De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 2 april pagina 2

2 april 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AM'STERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. l '« verwachten vatt, dat hem voldoende leeslust en moed zullen boblij yen, om al de onaf zienbare lengten m gerekt heden, de afschrik kende duidelijkheid en uitvoerigheid van menig gedeelte in dit baek te boven te komen. Om van andere bei waren nog niet te - gewagen. Maar daartegen zal de persoon van den heer D. N. weer veel belangstelling wekken en menigeen, om allerlei redenen, naar deze Gedenkschriften doen grijpen; niet het minst voorzeker om de legende van gruwbare, woeste grootheid, die den grijzen VolksIribuan nog immer omgeeft, of om weef t. En die kan men er bijvoegen de heer D. N. zich geenszins beijvert hier voor een meer redelijke reputatie te doen plaats maken. Zoo geeft hy o.m. te kennen, dat: 4e regeering big mag zijn geweest dat ik (D. N.) toen (in de gevangenis) niet ben gestorven, want dat zon nooit goed 2ij n afgeloopen. Terecht of ten onrechte, men zou algemeen geloofd hebben, dat ik daar in stilte van kant was gemaakt. Ik kon ook aan alles ?bemerken, dat men zich niet erg op zijn gemak voelde". Wanneer hf in de Tweede Kamer gekosen ia, weet hg zeker dat: De Koning woedend (was) zoo dat hy gezegd moet hebben de Staten-Generaal nooit meer te openen, zoo lang die kerel in de Kamer was". Bjj gelegenheid der oprichting van het blad Baeht voor Allen" ontvangt de heer D. N. onmiddelgb bezoek van een D ai teeher, die met geld, door Bismarek daartoe opzettehjk bestemd, hem en zgn pen vuigelgk wit koopen, blgkbaar uit vrees, dat het D ai t se hèrgk zal aangerand worden. En later wil minister Heemskerk, de om de, hetzelfde doen; door middel en bij monde van een deftigen grijzen meneer". Balden warden echter, gel g k gepast is, terstond afgeschrikt door des heeren D. N 's indruk wekkende onomkoopbaarheid. Indien men bg deze geweldige feiten, nu nog voegt de tatlooze malen, dat onafzien bare volkimenigten opstuwen om hem, den Gah'«fien Laider, te zien en te hooren, ge legenheden, waarbij n onbewaakte beweging van z$n rechter wijsvinger revolutie en burgeroorlog had kunnen ontketenen, dan begint men eenigszins te bevroeden, waarom deze Gedenkschriften voor menigeen van het oudere geslacht dol interessant kunnen zgn. Men is hier, als 't ware, in de smidse van het Bevolntionnaire, met enkel brandrooden gloed en wreed blinkend staal rondom. En Rauwe Kre'en, Vlammende Taal, Vrijheid Galgkheid, Volkssonvereiniteit, Volkswoede en zelf j... Volkskracht", zijn hier de on misbare attributen Wie zon daar niet gaarn van lezen, nu de bron der detective-verhalen dreigt op te drogen ? Helaas, helaas, dat het socialisme sindsdien zoo tam en burgerlijk werd en alle roode gloed aan den hemel verging. Het jongere en jongste geslacht beef c eiken tchrik en angst voor onmiddelijke eaveldaden des R >oden Spooks afgelegd en zoo zg den heer D. N. nog als Volkstribnun vermo&ea te zien, als een Rienzi of zelfs een Masaniello, is het toch altg'd in een eenigszins operaachtige omgeving. u niet alleen als een doode, maar zelfs als een opgtzette leeuw. Toch hebben temperament ea vooral om standigheden hem eens tot den Mac-van-hetooj,enblik gemaakt. Belangrijk, buiten en boven deze dingen, EENZAAMHEID. Naar het Duitsch, van Garl Busse, door S. De hond was dood. Daar hielp niets meer aan: geen streelen, geen roepen, geen dokter en geen schaapherder. Hij had de laatste dagen al telkens zoo vreemd gedaan, 't Beest wou niet meer eten, niet meer opstaan 't had daar maar liggen rillen en haven, heelemaal opgerold, en als de baas tegen hem praatte, bewoog hij ternauwernood even den ruigen staart. En dien morgen