De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 23 april pagina 1

23 april 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER A°. 1911 WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND Oxid-er redactie Treur}. Dit nummer bevat een bijvoegsel. n. IF. L. ?wiiEssiïsra-. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. , Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, AizonderUjke Nummers aan de Kiosken . . . / 1.50, fr. p. post mail f n 1 65 10. 0 12'/2 Znnd/io* CJUilUClig 23 tüU Anril ULpJ.ll Advertentiën van 1 5 regels / 1 25 elke regel meer . Advertentiën op de fmantieele- en kunstpagina per regel .... f 0.25 0.30 0.40 INHOUD: VAN VEBEE EN VAN NABIJ: |Eenbnrgerq in verval? Voorschotten aan griffiers, door Gerard J. Lenselink. SOC. AA.NGEL.: Yolkshooge;cholen in Scandinavië, door H. S. FEUILLETON: cta-loos, door J. verte. LUNST EN LETTEREN: Iets over opvoeding*, door J. Kleefstra. De Hollanduhe Vrouw in Indië, door M. C. Kooy-Van Zeggelen, beoordeeld door Carry van Bmggen. Een merkwaardige plaats bij Hnygens, door Corn J. Gimpe). BEBICHTEN. VBOUWENBÜBKIEK: Het nienwe Tehnis der Frarcaise", door C. de Jong van Beek en Donk. Ik kan koken, van dr. Erich Urban, beoordeeld door A. van Leenwen-Frar eken. ALLERLEI, door AJlegra. UIT DE 1TATÜUE, door E. Heimana. In memoriam prof. dr. J. Bosscha, door prof. dr. H. Kamerlingh Onces. Ch. F. Mowberly Bell t, met portret. Rome, II, door Plasscbaert. Een stukje Voorgeschie denis van de Jnpe-Cnlotte, met af h., I, door J. D. C. van Dokknm. Karl Schöuherr, met portret. Gharivari. FINAN -1EELE EN OECONOMI8CHE KRO 3IEK, door v. d M. en v. d. 8. Bloemenkarakters, I, door B. P. van der Voo. De B-oek-Rok. SCHAAKSPEL. DAMRUBRIEK. ADVKKTENTIEN. IIIIIMIIMIMI Een burgerij in verval? Nog pas is in een zeer opmerkelijk artikel (van Carel Scharten in De Gids van Febr.) de aandacht erop gevestigd, hoe, behalve in andere zaken, óók in het spreken der vaderlandsche taal onze nationale laksheid tot uiting komt. Met name echter, hoe het de Burgerij is, die door de sloffe en nuchtere manier van praten van haar zoogenaamd beschaafd Nederlandsen" van een groot zelfgevoel nu niet juist blijk geeft. Het was een treffende opmerking! Men mocht herhalen: zelfs dus bij het denmond roeren onze dierbare Ned^rlandsche slapheid! Zelfs want bij hoeveel andere zaken komt zij nog kijken Wüweten, dat er zoowel te Amsterdam als in 't land sympathie is neen, wij zeggen WAKMTE, voor 't herstel van het levenloos Paleis op den Dam tot een levend Raadhuis maar TOONEN die sympathie en die warmte zich niet op te bescheiden wijze? Het is waar en ieder heeft het ge zien, hoe alle bladen van eenigen in vloed, elk op zijn beurt, goede woorden hebben gesproken: Het Handelsblad, de N. B. Ct., de Tyd, het Centrum en een heel e stoet andere. Tot tien keer toe heeft de heer Weissman, aan telkens nieuwe groepen van vijftig belangstellenden, het Stadhuis doen kennen in de vertimmering, die Paleis heet. Een vergadering hebben wij gehad, waarheen zes a zevenhonderd menschen, trots een bitter kouden Aprilstorm, waren opgetrokken. Het was deugd-doend", dat ze er waren en zoo levendig meevoelden. Maar, bij de groot heid van Amsterdams verleden-en-toekomst, bij het nu-of-nooit vooral, dat in deze veertig -jarige Paleis - Raadhuis quaestie thans moet worden aanwezig geacht, had men toch op nog mér manieren, op openlijker en openhartiger wijze, en van nog meerdere zijden de stem willen hooren der Burgerij. Och, zijn wij niet onvergelijkelijk laks ? Men mag zich mooi wat anders wijs maken, onze Nederlandsche Burgerij voelt zich lam in de lendenen... Zij gaat werke lijk niet over n nacht ijs. Zij wikt en weegt lang vóór dat zij handelt. Zij is ook nerveusei- dan ooit. Met het wassen van haar welvaart, het ge durig meer bloeien van industrie en handel, zou haar zelfgevoel gelijk-pp zijn gegroeid mits niet... indien niet.... Ja, wat is er dan toch eigenlijk wat hier hindert ? Wat remt dat zelfgevoel P Het wordt algemeen erkend en laat ons dit feit ontleden : de socialis tische beweging. Men richt zich in zqn handelen niet naar eigen impul sen meer: men ziet naar het roode spook, hoe dat zich bewegen mocht. Het is hier mee, betreurbaar genoeg, zelfs zoover ge komen, dat niet alleen op de werkelijke bewegingen van dat schrikkelijk monster der Boodheid de terugslag volgt in de massa der burgerij, neen het vluchtigste ?wantrouwen en in dit geval, waar van wij spreken, het puurste waandenkbeeld, dat misschien", wie weet", in een of anderen opzet de hand mocht schuilen van den socialistischen boeman, doet vol schuchterheid de nazaten der groote Burgers in hun schulp zich terug trekken. Het is belachelijk en miserabel! En was het nog maar uit angst voor de Revolutie", voor het bloedbad! maar dat men niet daarom de socialisten vreest blijkt uit de bladen, ook in deze dagen, genoeg. Integendeel men krijgt den in druk, als zouden sommigen die lastige mannen nog wel rumoeriger wenschen ... om beter vat op ze te hebben! Want als oeconomische partij worden zij gevreesd. Hun steeds terrein winnende ontevredenheid", waarvan telkens een gedeelte met een brokstuk patroonswinsten of overheidsmacht moet worden gedempt, doet hen gehaat zijn, doet die opgewonden, van vooze elementen waar lijk al te volle oranjeviering ontstaan, welke de laatste twintig jaren kenmerkte, naar de getuigenis, nog onlangs, van objectiefsten en meest bevoegden kant. 1) Welnu, zoover zijn wij dan op dezen weg verdwaald, dat ondanks de warmte, die tegenwoordig in vast alle Amsterdamsche kringen gevoeld wordt voor de gedachte van het Paleis-weer-Raadhuis, de toongevers" in de Hoofdstad aarze lend luisteren naar de geruchten, die, door de Hemel mag weten wie, wille keurig worden verspreid. Belachelijk zeiden wij h de angst, en in hooge mate! Daar was nu eens een zaak, waar de politiek vol komen vreemd aan ble.f: waarvoor mannen uit alle kringen zich inspanden: Amsterdammers en Kunstlie ven d e n ; natuurlijk ging de > eweging niet allén uit van conservatieve heeren; de Kunst liet zich óók gelden, en zij heeft, naar haren aard, jonge, vurigvoelendeelementen; het was al te veel! Wij zeggen niet maar zoo wat: wij maakten van nabij kennis met deze be langwekkende gemoedsgesteldheid. Al deed htt onvervalschtste Orangisme ook mee: het Handelsblad, de Nieuwe Rott. Crt., de Tijd, enz. enz., men voelde zich reeds geschokt. Nietwaar, hoe het dan ook zij, de Koningin zelve zweeg.... Alsof zij tot nu toe eenige dwingende reden, had om te spreken! Zie, zelfs bij een z w ij g e n, bij een voorloopig absoluut niets kwaads beteekenend zwijgen ter hoogster plaatse"... ver bleekt onze Burgerij...; voelt zich ver legen ...Amsterdam? Zou het werke lijk wel anders wezen ? Jhr. Victor de Stuers een man uit de kringen van den adel dus en geen Amsterdammer ? moest hun een hart onder den riem steken: Durf dan toch, weift'achtigen ! moest hij roepen: Heuse h, g ij beleedigt H. M. niét door voor H aar een beter huisvest;ng te vragen gedurende den tijd aat zij bij U is, een beter huisvesting dan het malle prodsorium van het toegetimmerde en on mogelijk verhanselde RAADhuis. Gij zult Haar niet beleedigen door Haar goed te willen doen. Die brief blijft indien tenminste in een afzienbaar tijdsbestek niet van meer kracht blijken mocht voor de kennis van ons land in deze periode van geschiedkundige beteekenis! Want, let wel, terwijl aldus schichtig wordt afgewacht en gevreesd wordt voor eiken stap om het Raadhuis te her winnen, komt het tot een aanbieding van een behoorlijk Paleis al evenmin Nederland, dit mag wel eens gezegd worden, heeft eigenlijk geen paleizen en een van de redenen ligt voor de hand : ons Koningschap is daarvoor te jong, immers nog geen eeuw is het oud, en toen het zich op zijn vleugels zou gaan verheffen werd het, in '41 reeds, door het Liberalisme gekortwiekt. Nu wordt Oranje weer op 't hevigst gevierd, zooals wij boven hebben ge schreven ; maar ondanks gouden koetsen en een stortvloed van hoofdletters in de dagbladen en een taal, die wee aan doet van onechtheid, doen wij die viering 't liefst plaats hebben op een koopje. Merkwaardig is in dit verband hetgeen van de zjjde dergenen, die den tegenwoordigen toestand op den Dam te be stendigen wenschen, over Paleizen wordt te berde gebracht Wij gaan voorbij een ingezonden stuk (door het Handels blad gepubliceerd), dat door voor- en tegen standers is aanvaard voor wat het was. Ook kan men moeielijk notitie nemen van een opinie (wij spreken van die des hee ren Dake), welke, in De Telegraaf, aan al te markante wisselingen onderhevig bleek. Maar de aandacht heeft getrokken een stukje van een Amsterdamschen inzender in de N. B. Ct. 2), waarin ge vraagd werd, waarom men in de hoofd stad een nieuw Paleis moest gaan bouwen, terwijl men toch de zekerheid had, dat 1) Prof. Kernkamp: Oranje en de Demo cratie". 2) Den hè» J. M. Noothoven van Goor. het evenmin eenigszins geregeld zou worden bewoond als het Palete op den Dam. Weineen, wilde men voor de Landsvoratin een woning van ettelijke mülioenen stichten, dan lag het in de logica dit te doen geschieden in den Haag, centrum der regeering, vaste resi dentie van de Koningin. Waaruit de gevolgtrekking, dat, stond Amsterdam op de herkrijging van haar Raadhuis, zij afstand moest doen van den titel van Hoofdstad des Rijks. Een niet ongaarne ironisch gestemd journalist nam deze ironie ? zij het dan ook misschien expres a la lettre: Uit stekende gedachte! schreef hij: waarom moet Amsterdam hoofdstad zijn? Hou den wij het Raadhuis, en geve het land een nieuw residentie-paleis aan de Koningin. Dat was echter niet de bedoeling van dien eenigen en eersten openlijken tegen stander.... Hij schreef een tweede stukje in de N. B. Ct.: Het is mijn doel niet, verbeterde hij, te propageeren voor een afstand-doen door Amsterdam van haar titel van Hoofdstad! Mijn eenig doel was te waarschuwen, dat wilde men het Paleis weer Raadhuis doen worden, de titel redelijkenwijze moest worden prijsgegeven.... Let wel, dit is dan de eenige stem uit onze Ambterdamsche Burgerij, die op een toon, waarnaar men wenschte te hooren, geklonken heeft. ..; en als de persoon, die hier naar voren kwam, en die sprak van het bouwen van een nieuw Paleis, dat royaal weg millioenen kon kosten, genoopt wordt open kaart te spelen, ziet ieder, dat men enkel met een looze manoeuvre te doen had: en dat ook deze Amsterdammer, te voor schijn tredend uit de groep, die den schijn mocht willen aannemen voor de Koningin te strijden hetzij door te zwijgen hetzij door te komen met een nieuw en r ui in gedacht ontwerp DEN WAXTOESTAXD eenvoudig wil laten zooals hij is: en de Koningin wil laten XOXHER PALEIS. Zoo zwijgen er hier in Amsterdam al te bescheiden, of zij zoeken op bedrevene wijze de uitvluchten, die de zaak op 't oude latend, geen uitgaven zullen nood zakelijk maken. Ziehier wat .T. A. Alberdingk Thijm, als burger en kunstenaar een sieraad van zijn stad en van zijn tijd, schreef in 188 ?, over het groote bouwwerk op den Dam, en over ons Nederlanders 1): Ons stadhuis wordt niet gebruikt en genoten. Lodewijk Napoleon en Willem de Eerste hebben gracieuzelijk aange nomen van het bestuur van Amsterdam dat provizioneel het stadhuis als paleis zou worden gebruikt. Maar, al kon het gebouw niet weder als stadhuis worden gebruikt wat alleen een onderzoek zou kunnen leeren daarmede wordt geenszins gerechtvaardigd, dat het, als kunstwerk, ongenietbaar is. Da groote trap is voor de helft weggemoffeld, de galerijen zijn geledebraakt, het hoofdaspekt is wech, en de geplakte schotten, waar men pijpenla-vormige zalen mee heeft gevormd, maskeeren de kunstwerken of verduisteren ze tot onzichtbaarheid toe. Het gebouw is niet mér genietbaar, dan een schilderij die naar den muur gekeerd staat. En dat laat Nederland zich welgevallen! Amsterdam duldt, dat zijn hoofdgebouw, in het van. leven tintelend centrum der stad, daar staat als een mummie, om woeld en verdroogd, dat het, als een ge raamte, met holle oogen u aanstaart en het ongeduld gaande maakt van ieder, die zich rekenschap geeft van de bestem ming van het gebouw, van zijn hecht heid en van de levenloosheid, waartoe het veroordeeld is. Gelijk het steenblok daar nu staat in het midden onzer stad, onbegrepen, niet doorschouwd, niet doorschouwbaar, is het als een parel, die een haan met minachting, bij toeval, opkrabbelt en met hanengrimlach ver werpt. Jaren en jaren dulden wij nu reeds, dat er met ons rijkste monument geleetd wordt zooals ieder weet. De lieden zien het, zij voelen, dat daar een doode massa voor hen staat, zij wenden hun blikken af en gaan een glas klare in een koffiehuis slurpen. Wat komt het er op aan, of wij daar een trofee van onzen volksroem verwaarloozen! Of de stoutste geesten van ons glansrijkste tijdperk met ontzach naar dat Amsterdamschen Capitool hebben opgezien! Als er maar een rulletjen in de koffi is, of in de tabak, als er aan de beurs maar goede zaken gedaan worden, dan kunnen de nationaliteit en de kunst naar de maan loopen ! Dat 's te zeggen: l i Op de PaleioRaadhuis-Vergadering in het Concertgebouw door den bouwmeester A. W. Weissman voorgelezen. wij gaan wel met vrouw en dochter naar de komedie en naar Artis, als het Wil helmus ter eere van het Koninklijk be zoek gespeeld wordt maar de handen uit de mouw steken, om den Vorst des lands een waardig verbluf * bouwe en om het kompendium onzer XVI ? e eeuwsche grootheid weder tot waardeering te brengen en opnieuw te doen stralen van zijn ouden zin en rijkdom daar willen wij niet van weten. Is er een tweede land in Europa, waar zulk een schandaal met een kalm gemoed zou worlen ge duld? Ik kan het niet gelooven." Zoo schreef Alberdingk Thijm dertig jaren geleden. Zoo had deze fiere geest zich reeds geuit van de jaren '70 af, getuige het request, dat wij onlangs hebben afgedrukt, met de vele namen er onder. Is het mogelijk te hopen, dat de Bur gerij eindelijk op een wijze, die ons mocht verbazen en verheugen, deze zaak zal ter hand nemen, die reeds zóó langen tijd haar redelijke oplossing wacht ? Weldra komt de Koningin in Amster dam hare traditioneele zeven dagen door brengen, en als men mag verwachten, dat zij zal spreken, dan schijnt geen gelegenheid meer aangewezen dan die. Misschien zijn er, die verwachten, dat onze slapheid zich zal verloochenen vóór dien datum. Voorschotten aan griffiers. Sedert l Januari 1911 is aan griffiers van gerechten officieel de bevoegdheid ge geven van rechtzoekenden voorschotten te heffen voor griffierechten, eene bevoegd heid, waarvan zoo niet door alle, dan toch door vele betrokkenen gebruik wordt ge maakt. Zoo vraagt een ons bekend griffier van een groot kantongerecht in zaken beneden vijf en twintig gulden ?15.?en in zaken boven vijf en twintig gulden ?25.?voor schot, bedragen die veel te hoog gesteld zijn. Van eer-tgenopmde zaken mag men zeggen, dat de grim«kosten in den regel zelfs niet tot ?15.?kunnen stijgen, terwijl laatstgemelde zaken zelden ?25. griffiekosten veroorzaken ; verstek-zaken en zaken, waarin vonnis op erkentenis ge wezen wordt, zeker niet en evenmin zaken, die zonder eeds opdracht, getuigenverhoor, of deskundig onderzoek aüoopen. Waarom vraagt de grif fier niet een klein voorschot van vijf a tien gulden bij het ter rolle brengen eener zaak ? Of deze een omvang verkrijgt, die meer griffiekosten noodig maakt, blijkt spoedig genoeg bij de behandeling op de zitting, in welk geval niets den griffier belet een nieuw voorschot te vorderen. Het voorschot moet gestort worden bij het brengen der dagvaarding op de griffie, althans vóór de zitting. Is daaraan niet voldaan, dan wordt de zaak niet behandeld. (reen geld, geen recht! Vooral bij het instel len eener tegen vordering dooreen gedaagde op de terechtzitting, komt dit scherp tot uiting. De kantonrechter vraagt dan aan den gedaagde of diens gemachtigde, op de zitting een b'drag voor griffierechten te deponeeren, daar anders van de tegenvordering geen nota wordt genomen. Hij ver zoekt dat niet alleen aan onbekenden, maar ook aan gemachtigden, die sedert jaren te goeder naam en faam bekend staan en steeds op tijd de rekeningen van griffiers voldeden. In het bijzonder op de zitting van een kantongerecht moet dit toch tegen over het grootendeels leekenpubliek den schijn wekken, dat het recht alleen voor geld te koop is. Een ander euvel, waarop wij de aandacht willen vestigen, dat echter met het boven staande nauw samenhangt, is het vragen door den griffier sedert l Januari 1911 vai honderden guldens voorschot aan kantoren, die veel zaken aan het kantongerecht be handelen en steeds hun rekeningen op tijd volde 'en, voor welke kantoren het gemak kelijker is een bedrag in eens, inplaats voor elke zaak afzonderlijk te storten. Dit voor schot blijft echter staan, zoolang het be trokken kantoor zaken aanbrengt aan het kantongerecht. Elke maand moet toch, althans te Amsterdam, over de in de afgeloopen maand behandelde zaken de reke ning van den griffier voldaan worden. Zoo kennen wij een kantoor, dat be gin Januari f £00 heeft moeten storten, terwijl nu blijkt, dat de rekening over Januari, die afzonderlijk betaald moet wor den, ?180 bedra»gt. Van een voorschot is in gevallen als het genoemde dus eigenlijk geen sprake! Het is een waai borgsom, waar over hij die gestort heef., zoolang hij de rechtspractijk uitoefent, de beschikking mist en geen rente vergoed krijgt! Voorwaar een af te keuren regeling! Waarom zou in deze, zoo althans het voorschot heffen noodig blijft, niet de regeling toegepast kunnen worden, die ook bij de rijkatelegraaf be staat? Men stort bij de telegraaf bij v vijftig gulden en tegen den tijd,dat deze som verbruikt is, ontvangt men eene waarschuwing om opnieuw te storten, zoodat daarbij niet kan voorkomen het geval, zooals bij den griffier, dat men elke maand over de afgeloopen maand de rekening voldoen moet (hetgeen gelijk gtaat met het weder volstorten van het oorspronkelijk gedeponeerde bedrag) terwijl men een veel grootere som, die wel voor pl.m. drie maanden zou kunnen dienen, als voorschot betaald heeft. Wel moet de griffier de zegels die hij noodig heeft en registratierechten der stukken onmiddellijk aan den ontvanger der registratie voldoen, hetgeen den griffier zooal niet noodzaakt dan toch aanleiding geeft op zijn beurt aan de rechtzoekenden of hunne gemachtigden voorschotten te vragen, waarbij het trekken van een grens niet gemakkelijk schijnt. Maar dit wettigt toch nog niet de bestaande regeling, die naar onze meening grondige herziening behoeft OER. G. LENSELINK. ociafo aana&faawficb&n. VelbhoiiiRclioleD in Scandinavië. Het is ongetwijfeld een der moeilijkste vraagstukken van algemeene volksontwik keling, hoe men onder de tegenwoordige maatschappelijkeomstandigheden zal kunnen komen tot het tot een hoeger verstandelijk peil opvoeren van de groote massa der arbeidersbevolking, of zij het maar van een groot deel; tot het mede genieten van een veel grooter aantal dan thans, van de schatten aan literatuur, kunst en wetenschap die er voor de menacnheid in het algemeen, en voor elke natie in het bijzonder, als opgestapeld liggen, en die immers de eigen schap hebben, niet in waarde te verminderen maar veeleer in waarde te stijgen, naar mate er meerderen van profiteeren. Niet, dat wij aan het gaandeweg grooter worden van den kring die er van geniet en voor wie deze schatten een nog niet gekende bron van levensrijkdom en levens vreugde zijn, behoeven te wanhopen. In tegendeel! De maatschappelijke ontwikke ling heeft immers de tendenz, de groote massa der arbeiders niet alleen materieel, maar ook, en nog in meerdere mate, in tellectueel tot hooger peil op te voeren. Het is de arbeidersbeweging die, door haren strijd voor beschermende en verheffende arbeidswetgeving, voor materieel en hyfienisch betere arbeidsvoorwaarden, door orteren werktijd en verstandelijke en zede lijke verheffing daarvoor de voorwaarden schept, of mede schept. Terwijl anderzijds door goed tooneel en goede lectuur, door openbare leeszalen enz. ongetwijfeld veel daartoe wordt bijgedragen. Maar ach, hei gaat, nietwaar, zoo ont zettend langzaam, en zoovelen zijn er, die van dit alles nog verstoken blijven! Hoe vanzelfsprekend, dat wy voortdurend blijven rondzien naar weer nieuwe, naar telkens meerdere middelen, om aan allen die al sinds geslachten onderden druk van stoffelijke armoede en geestelijke verwaarloozing gebukt gingen, daaruit te verhef fen en hen de gelegenheid te verschaffen om, voor zojver zij daartoe lust en aanleg hebben, hun kennis te vermeerderen en hun gaven te ontplooien voor korteren of langeren tijd, wanneer de gewone lagere schooljaren achter den rug zijn! Voor dat doel vragen meer en meer aan dacht de Volkshoogescholen", die in Dene marken, Zweden en Finland in het leven der algemeene volksontwikkeling zulk een voorname plaats innemen. Voor dit instituut van volksontwikkeling, vooral in Denemarken met zijne zoo krachtig opwaarts strevende arbeidersklasse tot een element van groote beteekenis geworden, werden reeds vóór het midden der vorige eeuw de grondslagen gelegd door N. F. S. Grundvig, een der groote Deensche strij ders voor volksontwikkeling uit dien tijd. Aanvankelijk onder bescherming van den koning, later als een uiting van den algemeenen drang naar volksontwikkeling, die omstreeks het midden der vorige eeuw in alle landen van Kuropa waarneem baar was, kwamen in Denemarken en Zweden de volkshoogescholen tot stand onder particuliere leiding buiten staats bemoeiing om, waardoor zij zich des te beter konden aanpassen aan de volkseigenaardigheden. Speciaal hebben van den beginne af de Volkshoogescholen zich er op toe gelegd, de dichters en schrijvers van het Scandinaafache volk nader te brengen aan de volksklasse. Grundvig ging zelfs zoover, de leerlingen van de Volkshoogescholen de verbinding te noemen tusschen de dichters en de breede volksklasse. Verder wordt speciaal gewicht gehecht aan duidelijk en met begrip lezen, aan kennis van de eigen taal, goed en zonder fouten schrijven, aan eenvoudig maar goed rekenen. Zoo zijn de volkshoogeseholen geworden de bronnen niet slechts van hoogere cultuur, maar ook van practische kennis en bekwaamheden. Geometrisch teekenen, landmeten, nivelleeren, physiek en natuurwetenschappen behooren tot de vakken waarin geregeld onderwezen wordt. En gelijk over het geheel in Denemarken, wordt ook hier aan de lichamelijke hygiëne en ontwikkeling hooge beteekenis gehecht. Elke volkshoogeschool heeft dan ook haar eigen gymnastieklokaal en haar eigen badinrichting. Wat nu de aard dezer scholen betreft, het zijn niet de herhalingsscholen, die wij hier te lande kennen, waar men het onder wijs ontvangt in de avonduren. Het zijn veeleer dagscholen, met internaat. Dat wil zeggen: alle leerlingen wonen met hun onderwijzers in het instituut samen. In den

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl