De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 23 april pagina 6

23 april 1911 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1765 In Memoriam Frof. Dr. J. Bosscha. Wij moeten, hoe bedroefd ook, vrede hebben met het overlijden van den, schoon hoogbejaarden nog volij verigen, man, die meer dan iemand andera invloed heeft gehad op den tegenwoordigen bloei van de exacte wetenschappen hier te lande. Reeds lang had Bosacha's gezondheid ernstige bezorgdheid gewekt. De onver wachte dood in den a rond van ISApnl kwam hem beschermen tegen veel mogelijk geacht lijden, 's Middags had hij nog, voor 't eerst na langen tijd weer, in een rqtuig mogen uitgaan. Op de studeertafel lag de logarithmentafel openge slagen en uit een pas geraadpleegde aanteekening omtrent eene verhandeling van Fireau bleek, dat hij nog kort te voren zich had bezig gehouden met de thermometrische onderzoekingen, die hem Cb, F. owteilf Bell t. Ch. F. Mowberly Bel), de onlangs overleden directenr-noofdredacteur van De Times. In '47 geboren te Alexandrië, ging by', na in Engeland onderwys genoten te heb oen, op IVjarigen leeftijd naar Epypte terug en in de business". Het volgend jaar, in 1865, gaf hy' de Time» te verstaan op welke wij se zij drie dagen vroeger dan tot dan toe haar berichten uit Egypte ontvangen kon. Na en dan trad hu op als Egyptisch correspondent van de Time» en bad als zoodanig invloed. In 1890 werd hij naar Londen geroepen om aan 't hoofd te staan van het geduchte Londensehe cityblad. steeds hebben aangetrokken. Onverzwakt in geestkracht, in bezieling, in gave van waardeering en in hooggestemd streven heeft Bosscha tot het laatst van zijn leven gedacht, gewerkt en gestreden en zich gehandhaafd op het hooge standpunt dat hij van af zijn jonge jaren heeft ingenomen. Toen ik voor 33 jaren als assistent van Bosscha den buitengewonen invloed, die van hem uitging, uit persoonlijke ervaring mocht leeren kennen, was Bosscha reeds twintig jaar een beroemd man. Als student reeds had hij op ver schillende wijzen uitgeblonken, en ken schetsend voor hem is het zeker, dat op zijn voorstel het Leidsche studentencorps met eene som van f 500 krachtig bijdroeg tot de stichting van Kaiser's sterren wacht. Zijne dissertatie en verschillende Roie. n. Het Institut de France, de Villa Medici, ziet wijd dit over de stad. Aan de andere zijde van bet huis, en er naast, liet een tuin vol rustige plekken en teedre kleine iwei-tjes; een fontein-bekken loopt over naar een dieper bekken, met n blanke visch; een witte en een zwarte bat marcheeren onge regeld met den wandelende méof wrijven zicb, om de lente, aan de wat stekelige hagen. Een atelier, met de herinnering aan Kenner er-op, ligt als afwezig en alleen; een poortje, zooals er na vele zijn in 't Gooi, geeft toegang tot de kleine grasvlakte er-voor. Het is in den tuin vol van vogels, vol van stilte en TO! van e in vochtigheid, die niet kil nog is. Het ia alles rechthoekig en toch innig. Een groene d-mr, grys wat geworden, geeft een bolland-che intimiteit aan de overdekte paden; of een grieksch of romeinsch beeld staat onder de kleur der eigen boomen als zeer schoon. Een paar pins parasols" en wat palmen lijn het architektonische groen in dezen tuin, die verder genoeg fijnen wilden groei bevat om al het regelmatige, dat er ie, te breken tot een wat minder duidelijk, kunstvoller, geheel... Er moet altijd bij een kunstwerk iets van een ombestemdheid zijn; het houdt dan den ademhaal van het levende waarvan het een geordend geheel geworden is... Als achter een wand verscholen vindt ge er verder de ateliers der pensionnaires". Eu ia hun, en al den prix-de Rome", dit Rome van eenvoud en statiigheid, of van warlende standbeelden tot nut of worden ze er berangt-n van gehoon leden die ze niet tot de hnnne kunnen maken?... Het is een bekend iets dat de Akadeories der Beelden 1e Kunsten niet meer leeren wat ze hoorden te leeren, noch het nuttige doen wat ze konden doen. Een Akademie zooals we die tegenwoordig kennen, moest het handwerk grondig onderwijzen, de gewone pra tische vaardigheid; de eischen en de manieren der verf behandeling. Ze moest de perspec'itf een ruim uur geven en ze moest sommige algemeenheden beter tot recht laten komen d»n het na gebenrt. De Akademie is een school, «en lagere school die gaat tot een middeibar«, soms tot en met een mid delbare. Er zyn leerlingen op haar; het zijn verhandelingen hadden de aandacht van buitenlandsche geleerden getrokken. Met zijn onderzoek over de mechanische theorie der electrolyse had hij de toe passing van de wet van het behoud van arbeidsvermogen bij de beschouwing van alle natuurverschijnselen bevorderd en mede den grond gelegd voor het thans algemeen in de electrotechniek aangeno men absolute maatstelsel. En niet alleen door zijn wetenschappelijken roem was Bosscha toen reeds een man van beteekenis. Hij had een belangrijk aandeel gehad in de organisatie der Hoogere Burger scholen, een tak van onderwijs die ons land in hooge mate ten zegen is ge worden. Op het tijdstip, waarover ik spreek begon men reeds te bespeuren, hetgeen later zoo duidelijk is gebleken, dat de Hoogere Burger Scholen de begeen ecbilders die haar lessen volgen. Ze moet de persoonlijkheden niet ontzien, omdat ze niets nog leeren dat met de persoonlijk heden te maken heeft: een Akademie van B seldende Kunst leere streng en eenvoudig en duidelijk ten eerste dat wat den leer lingen later van noode zal zijn: het vak van 't schilderen en 'c teekenen ; het waarnemen der eerste noodzakelijkheden in de schilder kunst, der elementae. Ze levere geen schilders af, maar aanstaande schilders. De persoon lijkheden komen later,op enkle uitzonderingen na. De groote persoonlijkheden komen soms zeer laat. Zij, de school, kweekt die niet. Eigen ontdekking en inwerking van het leven rondo u, tyd-richting en gaestlyk uur, beïnvloeden en maken de persoon, den Mees ter of het Talent. De Akademie heeft dus niet tot schilders" te formeereo, die haar bezoeken. Nooit mag haar doel zijn dit te verhaasten: het ontbloeie, het persoonlijke, als een eenzame bloei aan den cactus. De Akademie moet niet terughouden, maar mag niet opjagen. Ik herhaal: zy is dikwijls slechts, en meestentijds zelfs, de lagere school voor den kunstenaar. Eenigzins schijnt deze waarheid erkend in wat de prix de Rome was en soms is. Ze erkent daarin, de Akademie, dat nu |eerst de werklijkheid begint het ontdekken van den eigen geest en ze zendt uit, wie haar g >ed lijkt, naar de groote centra, naar de middenpnnten, naar de knoopen der schoonheid, die in sommige steden gelegd lijken te zijn. Maar ook daarin is naar mijne overtuiging, een dwaling: in het op dien leeftijd naar Rome zenden. Rome baat, en Italiëbaat, maar niet op achttien-, twintigjarigen leeftyd. Het buigt dan in een onnatnnrlyken wrong; het kweekt de altijd te haten Akademici; pedanten zonder bloed en vaardige handswerklui zonder geest. Rome en Italiëzyn factoren, noodig in ieder kun stenaarsleven dat tot het universeele wil wor den. De schilderijen der Renaissance niet alleen zijn hiermee bedoeld, en met den naam Rome is meer dan de stad, de geest bedoeld. De Klassieken zijn eenvoudig en groot. Ze gebruiken niet meer dan noodig is. Soms zoo weinig mogelijk. Maar ze zijn daarin zelf een toppunt. De Klassieken zijn zij, die een voudig en groot zyn en een gevoel der vrij heid ge >er. Het zijn niet alleen de Romeinen en de Giieken ; sommige Aegyptenaren zijn oefening der natuurwetenschap in ons Vaderland een nieuwe vlucht deden nemen en dat zij een der belangrijkste voorwaarden vervulden voor het hier te lande tot bloei geraken der techniek. Een zelfde taak als door Bosscha voor de Hoogere Burgerscholen vervuld was, had hij daarna weder gevonden in de reorganisatie van het onderwijs aan de Polytechnische School, tot de verheffing van welke hu, eerst als hoogleeraar, later als hoogleeraar-directeur zoo veel heeft bijgedragen, dat men in hare eindelij ke officieele verheffing tot Tech nische Hoogeschool de kroon op door hem ingeleid werk mag zien. Voor de beoefening der natuurkunde had Bosscha een groot voordeel bedon gen door aan zijne aanvaarding van het hoogleeraarschap te Delft de voorwaarde te verbinden, dat een geheel nieuw physisch laboratorium volgens de toenmal ge eiachen der wetenschap zou ge bouwd worden. Zulk een laboratorium moest een aankomend natuurkundige wel aanlokken. Maar meer dan dit laboratorium trok mij Bosscha als voortreffelijke leermeester. Reeds op de schoolbanken had zijn Leer boek, dat bij menigeen den zin voor experimenteel werk als dat van Regnault, gewekt heeft, tot mij van Bosscha'a liefde voor metend onderzoek gesproken. Een van Bosscha's onderzoekingen omtrent de vraagstukken, die het verkrijgen van nieuwe standaardmeters deed rijzen, was reeds genoeg gepubliceerd of bekend om het duidelijk te maken, dat men als assistent van Bosscha in de gelegenheid zou komen het tot stand brengen van een natuurkundig werk van hooge be teekenis van nabij te volgen. Het assis tentschap bij Bosscha overtrof echter nog mijne verwachtingen. De wijze waarop Bosscha zijne glashel dere en boeiende college's voorbereidde, de organisatie van de practische oefe ningen, het diep indringen in de kritiek van waarnemingen en in de discussie van uitkomsten, het was alles even leer zaam. Het werken volgens Bosscha's aanwijzingen en de gedachtenwisseling over allerlei vraagpunten, waartoe hij altijd bereid was, hebben onvergetelijke indrukken van die jaren bij mij achter gelaten. Daarbij schonk hij mij zijne bezielende leiding met eene vaderlijke hartelijkheid, die eene vriendschap voor het leven deed ontluiken. Door zijne ver trouwelijkheid wist ik van nabij hoe het hem om wetenschap en om deze alleen zonder bijoogmerken te doen was en mocht ik zien hoe hij in gloed kwam voor waarheid en recht. Treffend heeft onze H. G. van de Sande Bakhuijzen, Bosscha's trouwe vriend en dikwijls zijn medestrijder, dezen grondtrek van Bosscha's karakter doen uitko men toen hij aan de geopende groeve Boss ha's goed recht in den strijd her dacht, die bij het vervaardigen van de nieuwe meters was ontbrand en die diep in Boaacha's leven heeft ingegrepen. In verband met het verkrijgen der nieuwe standaarden heeft Bosscha alleruitnemendst werk verricht. Wij danken aan hem een reeks van metrologische onderzoekingen, wier geheel ia de ge schiedenis der wetenschap een belangrijke plaats zal blij ven innemen. Door de ver gelijking van den meter der Archives met de Nederlandsche en van deze met de door de internationale conventie aan genomen nieuwen meter zijn de Nederlandsche standaarden, afgescheiden van de beteekenis, die zij als zoodanig heb ben, tot voorwerpen van groote weten schappelijke waarde geworden. Het streven de eer van Nederland op wetenschappelijk gebied hoog te houden van nog statiger macht, en even simpel, en van even groote noodzakelijkheid-jegens-zichzelve. Maar deze die met een uitgebreider naam de klassieken te noemen zijn en waar van sommige uitingen, meer speciaal dezen naam dragee, zijn een middaghoogte, een top punt van een aantal jaren, eeuwen van kunst. Wat hun