was hg al maar erger begonnen te rillen; zacht reutelend, had hij geprobeerd zich op te richten, en, als in hevigen angst, een paar maal in de lucht gehapt toen was hg weer neergevallen en had de pooten uitgestrekt al stg'ver en stijver, terwijl ze nog laag in rillende bewe ging bleven. Toen was Auguat Palitzky brommend water gaan halen zoo vlug, als hg' maar kon, met zq'n gebrekkige beenen. Maar 't was niet meer noodig. Toen hg met de volle nap terugkwam, had elke beweging opgehouden met de pooten stijf uitgestrekt, lag daar de oude Bella. Toch hield August Palitzky den nap vlak voor den snuit van den hond. Drink dan toch, Bella," bromde hg', aan zijn pijpje zuigend. Kom, hond, drink dan toch!" En hij strompelde onrustig heen en wér, aldoor onverstaanbaar brommend: Altijd had je non last en drukte met zoo'n hond! Laatst was ie 'n heelen nacht wegge bleven! Daar kwam dat natuurlijk van, datie non Kiek wasl Waarom bleef zoo'n ouwe loeder ook niet liever thuis!" Maar, terwijl hij zich op die manier al meer en meer opwond met schelden op den hond, begon hg telkens onrustig naar het lichaam van dei hoad te kijken. Op eens stond hij stil: Kijk, wat had die Bella toch vreemde oogen gekregen! Hij schoof den voet onder den harigen pels, lichtte het lichaam een paar centimeter omhoog eniiet het toen vallen... 't Plofte neer als 'n meelzak... Toen aam hg zgn p g'p uit den mond, sleepte zich mei knikkende knieën naar het bad, en liet zich daarop neervallen. De hond was dood! De hond was dood! Eerst ken hij 't maar niet begrijpen. Zgn verstand kon er niet bg. De oude Bella die was z'n trekhond al geweest, toen de vrouw nog leefde?in den tg'd, toen-ie nog kon werken. Als 'n heel jong beestje had-ie 'm gekregen. KOK ja?non ja heel big was-ie d'r niet mee geweest zoo 'n teef, dat is niat allee, hèT En mooi was 't beest ook niet, al had ie nog zoo'n mooien naam. Maar aanhanke lijk was-ie, en geen enkele trekhond liep zoo goed ia 't tuig, als Bella. En zoo was-ie dan, aan, 't mormel gewend getaakt dat gaat zoo in de wereld, als je zooveel met mekaar hebt meegemaakt als hg en die hond. va» algemeen menschelgk standpunt, is dit boek echter uitermate, wgl aich ean persoon lijkheid er in onthult, die wel als type van een schier verdwenen soort mag gelden: de burgerlijke individualist uit het tweede deel der vorige eeuw, de na-ronanticus en radi1 caal, die in Mnltatuli, Van Vloten en Bus ken H net voor ons land z(jn scherpste karakteristiek heeft gevonden. Oe J9ngeren onder ons kennen dit soort mifscbien niet meer, maar de onderen hebben het tusschen de jaren 1860?'90 ongetwijfeld in menig ex emplaar ontmoet. Het ging fier, schoon meestal niet zeer fortuinlijk, door t et Ie/en, en zgn voornaamste eigensctap was een prachtige, niets en niemand ontziende Waarheidsliefde. Dat was het Kruis, hem opgelegd niet door den Christus, want hg was een trotsche Vrij denker, maar door de eigen edele natuur. Daarom moest bij ook veel tmaadheid ver dragen, vele uitzettingen uit deftige sociëteiten en maakte hij zich vele vijanden. Maar die smaadheid werd hem al'engs tot roem en gewoonte. Hij verslaaf de er zich aan, als aan den bitteren borrel, dien hg somtijds dronk en wat oorspronkelijk geweest was de naïsveteit der jeugd, haar vurige veizekerdheid en optimisme, verwerd op den duur tot een pose en monsterlijke jjdelüeic1. Hoe ging dat zoo, wil men vrager. In de jaren vnftig en zestig der vorige eeuw kwamen eerst enkelen, allengs meer deren tot het besef, dat het gemeen-voelen van het oudere geslacht: zijn moraal, zgn godsdienst, zijn kunst, ook z'g'n idealen, voor hen zelven zon Ier kracat of heerlijkheid was, en zg dus leefden in een wereld van doode conventie en maatschappelijke lengen. Ter ontkoming daaruit, konden zij enkel op zichzelf rekenen, op eigen denken en voelen, want niet als thans stond er naast dat burgerlijke gemeenschapsgevoel eenander, het socialistische. Zoo ontwaakte in die dagan menigeen, onder moaite en nood, tot bet besef van eigen waarheid en was hier te lande het Individualisme geboren, welks geest- en talentvolste vertegenwoordiger Maltatuii mag heeten. Velen der toen geestelijk ontwaakten, liepen jnugdig-hard van sta), predikten den heiligen oorlog over de gansene linie van alle hooger voelen en bezinnen, anderen bepaalden zich tot oppositie in een begrensd gebied, gods dienst, politiek of kunst. Tor, met de jaren, hun aantal groeide en tevens hun verzet zich verkalmde of wtl geheel legde. Dat deden ongetwijfeld velen om eakel wereldicae redenen, maar van de meesten mag men wel aannemen, dat groeiende zelfkennis en a'ge meen inzicht hen bracht tot het beseffdn van eigen nietigheid, de onmaoht en tet be trekkelijk ongelijk van het individu tegenover de gemeenschap. Zoo proclameerden zg dan niet meer luide hun eenzame overtuigingen, maar trachtten, als 't hun ernst was met de maatschappelijke vernieuwing, in par t ij vor ming gemeemchap tegen g«meenechap stel lende, uit het individualisme te ontkomen. Maar intnjschen maakte Mtutatuli velen edel moedigen jongelieden de zwakke hoofden op hol. Zgn eenzame hoogbeid, zgn durvende, menschelijke kunst, zijn martelaarschap lok ten, als later Nieteche, tot na7olgen en fier kleur bekenner. Ea talrijke, volstrekt onbe langrijke Ik-heden hebben zich in die jaren daverend geopenbaard aan hun verschrikte verwanten, die er heel wat van dachten. Dat waren de Isken, die niet en nimmer fot het besef van eigen zwakheid en klein heid geraakten, maar het, in ietwat geforceerden trots, bleven opnemen, zij alleen, De vrouw was gestorven och ja, och ja l Maar hg hal 2,'n werk nog gehad, z'n zoon, voor wien-ie nu vader en moeder beide moest zgn, en z'n buurman, bij'wien-ie z'n verdriet kon uitklagen. Ea 't varken moest verzorgd worden, en de hond op z'n tijd gevoerd d'r bleef waarachtig niet veel tgd over, om te kniezen en te zeuren l Maar nu was dat allemaal veranderd I De jongen zat in Amerika tweemaal had- e geschreven, nou al in verscheiden jaren niet meer. Buurman was dood, en 't was niet meer de moeite waard, 'n varken te houden, nou de vrouw d'r niet meer was. En ze f was-ie langzamerhand gebrekkig geworden de voeten wouèa niet meer mee, en 't bukken viel 'm zwaar! Zoo leefde hij daar nu de laatste jaren in a'n laag, klein huisje aldoor rookend, brommend, tegen z'n hond pratend. Hg hoefde geen honger te Ig'dan, gelukkig. Van z'n beetje rente kon-ie wel leven, en dan had-ie ook nog 'n spaarkous, waar 't zilvergeld lustig in rinkelde. De buren wisten dit best, en daarom konden ze zich heelemaal niet begrijpen, waarom hij altg'd zoo knorrig was. Ze vonden dat hij op zijn manier een lui heerenleventje leidde. Ze lachten hem uit, en noemden hem een zonderling. Dat nam hg hun dan weer heel kwalijk, en hij trok zich meer en meer in de eenzaamheid terug, 't Was allemaal slecht jong volk! De ouderen, die nog met hem op de schoolbanken hadden gezeten, waren allemaal dood,?ze lagen netjes in 't gelid op 't oude kerkhof. Nu speelden hun kinderen en kleinkinderen den baas; die deden alles anders; ze meenden alles beter te weten en keerden de dingen 't onderste bover. Nu gilden en floten de locomotieven, de treinen raasden door 't bosch, automobielen stoven pnlTjnd langs den weg, zomergasten doken overal op, nieuwerweUche huizen verrezen overal. August Palitzky moest dit aanzien, en hij vervloekte dat alles in stilte. Brommend en knorrend legde hij dan in zgn kamertje aan de oude Bella in kort afge beten zinnetjes uit, hoe dwaas de menschen