Historisch Archief 1877-1940
No. 1767
DEAMSTERDAMMEIl WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
In Arnhem komen eamen:
l spoorweg van Utrecht.
2 Zntfen.
3 stoomtram van Wageningen.
4 nit den achterhoek.
5 straatweg Ede?Amsterdam.
6 Apeldoorr.
7 Zevenaar.
Het verkeer van al die wegen wordt geconcentreerd op den spoorweg Arnhem?Nijmegen
en den rijksweg Arnhem?Nijmegen.
In Nijmegen komen samen:
l spoor weg 's Hertogenbosch.
, Maastricht.
stoomtram Maas en Waal.
Beek.
5 Groote weg op Maastricht.
6 H Den Bosch.
2
3
4
Het Ante en Köfflep der Must.
Door steden, welke in bloei en welvaart
toenemen, doch zich slechts aan n rivier
oever hebben ontwikkeld, omdat de handel
en-verkeer-scheppende stroom «en tot hier
toe en niet verder" riep, wordt algemeen
de behoefte gevoeld zich ook aan da over
zijde van de rivier uit te breiden.
Wie de ontwikkelingsgeschiedenis van
dergelijke steden volgt, zal zien, dat men
zoowel in Binnen- als Buitenland vroeg of
laat de wenschelykheid, spoedig echter de
dringende noodzakelijkheid uitspreekt, tot
het verkrijgen van vaste oeververbindingen.
Dit ia met onze grootste handelstad Rot
terdam gebeurd, welke juist door de enorme
uitbreiding aan de overzijde der Maas
oevers, zich heeft weten te ontwikkelen
tot een der eerste wereldhandelsteden.
Ieder weet ook, dat men jaren en jaren
vert voor de opheffing van de gebrekkige
pontverbinding met .den overkant va* het
IJ", en dat daar een vaste brug steeds tot
de vrome wenschen behoort, terwijl in meer
der of mindere mate zich de behoefte aan
vatte oever-communicaties doet voelen in
de beide sohoone Geldersche zustersteden
Arnhem en Nijmegen.
En wanneer w\j ons naar het Bui
tenland richten, dan vinden wüallereerst
wel tal van sprekende voorbeelden langs
den Grootvorst van Europa'» stroomen".
Tegenover Keulen heeft zich Deutz krach
tig ontwikkeld en zal dit nog meer doen
als de monumentale Hohenrollern Brücke
in gebruik is. Dusseldorf heeft Neuss; aan
de overzijde van Mainz is Kastel tot bloei
en aanzien gekomen, en als we in andere
landen rondzien, dan vinden we overal
voorbeelden van gtedenontwikkeling aan
weerszijden van den levenbrengenden
verkeersader. We zien het in Hongarije, waar
Pest Ofen tot overbuurvrouw heeft; w
merken het op in de Nieuwe Wereld, waar
zioh o. a. in Boston, en vooral in
NewYork, heele stadskwartieren ontwikkeld
hebben, toen de voortdurende verbindingen
waren tot stand gekomen.
Daar du« het vraagstuk van rivierover
brugging door alle gemeentebesturen, welke
de belangen moeten behartigen van aan
groote waterwegen gelegen plaatsen zal
dienen bestudeerd te worden, en daar b
toenemenden bloei en doorgaand land ver
keer ondanks alle moeilijkheden en
finantiëele opofferingen toch de bruggen tot stand
zün gekomen of tot stand zullen komen,
200 mag ik zeker op algemeene belangstel
ling rekenen wanneer ik hier een kort
betoog houd over de in de naaste toekomst
beslist noodzakelijke verbindingen van Arn
hem en Nijmegen met het productieve land
der Over-Betuwe, dat zich binnen een kwart
eeuw geheel zal hebben opgeheven uit den
jaren lang gelijken toestand en zich zal
weten te plaatsen naast ons Westland.
Schreef ik hier alleen voor Arnhemmers,
NÜmegenaren of bewoners der Betuwe,
dan zon ik hierbij die uitvoerigheid be
trachten, welke mü't meest aangenaam
zou zün, doch nu ik in dit algemeen
Nederlandsohe Weekblad 't een en ander zal
mededeelen over dit bruggenvraagstuk, zal
ik my beperken tot 't aanstippen van enkele
voordeelen, welke Arnhem en Nümegen
van dergelijke verbindingen zullen trekken.
Daar dit dus gelijk staat met het beant
woorden der gewichtige vraag: Wie
derbeide zustersteden zal by den economischen
wedloop 't meeste winnen P" zoo zal een
nadere beschouwing in 't bijzonder allen
welkom zijn, die zomers over de ponton
brugGelders hoofdstad verlaten om per gierbrug
het schilderachtige Noviomagus te bereiken.
Laat ik beginnen met te zeggen, dat beide
plaatgen er voordeel van zullen trekken,
voordeelen, die nog niet onder cüfers te
brengen z\jn. Laat ik toch direct waar
schuwen tegen een m. i. ongegronden na
ijver, en laat ik de vrees opheffen, dat de
plaatt, die 't eerst komt, zoo'n reusachtige
voorsprong op de andere zou hebben, mis
schien tijdelijk, maar dan zal de gemeente,
die 't laatst de brug heeft, alles in 't werk
stellen om het verkeer weer tot zich te
lokken en het onnatuurlijk gedurende eenige
jaren misschien op n plaats gerichte ver
keer zal zich herstellen zoodra de nieuwe
verbinding er ii. Wel is waar heeft men
voorbeelden gezien, waarbij het verkeer
constant blijft in de richting waarheen het
geleid is, maar de Over Betuwe is door
haar natuurlijke ligging aangewezen n
op Arnhem n op Nijmegen en het laat
zich aanzien, dat beide gedeelten in de
toekomst genoeg zullen produceeren om in
beide steden levendige veilingen en markten
in het leven teroepen. Nog veel meer zou ik
hieraan toe kunnen voegen, doch ik zal
weerstand bieden aan de verleiding müin
détails te verdiepen.
Ik wilde alleen een luid en krachtig:
«eendracht maakt macht" richten aan de
betrokken gemeente- en polderbesturen, aan
toeristen vereenigingen als de A. N. W. B.
en de Ned. Automobielclub etc. Hier is
een gemeenschappelijk belang te beharti
gen, een provinciale en nationale zaak, en
wanneer eenmaal de twee vurig gewenschte
bruggen er zijn, dan staat het natuurlijk
aan Arnhem en Nijmegen vrij door eerlijke
concurrentie, door 't party trekken van
locale voordeelen als daar zün ligging in we
genknooppunten aan drukke internationale
scheepvaartwegen, gemeentebezit aan de
overzijde der rivier, gemakkelijke bepa
lingen, voor veilingen, matig bruggeld etc.
etc het verkeer en de industrie tot zich
te lokken.
Na deze algemeene beschouwing keer ik
terug tot de stadsuitbreiding over de rivier.
Uit den aard der zaak zal deze te Arnhem
veel grooter zij a dan te Nijmegen, en daar
voor beide steden de tijd voorbij is,
waarin hun voorspoed geheel afhankelijk
was van het rijzen en dalen der kommer
zieke beurs, daar men heeft ingezien, dat
de inkomsten, verkregen door handel en
industrie, veel meer stabiel zijn, dan die
van ge pen eionn eerden of welke
binnenyloeien door het vreemdelingenverkeer, zoo
is elk pogen om industrie en handel te be
vorderen, toe te juichen.
In Nijmegen is ondanks het mindere
zielental een grooter industrie dan in Gel
ders hoofdstad, wat vooral zün oorzaak
heeft in het feit, dat men in Nijmegen
niet zooveel te kampen heeft met de factor
terrein gebrek. Zonder nu hier in
wijdloopige beschouwingen en vergelijkingen te
treden, mag men toch wel zeggen, dat
Arnhem voornamelijk aan de overzijde van
den Rijn geschikte fabrieksterreinen heeft
aan te wijzen. Op de stadseigendpmmen daar,
welke een oppervlakte van circa 90 H.A.
beslaan, heeft nu het gemeenteraadslid de
heer D. A. Roskam een industriewijk zich
gedacht in aansluiting met de
bruggenplannen.
Natuurlijk zün er ook andere plannen,
waaronder dat van het Roermondsplein
langen tijd de voorkeur genoten heeft, doe b
het valt niet te ontkennen; dat er zeer
grondige bezwaren tegen in te brengen zün.
Beziet men evenwel de kaart naar het
uitbreidingsplan Roskam genomen, dan moet
men onmiddellijk bekennen, dat dit er zeer,
zeer aanlokkelyk uitziet.
De heer Roskam heeft zijn brug ont
worpen ten Oosten van het gemeente slacht
huis en heeft daardoor een prachtige ruimte
verkregen voor een brugplein van waard*
wegen convergeeren.
lederee ? die met de locale toestanden
eenigzins op de hoogte is, zal onmiddellijk inzien
hoe men een breeden weg heeft naar de markt
en men een helling heeft van 380 Meter,
welke veel grooter lengte bezit en dus aan
merkelijk zwakker kan zün (21A c.M. per
Meter, dan die van 't Roermondsplein. Voor
't marktverkeer met de Betuwe ligt deze
brug dus bijzonder geschikt, (beestenmarkt
en veilingsgebouwen onder de oprit), maar
't valt niet te ontkennen, dat da monding
niet zoo dicht bühet centrum gebracht is
van de tegenwoordige stad als die van het
Roermondsplein.
Voor het doorgaand ver-verkeer ligt deze
brug bijzonder gunstig voor de reizigers
welke van het Zuiden komend via Arnhem
naar Zutfen etc. gaan, doch de ligging voor
de groote wegen pp Wageningen en Ede is
minder mooi als die van de
Roermondapleinbrug, terwijl de weg op Apeldoorn op on
geveer geleken afstand is gelegen.
Uit een oogpunt van marktverkeer en
buurtverkeer biedt de brug bij het abattoir
vele voordeelen, doch ook voor't doorgaand
verkeer ligt z\j niet ongunstig. Maar er is
nog meer! Wanneer het plan Roskam uit
gevoerd wordt, eigenlijk gezegd de plannen
Roskam, dan zal men alle sustetische be
zwaren voorkomen en langs de geheele
Rijnkade van de Nieuwe Brug af tot aan
Onderlangs toe een magnifiek panorama
kunnen genieten op de Veluwsche
bosohrijke heuvelen. Dan ook zal de brug aan
de gemeente Arnhem meer direct en in
direct voordeel geven, en men zal andere
plaatsen voor oogen door een breed ge
dachte stadsuitbreiding werkelijk een goede
tramexploitatie kunnen verwachten. De
mooie Bouleyardwijk zal weer gewaardeerd
worden ... en wat meer zegt men heeft
weinig of geen gelden te voteeren voor
onteigening, iets wat bühet plan Roer
mondsplein + ?300,000 vordert. Dit laatste
argument zal vooral gewicht in de schaal
leggen.
Behalve de Brug heeft de heer Roskam
het Arnhemsche Feiienoord geprojecteerd
met een haven van 55000 c.Are, een breede
handelskade, waarlangs de lijnen der
Betuwsche tram zullen gelegd worden en royaal
gebouwde blokken zullen verrijzen. Hier
moeten de fabrieken en
nijverheidsinrichtingen gesticht worden. Of ze er komen
zullen?? Waarom niet? Ligt Arnhem aan
den Ryn niet veel beter dan Twente en
zullen niet talrijke industriëelen het aan
gename met het noodzakelijke willen ver
binden, ik bedoel hun woning te hebben
in de mooiste Nederlandsche stad, op 70,
80 meter hoog, in een der nieuwste villa
wijken en hun bureau's en fabrieken in 't
ruime kwartier over den Run?
Nu zou ik nog veel meer goeds kunnen
vertellen, voordeelen aantoonen, terloops
gewag maken van het dempen der nu be
staande vischkom alias haven over
de prachtige ligging van het aan den over
kant ontworpen stadsgedeelte tegenover
het hart der stad steeds zullen er echter
nog belangrijke factoren blijven die men
hoe men speurt toch niet kan inschakelen,
men zal dus ook tussehen de beide plannen
Roermondsplein en Roskam het minima
de malis" dienen tos te passen.
Ik meen nu van eea volkomen neutraal
standpunt de belangrijke kwestie belichtte
hebben, welker oplossing ook te Arnhem
zeer spoedig tegemoet gezien kan worden, en
welke ongetwijfeld den bloei en de welvaart
zal bevorderen van het Arnhem en Nijmegen
onzer dagen en nog meer van: Het Arnhem
en Nijmegen der Toekomst.
D/j; VAN DEE VEN.
Arnhem eind. Maart 1911.
Emile Clans in fle Lmnsclie Knnsilianilel."
Het werk van dezen Belgischen schiller
exposeeren, was weereen te waardeeren onderne
mingvan de Larensche Kunsthandel". Daarbij
werd er eezorgd voor een meer luxaensen
Catalogus, gedrukt op kostbaar papier en voor
zien van twee opstellen door Cyriel Buysse
en Pol de Mont, die over den persoon en
kunstenaar bij Clans een en ander
lezenswaardiga bevatten. Deze kenschetsingen
intnsechen dragen blijken zeer beïnvloed te
zijn door een vriendschappelijke gezindheid
en daarmee is de beoordeeling van het werk
niet geheel vrij van overschatting.
Kunst als deze van Emile Clans ia ons nog
tamelijk vreemd, en juist hierom is het zaak
zoo klaar en scherp mogelijk uit onze eigen
oogen te zien. Want al waren er sinds
geruimen tijd enkele hollandeche volgers van
de schilder-richtinjr, die men luminisme of
neo-impressionnisme pleegt te noemen die
zelfs pointilleerden op onze tentoonstel
lingen waren ze voor de meesten toch wat
vreemdsoortige comparanten. Maar men went
al meer en meer aan dat schilderen in een
k el kleurgamma, en zelfs gaat die verdraag
zaamheid in een welwillende ge dndheid over,
nu van andere kanten nog krasser buiten
sporigheden onzen braven handhavers van de
kunst-moraal gaan tegenspoken.
ID Marotto.
De Ffantche toldaat: Maak nou later geen gebruik van mijn
patronen om my neei schieten ..."
IIIIIIMIIIIIIIIIIMMIIIIIIIIinlIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIII
IIIIIIIIIIHIIIIillMIIIIIIIIIHHIIIHIIIHIIIIIllllllllllll
Het ia ook wel eigenaardig, dat het verwijt
van een onnatuurlijke k leur voorstelling, als
het vernietigend argument bij de veroordeeling
door Jan-en-alleman, die toch oogen heeft om
te zien als hjj buiten loopt, nu hier terug
genomen wordt, om het weer elders te
plaatsen. In de voorrede van Cyriel Bnyase
stuit ik ook nog op de absurditeit van deze
controle van persoonlijke bevindingen, of
zienswijzen, over het kunstwerk. Hq schrijft:
in zyn appreciatie dient de toeschouwer volle
rekenschap (1) te honden met het groote ver
schil tastenen het hollandsche en vlaamiche
landschap." Men zou ook kunnen raden aan
iemand, die steeds rooden wijn drinkt en nu
eens een fleach witten gaat aanspreken, er
aan te denken, dat deze witte wijn getrokken
is uit lichte en de roode uit donkere druiven.
In Belgiëzelf trouwens zijn er schilders uit
dezen tijd geweest, en die ook als Claus de
schilders waren van het landschap om Gent,
van Leieland" wier werken de ie
verklarende inleiding niet noodig hebben,
die in een heel anderen toon schilderden.
Ik vind er een paar van aangeduid in de
Mont's artikel: Q. den Duitz en Coosemans.
We weten het immers al lang, dat een
schilderij niet te bekijken is als het foto
grafisch evenbeeld van de werkelijkheid;
een kunst verk is niet andera dan een hoeveel
heid van uit de natuur genomen gegevens,
opgebouwd tot een schoone stelling; het
komt slechts aan op de juiste voeging; op
de harmonie, die de zelfstandige redelijk
heid van allen kunstvorm uitmaakt. Daar
mee neemt iedere interpretatie van de
realiteit vanzelf een waarheidsschyn aan.
De ontkenning hiervan is zoo dikwijls het
gevolg van een verstarde zienswijze, die onze
hollandeche oogen" vooral nog al eigen
schijnt. Deze eigenschap hebben we zelfs wel
eens tot uitvlucht doen dienen by een on
zeker oordeel, want degelijk en nuchter als
we zyn, vergalloppeeren we ons niet graag I
Maar het blijkt, dat steeds meerderen zich
de oogen uitwrijven en het plein-air schil
deren", zooals dat in 't buitenland op veel
radicaler wijze werd doorgevoerd, merkt men
nu ook bij ons langzamerhand als aanneem
bare voorstelling van de natuur aanvaard.
Zoo vond ik dit werk van Ecnile Clans in
enkele groote bladen met veel lof en inge
nomenheid besproken. Het spijt me nu haast,
dat ik in dit koor niet mee kan gaan; de
tentoonstelling baarde mij niet de verwachte
verrassingen.
Ik kende van Clans niet veel meer dan
zijn schilderij in Brussel: door het water
wadende koeien onmiskenbaar een kloek
stuk werk. Het leek me een vormelijk betoog
voor een nieuwe knnsiformule en in werkelijk
heid een vertoonstuk van academische vaardig
heid. Het stuk, dacht mij, bevat een bekwame
Emile Clans. Populieren.
aanpassing van het oude aan het nienwe
en was daarmee geschikt bevonden tot een
officieel e erkenning van de vooruitstrevende
beweging in België. Maar nu hier, bij zooveel
ander werk in de Larensche knnstzaal ge
xposeerd, zie ik de manifestatie van het
verjongend leven slechts in de factuur en
een gewijzigde verf behandeling, in een an
deren vorm de academische cranerie" weer
de leiding nemen. Het is slechts een uiter
lijke gedaanteverwisseling, en wat hier in
de schilderpiactjjk nieuwerwetsch schijnt, is
toch nog regelrecht afkomstig van de
Antwerpeche academie.
Da lacht van verf is aan deze luminiame"
voorwendende landschappen blijven hangen.
Er ia een al 'te grove aanvoeling van het
kleurwezen, dat geëigend werd geacht tot
het schilderen van buitenlicht, en boudweg
op het doek gebracht van een palet, waarvan
het zwart en het bruin verdreven is. De
kleur is niet verwerkt tot onsterfelijkheid, ze
is log gebleven; ze straalt geen licht af, geeft
niet de atmoeferkche trillingen, door de wis
selwerking van tegenover elkaar gestelde
kleurzelfstandigheden verwekt. En even on
rijp als de kleur, ia de vormdniding grof en
veelal zeer schematisch.
Het een sluit hier het ander in; als altijd
dragen kleur en teekening gelijkelijk de mer
ken van een oppervlakkige bedoeling, met
lichtvaardige voortvarendheid genit. (Kleur
en teekening worden al te veel genomen
bij de beoordeeling va a een «childerij als
afgescheiden eigenschappen; de kleur kan
nooit het tooisel zijn van een wrakke con
structie en evenmin zal de beteekenis van
het vormenetel, of de uitdrnkkings-macht van
de lijnen, zich kunnen handhaven büeen
valsche kleur). Maar hiermee is dan ook
slechts een uiterlijk efiect bereikt, en hebben
deze schilderijen om het rinkelen van een
kleurgamma in de hoogste toonladders een
pakkende werking. Toch is dit
laadschapgeschilder niet van oneerlijken toeleg; er is
in deze uitbundigheid zelfs een zekere
sympathieke gulhartigheid, den Vlamingen
eigen, een frankheid, een spontane beweging,
die van veel gewicht worden bij een kunst
uiting, zoo er een grordige overtuiging en
een fijne gezindheid dryfkrachten zijn. Maar
deze hoedanigheden werden bij dezen, wien
het schilderen eerder een jolige dan een
bezielde bezigheid is, te zeer gemist.
Populieren is wellicht het schilderij, waarin
lichttinteling het zuiverst gegeven werd,
waarin die boomen ook rnischende staan in
de buitenlucht; een ander, Sparreboich, vrucht
van langduriger en nauwlettender inspanning,
is als schilderkunstig werkstuk niet zonder
verdienste, maar staat vreemd tnsschen het
andere zoo uitgelaten werk. De landschap
pen, die blijkbaar meer onmiddely'k naar de
natuur geschilderd werden,?studio's dus
lijken me 't meest genietbaar, iatenser ook
van kleuraard niet alle toch. Ik vond
ze in 't voor zaal t j e, en herinner me 't liefst
een Morgenstond" (No. 25) werkelijk atmos
ferisch", mild van factuur en met een fijne
pareling van het nevelend licht over het sappig
groen.
Deze minder gunstige beoordeeling van
Clans' werk moge nu onvereenigbaar schijnen
met de ingenomenheid over zijn verschijning
in de Larensche kunsthandel, hierboven ge
uit. Maar ten eerste wilde ik daarmee gewaar
deerd hebben het streven van deze heeren
om wat afwisseling te brengen in de zoo
gelijkvormige tentoonstellingen, van onze
kunsthandelaars vooral, en ten tweede kan
dit niet-diepe maar toch friseche werk dienen
tot meerdere vertrouwdheid met den tongval
van een knnstzegging, die bij ons nog al
te weinig verstaan wordt.
Zoo is het me meermalen opgevallen dat
in het zaaltje in ons museum, waar de
ultramodernen hangen, het grove luministische
schilderij van Caillebotte pakkender ia voor
velen, dan de werken van Cézaone en Vin
cent van Gogb. Wat zou nu in de Larensche
kunsthandel een tentoonstelling van
Eijsselberghe een goed vervolg zijn op deze l
W. STEENHOFF.
UtinillllllllllllllltlllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIllllllllllllHlllltltllllllll
ClariTari.
D£ EIGENAARDIGHEDEN VAN
's GBAVKNHAGE.
Ook is te 's Gravenbage geen commissie
van aanslag, die niet bestaat, werkzaam." (17. D.)
*
Maar natuur en menechheid beiden
geven niet den laai sten, diepsten,
breedsten zin: want achter die verschijnselen
verrv'st het mysterie: niet de eindeleoz
verschieten die achter het voortschrijden
der wetenschap in hoogte, breedte en