klassiciteit heet en is, is de be zinning van den rijpen leeftijd en soms al een glimlach tegen dat het avend wordt. En het gevoel van de jonge aanstaande kun stenaars erkent hun waarde, maar niet zuiver in hen, dat ook deze slechts schakeeringen zijn van dat, waarvan andere echakeeriagen even schoon en even rijk mogelijk zijn. En omdat de jonge schilders niets dan hanlwerkslui nog behooren te zijn, trekt hen in deze het volleerde, het gerealiseerde. Zij vin den wat een gevolg is, en zoeken de oorzaak niet. Zij vinden wat mee ging rnet het andere, dat werklijker was, Zij worden daar door wellicbt nog vaaidiger, maar met de vaardigheid van anderen. Ze zien het essentieele niet, maar ze vinden iets dat hun niet past. Ze worden getrcüan eer door het accidenteele dan door hetgeen de pit Is. Ze nemen manieren over en ernst, die in hun jong bloed niet zijn. Ze kleeden zich voor de rostr», terwijl ze nog speelsch zijn als katten. Ze zijn nog niet in staat zuiver te waardeeren. Ze moeten eerst zichzelven eenigSiins hervonden hebben, voordat ze wetan kunnen wat ze missen of hoe ze op ruime Rhythmen zich zelven kunnen geren in schilder-verk. Tot waardeeren zijn ze be reid op hun dertigste, veertigste jaar. Op hun veertigste zeker. Ze weten dan onge veer wie ze zijn, en ongeveer bedachten ze wat ze wouden. Ze zyn geen windvaan die de kunst der onderen alleen naar dier ouderen richting draait, alsof niets anders mogelijk waar ! Za zyn anders dan op hun twintigste. Ze hebben het wilde bloed ondervonden en ze zetten zich tot het dragen van vruchten. Ze voelen dikwijls dat hun iets ontbreekt, dat dezen tijd in zijne uitingen iets ontbreekt, wat andere perioden bezaten. Ze willen en zyn willig over te gaan van het levende naar het kunetyolle. Ze weten niet juist hoe dat het gemakkelijkst hun komen kan, maar ze vermoeden de mogelijkheden. En dan baat Rome, en baat Italië, en baat aommig Aegypte, en baat wat ik noem klassiciteit. Ze zullen dan begrypen dat ze zichzelf niet vervulde ook verder Boaacha's leven. Toen hij, no« voor het zooeven genoemde werk voltooid te hebben, d >or een hevige ziekte zich genoodzaakt bal gevoeld als Directeur van de Polytechnische School af te treden en hij als Secretaris zijn krachten ging wijden aan de Hollandsche Maatschappij der Wetenschap pen, -van welke hij weldra de ziel werd, was het opnieuw om de beoefening van de Natuurkunde en van hare zuster wetenschappen aan te moedigen, haar invloed uit te breiden en sympathie voor de Nederlandsche wetenschap in het buitenland te wekken. De veelzijdigheid dier bemoeiingen te schetsen, de vruchten, die zij hebben opgeleverd, aan te wijzen ligt gelijk zoo veel, dat ik reeds terzijde liet, buiten mijn bestek. Niet voorbijgaan mag ik echter, dat de Nederlandsche natuur kundigen, bij zijn 70n verjaardag de voldoening hadden hunne gevoelens voor Bosscha, dien zij steeds als hun hoofd bleven eeren, gedeeld te zien door vele, waaronder enkele der meest beroemde buitenlandsche geleerden. En diepen indruk maakte daarbij de hulde door den hoogbejaarden Keivin, toen de grootste onder de grooten, mede aaa Bosscha gebracht. Bosscha's laatste jaren waren voor namelijk gewijd aan de uitgave van de briefwisseling en de werken van Huygens. Diep drong hij door in al wat op den tijd en de omgeving van onzen groptsten natuurkundige betrekking had en in het leven en werken van Huygens zelf, voor wien hij een steeds grootere bewondering en vereering ging koesteren. Men heeft waarlijk niet ten onrechte gezegd, dat Huygens in Bosscha herleefde. Er was iemand van Bosscha's gaven noodig om alles van Huygens hand in den vorm, beantwoordende aan Huygens grootheid, voor de wetenschappelijke wereld toe gankelijk