toch tegenwoordig werden, en Bslla luisterde met hangende ooren, met zgn trouwe, droere traauoogen opkijkend naar den baas en zgn toestemming uitend door met den ruigen staart op den vloer te kloppen. Dan kwam de baas langzamerhand tot rust, maar 't gepruttel begon opnieuw, als 't etens tijd werd: 't Was niet te geloovep, hoeveel zoo'n beest vrat! En alles moest-ie zelf be redderen telkens z'n pijnlijken rug buk ken zich uit 't lid werken voor zoo'n dom dier! Maar- nu was 't dood, stokstijf lag 't daar, en zijn baas zat er nog altijd naar te kjjken met trillende knieën. Zijn pijp was uitgegaan. Hg zoog er te vergeefs aan, en zocht werktuigelgk met zgn grove, gebarsten, door de jicht gekromde vingers naar een lucifer. Maar hg vergat weer wat hg' doen wou, toen er een vlieg op den hond ging zitten. Die werd dadelgk weggejaagd, met veel omslag. Hg' begon even te brommen, maar hield dadelgk weer op, 't was hèin tegen de gaa*cae, groote maatschappij, ver getende, dat alleen den Dwaas en den Dichter veroorloofd ia zulks te doen, wgl slechts dezen diea strijd kaneen voeren ia hoogen stijl. Wie echter een eenvoudig burgerman is, zonder uitstekend talent of wondergroot ge moed, dien maakt het enkel belachelijk zijn waarheid altg'd en overal te proclameeren. Het bewast slechts zgn nietige ijdelheid, hoe die abnormaal uitgroeit in de verdrukking en in eigen oogen van den zeer gewone een befaamden martelaar maakt. Zoo gingen dan deze lieden, hun eigengerechtigheid als een ho?tie voor z'ch uit dragend, door het leven, zonder nut voor zichzelf of voor anderen, niet bemerkend, in hun waan, hoe verdeifljjk egoïit zg werden, niets liever verlangend dan gehoond te zijn en daartoe van elke kleinigheid een zware principekwestie makend, ten slotte volmaakt belachelijk ia het pompeus gevoel hunner zending, maar zonier het ooit te merken. Zg belichaamden immers een Beginsel en voelden zich haast de Waarheid zelve! Ea intnsschen verleerden zij vaak iets gewoon nuttigs te doen, ter kostwinning. Veel van het bovenstaande nu is op den heer Domela Nieuwenhuis van toepassing. Hij behoort tot die talrijke groep van domi nees, wier individualisme vanzelf op geloofsgebled het eerst uitbrak, die de gemeene kerk verlieten, sommigen om een andere, minder gebonden kerk te stichten, anderea om voortaan in de letterkunde of journalis tiek de wereld individualistiseh-critisch te bekgkeo. De heer Nieuwenhuia echter raakte, van wege zgn gevoelig hart en vooral door de omstandigheden, in riet toenmaals sterk opkomend socialisme verzeild, waar men, zoo op het earjte geacht, meenen zou, dat hij preciej niet behoorde. En dat bleek ook zoo... maar eerst later. Voorloopig aardde hg er opperbast, omdat hg, als 't ware, de geheele jonge beweging in dit land naar zich toe en op zijn persoon samentrok. De zwakke opstandig aeid van den Nederland8chen arbeider vroeg om bezielende, opzweepende taal, hun zwak romantische verbeelding had behoefte aan een Held, een verpersoonlijking der Rechtvaardigheid tegen over de boose wereld en vond dien gareedelgk in de figuur van den heer N. met zgn ChristuEkop en volle, warm passloneele stem. Ter wgl hij, zijnerzijds, niet de romanticus ware ge weest, die hij waa, zoo hij geen smaak had gevonden in deze rol vaa Held, hem bijna onvermijdelijk opgedrongen. Dies speelde hij met imt en zér ter goedar trouw den Leider, den grimmigen Demagoog in het stuk, zich overigens volstrekt niet bekommerend hoe het verder moest gaan en dat uiteraard niemand minder tot voorganger en organi sator geschikt was dan hij. Aldus leidde zijn beweging" tot niet veel meer dan doellooze relletjes met de politie en zekere gewoonte oploopen te veroorzaken, waarbij men zich warm maakte en D. N. toejuichte. Niet dat het den heer D. N. zelven aan de beste voornemens en wenschen ontbrak, maar tusschen deze en hun verwerkelijking stond zgn al meer zied ontwikkelend indi vidualisme, dat elke brug naar de gemeen schap af brak en noch inzicht, noch vertrouwen bezat in hetgeen men met zulk een nieuwe partg zou kunnen beginnen, als het niet tot revolutie kwam. Inderdaad, wat kon hij, de opgewonden fanaticus, die droomde van barricaden en geweervuur en steden in brand, net of z.'a woorden nu dood neervielen, of ze geen echo meer vonden. NÜU, met 't honde-eten had-:e tenminste geen last meer! Dit was tenminste'n gemak! Langzaam en moeilijk werkte z'n denk vermogen verder door. En op eens dacht hij aan de lange winteravonden. Da storm huilde dan om 't kleine huisje, de sneeuw knerpte, 't water bevroor in da kan. In zulke nachten kwamen er uit het bosch soms ge luiden, alsof er schoten knalden: dan barstte, door den hevigen vorst, de bast vaa de boomen. Op zulke avonden, in zulke nachten, kon hij maar niet warm worden zelfs in z'n bed niet. Maar dan kwam de oude Balla, en die ging op z'n half verstijfde voeten liggen. En onder die warme vacht, door de koesterende lichaamswarmte van den hond, ontdooiden ze weer. Dan kon-ie weer uit houden, wat eerst niet o ai uit te houden geschenen had. Maar nou? wie zon 'm nou z'n oude voeten warmen? 't Was zomer?Juni pasmaar met de stijf koppige vasthoudendheid van een ouden man stelde August Palitzky zich die koude Januari-nachten zoo levendig voor, dat-ie op z'n bed zacht begon te kreunen en te klagen, 'c Was of-ie voelde, hoe hem de teenen afvroren, hoe de ijiige kou van uit z'n voeten omhoog kroop al hooger en hooger. En hg kreunde van angst en ellende; hij huilde zonder tranen. Z'n oude oogen hadden er geen meer,?uitgedroogde bronnen waren 't. Langzamerhand ging het gesnik en gekreun over in een afgebroken brommen. Maar ook nu weer verstomde de oude plotseling. Hoe akelig klonken die woorden in de leege kamer! 't Was, of de muren ze terugkaatsten hun klank vond blijkbaar niemand, voor wien hij bestemd was ze zwier ven rond, zonder doe), zonder zin en stierven weg.... Angstig luisterend boog Palitzky zich voor over. Het ledikant kraakte. Stil... stil Doodstil, zonder zich te bewegen, keek hij voor zich uit. En hoe langer hij daar zat, des Ie meer bekroop hem iets iets donkers, griezeligs angst verlammende angst. Heelemaal alleen was hg' nu op de wereld. Daar stond hij nu als in de leege lucht. Alles dood: hij alleen nog in leven; een vreemde onder vreemden. Geen schepsel, dat bg hem hoorde, waarmee hg' kon praten, waarvoor hg' kon sorgen, dat voor hém zorgde. Hij gaf zich van dit alles niet duidelijk rekenschap: 't kwam alleen maar als vrees en angst reuzen groot op hem af. Buiten rees de zon hooger en hooger. De dorpsklok begon te luiden: biem-bam-biembam! nu was 't 12 nur hij moest de aardappelen opzetten. Balla moest z'n eten hebben O ja dat was immers niet meer noodig: 't beest vrat niet meer. Hij hoefde immers geen vuur aan te maken geen eten te koken. Voor wien dan? Zoo slopen de uren voorbij, 's Namiddags wou hij den hond begraven. Dat was toch nog iets, dat-ie te doen had: nog n doel met al dien vurigen maar zwakken geestdrift aanvangen, nu het bleek, dat de rumoerige vergaderingen en de relletjes het Gezag toch eigenlg'k niet schokten en de revolutie uit bleef? Hij, die de gemeenschap en zich zelf nooit in hun weierzijdsehe betrekkingen doorgrondde, die altg'd maar het absoluntethisch ideaal hoog hief, in de half bittere, half zalige verwachting, dat men hem, in elk geval wel kruisigen zou, als 't dan niet gelukte op deze toevallige manier de wereld te veroveren,... hoe zou hg' in een maat schappij van orde iets hebben verwacht? En wat zou hij ook in een