgens de gestudeerde
adjunct-commies, ja de refendaris,laten na
irieven van oom Jodocus
Baarde Neef!
Sedert ik hem zoo geholpen heb in de
moeilijkheden over den Marine-dominee,
komt Johannes Canonicus mij nog al eens
opzoeken, wanneer tenminste de
zeemachtbeslommeringen hem in de buurt brengen.
Heeft hij dan een namiddaguurtje over,
dan gaat hij zoo tegen het theeuurtje bij
mij voor anker. Vroeger, zoo heeft hij
mij wel verteld dan moest het een
sterke kerel zijn die hem van de soostafel
weghaalde: mets boven een borrel! Maar
zelfs in meer Jntiemen vriendenkring
overal is immers de Heer tegenwoordig!
in een dartelen, Yoltairiaansehen toon
te spreken over de schrift, de kerk en
den dominee; bij sommigen grijpen niet
zelden opmerkelijke bekeeringen plaats,
waarlijk verrassend voor wie hen vooraf
gekend hadden maar daarom toch niet
minder glorieus en verdienstelijk.
Verder de onderwijzer, de leeraar,
de burgemeester, de ambtenaar van den
veiligheids- den gezondheids- den reini
gingsdienst, de politieagent, inspecteur,
commissaris, de Inspecteur van Land
macht, Zeemacht, Spoorwegen, Onderwijs,
Goddank geen enkele kategorie van
staats- of gemeenteambtenaren is gelukkig
uitgesloten van het Heil.
Wij zouden geheele lijsten van namen
kunnen publiceeren, enkel van hen, in
wie gedurende de laatste drie jaren het
"Woord is levend geworden; doch waar
toe P wij zouden slechts de bescheidenheid
dezer eenvoudige zielen kwetsen.
Wij meeneu opgemerkt te hebben, dat
bij de hoogste ambten, waar geen pro
motie meer uit mogelijk is, zooals die
van den Hoogen Raad, het leerambt der
Universiteit zulke bekeeringen minder
veelvuldig voorkomen, vooral bij
kinderlooze ambtenaren. De reden hiervan ligt
voor ons in het duister.
Wat eindelijk de periodiciteit betreft
der wedergeboorten: wie zal niet toe
stemmen, dat daartoe opmerkelijker wijze
vooral zijn gesteld : de tijdstippen, waarop
aan ons land het geluk is beschoren
geworden onder Christelijk regiment te
komen staan. De bovenaardsche beweeg
redenen hiertoe zijn niet moeilijk in te
zien : 1. hoe opwekkend is niet het voor
beeld van 's landsbestuurders ? 2. hoeveel
te meer kans is er niet, dat er eene een
heid kome tusschen den uitwendigen
levensloop en het innerlijk geloof? 3.
hoeveel te zegenrijker wordt niet voor
het volk de aardsohe openbaring van
Gods bestier, welke de overheid is,
wanneer er harmonie zij tusachen de
gezindheid der dienaren en het van
Gode ingegeven beleid der heerschende
mach'en P 4. Welk een kracht gaat er
niet uit van het geloof, wanneer de
geloovige, ja de nieuw-bekeerde voor
de oogen der heidensche, liberale massa,
reeds op aarde de belooningen, eere
ambten enz. ontvangt, waarop zijn ver
hoogde gezindheid hem een recht geeft.
Ps. 31:20. enz. enz.
Wij moeten summair zijn ; hebben wij
eene k leine bijdrage kunnen geven tot het
beter begrip van het goddelijk verband,
van de liefelijke snoeren, die gelegd zijn
tusschen het wonderlijke hart der
menschen en Gods historische beslissin
gen, dan is ons doel vooreerst bereikt.
Later hopen we wellicht te toonen, hoe
de wonderen, waarin wij ten huldigen
dage leven, van onverwachte en tref
fende bekeering, hiermede niet zijn uit
geput. Weten we niet, hoe zelfs liberalen,
geïntimideerd door de triomfen van Gods
kerken en hare overwinningen in partibus
infidelium, eene godsvrucht toonen gaan,
die pleit voor hun betere inzichten ?
H ETS J ES
SnokeE-Statie.
(uit Prille Jeugd)
van
Georg Giünenwald Kzn.
't Was een helderzonnige zomerdae, en
moe van 't spelen, zeurden we bij elkaar om,
gekropen op de bruggebank.
D'én hing tegen de leuning, het hoofd
achterover, en droomde zich wég hoog boven
in de blauwe lucht. De ander zat bedelen
met een vies stokje atreepen te griffen in
't stof van den weg. En d'overige twee, een
slakkenhuifje tueschen de groezelise
zweetdat was de zwarte tijd"; EU had hij
liever thee; vél suiker en melk. en als
hij die bij mij kon halen, en zoo boven
dien een ernstig gesprek voeren, iüplaats
van de lichtveerdige cantine-praat van
voorheen, dan verheugde zijn hart zich
mér dan hij kon uitdrukken En ik
moet zeggen, die bezoeken bevallen rnij
ook wel. De man heeft 200 iet j eenvoudig
oprechts, zoo iets ongsrkunstelds en dat
echt sympathieke van den in heiligen
ijver ontstoken bekeerling bovendien. Ik
zelf, die ook den eenen avond als paganist
ben to bed gegaan en den volgenden
morgen na een in weifelingen
doorstreden nacht! als Ciiristen ontwaakte,
ik voel mij, onweerstaanbaar haast, tot
hem aangetrokken. En zoo bespreken wij
dikwijls de belangen, die ons beiden ter
harte gaan. Dan kan hij soms zoo zijn
hart geheel bij mij uitstorten, klagende
over al de miskenning, die hem ten deel
valt. Men trekt mijn eerlijk zeemans
woord in twijfel.'' zoo zucht hij dan, en
dan komen uit zijn binnenzak nummers
van den Notenkraker, en Uilenspiegel, van
de N. lïdtterdamnter, het Volk en het
Vaderland en waarlijk ook al prenten uit
jouw Weekblad, U-iijn beste, alles wordt
mij voordele<d, om te oordeelen en mij
met hem boos te maken over al die grie
vende paganistische spotternij met zijn be
keering. Ik krije dan medelijden met hem,
want daar kan bij in het geheel niet tegen.
Heusch men moest hem wat sparen: hij
gaat daaronder zoo gebukt. Het eenige
middel heb ik hem eens gezegd, om aan
dien twijfel voor goed een einde te maken,
vingertjes, drensden het drenntje van slakje,
s'akje, kom nit je huis".
Onderwijl wierp ik mijn bloempjes in 't
water, die dadelijk na 't plukken in mijn
beste handje veiflensd waren: madelieven
en boterbloemen en roode klaver, die zoo
lekker ruikt.
't Was zoel en stil, en de groote zon
brandde fel boven onze hoofdjes, en hield
alles strak in zijn geweldig licht: de straat
en da huizen bleek van hitte en daarachter
de alles afsluitende m a t roode muur der kerk.
Geen schepsel was er te zien in de ganache
dorpskom, die daar beneden ons lag,
ingemuurd tnsschen huizen en kerk als n lange
oven van steen, waar de lucht gestoofd werd
boven geele stiaa klinkertjes en tusschen
roode gevelsteentjes. De rechtgeachoren
lindeboom voor de smidse stond reeds ge
schroeid en zijn stoffige blaren hingen slap.
Mijn bloempjes rustten op 't roerlooze
water; ik hief mijn oogen op en keek voor
me uit.
't Was er vanaf de hooge brug zoo'n mooi
gezicbt.
Daar strekte zich het wijde, wijde veld,
waardoor de bochtig? grindweg buitenwaarts
voerde.
De mieden lagen nog ongemaaid: groote
vakken van geel en van rood en van bruin,
maar bijeengehouden onder nvervige tint
van stofng grijp. En daartnsschen, heller van
kleur, de lichtgroene greiden, waarin
zwartbonte koeien geknield lagen of droomerig
stonden, gelaten verdragend de stille hitte
der zon.
Boven d'oneindige verien trilde de lucht,
en haar heveling hief verre daken en boom
gaarden omhoog als wapp'rende wimpels van
groen en rood boven zilveren meeren.
Daarvan droomde ik, gebogen tusschen de
leuning der brug, vooruitatarend ver over
't water.
Toen kwam het verschrikk'lijke, dat ik
nooit heb vergeten.
Onverwacht en geheel uit zichzelf, begon
de torenklok te bommen. De stovende wereld
in haar geheimzinnige stilte stoorde zich er
niet aan, maar bleef roerloos.
