Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
A°. 1911
WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND
Oxid-er redactie Treur}.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
n. IF. L. ?wiiEssiïsra-.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
, Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . .
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling,
AizonderUjke Nummers aan de Kiosken
. . . / 1.50,
fr. p.
post
mail
f
n
1 65
10.
0 12'/2
Znnd/io*
CJUilUClig
23
tüU
Anril
ULpJ.ll
Advertentiën van 1 5 regels / 1 25 elke regel meer .
Advertentiën op de fmantieele- en kunstpagina per regel
.... f
0.25
0.30
0.40
INHOUD:
VAN VEBEE EN VAN NABIJ:
|Eenbnrgerq in verval? Voorschotten aan griffiers,
door Gerard J. Lenselink. SOC. AA.NGEL.:
Yolkshooge;cholen in Scandinavië, door H.
S. FEUILLETON: cta-loos, door J.
verte. LUNST EN LETTEREN: Iets
over opvoeding*, door J. Kleefstra. De
Hollanduhe Vrouw in Indië, door M. C.
Kooy-Van Zeggelen, beoordeeld door Carry
van Bmggen. Een merkwaardige plaats
bij Hnygens, door Corn J. Gimpe).
BEBICHTEN. VBOUWENBÜBKIEK: Het
nienwe Tehnis der Frarcaise", door C. de
Jong van Beek en Donk. Ik kan koken,
van dr. Erich Urban, beoordeeld door A. van
Leenwen-Frar eken. ALLERLEI, door
AJlegra. UIT DE 1TATÜUE, door E.
Heimana. In memoriam prof. dr. J. Bosscha,
door prof. dr. H. Kamerlingh Onces. Ch.
F. Mowberly Bell t, met portret. Rome, II,
door Plasscbaert. Een stukje Voorgeschie
denis van de Jnpe-Cnlotte, met af h., I, door
J. D. C. van Dokknm. Karl Schöuherr,
met portret. Gharivari. FINAN -1EELE
EN OECONOMI8CHE KRO 3IEK, door v. d
M. en v. d. 8. Bloemenkarakters, I, door
B. P. van der Voo. De B-oek-Rok.
SCHAAKSPEL. DAMRUBRIEK.
ADVKKTENTIEN.
IIIIIMIIMIMI
Een burgerij in verval?
Nog pas is in een zeer opmerkelijk
artikel (van Carel Scharten in De Gids
van Febr.) de aandacht erop gevestigd,
hoe, behalve in andere zaken, óók in het
spreken der vaderlandsche taal onze
nationale laksheid tot uiting komt. Met
name echter, hoe het de Burgerij is, die
door de sloffe en nuchtere manier van
praten van haar zoogenaamd beschaafd
Nederlandsen" van een groot zelfgevoel
nu niet juist blijk geeft.
Het was een treffende opmerking! Men
mocht herhalen: zelfs dus bij het
denmond roeren onze dierbare Ned^rlandsche
slapheid! Zelfs want bij hoeveel
andere zaken komt zij nog kijken
Wüweten, dat er zoowel te Amsterdam
als in 't land sympathie is neen, wij
zeggen WAKMTE, voor 't herstel van het
levenloos Paleis op den Dam tot een
levend Raadhuis maar TOONEN die
sympathie en die warmte zich niet op
te bescheiden wijze?
Het is waar en ieder heeft het ge
zien, hoe alle bladen van eenigen in
vloed, elk op zijn beurt, goede woorden
hebben gesproken: Het Handelsblad, de
N. B. Ct., de Tyd, het Centrum en een
heel e stoet andere. Tot tien keer toe heeft
de heer Weissman, aan telkens nieuwe
groepen van vijftig belangstellenden, het
Stadhuis doen kennen in de vertimmering,
die Paleis heet. Een vergadering hebben
wij gehad, waarheen zes a zevenhonderd
menschen, trots een bitter kouden
Aprilstorm, waren opgetrokken. Het was
deugd-doend", dat ze er waren en zoo
levendig meevoelden. Maar, bij de groot
heid van Amsterdams
verleden-en-toekomst, bij het nu-of-nooit vooral, dat in deze
veertig -jarige Paleis - Raadhuis quaestie
thans moet worden aanwezig geacht,
had men toch op nog mér manieren,
op openlijker en openhartiger wijze, en
van nog meerdere zijden de stem willen
hooren der Burgerij.
Och, zijn wij niet onvergelijkelijk laks ?
Men mag zich mooi wat anders wijs maken,
onze Nederlandsche Burgerij voelt zich
lam in de lendenen... Zij gaat werke
lijk niet over n nacht ijs. Zij wikt
en weegt lang vóór dat zij handelt. Zij
is ook nerveusei- dan ooit. Met
het wassen van haar welvaart, het ge
durig meer bloeien van industrie en
handel, zou haar zelfgevoel gelijk-pp zijn
gegroeid mits niet... indien niet....
Ja, wat is er dan toch eigenlijk wat
hier hindert ? Wat remt dat zelfgevoel P
Het wordt algemeen erkend en laat
ons dit feit ontleden : de socialis
tische beweging. Men richt zich
in zqn handelen niet naar eigen impul
sen meer: men ziet naar het roode spook,
hoe dat zich bewegen mocht. Het is hier
mee, betreurbaar genoeg, zelfs zoover ge
komen, dat niet alleen op de werkelijke
bewegingen van dat schrikkelijk monster
der Boodheid de terugslag volgt in de
massa der burgerij, neen het vluchtigste
?wantrouwen en in dit geval, waar
van wij spreken, het puurste
waandenkbeeld, dat misschien", wie weet",
in een of anderen opzet de hand mocht
schuilen van den socialistischen boeman,
doet vol schuchterheid de nazaten der
groote Burgers in hun schulp zich terug
trekken.
Het is belachelijk en miserabel!
En was het nog maar uit angst voor de
Revolutie", voor het bloedbad! maar
dat men niet daarom de socialisten vreest
blijkt uit de bladen, ook in deze dagen,
genoeg. Integendeel men krijgt den in
druk, als zouden sommigen die lastige
mannen nog wel rumoeriger wenschen ...
om beter vat op ze te hebben! Want
als oeconomische partij worden zij
gevreesd. Hun steeds terrein winnende
ontevredenheid", waarvan telkens een
gedeelte met een brokstuk
patroonswinsten of overheidsmacht moet worden
gedempt, doet hen gehaat zijn, doet die
opgewonden, van vooze elementen waar
lijk al te volle oranjeviering ontstaan,
welke de laatste twintig jaren kenmerkte,
naar de getuigenis, nog onlangs, van
objectiefsten en meest bevoegden kant. 1)
Welnu, zoover zijn wij dan op dezen weg
verdwaald, dat ondanks de warmte,
die tegenwoordig in vast alle
Amsterdamsche kringen gevoeld wordt voor de
gedachte van het Paleis-weer-Raadhuis,
de toongevers" in de Hoofdstad aarze
lend luisteren naar de geruchten, die,
door de Hemel mag weten wie, wille
keurig worden verspreid.
Belachelijk zeiden wij h de
angst, en in hooge mate! Daar was nu
eens een zaak, waar de politiek vol
komen vreemd aan ble.f: waarvoor
mannen uit alle kringen zich inspanden:
Amsterdammers en Kunstlie
ven d e n ; natuurlijk ging de > eweging
niet allén uit van conservatieve heeren;
de Kunst liet zich óók gelden, en zij
heeft, naar haren aard, jonge,
vurigvoelendeelementen; het was al te veel!
Wij zeggen niet maar zoo wat: wij
maakten van nabij kennis met deze be
langwekkende gemoedsgesteldheid. Al
deed htt onvervalschtste Orangisme ook
mee: het Handelsblad, de Nieuwe Rott.
Crt., de Tijd, enz. enz., men voelde zich
reeds geschokt. Nietwaar, hoe het dan
ook zij, de Koningin zelve zweeg....
Alsof zij tot nu toe eenige dwingende
reden, had om te spreken! Zie, zelfs
bij een z w ij g e n, bij een voorloopig
absoluut niets kwaads beteekenend
zwijgen ter hoogster plaatse"... ver
bleekt onze Burgerij...; voelt zich ver
legen ...Amsterdam? Zou het werke
lijk wel anders wezen ? Jhr. Victor de
Stuers een man uit de kringen van den
adel dus en geen Amsterdammer ? moest
hun een hart onder den riem steken:
Durf dan toch, weift'achtigen ! moest hij
roepen: Heuse h, g ij beleedigt
H. M. niét door voor H aar een
beter huisvest;ng te vragen
gedurende den tijd aat zij bij U is, een
beter huisvesting dan het malle
prodsorium van het toegetimmerde en on
mogelijk verhanselde RAADhuis. Gij zult
Haar niet beleedigen door Haar goed
te willen doen.
Die brief blijft indien tenminste
in een afzienbaar tijdsbestek niet van
meer kracht blijken mocht voor de
kennis van ons land in deze periode
van geschiedkundige beteekenis!
Want, let wel, terwijl aldus schichtig
wordt afgewacht en gevreesd wordt voor
eiken stap om het Raadhuis te her
winnen, komt het tot een aanbieding
van een behoorlijk Paleis al evenmin
Nederland, dit mag wel eens gezegd
worden, heeft eigenlijk geen paleizen en
een van de redenen ligt voor de hand :
ons Koningschap is daarvoor te jong,
immers nog geen eeuw is het oud,
en toen het zich op zijn vleugels zou gaan
verheffen werd het, in '41 reeds, door
het Liberalisme gekortwiekt.
Nu wordt Oranje weer op 't hevigst
gevierd, zooals wij boven hebben ge
schreven ; maar ondanks gouden koetsen
en een stortvloed van hoofdletters in
de dagbladen en een taal, die wee aan
doet van onechtheid, doen wij die viering
't liefst plaats hebben op een koopje.
Merkwaardig is in dit verband hetgeen
van de zjjde dergenen, die den
tegenwoordigen toestand op den Dam te be
stendigen wenschen, over Paleizen wordt
te berde gebracht Wij gaan voorbij
een ingezonden stuk (door het Handels
blad gepubliceerd), dat door voor- en tegen
standers is aanvaard voor wat het was.
Ook kan men moeielijk notitie nemen van
een opinie (wij spreken van die des hee
ren Dake), welke, in De Telegraaf, aan al
te markante wisselingen onderhevig
bleek. Maar de aandacht heeft getrokken
een stukje van een Amsterdamschen
inzender in de N. B. Ct. 2), waarin ge
vraagd werd, waarom men in de hoofd
stad een nieuw Paleis moest gaan bouwen,
terwijl men toch de zekerheid had, dat
1) Prof. Kernkamp: Oranje en de Demo
cratie".
2) Den hè» J. M. Noothoven van Goor.
het evenmin eenigszins geregeld zou
worden bewoond als het Palete op den
Dam. Weineen, wilde men voor de
Landsvoratin een woning van ettelijke
mülioenen stichten, dan lag het in de
logica dit te doen geschieden in den
Haag, centrum der regeering, vaste resi
dentie van de Koningin. Waaruit de
gevolgtrekking, dat, stond Amsterdam op
de herkrijging van haar Raadhuis, zij
afstand moest doen van den titel van
Hoofdstad des Rijks.
Een niet ongaarne ironisch gestemd
journalist nam deze ironie ? zij het dan
ook misschien expres a la lettre: Uit
stekende gedachte! schreef hij: waarom
moet Amsterdam hoofdstad zijn? Hou
den wij het Raadhuis, en geve het
land een nieuw residentie-paleis aan de
Koningin.
Dat was echter niet de bedoeling van
dien eenigen en eersten openlijken tegen
stander.... Hij schreef een tweede stukje
in de N. B. Ct.: Het is mijn doel niet,
verbeterde hij, te propageeren voor een
afstand-doen door Amsterdam van haar
titel van Hoofdstad! Mijn eenig doel
was te waarschuwen, dat wilde men
het Paleis weer Raadhuis doen worden,
de titel redelijkenwijze moest worden
prijsgegeven....
Let wel, dit is dan de eenige stem
uit onze Ambterdamsche Burgerij, die
op een toon, waarnaar men wenschte te
hooren, geklonken heeft. ..; en als de
persoon, die hier naar voren kwam, en
die sprak van het bouwen van een nieuw
Paleis, dat royaal weg millioenen kon
kosten, genoopt wordt open kaart te
spelen, ziet ieder, dat men enkel met
een looze manoeuvre te doen had: en
dat ook deze Amsterdammer, te voor
schijn tredend uit de groep, die den schijn
mocht willen aannemen voor de Koningin
te strijden hetzij door te zwijgen hetzij
door te komen met een nieuw en r ui in
gedacht ontwerp DEN WAXTOESTAXD
eenvoudig wil laten zooals hij is: en
de Koningin wil laten XOXHER PALEIS.
Zoo zwijgen er hier in Amsterdam al
te bescheiden, of zij zoeken op bedrevene
wijze de uitvluchten, die de zaak op 't
oude latend, geen uitgaven zullen nood
zakelijk maken.
Ziehier wat .T. A. Alberdingk Thijm,
als burger en kunstenaar een sieraad van
zijn stad en van zijn tijd, schreef in 188 ?,
over het groote bouwwerk op den Dam,
en over ons Nederlanders 1):
Ons stadhuis wordt niet gebruikt en
genoten. Lodewijk Napoleon en Willem
de Eerste hebben gracieuzelijk aange
nomen van het bestuur van Amsterdam
dat provizioneel het stadhuis als paleis
zou worden gebruikt. Maar, al kon het
gebouw niet weder als stadhuis worden
gebruikt wat alleen een onderzoek
zou kunnen leeren daarmede wordt
geenszins gerechtvaardigd, dat het, als
kunstwerk, ongenietbaar is. Da groote
trap is voor de helft weggemoffeld, de
galerijen zijn geledebraakt, het
hoofdaspekt is wech, en de geplakte schotten,
waar men pijpenla-vormige zalen mee
heeft gevormd, maskeeren de kunstwerken
of verduisteren ze tot onzichtbaarheid
toe. Het gebouw is niet mér genietbaar,
dan een schilderij die naar den muur
gekeerd staat.
En dat laat Nederland zich welgevallen!
Amsterdam duldt, dat zijn hoofdgebouw,
in het van. leven tintelend centrum der
stad, daar staat als een mummie, om
woeld en verdroogd, dat het, als een ge
raamte, met holle oogen u aanstaart en
het ongeduld gaande maakt van ieder,
die zich rekenschap geeft van de bestem
ming van het gebouw, van zijn hecht
heid en van de levenloosheid, waartoe
het veroordeeld is. Gelijk het steenblok
daar nu staat in het midden onzer stad,
onbegrepen, niet doorschouwd, niet
doorschouwbaar, is het als een parel, die
een haan met minachting, bij toeval,
opkrabbelt en met hanengrimlach ver
werpt. Jaren en jaren dulden wij nu
reeds, dat er met ons rijkste monument
geleetd wordt zooals ieder weet. De lieden
zien het, zij voelen, dat daar een doode
massa voor hen staat, zij wenden hun
blikken af en gaan een glas klare in
een koffiehuis slurpen.
Wat komt het er op aan, of wij daar
een trofee van onzen volksroem
verwaarloozen! Of de stoutste geesten van ons
glansrijkste tijdperk met ontzach naar
dat Amsterdamschen Capitool hebben
opgezien! Als er maar een rulletjen in
de koffi is, of in de tabak, als er aan
de beurs maar goede zaken gedaan worden,
dan kunnen de nationaliteit en de kunst
naar de maan loopen ! Dat 's te zeggen:
l i Op de PaleioRaadhuis-Vergadering in
het Concertgebouw door den bouwmeester
A. W. Weissman voorgelezen.
wij gaan wel met vrouw en dochter naar
de komedie en naar Artis, als het Wil
helmus ter eere van het Koninklijk be
zoek gespeeld wordt maar de handen
uit de mouw steken, om den Vorst des
lands een waardig verbluf * bouwe en
om het kompendium onzer XVI ? e
eeuwsche grootheid weder tot waardeering te
brengen en opnieuw te doen stralen van
zijn ouden zin en rijkdom daar willen
wij niet van weten. Is er een tweede
land in Europa, waar zulk een schandaal
met een kalm gemoed zou worlen ge
duld? Ik kan het niet gelooven."
Zoo schreef Alberdingk Thijm dertig
jaren geleden. Zoo had deze fiere geest
zich reeds geuit van de jaren '70 af,
getuige het request, dat wij onlangs
hebben afgedrukt, met de vele namen
er onder.
Is het mogelijk te hopen, dat de Bur
gerij eindelijk op een wijze, die ons
mocht verbazen en verheugen, deze zaak
zal ter hand nemen, die reeds zóó langen
tijd haar redelijke oplossing wacht ?
Weldra komt de Koningin in Amster
dam hare traditioneele zeven dagen door
brengen, en als men mag verwachten,
dat zij zal spreken, dan schijnt geen
gelegenheid meer aangewezen dan die.
Misschien zijn er, die verwachten, dat
onze slapheid zich zal verloochenen
vóór dien datum.
Voorschotten aan griffiers.
Sedert l Januari 1911 is aan griffiers
van gerechten officieel de bevoegdheid ge
geven van rechtzoekenden voorschotten te
heffen voor griffierechten, eene bevoegd
heid, waarvan zoo niet door alle, dan toch
door vele betrokkenen gebruik wordt ge
maakt.
Zoo vraagt een ons bekend griffier van
een groot kantongerecht in zaken beneden
vijf en twintig gulden ?15.?en in zaken
boven vijf en twintig gulden ?25.?voor
schot, bedragen die veel te hoog gesteld
zijn. Van eer-tgenopmde zaken mag men
zeggen, dat de grim«kosten in den regel
zelfs niet tot ?15.?kunnen stijgen, terwijl
laatstgemelde zaken zelden ?25.
griffiekosten veroorzaken ; verstek-zaken en zaken,
waarin vonnis op erkentenis ge wezen wordt,
zeker niet en evenmin zaken, die zonder eeds
opdracht, getuigenverhoor, of deskundig
onderzoek aüoopen. Waarom vraagt de grif
fier niet een klein voorschot van vijf a tien
gulden bij het ter rolle brengen eener zaak ?
Of deze een omvang verkrijgt, die meer
griffiekosten noodig maakt, blijkt spoedig
genoeg bij de behandeling op de zitting,
in welk geval niets den griffier belet een
nieuw voorschot te vorderen.
Het voorschot moet gestort worden bij
het brengen der dagvaarding op de griffie,
althans vóór de zitting. Is daaraan niet
voldaan, dan wordt de zaak niet behandeld.
(reen geld, geen recht! Vooral bij het instel
len eener tegen vordering dooreen gedaagde
op de terechtzitting, komt dit scherp tot
uiting. De kantonrechter vraagt dan aan
den gedaagde of diens gemachtigde, op de
zitting een b'drag voor griffierechten te
deponeeren, daar anders van de
tegenvordering geen nota wordt genomen. Hij ver
zoekt dat niet alleen aan onbekenden, maar
ook aan gemachtigden, die sedert jaren te
goeder naam en faam bekend staan en
steeds op tijd de rekeningen van griffiers
voldeden. In het bijzonder op de zitting
van een kantongerecht moet dit toch tegen
over het grootendeels leekenpubliek den
schijn wekken, dat het recht alleen voor
geld te koop is.
Een ander euvel, waarop wij de aandacht
willen vestigen, dat echter met het boven
staande nauw samenhangt, is het vragen
door den griffier sedert l Januari 1911 vai
honderden guldens voorschot aan kantoren,
die veel zaken aan het kantongerecht be
handelen en steeds hun rekeningen op tijd
volde 'en, voor welke kantoren het gemak
kelijker is een bedrag in eens, inplaats voor
elke zaak afzonderlijk te storten. Dit voor
schot blijft echter staan, zoolang het be
trokken kantoor zaken aanbrengt aan het
kantongerecht. Elke maand moet toch,
althans te Amsterdam, over de in de
afgeloopen maand behandelde zaken de reke
ning van den griffier voldaan worden.
Zoo kennen wij een kantoor, dat be
gin Januari f £00 heeft moeten storten,
terwijl nu blijkt, dat de rekening over
Januari, die afzonderlijk betaald moet wor
den, ?180 bedra»gt. Van een voorschot is
in gevallen als het genoemde dus eigenlijk
geen sprake! Het is een waai borgsom, waar
over hij die gestort heef., zoolang hij de
rechtspractijk uitoefent, de beschikking mist
en geen rente vergoed krijgt! Voorwaar
een af te keuren regeling! Waarom zou in
deze, zoo althans het voorschot heffen noodig
blijft, niet de regeling toegepast kunnen
worden, die ook bij de rijkatelegraaf be
staat? Men stort bij de telegraaf bij v vijftig
gulden en tegen den tijd,dat deze som verbruikt
is, ontvangt men eene waarschuwing om
opnieuw te storten, zoodat daarbij niet kan
voorkomen het geval, zooals bij den griffier,
dat men elke maand over de afgeloopen
maand de rekening voldoen moet (hetgeen
gelijk gtaat met het weder volstorten van
het oorspronkelijk gedeponeerde bedrag)
terwijl men een veel grootere som, die wel
voor pl.m. drie maanden zou kunnen dienen,
als voorschot betaald heeft. Wel moet de
griffier de zegels die hij noodig heeft en
registratierechten der stukken onmiddellijk
aan den ontvanger der registratie voldoen,
hetgeen den griffier zooal niet noodzaakt
dan toch aanleiding geeft op zijn beurt aan
de rechtzoekenden of hunne gemachtigden
voorschotten te vragen, waarbij het trekken
van een grens niet gemakkelijk schijnt.
Maar dit wettigt toch nog niet de bestaande
regeling, die naar onze meening grondige
herziening behoeft
OER. G. LENSELINK.
ociafo aana&faawficb&n.
VelbhoiiiRclioleD in Scandinavië.
Het is ongetwijfeld een der moeilijkste
vraagstukken van algemeene volksontwik
keling, hoe men onder de tegenwoordige
maatschappelijkeomstandigheden zal kunnen
komen tot het tot een hoeger verstandelijk
peil opvoeren van de groote massa der
arbeidersbevolking, of zij het maar van
een groot deel; tot het mede genieten van
een veel grooter aantal dan thans, van de
schatten aan literatuur, kunst en wetenschap
die er voor de menacnheid in het algemeen,
en voor elke natie in het bijzonder, als
opgestapeld liggen, en die immers de eigen
schap hebben, niet in waarde te verminderen
maar veeleer in waarde te stijgen, naar
mate er meerderen van profiteeren.
Niet, dat wij aan het gaandeweg grooter
worden van den kring die er van geniet
en voor wie deze schatten een nog niet
gekende bron van levensrijkdom en levens
vreugde zijn, behoeven te wanhopen. In
tegendeel! De maatschappelijke ontwikke
ling heeft immers de tendenz, de groote
massa der arbeiders niet alleen materieel,
maar ook, en nog in meerdere mate, in
tellectueel tot hooger peil op te voeren.
Het is de arbeidersbeweging die, door haren
strijd voor beschermende en verheffende
arbeidswetgeving, voor materieel en
hyfienisch betere arbeidsvoorwaarden, door
orteren werktijd en verstandelijke en zede
lijke verheffing daarvoor de voorwaarden
schept, of mede schept. Terwijl anderzijds
door goed tooneel en goede lectuur, door
openbare leeszalen enz. ongetwijfeld veel
daartoe wordt bijgedragen.
Maar ach, hei gaat, nietwaar, zoo ont
zettend langzaam, en zoovelen zijn er, die
van dit alles nog verstoken blijven!
Hoe vanzelfsprekend, dat wy voortdurend
blijven rondzien naar weer nieuwe, naar
telkens meerdere middelen, om aan allen
die al sinds geslachten onderden druk van
stoffelijke armoede en geestelijke
verwaarloozing gebukt gingen, daaruit te verhef
fen en hen de gelegenheid te verschaffen
om, voor zojver zij daartoe lust en aanleg
hebben, hun kennis te vermeerderen en
hun gaven te ontplooien voor korteren of
langeren tijd, wanneer de gewone lagere
schooljaren achter den rug zijn!
Voor dat doel vragen meer en meer aan
dacht de Volkshoogescholen", die in Dene
marken, Zweden en Finland in het leven
der algemeene volksontwikkeling zulk een
voorname plaats innemen.
Voor dit instituut van volksontwikkeling,
vooral in Denemarken met zijne zoo krachtig
opwaarts strevende arbeidersklasse tot een
element van groote beteekenis geworden,
werden reeds vóór het midden der vorige
eeuw de grondslagen gelegd door N. F. S.
Grundvig, een der groote Deensche strij
ders voor volksontwikkeling uit dien tijd.
Aanvankelijk onder bescherming van den
koning, later als een uiting van den
algemeenen drang naar volksontwikkeling, die
omstreeks het midden der vorige eeuw
in alle landen van Kuropa waarneem
baar was, kwamen in Denemarken en
Zweden de volkshoogescholen tot stand
onder particuliere leiding buiten staats
bemoeiing om, waardoor zij zich des te
beter konden aanpassen aan de
volkseigenaardigheden.
Speciaal hebben van den beginne af
de Volkshoogescholen zich er op toe
gelegd, de dichters en schrijvers van het
Scandinaafache volk nader te brengen aan
de volksklasse. Grundvig ging zelfs zoover,
de leerlingen van de Volkshoogescholen de
verbinding te noemen tusschen de dichters
en de breede volksklasse. Verder wordt
speciaal gewicht gehecht aan duidelijk en
met begrip lezen, aan kennis van de eigen
taal, goed en zonder fouten schrijven, aan
eenvoudig maar goed rekenen. Zoo zijn de
volkshoogeseholen geworden de bronnen
niet slechts van hoogere cultuur, maar ook
van practische kennis en bekwaamheden.
Geometrisch teekenen, landmeten,
nivelleeren, physiek en natuurwetenschappen
behooren tot de vakken waarin geregeld
onderwezen wordt. En gelijk over het geheel
in Denemarken, wordt ook hier aan de
lichamelijke hygiëne en ontwikkeling hooge
beteekenis gehecht. Elke volkshoogeschool
heeft dan ook haar eigen gymnastieklokaal
en haar eigen badinrichting.
Wat nu de aard dezer scholen betreft,
het zijn niet de herhalingsscholen, die wij
hier te lande kennen, waar men het onder
wijs ontvangt in de avonduren. Het zijn
veeleer dagscholen, met internaat. Dat wil
zeggen: alle leerlingen wonen met hun
onderwijzers in het instituut samen. In den