te maken. Het waren heerlijke gaven, naast zijne buitengewone denkkracht, met welke Bosscha ons bekoorde, boeide en mee sleepte. Al zijne gedachten droegen den stempel van een voornamen geeat, naast welken voor het banale geen plaats was. Zijne voorname en artistieke omgeving was in harmonie met zijne rustige ver schijning, die gebiedend kon zijn, wan neer hij u niet, zooals hij gewoon was, stralend van blijdschap met uitgestoken handen te gerroet kwam. Scherts was hem lief en gemakkelijk vond hij aanleiding tot een zwierig, misschien wel Latijnsch ge dicht. Hij rustte niet voor hij in woord en geschrift een volmaakte uitdrukking van zijne gedachten in schoonen vorm be reikt had. In het Fransch te stellen was voor hem een genot. Het was een groot voorrecht Bosscha iets ter lezing te mogen geven, hem een plan of eene redeneering te mogen uiteenzetten. Al wat niet helder daarin gedacht of gezegd was moest dan verdwijnen, wat goed was scheen onder zijn invloed te kristalliseeren. Een ingewikkelde vraag werd soms door een gesprek met hem tot haren eenvoudigsten vorm terugge bracht. Maar het geheim van zijn grooten invloed lag vooral in zijn onbegrensd optimisme, in zijn vast vertrouwen daarbij, dat de toekomst aan de groote denkbeelden behoort. Geen tegenspoed kon Bosscha's optimisme ter neer slaan. Van hem ging kracht uit, want naast waarheidsliefde, oprechtheid en schoonheidszin woonde moed en doorzettings vermogen in dit kinderlijke, edele hart. H. KAMERLID « u ONNES. moeten ontkennen omdat ze het recht der persoonlijkheid onbetwistbaar aan en in zichzelven voelen. Ze zullen dan tien wat het werkelijke is, en niet wat accidenteel was. Ze zullen niet Grieksch, niet Romeinsch, niet van de Renaissance, niet van Aegypte zijn, maar ze willen hebben en zich ver werven wat deze allen het ruime geeft, en het noodzakelijke, en het organische. Ze zullen inzien dat ze zich moeten ver eenvoudigen, wat niet hetzelfde hun dan meer zal lijken als ver-armen. Het zal hun blijken dat het integendeel intenaifieeren is. Ze zullen de eischen beter leeren waardeeren van iedere afmeting. Ze zullen overzienbaar heid erkennen als een eiech. Ze zullen niet bevreesd zyn voor de gedachte, omdat ze van zelve die als schilder zullen geven. Ze zullen hervinden dat een portret boven het toevallige het karakteristieke moet geven, Ze weigeren dan niet meer te erkennen dat rust noodig ie, opdat het kunstwerk voldoe aan den eisch: onafhankelijk geheel. Wat nu schaadt, zal dan baten... Wat na een reis ter slavernij is, zal dan een tocht ter onafhankelijkheid worden. De zoo-geheeten Prix de Rome worde dus vervangen door iets anders, door het vol gende : de S aat of de stad of de Akademie geve, in het veertigste jaar, een reis-beurs aan hen die zich die wenschen en die aan daarvoor te stellen eif chen voldoen. Die beurs worde gegeven aan den schilder en aan den beeldhouwer, en aan den kunstkritikus. Het eigenaardig feit dat zoo weinig Prix-de Rome's het tot iets brengen zal worden voorkomen. Het is een uitzondering dat men op zyn veertigste jaar niet, zy het slechts een blijk gegeven heef c van wat er in je is. De reisbeurs zij voor n jaar, een paar duizend gulden (b.v. 2401) en worde zonder verdere bepaling gegeven. Het zij een eere-gift. Het rjjk speculeere niet, maar het verwachte heil van deze eere-gif i en. Wie het geld zóó geeft, loopt van zelve min der risico dan met den jongeling van twintig jaar, die door den gever het gevaar ingezonden wordt en raar de onpersoonlykheid. Ik denk dat by zulke regeling de Prix de Rome meer aan kunstenaars zal komen dan aan jonge soma nog te bederven, schooleche lieden. PJ.ASSCHASRT.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl