Historisch Archief 1877-1940
DE AM'STERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
l '«
verwachten vatt, dat hem voldoende leeslust
en moed zullen boblij yen, om al de onaf
zienbare lengten m gerekt heden, de afschrik
kende duidelijkheid en uitvoerigheid van
menig gedeelte in dit baek te boven te komen.
Om van andere bei waren nog niet te
- gewagen.
Maar daartegen zal de persoon van den
heer D. N. weer veel belangstelling wekken
en menigeen, om allerlei redenen, naar deze
Gedenkschriften doen grijpen; niet het minst
voorzeker om de legende van gruwbare,
woeste grootheid, die den grijzen
VolksIribuan nog immer omgeeft, of om weef t.
En die kan men er bijvoegen de heer
D. N. zich geenszins beijvert hier voor een
meer redelijke reputatie te doen plaats maken.
Zoo geeft hy o.m. te kennen, dat: 4e
regeering big mag zijn geweest dat ik (D. N.)
toen (in de gevangenis) niet ben gestorven,
want dat zon nooit goed 2ij n afgeloopen.
Terecht of ten onrechte, men zou algemeen
geloofd hebben, dat ik daar in stilte van
kant was gemaakt. Ik kon ook aan alles
?bemerken, dat men zich niet erg op zijn
gemak voelde".
Wanneer hf in de Tweede Kamer gekosen
ia, weet hg zeker dat: De Koning woedend
(was) zoo dat hy gezegd moet hebben de
Staten-Generaal nooit meer te openen, zoo
lang die kerel in de Kamer was".
Bjj gelegenheid der oprichting van het
blad Baeht voor Allen" ontvangt de heer
D. N. onmiddelgb bezoek van een D ai teeher,
die met geld, door Bismarek daartoe
opzettehjk bestemd, hem en zgn pen vuigelgk
wit koopen, blgkbaar uit vrees, dat het
D ai t se hèrgk zal aangerand worden. En
later wil minister Heemskerk, de om de,
hetzelfde doen; door middel en bij monde
van een deftigen grijzen meneer". Balden
warden echter, gel g k gepast is, terstond
afgeschrikt door des heeren D. N 's indruk
wekkende onomkoopbaarheid.
Indien men bg deze geweldige feiten, nu
nog voegt de tatlooze malen, dat onafzien
bare volkimenigten opstuwen om hem, den
Gah'«fien Laider, te zien en te hooren, ge
legenheden, waarbij n onbewaakte beweging
van z$n rechter wijsvinger revolutie en
burgeroorlog had kunnen ontketenen, dan
begint men eenigszins te bevroeden, waarom
deze Gedenkschriften voor menigeen van het
oudere geslacht dol interessant kunnen zgn.
Men is hier, als 't ware, in de smidse van
het Bevolntionnaire, met enkel brandrooden
gloed en wreed blinkend staal rondom. En
Rauwe Kre'en, Vlammende Taal, Vrijheid
Galgkheid, Volkssonvereiniteit, Volkswoede
en zelf j... Volkskracht", zijn hier de on
misbare attributen
Wie zon daar niet gaarn van lezen, nu de
bron der detective-verhalen dreigt op te
drogen ?
Helaas, helaas, dat het socialisme sindsdien
zoo tam en burgerlijk werd en alle roode
gloed aan den hemel verging. Het jongere
en jongste geslacht beef c eiken tchrik en
angst voor onmiddelijke eaveldaden des
R >oden Spooks afgelegd en zoo zg den heer
D. N. nog als Volkstribnun vermo&ea te
zien, als een Rienzi of zelfs een Masaniello,
is het toch altg'd in een eenigszins
operaachtige omgeving. u niet alleen als een
doode, maar zelfs als een opgtzette leeuw.
Toch hebben temperament ea vooral om
standigheden hem eens tot den
Mac-van-hetooj,enblik gemaakt.
Belangrijk, buiten en boven deze dingen,
EENZAAMHEID.
Naar het Duitsch, van Garl Busse, door S.
De hond was dood. Daar hielp niets meer
aan: geen streelen, geen roepen, geen dokter
en geen schaapherder. Hij had de laatste
dagen al telkens zoo vreemd gedaan, 't Beest
wou niet meer eten, niet meer opstaan
't had daar maar liggen rillen en haven,
heelemaal opgerold, en als de baas tegen
hem praatte, bewoog hij ternauwernood
even den ruigen staart.
En dien morgen was hg al maar erger
begonnen te rillen; zacht reutelend, had hij
geprobeerd zich op te richten, en, als in
hevigen angst, een paar maal in de lucht
gehapt toen was hg weer neergevallen en
had de pooten uitgestrekt al stg'ver en
stijver, terwijl ze nog laag in rillende bewe
ging bleven.
Toen was Auguat Palitzky brommend water
gaan halen zoo vlug, als hg' maar kon,
met zq'n gebrekkige beenen. Maar 't was niet
meer noodig. Toen hg met de volle nap
terugkwam, had elke beweging opgehouden
met de pooten stijf uitgestrekt, lag daar de
oude Bella.
Toch hield August Palitzky den nap vlak
voor den snuit van den hond.
Drink dan toch, Bella," bromde hg', aan
zijn pijpje zuigend. Kom, hond, drink dan
toch!" En hij strompelde onrustig heen en
wér, aldoor onverstaanbaar brommend:
Altijd had je non last en drukte met zoo'n
hond! Laatst was ie 'n heelen nacht wegge
bleven! Daar kwam dat natuurlijk van,
datie non Kiek wasl Waarom bleef zoo'n ouwe
loeder ook niet liever thuis!"
Maar, terwijl hij zich op die manier al
meer en meer opwond met schelden op den
hond, begon hg telkens onrustig naar het
lichaam van dei hoad te kijken. Op eens
stond hij stil: Kijk, wat had die Bella toch
vreemde oogen gekregen! Hij schoof den
voet onder den harigen pels, lichtte het
lichaam een paar centimeter omhoog eniiet
het toen vallen... 't Plofte neer als 'n meelzak...
Toen aam hg zgn p g'p uit den mond,
sleepte zich mei knikkende knieën naar het
bad, en liet zich daarop neervallen.
De hond was dood! De hond was dood!
Eerst ken hij 't maar niet begrijpen. Zgn
verstand kon er niet bg. De oude Bella
die was z'n trekhond al geweest, toen de
vrouw nog leefde?in den tg'd, toen-ie nog
kon werken. Als 'n heel jong beestje had-ie
'm gekregen. KOK ja?non ja heel big was-ie
d'r niet mee geweest zoo 'n teef, dat is niat
allee, hèT En mooi was 't beest ook niet, al had
ie nog zoo'n mooien naam. Maar aanhanke
lijk was-ie, en geen enkele trekhond liep zoo
goed ia 't tuig, als Bella. En zoo was-ie dan,
aan, 't mormel gewend getaakt dat gaat
zoo in de wereld, als je zooveel met mekaar
hebt meegemaakt als hg en die hond.
va» algemeen menschelgk standpunt, is dit
boek echter uitermate, wgl aich ean persoon
lijkheid er in onthult, die wel als type van
een schier verdwenen soort mag gelden: de
burgerlijke individualist uit het tweede deel
der vorige eeuw, de na-ronanticus en radi1
caal, die in Mnltatuli, Van Vloten en Bus
ken H net voor ons land z(jn scherpste
karakteristiek heeft gevonden. Oe J9ngeren
onder ons kennen dit soort mifscbien niet
meer, maar de onderen hebben het tusschen
de jaren 1860?'90 ongetwijfeld in menig ex
emplaar ontmoet. Het ging fier, schoon meestal
niet zeer fortuinlijk, door t et Ie/en, en zgn
voornaamste eigensctap was een prachtige,
niets en niemand ontziende Waarheidsliefde.
Dat was het Kruis, hem opgelegd niet door
den Christus, want hg was een trotsche Vrij
denker, maar door de eigen edele natuur.
Daarom moest bij ook veel tmaadheid ver
dragen, vele uitzettingen uit deftige sociëteiten
en maakte hij zich vele vijanden.
Maar die smaadheid werd hem al'engs tot
roem en gewoonte. Hij verslaaf de er zich aan,
als aan den bitteren borrel, dien hg somtijds
dronk en wat oorspronkelijk geweest was de
naïsveteit der jeugd, haar vurige
veizekerdheid en optimisme, verwerd op den duur tot
een pose en monsterlijke jjdelüeic1.
Hoe ging dat zoo, wil men vrager.
In de jaren vnftig en zestig der vorige
eeuw kwamen eerst enkelen, allengs meer
deren tot het besef, dat het gemeen-voelen
van het oudere geslacht: zijn moraal, zgn
godsdienst, zijn kunst, ook z'g'n idealen,
voor hen zelven zon Ier kracat of heerlijkheid
was, en zg dus leefden in een wereld van
doode conventie en maatschappelijke lengen.
Ter ontkoming daaruit, konden zij enkel
op zichzelf rekenen, op eigen denken en
voelen, want niet als thans stond er naast
dat burgerlijke gemeenschapsgevoel eenander,
het socialistische. Zoo ontwaakte in die dagan
menigeen, onder moaite en nood, tot bet
besef van eigen waarheid en was hier te lande
het Individualisme geboren, welks geest- en
talentvolste vertegenwoordiger Maltatuii mag
heeten.
Velen der toen geestelijk ontwaakten, liepen
jnugdig-hard van sta), predikten den heiligen
oorlog over de gansene linie van alle hooger
voelen en bezinnen, anderen bepaalden zich
tot oppositie in een begrensd gebied, gods
dienst, politiek of kunst. Tor, met de jaren,
hun aantal groeide en tevens hun verzet
zich verkalmde of wtl geheel legde. Dat
deden ongetwijfeld velen om eakel wereldicae
redenen, maar van de meesten mag men wel
aannemen, dat groeiende zelfkennis en a'ge
meen inzicht hen bracht tot het beseffdn
van eigen nietigheid, de onmaoht en tet be
trekkelijk ongelijk van het individu tegenover
de gemeenschap. Zoo proclameerden zg dan
niet meer luide hun eenzame overtuigingen,
maar trachtten, als 't hun ernst was met de
maatschappelijke vernieuwing, in par t ij vor
ming gemeemchap tegen g«meenechap stel
lende, uit het individualisme te ontkomen.
Maar intnjschen maakte Mtutatuli velen edel
moedigen jongelieden de zwakke hoofden op
hol. Zgn eenzame hoogbeid, zgn durvende,
menschelijke kunst, zijn martelaarschap lok
ten, als later Nieteche, tot na7olgen en fier
kleur bekenner. Ea talrijke, volstrekt onbe
langrijke Ik-heden hebben zich in die jaren
daverend geopenbaard aan hun verschrikte
verwanten, die er heel wat van dachten.
Dat waren de Isken, die niet en nimmer
fot het besef van eigen zwakheid en klein
heid geraakten, maar het, in ietwat
geforceerden trots, bleven opnemen, zij alleen,
De vrouw was gestorven och ja, och ja l
Maar hg hal 2,'n werk nog gehad, z'n zoon,
voor wien-ie nu vader en moeder beide
moest zgn, en z'n buurman, bij'wien-ie z'n
verdriet kon uitklagen. Ea 't varken moest
verzorgd worden, en de hond op z'n tijd
gevoerd d'r bleef waarachtig niet veel tgd
over, om te kniezen en te zeuren l
Maar nu was dat allemaal veranderd I De
jongen zat in Amerika tweemaal had- e
geschreven, nou al in verscheiden jaren niet
meer. Buurman was dood, en 't was niet
meer de moeite waard, 'n varken te houden,
nou de vrouw d'r niet meer was. En ze f
was-ie langzamerhand gebrekkig geworden
de voeten wouèa niet meer mee, en 't
bukken viel 'm zwaar!
Zoo leefde hij daar nu de laatste jaren
in a'n laag, klein huisje aldoor rookend,
brommend, tegen z'n hond pratend.
Hg hoefde geen honger te Ig'dan, gelukkig.
Van z'n beetje rente kon-ie wel leven, en
dan had-ie ook nog 'n spaarkous, waar 't
zilvergeld lustig in rinkelde.
De buren wisten dit best, en daarom konden
ze zich heelemaal niet begrijpen, waarom hij
altg'd zoo knorrig was. Ze vonden dat hij op
zijn manier een lui heerenleventje leidde.
Ze lachten hem uit, en noemden hem een
zonderling. Dat nam hg hun dan weer heel
kwalijk, en hij trok zich meer en meer
in de eenzaamheid terug, 't Was allemaal
slecht jong volk! De ouderen, die nog met
hem op de schoolbanken hadden gezeten, waren
allemaal dood,?ze lagen netjes in 't gelid op 't
oude kerkhof. Nu speelden hun kinderen en
kleinkinderen den baas; die deden alles
anders; ze meenden alles beter te weten en
keerden de dingen 't onderste bover.
Nu gilden en floten de locomotieven, de
treinen raasden door 't bosch, automobielen
stoven pnlTjnd langs den weg, zomergasten
doken overal op, nieuwerweUche huizen
verrezen overal. August Palitzky moest dit
aanzien, en hij vervloekte dat alles in stilte.
Brommend en knorrend legde hij dan in zgn
kamertje aan de oude Bella in kort afge
beten zinnetjes uit, hoe dwaas de menschen
toch tegenwoordig werden, en Bslla luisterde
met hangende ooren, met zgn trouwe, droere
traauoogen opkijkend naar den baas en zgn
toestemming uitend door met den ruigen
staart op den vloer te kloppen.
Dan kwam de baas langzamerhand tot rust,
maar 't gepruttel begon opnieuw, als 't etens
tijd werd: 't Was niet te geloovep, hoeveel
zoo'n beest vrat! En alles moest-ie zelf be
redderen telkens z'n pijnlijken rug buk
ken zich uit 't lid werken voor zoo'n dom
dier!
Maar- nu was 't dood, stokstijf lag 't
daar, en zijn baas zat er nog altijd naar te
kjjken met trillende knieën. Zijn pijp was
uitgegaan. Hg zoog er te vergeefs aan, en
zocht werktuigelgk met zgn grove, gebarsten,
door de jicht gekromde vingers naar een
lucifer. Maar hg vergat weer wat hg' doen
wou, toen er een vlieg op den hond ging
zitten. Die werd dadelgk weggejaagd, met
veel omslag. Hg' begon even te brommen,
maar hield dadelgk weer op, 't was hèin
tegen de gaa*cae, groote maatschappij, ver
getende, dat alleen den Dwaas en den Dichter
veroorloofd ia zulks te doen, wgl slechts
dezen diea strijd kaneen voeren ia hoogen stijl.
Wie echter een eenvoudig burgerman is,
zonder uitstekend talent of wondergroot ge
moed, dien maakt het enkel belachelijk zijn
waarheid altg'd en overal te proclameeren.
Het bewast slechts zgn nietige ijdelheid, hoe
die abnormaal uitgroeit in de verdrukking
en in eigen oogen van den zeer gewone een
befaamden martelaar maakt.
Zoo gingen dan deze lieden, hun
eigengerechtigheid als een ho?tie voor z'ch uit
dragend, door het leven, zonder nut voor
zichzelf of voor anderen, niet bemerkend, in
hun waan, hoe verdeifljjk egoïit zg werden,
niets liever verlangend dan gehoond te
zijn en daartoe van elke kleinigheid een
zware principekwestie makend, ten slotte
volmaakt belachelijk ia het pompeus gevoel
hunner zending, maar zonier het ooit te
merken.
Zg belichaamden immers een Beginsel en
voelden zich haast de Waarheid zelve!
Ea intnsschen verleerden zij vaak iets
gewoon nuttigs te doen, ter kostwinning.
Veel van het bovenstaande nu is op den
heer Domela Nieuwenhuis van toepassing.
Hij behoort tot die talrijke groep van domi
nees, wier individualisme vanzelf op
geloofsgebled het eerst uitbrak, die de gemeene
kerk verlieten, sommigen om een andere,
minder gebonden kerk te stichten, anderea
om voortaan in de letterkunde of journalis
tiek de wereld individualistiseh-critisch te
bekgkeo.
De heer Nieuwenhuia echter raakte, van
wege zgn gevoelig hart en vooral door de
omstandigheden, in riet toenmaals sterk
opkomend socialisme verzeild, waar men,
zoo op het earjte geacht, meenen zou, dat
hij preciej niet behoorde. En dat bleek ook
zoo... maar eerst later. Voorloopig aardde
hg er opperbast, omdat hg, als 't ware, de
geheele jonge beweging in dit land naar
zich toe en op zijn persoon samentrok. De
zwakke opstandig aeid van den
Nederland8chen arbeider vroeg om bezielende,
opzweepende taal, hun zwak romantische
verbeelding had behoefte aan een Held, een
verpersoonlijking der Rechtvaardigheid tegen
over de boose wereld en vond dien gareedelgk
in de figuur van den heer N. met zgn
ChristuEkop en volle, warm passloneele stem. Ter wgl
hij, zijnerzijds, niet de romanticus ware ge
weest, die hij waa, zoo hij geen smaak had
gevonden in deze rol vaa Held, hem bijna
onvermijdelijk opgedrongen. Dies speelde hij
met imt en zér ter goedar trouw den Leider,
den grimmigen Demagoog in het stuk, zich
overigens volstrekt niet bekommerend hoe
het verder moest gaan en dat uiteraard
niemand minder tot voorganger en organi
sator geschikt was dan hij. Aldus leidde zijn
beweging" tot niet veel meer dan doellooze
relletjes met de politie en zekere gewoonte
oploopen te veroorzaken, waarbij men zich
warm maakte en D. N. toejuichte.
Niet dat het den heer D. N. zelven aan
de beste voornemens en wenschen ontbrak,
maar tusschen deze en hun verwerkelijking
stond zgn al meer zied ontwikkelend indi
vidualisme, dat elke brug naar de gemeen
schap af brak en noch inzicht, noch vertrouwen
bezat in hetgeen men met zulk een nieuwe
partg zou kunnen beginnen, als het niet tot
revolutie kwam. Inderdaad, wat kon hij, de
opgewonden fanaticus, die droomde van
barricaden en geweervuur en steden in brand,
net of z.'a woorden nu dood neervielen, of
ze geen echo meer vonden.
NÜU, met 't honde-eten had-:e tenminste
geen last meer! Dit was tenminste'n gemak!
Langzaam en moeilijk werkte z'n denk
vermogen verder door. En op eens dacht
hij aan de lange winteravonden. Da storm
huilde dan om 't kleine huisje, de sneeuw
knerpte, 't water bevroor in da kan. In zulke
nachten kwamen er uit het bosch soms ge
luiden, alsof er schoten knalden: dan barstte,
door den hevigen vorst, de bast vaa de
boomen.
Op zulke avonden, in zulke nachten, kon
hij maar niet warm worden zelfs in z'n
bed niet. Maar dan kwam de oude Balla,
en die ging op z'n half verstijfde voeten
liggen. En onder die warme vacht, door de
koesterende lichaamswarmte van den hond,
ontdooiden ze weer. Dan kon-ie weer uit
houden, wat eerst niet o ai uit te houden
geschenen had.
Maar nou? wie zon 'm nou z'n oude
voeten warmen? 't Was zomer?Juni
pasmaar met de stijf koppige vasthoudendheid
van een ouden man stelde August Palitzky
zich die koude Januari-nachten zoo levendig
voor, dat-ie op z'n bed zacht begon te kreunen
en te klagen, 'c Was of-ie voelde, hoe hem
de teenen afvroren, hoe de ijiige kou van
uit z'n voeten omhoog kroop al hooger
en hooger.
En hg kreunde van angst en ellende; hij
huilde zonder tranen. Z'n oude oogen hadden
er geen meer,?uitgedroogde bronnen waren 't.
Langzamerhand ging het gesnik en gekreun
over in een afgebroken brommen. Maar ook
nu weer verstomde de oude plotseling.
Hoe akelig klonken die woorden in de
leege kamer! 't Was, of de muren ze
terugkaatsten hun klank vond blijkbaar niemand,
voor wien hij bestemd was ze zwier ven rond,
zonder doe), zonder zin en stierven weg....
Angstig luisterend boog Palitzky zich voor
over. Het ledikant kraakte. Stil... stil
Doodstil, zonder zich te bewegen, keek
hij voor zich uit. En hoe langer hij daar
zat, des Ie meer bekroop hem iets iets
donkers, griezeligs angst verlammende
angst.
Heelemaal alleen was hg' nu op de wereld.
Daar stond hij nu als in de leege lucht.
Alles dood: hij alleen nog in leven; een
vreemde onder vreemden. Geen schepsel,
dat bg hem hoorde, waarmee hg' kon praten,
waarvoor hg' kon sorgen, dat voor hém zorgde.
Hij gaf zich van dit alles niet duidelijk
rekenschap: 't kwam alleen maar als vrees
en angst reuzen groot op hem af.
Buiten rees de zon hooger en hooger. De
dorpsklok begon te luiden:
biem-bam-biembam! nu was 't 12 nur hij moest de
aardappelen opzetten. Balla moest z'n eten
hebben
O ja dat was immers niet meer noodig:
't beest vrat niet meer. Hij hoefde immers
geen vuur aan te maken geen eten te
koken. Voor wien dan?
Zoo slopen de uren voorbij, 's Namiddags
wou hij den hond begraven. Dat was toch
nog iets, dat-ie te doen had: nog n doel
met al dien vurigen maar zwakken geestdrift
aanvangen, nu het bleek, dat de rumoerige
vergaderingen en de relletjes het Gezag toch
eigenlg'k niet schokten en de revolutie uit
bleef? Hij, die de gemeenschap en zich zelf
nooit in hun weierzijdsehe betrekkingen
doorgrondde, die altg'd maar het
absoluntethisch ideaal hoog hief, in de half bittere,
half zalige verwachting, dat men hem, in
elk geval wel kruisigen zou, als 't dan niet
gelukte op deze toevallige manier de wereld
te veroveren,... hoe zou hg' in een maat
schappij van orde iets hebben verwacht?
En wat zou hij ook in een maatschappij
van on-orde hebben vermocht?
FRANS COENEN.
Nieuwe Boeten m ea yör tinten,
Een Koning in Vagebondage, door TITIAAN
DE WEVER, Gtïlustreerd door DAAN
HOEKSEHA.. Bg S. L. van Looy, Am
sterdam, 1910.
Voor jaren en jaren teiü£,... De straat
is avendlgk, de kleuren der huizen zgn moe.
Diep in stijgende schemer gedoken de ouwe,
nobele poppenkast. Jongen en ouden met
schitter-oogen in heilige aandacht. De stem
van den vertooner begeleidt alle gebeuren
en zgn simpel coloriet toovert het tot
sprookjes-heerlijkheld. Soms dragen z'n woorden
de duisternis van vergleden tijden, de
rerstoktheid der boosdoende marionetten, in
geheim aanflulsteren.... ladere nieuwe scène
leidt ie in met 'n vertrouwelijk: En doar
hebbie nauw ..."
In de verbeeldingen dar kinderen stookt
bij schemer-glorige vuurtjes van fantasie aan,
Zij zien alles cht en kleur-rgk leven in het
licht van hun innig-mooi geloof.
Zóó innig-genoegelgk vertelt Titiaan de
de Wever, met 'n leuk, genietend lacbjeom
z'n mond,van Walfreit, den vagebondeerenden
koning vaa Zavenburgeu. Hg' heeft er scbik
in, dat er tintelende vlammen uit de
hunkeroogen slaan. Ea gestadig keuvelt het gemoe
delijk verhaal door en groeit in spanning
de aantrekkelijkheid. Sober lint hij hier en
daar z'n woorden aan met 'n bescheiden
kleurtje, gooit er soms 'a ondeugend grapje
onder, of 'n dansend joligheidje....
'a Boek om big mee te zgn. 'n Beschaafd,
fijngevoelig boek, overal keurig van taal.
Niet conventioneel taalboeijes-keuris;, maar
verzorgd van stijl f n woordenkeus. En toch
zoo eenvoudig. Absoluut ongekunsteld. Bij
voorbeeld lóó 'c bagin van een hoofdstuk :
Lazer, j 9 moet even in de vestibule van
't koninklijk pa eis komen!" Het leeft van
rake, onschuldige scherts, van fijne, luch
tige beschrijvingen.
Daan Hoeksema heeft de prentjes
geteekend, innig geestig, tintelend van jool. De
bandteekening is minder geslaagd, maar de
inzet is al prachtig , Ik verveel mg," "
dacht de koning".... Die gapende koning
naast dat simpele verhaal-begin, slaat je zoo
een lach naar de keel. En zoo zgn er meer.
De uitgave is smaakvol, mooie duidelijke
letter op zacht-getmt papier, de platen in
den tekst....
't L\jkt mij een heerlijk, waardevol kinder
boek.
***
Betty Trevor naar het Engelsch van
MRS. GEOKGE DE HORNE VAIÜEY, door
K. JOKISSEN en W. J. ANKER*MIT. Uit
gave van W. Hüarius Wzn., Almelo.
Eén zwaluw maakt nog gaen lente, en
n hoofdstuk kinderleven maakt nog geen
in de groote doelloosheid. Achter z'n huisje
groef hij een kuil. Z'n knieën knikten, hij
had hevige pijn in 't kruis. Toen de kuil
diep geaoeg was, voelde hij zich zoo moe
en uitgeput, dat hij het verdere tot den
volgenden dag uitstelde. Eerst maar slapen,
dat was 't allerbeste.
Maar hij sliep slecht. Hg miste iets. Hij
miste 't geluid van 't zachte blaffen, dat
Balla altijd in den droom uitstiet de
diepe ademhaling van den hond, die hem 't
gevoel gaf, dat er een levend wezen bg hem was.
Hij viel even in slaap, werd weer wakker,
luisterde. Niets. Niets dan de stilte
de Ecarikselijke, angstige stilte.
Als geradbraakt kroop hij den volgenden
morgen uit de vearen. Als gewoon lg k, stak
hg dadelijk z'n pijpje op. Hij klemde 't
stuk gekauwde mondstuk tusschen z'n
tandstompjes,maar't won hem nietsmaken. Dat
was erg l Veel erger nog dan de slechte
nacht, en al het anderei
Nu droeg hij 't verstijfde lichaam van den
hond naar den kuil. De zon lachte; een
vroolyk zomerkoeltje streelde hem de wan
gen, met vouwstoeltjes onder den arm,
trokken de zomergasten naar 't bosch. Een
welgedane familie rader bleef nieuwsgierig bij
de heg staan kijken, wat de oude baas daar
deed?
Zoo, vadertje," riep hij opgewekt, is dat
schurftige beest van je eindelijk uit den tijd?"
August Palitzky kon niet dadelijk ant
woorden. Want hij bukte zich, al deed 't
nóg zoo'n pijn in 't krui?, juist hél diep
neer, om de doode Bella zoo zacht mogelgk
in den kuil te laten zakken. Maar hij werd
rood van kwaadheid; hij opende den mond,
als hapte hg naar lucht, als was hij op 't
punt van te stikken.
En toen hg de armen weer vrg' had, balde
hij in woede de vuist tegen den zich
verwijderenden zomergast, schreeuwde hem na,
totdat z'n stem oversloeg.
Verwonderd keed de dikkert om; hij
schudde z'n hoofd en lachte.
Toen hief de oude z'n spade omhoog. In
blinde woede sloeg hij er mee in de lucht,
onder een vloed van onverstaanbare scheld
woorden. Een zinnelooze haat was 't, die
zich hier uitte.
Geheel uitgeput leunde de oude nu op z'n
spade. Wat had die kerel ook weer gezeid?
'n Schurftig beest was z'n trouwe hond ge
weest? Z'n lieve, trouwe oude Bella 'n
schurftig beest?
Hij liet zich zakken in den kuil. Met z'n
kromme vingers streelde hij de ruige vacht
van den dooden hond. Langen tijd bleef hij
stil zitten op den rand van den kuil. De
zon brandde op zgn rug, en dat deed hem
goed. Eindelijk stond hg op, en begon den
kuil dicht te maken. En 't was hem, of dit
nog het ergste van alles was of hij dit
nooit te boven zou komen. Toen z'n vrouw
stierf toen z'n zoon naar Amerika ging
toen-ie niet meer kon werken, dat waren
allemaal ongelukken. Maar hij had toch nog
altijd iets overgehouden. Maar als nu de
kuil dicht was wat dan? op de heele
wereld was er dan niets meer, dat op hem
kinderboek! Of zouden uitgever en vertalers
inderdaad van meening «jjn, dat het kinder
lijke verhaal-begin, benevens da
veel-belovende meisjesnaam op den omslag, Betty
Trevor" stempelen tot meisju boek f De allure
heeft het wel, doch feitelijk is, wat hier aan
eenvoudig, ongekunsteld kinderleven gede
monstreerd wordt, niets anders dan de on
aanzienlijke, quasi schuldelooze visscherspink,
die onder haar kiel een schat van smokkel
waren verbergt. Dit smokkel"-boek brengt
schijnbaar argeloos in de wind-frissche,
>onfsterke jeugdefeer de saaie gewichtigheid van
in conventioneele kortzichtigheid
vertheoretiseerde maatschappelijke en zedelijke vraag
stukken.
'Tegen wil en dank moet ik, bg dezen
Engelechen sluiker in Hollandsch gewaad,
als douanier optreden.
De laatste twaalf hoofdstukken (van de
zevenentwintig) geven geen zuchtje, geen vleugje
kinderleven. We worden uitsluitend bezig
gehouden met groote- menschen-vraagstukken,
hun handelingen en belangen.
Het schamele deel aan kinderen gewg'd
(lang niet alle vijftien overblijvende hoofd
stukken) is onevenwichtig; soms inderdaad
tintelend van joligheid, maar plotseling
vertriestend ia quasi moraliteit en onnatuur
lijkheid. Er filosofeert een meisje van acht
jaar orer afgunst, haat en leedvermaak" I
Een oud-generaal heeft een geanimeerd ge
sprek met twee kinderen over gremoorloge*
(krijgskundig beschouwd) over 't huwelijk al*
levensdoel of als baantj e" \
Dit notedopje kinderleven draagt nog meer
smokkelwaar: problemen als gonme 4
deux", solitude a deux", het huweljjk
('n oud testamentiseh zwak van de schrijfster).
Na zeer veel toevalligheden en onwaarschijn
lijkheden wordt, op de helft ongeveer, dit
boek een stuiversromannetje, waaiin ze
elkaar krijgen.
Dit boek wil door z'n degelijke inhoud
vormende waarde hebben, doch de
paedagogische vruchten van 't brein der schrijfster
zijn wrang, 'n Achtjarig meisje, met lieve,
hartelijke eigenschappen hoort", dat 'r
moeder als kerstgeschenk graag een kamer
plant heeft, hoort", dat moeder, broers,
zusters oude kleeren enz. niet meai ziefl
willen", hoort", dat de bloemen-venter liever
oude Weeren heeft dan geld. Zij kombineert
dat en als conclusie van haar overwegingen
arriveert er een palm voor haar moeder,
terwijl de onde kleeren verdwenen zgn. Dit
staaltje van naïeve innigheid en toewijding
wordt door de ouders in dezen geest ge
waardeerd, dat het kind een pas ontvangen
rijksdaalder (kerstgeschenk) moet afstaan om
de schade", die de familie lijdt door dat
gestolen goed", te vereffenen. Hier is de
schrgfster nog al op haar best l
Batty Trevor" is gén verkeerd boek,
doch men hadde 't liever onvertaald gekten:
De uiterlijke verzorging is middelmatig-.
Een raad aan alle uitgevers: Man lat a een
boek toch niet met de machine zetten. Hat
oog wil ook wat!
HESSBL JONGSMA.
BeMteü,
RECLAME VOOR DEK BIJBEL. Tot de boeken
die het best worden verkocht, behoort altijd
de Bgbel. Ten einde hem nog meer te ver
spreiden wil nu een Ameiikaansch genootschap
bekend als The Gideons'* in elke logeerkamer
van alle hotels in de voornaamste steden vaa
de Vereenigde Staten een exemplaar van da
Amerikaansche standaard-editie van het boek
wachtte, dat hem noodig had. Dan kon-ie
zich maar opknoopen, zonder dat mensch of
dier 'm zou missen I
Da dagen kwamen en gingen. Dof hokte
de oude man in z'n kamertje. Hg was als
gebroken alle levenslust was er uit. Zoo
lang hg leefde, hadden zware zorgen en
lasten op hem gedrukt. Hij had ze brommend
en scheldend gedragen; en nu miste hij ze.
Nu dacht hij terug aan den last, dien de
hond hem bezorgd had, als aan een heerlgk
geluk: hoe hij, kreunend en zuchtend, telken»
z'n waternap had moeten vullen, hoe hg
's middags dikwijls alleen voor hem het vuur
had moeten aanleggen en eten koken, hoe
hij 's nachts dikwijls, jichtig als-ie was, uit
z'n warm bed had moeten komen om het
beest in of uit te laten.
Nee, 't was nu geen leven meer l Aldoor
kwam dat verlammende angstgevoel over
hem, als hg de ontzettende stilte om zich
heen voelde o, die angst voor den
winter voor de - nachten de angst voor
dit doel- en zinlooze daarheenleven, dat geen
plichten meer kende.
Toen gebeurde 't eens in den. nacht, dat
op eens een lichtstraaltje door al zgn donkeren
angst en stompheid brak. Hij had weer dea
heelen tijd slapeloos gelegen, en de oude
steenen gemalen, toen 't hem opeens duidelijk
werd, dat hij zich kon ophangen, zonder dat
iemand hem zon missen. Ja, dit bleef hem
nog over! Zelf kon hij een einde maken
aan dit alles! Met wijd geopende oogen
staarde hij in de duisternis, aan welks uit
einde hem dit lichtje opflikkerde:
eendwaallichtje in 't begin: bevend, weer verdwijnend,
in helderder eehijn weer terugkomend.
Een goede afleiding in die eeuwig lange
uren! En langzamerhand werd 't een doel
het laatste, dat hem overbleef.
En zgn gedachten gingen langzaam dit
licht tegemoet eerst schaw en verlegen,
maar aldoor meer op hun gemak soms
terugwijkend, maar dadelijk weer van een
anderen kant naderend. Langzaam gewende
hij er zich aan, en nu voelde hij de een
zaamheid veel minder.
Hoe meer deze gedachte zich in hem
vastboorde, des te meer kwam er een spottend
gevoel van triomf in hem, tegenover de
dorpsbewoners: 't was, of hg elk oogenblik
de macht had om dit dorp met al z'n nieuwe
dingen en nieuwe menschen, weg te stooten.
Ja, een onduidelijke opwelling kwam er in
hem, alsof hg zich door zijn dood op al de
menschen om hem heen zou kunnen wreken.
Het waren, na den dood van Bella, zijn
gelukkigste oogenblikken, wanneer hij zich
aan deze gedachte overgaf. Eens stond hg'
midden in den E acht op om een touw te
zoeken, waarmee hg de takkebossen, die hg
uit 't bosch haalde, altg'd bg'eenbond. Toen
hg 't gevonden had, probeerde hij of 't nog
wel sterk genoeg was, en legde 't toen onder
zijn hoofdkussen. Toen sliep hg rustig, in 't
besef dat het touw nog stevig was. Nee, dat
zou niet breken I
Wie weet, hoelang de oude Palitzky nog
bij deze gedachten tevreden zou zijn gebleven,
als schout Asmus nog geleefd had. Maar