Dat was angstwekkend; want zoo maar
op óns toch gaf de toren donder van geluid.
Regelmatige golven van zwaar metaal,
maar dre werden gevolgd door rog zwaardere
en toen werd het daar boven het dorp
plots een klokkengebom, dat neerviel Uit
den hoogen toren als een stortbui van
donderende, zware, donkere geluiden, die
klonken als sombere zang uit diepe
metaalkeelen; zóó bonsden en bamden daarboven
door de kloks<aten van den hoogen toren de
galmende klokken.
En allea bleef stil; de zon stoofde de
bleeke steenen van de dorpse om beneden
ons, en geen schaduw verscheen daar van
ccnig mensen die van uit de gevelrijen kwam
kijken.
Maar ik stond daar, kleine jongen op de
hooge brug. verbaasd te blikken taar boven:
naar den toren, die maar al, plechtig en
somber, bleef bammen, en het onverklaarbre
bearjgste mij: hoe de buurt leeg bleef en
niemand verwonderd kwam aanbaasten uit
de blaakrende huizen.
Toen wen 1de ik het hoofd, den anderen
kant uit, over het water naar de bocht
van den grintweg. Ontzetting beving müen
deed mij verstijfd staan. Want daar kwam,
tusschen de mieden en greiden, volgend
het Bschbleeke lint van den weg, een
optocht, zóó aller-afgrüselijkst, : oó
beangstigend-griezelin, dat mijn starende oogen
als vaatgezogen werden van schrik, en ik
moest kijker), zonder mij te kunnen verroeren,
zonder te kunnen gillen, ik moest kijken
naar die ppookachtige statie, die kwam
aausluipen d< or de B'ille* h tte, geheimzinnig
getrokken door 't spookachtig-on ver tlaarbre
galmen der klok die ze noodde.
Ik moèat kijken, en kon niet verroeren
mij, noch gillen, en ik zag, star van ont
zetting, hoe die epokenstoet calerkwam.
largzaam, schuifelend voet voor voet,
een geluidlooze rij fan zwarte gedaanten.
En voor hen ftn reed een wonderlijke vragen:
zwart, met een zwarte koeteier en een zwart
paard, alles van wonderlijke gedaante.
Ik meest kijken, en keek... totdat de
spoken verdwenen waren achter de huizenrij,
welke een deel van den grintweg ombocht.
Maar toen bedacht ik, met klimmenden
angst, dat straks zy weer te voorschijn zouden
komen, en dan... hier vlak bijl, en
zou wezen om eenvoudig-, met echte
zeemansrondborstigbeid de geschiedenis
van je bekeering te vertellen. En het
verhaal dat ik toen hoorde, zoo treffend
gelijkende op de oude geschiedenis van
Paulu-i, en die van Augustinus, heeft
mijn hart eens voor al voor hem ver
overd. Het was in den laten avond ge
beurd. De ministers van het kabinet-de
Meester waren voor het laatst samen
geweest en hadden besloten af te treden.
In gedrukte stemming was ook hij
huiswaarts gewandeld. Het Plein over,
de Pooten door, de Heerengracht langs en
toen het braede Bezuidenhout op. Daar lag
dan die heele stad met al haar schoons
achter hem, met haar liefelijke dreven en
ach! met haar regeeringsgebouwen,
met zijn eigen departementsgeboaw ook,
waar op de tafel in zijn eigen kamer de
ministersportefeuillo eenzaam was blijven
liggen, terwijl op haar slechts het portret
van Bestevaer Michiel Adriaenszoon
(copie naar Bol) neerblikte. Dat alles had
hij vaarwel gezegd, zou hij nooit weder
zien, tenzij er een wonder gebeurde.
En waarlijk, toen hij op het Juliana van
Stolbergplein gekomen was dicht bij
zijn woning toen gelimrdt' liet wonder l
D;i;ir, waar nu de Julianavaas zich ver
heft, daar verscheen opeens het beeld van
Basteva r: in levende lijve was het de
copie naar Bol. en in zijn eene
vooruit(jcttokw Itand hield hij de achtergelaten
minititerxportefetnlle! Behoud haar",
waren de eenige woorden die Bostevaer
sprak, maar in de portefeuille had hij
een Statenbijbel gedaan! Dan volgenden
dat ze hier langs moesten, lier... over
de brug waar ik stond, om te komen b
de torenklok die ze noodde, met nog steeds
donderende galmen.
Bier zouden ze langs komen, hisr,...
waar ik stond!
Verlamd van vrees kon ik nauwelijks, met
toegeknepen O9gen en ingehouden adem,
"wegsluipen van de brug, om me te verschuilen
onder de bank, die er naast stond.
Ik hoorde niet wat myn vriendjes me
toeriepen, die op een rijtje waren gaan zitten,
in nieuwsgierig afwachten, boven op de bank.
.Ik kroop er onder, en wilde niets zien.
Maar ik moest zien.
Want de spoken, tijdelijk achter de huizen
verscholen, traden nabij: ik hoorde het
stappen van het, paard, geheimzinnig-gedempt
in het mulle grintspoor, ik aoorde het
opspatten van de steentjes onder de hoeven
en het knerpen van de wielbanden. Maar al
deze geluiden klonken wonderlijk gedempt
en hél vreemd in de groote stilte.
Hol jolde de wagen nabij, de vreemde
zwarte wagen, en daarachter was het
geechuifel van voeten, die tred voor tred
langzaam zich voortsleepten, en de treden
van een ieder-afzonderlijk volgden elkaar
plechtig-langzaam, maar de ganeche rij
schuiflende voeten hoorde ik eindeloos in
snel tempo verward dooreen treden over het
knerpende grint. Daartusschen ruiechtezwak
geritsel van süjfgestreken waden die zich
plooien.
Waanzinnig werd ik, geteisterd door al die
geluiden van zacht maar vastberaden
voortslaipende spoken, en van de dofgalmende
klok, die ze tot zich,... tot zich riep.
Toen moest ik zier.
En ik zag, van ooder de bruggebank, de
geluidlooze statie voorbijschrijden.
Ik zag het paard: n groot kleed van
zwart, met mons'er-achtigo oogholten in den
kop, en daar wuifde een zwerte pluim
tusschen zijn platgelegde ooren. En onder
het kleed stapten zwarte pooten, die de franje
van het kleed rrytmisch bewoner.
Ik zag den zonderlingen wagen, en daar
achter de zwijgende schimmen n voor n
plechtig voortschrijden, en geenén sprak
een woord, en ze keken stroef en ernstig
en schenen elkaar niet te kennen. En al
maar schuifelden zwarte beenen voorbij, een
eindelooze ri'.
Totdat tenslotte, na de mannen, de vrouwen
kwamen. Dit WES bet meest beklemmend
van allee. Want deze hadden geen gezichten,
maar waren elk niet anders dan n groot
kleed van zwart, wasrin hoofd en armen
bevouwen waren. Ea ook s ij schreden voorbij
n voor n, stil en statijr, en bij eiken
pas kwam een zwarte schoenpunt ^en te
voorschijn van onder het lange, sleepende
kleed. Zij schuifelden voorbij over het
knerpende grint, en toen de laatste weg
was, werd het plotseling vreemd stil.
En ik staarde ze na zooals ze afdaalden
in de dorpskom, en dadr kromp de einde
looze rij eamen tot n compacte plek van
tcbadnwzwart in de zonverbleekte straat.
En n'i traden uit de huizen voorzichtig
de menschen, en schaarden zich vol angstig
ontzag aan weerskanten vóór de blaakrende
gevels. Nog steeds bomde de klok zijn sombere
galmen daarboven het stille dorp.
Toen ontrukte ik mij ean mijn verlamming,
en onder luiden gil van afgrijzen, rende ik
met gesloten oogen, de vingers in de ooren,
naar huis,... waar ik lang heb geschreid
en gehuiverd.
Dit is geweest mijn eerste kennismaking
met den Dood. Ik was toen een kleine, bange
jongen van vier jaar. Nooit beb ik de.'.en
eersten indruk vergeten.
Herderliiie teilispraal
Het verhevenat te verklaren
Voer 't eenvoudigste verstand,
Daarvoor 't juiste beeld te vinden
Ligt niet altijd voor de hand.
Op de joncedochtersleering
Leerde onze dominee,
Hoe des Heeren tand in alles
Merkbaar is in wel en wee.
Meisjes, luistert nu met aandacht",
iSptak de weloerwaardo man,
Jullie weet wel hoe men kippen
Van het enot genezen kan?
morgen was, rii een nacht vol
bijbellezing, de strijd gestreden.
Doch dit ia maar een uitweiding, ik had
je vnlien vertellen, ho-3 ook dezer dagen
een bezoekje bij mij er af kon, hoe de
belichaming der Christelijke Zeevaert".
weder een uurtje bij mij kwam babbelen.
K venwei, er was dit maal zeker iets bij
zonders. Er lag over dat anders meestal
wat sombere gelaat nu een glans van
vergenoegen en er lichtte uit die oogen
een ik zou haast gezegd hebben:
Satanische triomf. Zóó Excellentie",
| zei ik, h»bt gij een van de ppotzieke
paganiüten zijn vet gegeven ?" Maar het
bleek nog mooier: hij had Van Asbeck
een beentje gelicht. .-Is dat zoo fraai,"
vroeg ik, ietwat verbijsterd door wat ik
voor een tekort aan Christelijke zacht
moedigheid hield. Toen bij aan het uit
pakken, over Van Asbeck. Die brave
man een echte man van rechts
hnd het erop toegelegd orn heta, Johanncs
CfiDonictis, te wippen en zijn plaats de
van Bcstevaer gekregen portefeuille (mét
den Statenbijhel) te torsenen. Toen mtt die
zaak van den Marine-dominee bijvoorbeeld
had hij braaf gestookt en dacht hij er al te
wezen. En om vast te maken, dat bij in
j aanmerking 7011 komen, had Van A«beck
verteld, dut bij wegens zceziekte altijd
aan land moest blijven eeu vaste
plaats in het gebouw aan het Voorhout,
begrijpt IL Zoo'n man is dan nog ge
zien bij de officieren ook! En hij slaat
een toon sa n of hij alleen het weer,
alsof Bffstevaer-zelf niet mij de porte
feuille overhandigd had! Dst kon zoo
Ah een boer zijn kip ziet lüden
Aan dit vreeselyk gebrek,
Breekt hij haar den snavel open,
Gooit een roetpil in haar bek.
Zie het dier na tegenspartlen
Walgend van het bitter roet l
Ach, het kan ook niet begrijpen,
Dat men 't voor zyn welzijn doet.
Zijn wij niet des Heeren kippen?
Als gij tegenspoed beleeft,
O, bedenk dan, jonge dochters,
Dat hu u een roerpil geeft!"
Of de beeldspraak van den herder
Door die kipjes werd verstaan?
'k Zag ze kakelend en lachend
Na de leering huiswaarts gaan.
Het verhevenst te verklaren
Voor 't eenvoudigste verstaad,
Dat was zeker wel gegeven
Aan dien A... schen predikant.
M.
Mond m TlscMflen,
De Beweging, Maart '11: Is. P. de Vooys,
^Opstandigheid en Dichtkunst. C. A.
Wynschenk Dom, Deuteria, Drama in n Bedrijf.
Albert Verwey, Breitner, Karsen en Verster.
A. Lichtenberger, Negen zangen van B:litig,
voor de eerste maal uit het Giieksoh in het
Nederlandsch overgezet. M. S, Koetman,
Park bij Avond. Alex Gutteling, Milton:
Het Paradijs verloren, (VI). J. Molenma
ker, De krakende molen. G. en N. Burger,
Politieke gesprekken, V, enz.
Viaamiche Arbeid, No. 2: Felix Timmer
mans en Frans Thiry, De ivoren fluit.
Eichard de Cneudt, Zondagnamiddag in
Stad. Voelt gij niet de innigheid? J.
Greshcff, De Toekomst. Paul Kenis,
R'uaiBsance Sonnetten. Karel van den Oever,
Sociale Kunst. Rinke Tolman, Dood Lief.
Albert Besnard, Avond.
De Samenleving, No. 37 : Is. Zeehande
laar Jbzn., Geneeskundige Kroniek: Psychi
sche geneeswijzen, III, Het magnetisme van
onzen tjjd. H. G. van der Waals, We'ala
piiïiawiDccati. C. C. van Siooten, Wat er
gelezen wordt. J. Steynen, Litteraire Kro
niek. Thelounel, Iets over het bedrijf der
Telegrafie in de Hoof iatad. De trappen van
bet vrouwelijk leven. De Haas Lorenfz,
Telefotografle. Algemeene Kroniek.
Weekblad voor Indtë, No, 42: Het een en
ander over het wezen van de kunst des
tooceelspelers en over het onderricht in
declamatie en tooneelispel, door Pierre C.
Bos. Spoorwegplannen in Midden-Java,
door Laler. De legenden der volkeren I,
door Ciio. De jongste aardfchuivineen in
Weat-Java (met foto'c) Het einde van
een gevallen grootheid (met een fito). door
Makassaar. Indische Pankrasgen, XXI,
door Ofoei. Een nieuwe verzekerings
branche, door W. Kerremans. Ei Loco
(Slot). Schets uit het Argentijnsche
campoleven, door Carlop. Lize (Vervolg). Novelle
van Marie van Noorden. Solhitoe (Ver
volg), door J. Baehrends. Feuilleton.
Van bet Bijblad voor Dames: Een
vaeantiecursns in paedagcgiek, door M. C.
JiooyVan Zeggelen. RondMik, LXXXI, door
At ne-Marie. Mode te Parijs, door Mouny.
De Plicht. Xaar het Fransen van Ar di
Lichtenberger door J. P. W. V. R. Huis
houdelijke praatjes, door E. M. F. Corres
pondentie. Voor de Huisvrouw.
Van het Bijblad voor Sport en
Uitppanringslectuur: Voetbalsport. Hockey.
Di I' difche Moppentrommel (Deli-idylle).
Schaakrnbriek. Allerlei.
De Nieuwe School, afl. II: P. J. Bol, Wan
hoop. Th: J. Tbyaser, Kleine Natuur
kunde (slot). Herm. J. Jacobs, Een zoeker
in 't Noorden. Frid. Beren?, Nieuwe
B)rdsledei>, Tweede bedrijf.
Eigtn Haard: Op den Eikenhorch, door
M. J. Salverda de Grave-Herderscbj VII,
slot. Het Permanente Hof van Arbitrage
en zijne werking, docr Henri vsn der
Mandere, VI, met afb. Eeuwelingen, door D,
J. van der Ven, met afb. naar foto's van
Jos. Raemaekers, I. Het veilig bewaren
en gebruiken van brandgevaarlijke vloei
stoffen, f ysteem Martini & Hüneke, met afb.
A. J. Nyland, met poitref. Smilde, door
W. G., met -a<ft>. Feuilleton,
Scheybeek. Huize De Roos te Amsterdam.
De gordel van Hippoiyta bij R' vaard,-*.
Jhr. Benthem van den Borgh. t
Sportvreugde. Gsdenkteeken voor Clement van
Maasdijk, alles met afb.
niet. En nu er een benoeming tot Schout
bij Nacht moest gebeuren, nu heb ik
hem lekkertjes te pakken genomen, omdat
hij immers last van zeeziekte heeft! Zoo
is de bom in zijn eigen gezicht ge
sprongen ! Het leukste van de mop is,
dat ikzelf óók last van zeeziekte heb!
zei hij er met zoo'n gullen zeemanslach
bij, dat ik van harte begon mede te
lachen, en in mijn verbeelding reeds al
die vissehen-voederende vlag-ofticieren
bezig zag met een in den zeeoorlog nog
niet toegepaste methode van verdediging.
Ea toen ging hij in de opwinding door
met allerlei departementegeheincen te
vertellen, die ik je niet zal overbrieven,
want de echte pret, dat hij zijn ouden
wederpartijder er zoo fijntjes had uitge
werkt, maakte hem minder voorzichtig
dan anders. En nog toen hij eeu half
uurije later wegstapte, had hij iets van
het triomfantelijke va/i Bestevaer-zelf
toen hij thuiskwam van den slag bij
Solesbay.
Ik zelf trouwens was ook voldaan en
gelukkig; telkens weer als ik zoo van
nabij kennis maak met de Christelijke
politiek stemt mij dat dankbaar, en zie
ik weer met een blijden glimlach hoc
de toekomst van ons Land en ons Volk
mij tegenlicht. *)
Als steeds
Je oom JODOCUS.
*) Niet die van Land en Volk, welke mij
uiterst Bomher lijkt als het, zooalp d*» andere
kranten berichten, de gedegen
stsattmacrwijaheid en het beproefd inzicht van Maruhar.t
zal gaan missen!