maatschappij van on-orde hebben vermocht? FRANS COENEN. Nieuwe Boeten m ea yör tinten, Een Koning in Vagebondage, door TITIAAN DE WEVER, Gtïlustreerd door DAAN HOEKSEHA.. Bg S. L. van Looy, Am sterdam, 1910. Voor jaren en jaren teiü£,... De straat is avendlgk, de kleuren der huizen zgn moe. Diep in stijgende schemer gedoken de ouwe, nobele poppenkast. Jongen en ouden met schitter-oogen in heilige aandacht. De stem van den vertooner begeleidt alle gebeuren en zgn simpel coloriet toovert het tot sprookjes-heerlijkheld. Soms dragen z'n woorden de duisternis van vergleden tijden, de rerstoktheid der boosdoende marionetten, in geheim aanflulsteren.... ladere nieuwe scène leidt ie in met 'n vertrouwelijk: En doar hebbie nauw ..." In de verbeeldingen dar kinderen stookt bij schemer-glorige vuurtjes van fantasie aan, Zij zien alles cht en kleur-rgk leven in het licht van hun innig-mooi geloof. Zóó innig-genoegelgk vertelt Titiaan de de Wever, met 'n leuk, genietend lacbjeom z'n mond,van Walfreit, den vagebondeerenden koning vaa Zavenburgeu. Hg' heeft er scbik in, dat er tintelende vlammen uit de hunkeroogen slaan. Ea gestadig keuvelt het gemoe delijk verhaal door en groeit in spanning de aantrekkelijkheid. Sober lint hij hier en daar z'n woorden aan met 'n bescheiden kleurtje, gooit er soms 'a ondeugend grapje onder, of 'n dansend joligheidje.... 'a Boek om big mee te zgn. 'n Beschaafd, fijngevoelig boek, overal keurig van taal. Niet conventioneel taalboeijes-keuris;, maar verzorgd van stijl f n woordenkeus. En toch zoo eenvoudig. Absoluut ongekunsteld. Bij voorbeeld lóó 'c bagin van een hoofdstuk : Lazer, j 9 moet even in de vestibule van 't koninklijk pa eis komen!" Het leeft van rake, onschuldige scherts, van fijne, luch tige beschrijvingen. Daan Hoeksema heeft de prentjes geteekend, innig geestig, tintelend van jool. De bandteekening is minder geslaagd, maar de inzet is al prachtig , Ik verveel mg," " dacht de koning".... Die gapende koning naast dat simpele verhaal-begin, slaat je zoo een lach naar de keel. En zoo zgn er meer. De uitgave is smaakvol, mooie duidelijke letter op zacht-getmt papier, de platen in den tekst.... 't L\jkt mij een heerlijk, waardevol kinder boek. *** Betty Trevor naar het Engelsch van MRS. GEOKGE DE HORNE VAIÜEY, door K. JOKISSEN en W. J. ANKER*MIT. Uit gave van W. Hüarius Wzn., Almelo. Eén zwaluw maakt nog gaen lente, en n hoofdstuk kinderleven maakt nog geen in de groote doelloosheid. Achter z'n huisje groef hij een kuil. Z'n knieën knikten, hij had hevige pijn in 't kruis. Toen de kuil diep geaoeg was, voelde hij zich zoo moe en uitgeput, dat hij het verdere tot den volgenden dag uitstelde. Eerst maar slapen, dat was 't allerbeste. Maar hij sliep slecht. Hg miste iets. Hij miste 't geluid van 't zachte blaffen, dat Balla altijd in den droom uitstiet de diepe ademhaling van den hond, die hem 't gevoel gaf, dat er een levend wezen bg hem was. Hij viel even in slaap, werd weer wakker, luisterde. Niets. Niets dan de stilte de Ecarikselijke, angstige stilte. Als geradbraakt kroop hij den volgenden morgen uit de vearen. Als gewoon lg k, stak hg dadelijk z'n pijpje op. Hij klemde 't stuk gekauwde mondstuk tusschen z'n tandstompjes,maar't won hem nietsmaken. Dat was erg l Veel erger nog dan de slechte nacht, en al het anderei Nu droeg hij 't verstijfde lichaam van den hond naar den kuil. De zon lachte; een vroolyk zomerkoeltje streelde hem de wan gen, met vouwstoeltjes onder den arm, trokken de zomergasten naar 't bosch. Een welgedane familie rader bleef nieuwsgierig bij de heg staan kijken, wat de oude baas daar deed? Zoo, vadertje," riep hij opgewekt, is dat schurftige beest van je eindelijk uit den tijd?" August Palitzky kon niet dadelijk ant woorden. Want hij bukte zich, al deed 't nóg zoo'n pijn in 't krui?, juist hél diep neer, om de doode Bella zoo zacht mogelgk in den kuil te laten zakken. Maar hij werd rood van kwaadheid; hij opende den mond, als hapte hg naar lucht, als was hij op 't punt van te stikken. En toen hg de armen weer vrg' had, balde hij in woede de vuist tegen den zich verwijderenden zomergast, schreeuwde hem na, totdat z'n stem oversloeg. Verwonderd keed de dikkert om; hij schudde z'n hoofd en lachte. Toen hief de oude z'n spade omhoog. In blinde woede sloeg hij er mee in de lucht, onder een vloed van onverstaanbare scheld woorden. Een zinnelooze haat was 't, die zich hier uitte. Geheel uitgeput leunde de oude nu op z'n spade. Wat had die kerel ook weer gezeid? 'n Schurftig beest was z'n trouwe hond ge weest? Z'n lieve, trouwe oude Bella 'n schurftig beest? Hij liet zich zakken in den kuil. Met z'n kromme vingers streelde hij de ruige vacht van den dooden hond. Langen tijd bleef hij stil zitten op den rand van den kuil. De zon brandde op zgn rug, en dat deed hem goed. Eindelijk stond hg op, en begon den kuil dicht te maken. En 't was hem, of dit nog het ergste van alles was of hij dit nooit te boven zou komen. Toen z'n vrouw stierf toen z'n zoon naar Amerika ging toen-ie niet meer kon werken, dat waren allemaal ongelukken. Maar hij had toch nog altijd iets overgehouden. Maar als nu de kuil dicht was wat dan? op de heele wereld was er dan niets meer, dat op hem kinderboek! Of zouden uitgever en vertalers inderdaad van meening «jjn, dat het kinder lijke verhaal-begin, benevens da veel-belovende meisjesnaam op den omslag, Betty Trevor" stempelen tot meisju boek f De allure heeft het wel, doch feitelijk is, wat hier aan eenvoudig, ongekunsteld kinderleven gede monstreerd wordt, niets anders dan de on aanzienlijke, quasi schuldelooze visscherspink, die onder haar kiel een schat van smokkel waren verbergt. Dit smokkel"-boek brengt schijnbaar argeloos in de wind-frissche, >onfsterke jeugdefeer de saaie gewichtigheid van in conventioneele kortzichtigheid vertheoretiseerde maatschappelijke en zedelijke vraag stukken. 'Tegen wil en dank moet ik, bg dezen Engelechen sluiker in Hollandsch gewaad, als douanier optreden. De laatste twaalf hoofdstukken (van de zevenentwintig) geven geen zuchtje, geen vleugje kinderleven. We worden uitsluitend bezig gehouden met groote- menschen-vraagstukken, hun handelingen en belangen. Het schamele deel aan kinderen gewg'd (lang niet alle vijftien overblijvende hoofd stukken) is onevenwichtig; soms inderdaad tintelend van joligheid, maar plotseling vertriestend ia quasi moraliteit en onnatuur lijkheid. Er filosofeert een meisje van acht jaar orer afgunst, haat en leedvermaak" I Een oud-generaal heeft een geanimeerd ge sprek met twee kinderen over gremoorloge* (krijgskundig beschouwd) over 't huwelijk al* levensdoel of als baantj e" \ Dit notedopje kinderleven draagt nog meer smokkelwaar: problemen als gonme 4 deux", solitude a deux", het huweljjk ('n oud testamentiseh zwak van de schrijfster). Na zeer veel toevalligheden en onwaarschijn lijkheden wordt, op de helft ongeveer, dit boek een stuiversromannetje, waaiin ze elkaar krijgen. Dit boek wil door z'n degelijke inhoud vormende waarde hebben, doch de paedagogische vruchten van 't brein der schrijfster zijn wrang, 'n Achtjarig meisje, met lieve, hartelijke eigenschappen hoort", dat 'r moeder als kerstgeschenk graag een kamer plant heeft, hoort", dat moeder, broers, zusters oude kleeren enz. niet meai ziefl willen", hoort", dat de bloemen-venter liever oude Weeren heeft dan geld. Zij kombineert dat en als conclusie van haar overwegingen arriveert er een palm voor haar moeder, terwijl de onde kleeren verdwenen zgn. Dit staaltje van naïeve innigheid en toewijding wordt door de ouders in dezen geest ge waardeerd, dat het kind een pas ontvangen rijksdaalder (kerstgeschenk) moet afstaan om de schade", die de familie lijdt door dat gestolen goed", te vereffenen. Hier is de schrgfster nog al op haar best l Batty Trevor" is gén verkeerd boek, doch men hadde 't liever onvertaald gekten: De uiterlijke verzorging is middelmatig-. Een raad aan alle uitgevers: Man lat a een boek toch niet met de machine zetten. Hat oog wil ook wat! HESSBL JONGSMA. BeMteü, RECLAME VOOR DEK BIJBEL. Tot de boeken die het best worden verkocht, behoort altijd de Bgbel. Ten einde hem nog meer te ver spreiden wil nu een Ameiikaansch genootschap bekend als The Gideons'* in elke logeerkamer van alle hotels in de voornaamste steden vaa de Vereenigde Staten een exemplaar van da Amerikaansche standaard-editie van het boek wachtte, dat hem noodig had. Dan kon-ie zich maar opknoopen, zonder dat mensch of dier 'm zou missen I Da dagen kwamen en gingen. Dof hokte de oude man in z'n kamertje. Hg was als gebroken alle levenslust was er uit. Zoo lang hg leefde, hadden zware zorgen en lasten op hem gedrukt. Hij had ze brommend en scheldend gedragen; en nu miste hij ze. Nu dacht hij terug aan den last, dien de hond hem bezorgd had, als aan een heerlgk geluk: hoe hij, kreunend en zuchtend, telken» z'n waternap had moeten vullen, hoe hg 's middags dikwijls alleen voor hem het vuur had moeten aanleggen en eten koken, hoe hij 's nachts dikwijls, jichtig als-ie was, uit z'n warm bed had moeten komen om het beest in of uit te laten. Nee, 't was nu geen leven meer l Aldoor kwam dat verlammende angstgevoel over hem, als hg de ontzettende stilte om zich heen voelde o, die angst voor den winter voor de - nachten de angst voor dit doel- en zinlooze daarheenleven, dat geen plichten meer kende. Toen gebeurde 't eens in den. nacht, dat op eens een lichtstraaltje door al zgn donkeren angst en stompheid brak. Hij had weer dea heelen tijd slapeloos gelegen, en de oude steenen gemalen, toen 't hem opeens duidelijk werd, dat hij zich kon ophangen, zonder dat iemand hem zon missen. Ja, dit bleef hem nog over! Zelf kon hij een einde maken aan dit alles! Met wijd geopende oogen staarde hij in de duisternis, aan welks uit einde hem dit lichtje opflikkerde: eendwaallichtje in 't begin: bevend, weer verdwijnend, in helderder eehijn weer terugkomend. Een goede afleiding in die eeuwig lange uren! En langzamerhand werd 't een doel het laatste, dat hem overbleef. En zgn gedachten gingen langzaam dit licht tegemoet eerst schaw en verlegen, maar aldoor meer op hun gemak soms terugwijkend, maar dadelijk weer van een anderen kant naderend. Langzaam gewende hij er zich aan, en nu voelde hij de een zaamheid veel minder. Hoe meer deze gedachte zich in hem vastboorde, des te meer kwam er een spottend gevoel van triomf in hem, tegenover de dorpsbewoners: 't was, of hg elk oogenblik de macht had om dit dorp met al z'n nieuwe dingen en nieuwe menschen, weg te stooten. Ja, een onduidelijke opwelling kwam er in hem, alsof hg zich door zijn dood op al de menschen om hem heen zou kunnen wreken. Het waren, na den dood van Bella, zijn gelukkigste oogenblikken, wanneer hij zich aan deze gedachte overgaf. Eens stond hg' midden in den E acht op om een touw te zoeken, waarmee hg de takkebossen, die hg uit 't bosch haalde, altg'd bg'eenbond. Toen hg 't gevonden had, probeerde hij of 't nog wel sterk genoeg was, en legde 't toen onder zijn hoofdkussen. Toen sliep hg rustig, in 't besef dat het touw nog stevig was. Nee, dat zou niet breken I Wie weet, hoelang de oude Palitzky nog bij deze gedachten tevreden zou zijn gebleven, als schout Asmus nog geleefd had. Maar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl