Historisch Archief 1877-1940
**?
% 1768
* '. . *
v.'<;V;
MMEE
A°. 1911
EIKBLAD VOOK NEDERLAND
:rLcLer redactie -VSLTL IMJ?. . IF. L.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ....../ 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, ..... , mail 10.
A&onderbjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 14 Mei
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
f 0.25
, 0.30
0.40
INHOUD:
,\ VANVEEEEBNVANNABUrAnwtwdam
verrasten. Gezinsbelasting, door mr. C. J.
J. Wwtermann. FEUILLETON: De zoon
van hua Sander, I, door Minca Verster-Boach
Beitf. KUN8T EN LETTEREN: Dubbele
Lurens, door J. Eilkema de Roo, beoordeeld
door Frans Coenen. BERICBTEN.
YBOUWENBUBBIEK: De rechtspositie van
moeder en kind in Zweden en Denemaiken,
door A. V. ALLERLEI, door Allegra.
UIT DE MATUUR, door E. Heiman».
Op de tentoonstelling van Sint Lncae, met
«f b., door W. SteenhoflF. Florence, I, door
PlMechaert. Fotografische silhouetten, door
C. A. P. J., beoordeeld door.dr. v. O.
Kinderen uit de 18e en kinderen uit de 20ste
Een ir, door dr. J. M. Hoogvliet. WETEN
SCHAPPELIJKE VARIA.: Microtoom, met
«fb., door dr. v. Olst, Gharivari.
SCHETSJE. FmANOEEELE ES
OECONOKI8CHE KKOKIEK, door v. d. M en v.
d. 8. IXGEZONDEN. Jupe-Culotte.
SCHAAKSPEL. DAMEUBEIEK.
A.DYKRTBNTIEN.
Illlllllllllllllllllllllllllllllltll
Amsterdam verraden.
In het Gemeenteblad van 8 Mei j.l. ia
opgenomen een voordracht van Burg. en
Wethouders van Amsterdam inzake het
mogelijk heretel van het Paleis tot
Raadhuis. Daarin stellen B. en W. aan
den Raad voor: hen uit te noodigen,
om, alvorens omtrent de voorziening in
de behoefte aan een nieuw stadhuis
definitief voorstellen te doen, zich tot
den Minister van Binnenl. Zaken te
?wenden met de (eenigszins onnoozele)
Traag:
lo. of büde Hooge Regeering voor
nemens bestaan, of wenschen in over
weging zijn, die binnen afzienbaren tijd
«ouden kunnen leiden tot het onttrekken
van' het Koninklijk Paleis op den Dam
aan zijne tegenwoordige bestemming;
Zoo ja,
2o. of de Begeering alsdan bereid zou
zijn met het Gemeentebestuur van
Amsterdam in overleg te treden omtrent:
a. de stichting van een waardig nieuw
Koninklijk verblijf binnen de gemeente
Amsterdam (hiermee is dan bedoeld een
volledig Paleis, van vele millioenen dus,
met receptiezalen etc., zoodat het Paleis
Op den Dam geheel kon worden ontbeerd).
&. het, na voltooiing daarvan, wederom
ter beschikking dier gemeente stellen
van het Koninklijk Paleis op den Dam,
opdat dit opnieuw tot Raadhuis zou
kunnen worden bestemd."
Indien het Dagelijkcch Bestuur van
Amsterdam zijn optreden beperkt had
tot de publicatie van dit voorstel, zou
men wellicht hebben geoordeeld: de
inleidende vraag luidt wel erg
hoveKngscb, en klinkt daarom wat mal, maar
ten minste kan uit deze enkele alinea's
worden begrepen, dat het oud Stadhuis
(zij het dan met kloppend hart!)"be
geer d wordt.
Zoodra men echter even in de toe
lichting aan het lezen is, wordt men al
wijzer.
? En alles welbezien blijkt zonneklaar
het volgende:
Dit worstel dient om Heemskerk het
antwoord te vergemakkelijken, en de toe
lichting om een beleefde maar overigens
goedkoope buiging te maken voor het
eenigszins fiere deel der burgerij en tevens
het veel grootere andere deel voor goed
op de vlucht te jagen.
Het Dagelijksch Bestuur heeft zeer
veel werk gemaakt van deze toelichting.
Het heeft trouwens een groot half-jaar
noodig gehad om haar samen te stellen.
Ziehier een beknopt, maar volledig over
zicht, gecommentarieerd waar 't pas gaf.
Er zijn, zegt het stuk, bezwaren"; zij
gelden vooreerst de belangen van den
dienst." Let men daar uitsluitend op,
dan geven B. en W. aan een nieuw te
bouwen Raadhuis zeker de voorkeur.
Maar die belangen van den dagelij kschen
dienst hebben noch bij de discussiën in
Febr. 1910, noch bij de opdracht aan de
Baadhuis-Damcommissie op den voor
grond gestaan." Het ging daarbij om
een voor den zetel van 't stadsbestuur
waardig en geschikt gebouw een re
presentatief" stadhuis, zooals het heette
en het is dus, naar de meening; van
B. en W. alleszins begrijpelijk, dat het
Rapport der Commissie het voormalig
stadhuis van Amsterdam aan zijn vroegere
bestemming wil zien teruggegeven, indien
zich hiertegen geen overwegende redenen
verzetten. Welnu, ook volgens Burg. en
"Wethouders liggen in de belangen van
den dienst geene dusdanige overw gende
redenen. En toch luidt het dan: Het
college wil, als het verlangen naar een
representatief stadhuis den doorslag moet
geven, het Paleis, hoewel niet begeerlijk,
daarom toch niet onaannemelijk noemen."
(Minder zelfgevoel dan uit dit ne zin
netje spreekt, kan een Amsterdamsen
Burgemeesterlijk college moeielijk toonen.)
Intusschen, zoo vervolgt de Toelichting,
3/5 deel van het Prinsenhof zal ook na
een eventueel betrekken van het Paleis
in gebruik moeten worden gehouden:
wat geld zal kosten, en wat in stede van
n stadhuis er twee geeft.... (Juister:
in stede van vijf stadhuizen er zes geeft:
de diensten zijn immers nu al naar alle
kanten verspreid).
Wat die moeilijkheden en wat het geld
betreft, wij kunnen ons," aldus het moed
en verbeelding-rijke Dagelijksch Bestuur,
intusschen voorstellen, dat bij velen de
wensch om de oude traditie te zien her
leven, krachtig genoeg spreekt om hen
over materieele bedenkingen te doen
heenstappen." (De heeren kunnen het
zich voorstellen." Zij behooren tot een
flink nageslacht 1) Maar aan dezulken
vragen wij of niet de nationale traditie
van de 19de en 20ste eeuwen (d.w.z. de
traditie van het stadhuis: Koninklijk
Paleis) even krachtige aanspraken heeft
als de stedelijke van de 17de en 18de
eeuwen."
Zeker heeft die even groote aanspraken,
maar het argument als zoodanig is een
drogreden. Indien het oud-stadhuis be
woonbaar was en een behoorlijk deel van
't jaar door het Koninklijke gezin bewoond
werd, zou immers geen sterveling om
verandering vragen! Men zou zeggen:
de Koningin heeft het betrokken, wat pas
geeft het, dat nu de Gemeenteraad aan
stalten maakt haar te verdringen P Maar
de Koningin héft hetPaleisnt^ betrokken.
Zij is er soms, en zoo kort mogelijk, daar
het voor haar kwalijk bewoonbaar is.
Aan het Vorstelijk Huis behoort de
eerste plaats". Natuurlijk: als het die
plaats bezet. En zie, hoe opgemaakt
die verdediging van de nationale traditie
blijkt: Is niet in de residentie zelf het
oud-grafelijke Binnenhof, dat heel wat
representatiever" er uitziet dan het
weinig oogelijke koninklijke verblijf
aan het Noordeinde, aan 't gebruik der
Koningin onttrokken ? Heeft zij dus in
den Haag de eerste plaats P Neer, maar
nu en dar, zooals bij Kameropening,
komt zij op die eerste plaats", en ieder
gevoelt immers, ook zonder dat zij op
dat Binnenhof woont, wie, in rang, de
eerste is in de Residentie.
Dat er gevaar was de nationale traditie
te gaan schenden, gaat de Toelichting
verder, heeft ook de
Raadhuis-Damcommissie gevoeld. Zij heeft echter de oplos
sing van het bezwaar meenen te vinden
in het reserveeren van de voornaamste
vertrekken aan de Damzijde voor de
Koninklijke recepties en feestelijkheden.
Ook bij de Raadhuis-Damcommissie
woog deze moeilijkheid zóó zwaar, dat
naar haar inzicht en het college van
B. en W. deelt dit ten volle de
wenschelijkheid eener overbrenging van den
zetel van het stadsbestuur naar het Paleis
staat of valt met de beantwoording van
de vraag, of de door de commissie
gewenschte oplossing practisch uitvoerbaar
is." En het Dagelijksch Bestuur (gewis
diep bedroefd) knikt dan van neen, op
grond van deze motieven: 1°. meenen"
B. en W. dat bij het bal ten hove meer
vertrekken in gebruik zijn dan de
Commissie ten behoeve van H. M. de
Koningin reserveert. (Men zou voor de
dagen, dat de Koningin de Hoofdstad
bezoekt, nog wat meer kunnen reser
veeren of tijdelijk van bestemming doen
veranderen.) 2°. weten B. en W., dat
de Commissie onder de groote feeste
lijkheden" verstaat de jaarlijksche audiën
ties en het bal ten hove (de raout.)
Maar, o schrik, dan zullen dus de groote
diners niet meer worden aangericht ten
Paleize.... in een met gemarmerde"
schutten toegetimmerde Paleis-gang!
Neen, zóó zegt de toelichting het
niet.... Op doodgewoonweg misleidende
wijze wij schromen niet het te
zeg5en staat daar te lezen: Wie ooit
e ontvangst van een vreemden souverein
ten Paleize heeft bijgewoond, moet be
grijpen, dat zoodanige ontvangst, waarvan
het groote gala-diner van meer dan 100
gasten een der hoofdmomenten pleegt te
vormen, bij verwezenlijking van het denk
beeld der Commissie, in den vervolge
uitgesloten zal zijn."
Men moet maar durven. Zoo'n bewe
ring staat daar om een heel volk van
bloohartigen te doen knieknikken, en is
door niets gemotiveerd» En is bovendien
onbehoorlijk onjuist: Ligt het dan niet
in de bedoeling een nieuw paleis te
bouw en P Kan daar geen zaal worden
ingericht, voor galadiners beter geëigend
dan de toegetimmerde corridor, waar
men nu in spijst? En indien er bezwaar
is, na een diner ten paleize, een gala
bal te gaan openen in het oud-Stadhuis
aan den Dam, zijn dan geen voordeelen
ook aan die ver-deeling verbonden ?
Moeten wij gaan spreken over de onmo
gelijkheid om zelfs naar de eischen van
den weigestelden burgerstand in het Paleis
op den Dam souvereinen te herbergen?
Laat ons hier sober zijn en maar van
n detail reppen: Het heele Paleis,
zooals het daar staat, en waarin volgens
den wensch der heeren Roëll, Serrurier,
Jitta, de Yries en Delprat in lengte van
dagen de Staatshoofden en hun gevolg
tegelijk met de Koningin mogen logeeren,
heeft n, n onoogelijke badkamer, een
hokje dat daarvoor bestemd is en te
bestemmen is.... Denk u de compli
caties vrijelijk.
Nadat dan de Toelichting op zóó ramp
zalige wijze heeft trachten te debateeren
met het Rapport der Raadhuis-Dam
commissie volgt onverwacht een geheele
alinea van wanhoopszinnen, die geboren
schijnt uit inlichtingen, waarvan men ons
de bron voor 't gemak niet aanduidt.
Als het eenparig gevoelen van ons
College wenschen wij daaromtrent nog
slechts dit te zeggen, dat, als tegen die
oplossing (van de Commissie) de be
zwaren bestaan, die wij vermoeden;
als zij zou medebrengen, dat het jaar
lijksche Koninklijk bezoek minder ge
regeld plaats vond of z\jn traditioneel
karakter verloor; als van die oplossing
b. v. het gevolg was, dat de groote
audiënties van autoriteiten en particu
lieren uit den lande, die jaarlijks aan
Amsterdam zooveel levendigheid bij
zetten, naar den Haag werden ver
plaatst; als daardoor Amsterdam niet
meer voor de officieele ontvangst van
vreemde souvereinen en staatshoofden
werd aangewezen, wij er verre de voor
keur aan zouden geven, indien aan het
Koninklijk Paleis zijne tegenwoordige
bestemming niet werd OBtrynen.
Welnu: als inderdaad op deze manier
door de Regeering on s ar m Stadsbestuur
is bang gemaakt zal daarover ter ge
legener tijd te spreken zijn. Maar als
deze flux de bouche louter aan eigen
spookige verbeelding het aanzijn dankt...
zeg eens: hoe diep* is dan Amsterdam
gedoken P
Voelen wij dus, vervolgt ons college
van Dagelijksch Bestuur, voor de stich
ting van een nieuw raadhuis, er is n
grond, die ons van ziens wij ze zou kunnen
doen veranderen. Is inderdaad, naar de
woorden der commissie het paleis als
woonhuis ten eenenmale ongeschikt" en
zou die ongeschiktheid nu of later bij
de Regeering den wensen doen rijpen,
om binnen de gemeente Amsterdam een
nieuw verblijf voor het Koninklijk gezin
te zien verrijzen, dan zou het te bejam
meren zijn, indien van dien wensch eerst
bleek op een tijdstip, waarop de ver
bouwing van het P,rinsenhof haar beslag
reeds zou hebben verkregen".
Maar, al deze dingen zegt en herzegt
de Toelichting hangen van de Hooge
Regeering" af. Van harentwege zullen
de eerste stappen moeten worden gedaan."
Zij alleen heeft te beslissen l
(Wij buigen slecht?. Wij dienen. Wij
maken toelichtingen, die naar de oogen
kijken. Wij hebben geen meening. Wij
zijn dienaren!)
Hoewel het bij niemand zal opkomen
om het eigendomsrecht van het Paleis
bij rechterlijk gewijsde te doen uitma
ken", spreken B. en W. toch als hun
oordeel" uit, dat dit eigendomsrecht niet
vaststaat, en dat, mocht het Paleis eigen
dom zijn der gemeente, het Prinsenhof
eigendom zou wezen van den Staat.
Indien, vervolgen dan deze professioneele
bangmakers (zij kennen de vrees... en
weten er dus mee te werken), men
dezerzijds de teruggave van het Paleis
wilde verzoeken en niettemin het Prin
senhof behouden, zou de Gemeente zich,
zooalniet voor [het volle, dan toch voor
een zeer belangrijk [bedrag in de kosten
der totstandkoming van een nieuw Ko
ninklijk verblijf interesseeren." De heeren
moffelen eenvoudig weg: dat de Ko
ningin het belangrijkste deel van het
Paleis in datzelfde bruikleen" behoudt,
waarin zij tot heden het gansche Paleis
hield. Dat bruikleen om, met de
Toelichting, kaufm annisch" te spreken
weegt ongetwijfeld tegen het bruikleen
van het Prinsenhof op. Misschien is er
iemand van het college van B. en W.,
die het uitrekent!
Want het zijn rekenaars. Hun slot
luidt dan ook: financiën. Het voorstel
der Commissie zal alles bijeen, volgens
de heeren, de geraamde 2.700.000 aan
merkelijk overtreffen, die een nieuw
Raadhuis kosten zou. En zie, vervolgen
zij, dat hoeft een nieuw Raadhuis niet
eens te kosten! Een receptie-zaal kan
er wel af! De Raadzaal kan er voor
dienen En als werkelijk de Ge
meente eens een zoodanige receptie gaf,
dat de Raadzaal daarvoor ontoereikend
was," heeft zij zalen in het Beursgebouw.
En als ook deze daarvoor ongeschikt
bleken, is de mogelijkheid dan uitgesloten,
dat in zoo exceptioneele omstandigheid
de Gemeente de beschikking kreeg over
de Burgerzaal in het Paleis P"
Intuasehen, als de hooge Regeering
zelve mocht oordeelen, dat het Paleis
met het oog op de tegenwoordige eischen
als vorstelijk verblijf maar uiterst ge
brekkig voldoet," (dat uiterst" is onver
gelijkelijk !) en zij dus zelve het verlangen
te kennen geeft het gewezen Stadhuis
aan Amsterdam af te staan, ja, dan zou
dat kunnen worden aanvaard:
Immers dan zou die teruggave waar
schijnlijk gepaard kunnen gaan met
eene regeling in zake den bouw van
een nieuw paleic, die geen geldelijk
offer vorderde, dat den financieelen
krachten der Gemeente te boven ging.
Moraal, die hier wordt opgedrongen :
Bemoei u met de zaak ganschelijk niet,
en laat de Regeering beslissen. Zoo is het
in ieder geval het goedkoopst.
*
Deze Toelichting" van Burgemeester
en Wethouders van Amsterdam door
lezende, het ft een onzegbaar wee gevoel
ons vervuld. Een stuk, dat duidelijk de
kenmerken draagt van met medeweten
der Regeering (Heemskerk) te zijn samen
gesteld, spreekt in een zoo nederigen
toon van zichzelf-absoluut-wegcijferen,
als men eigenlijk alleen van hofrekels"
zou kunnen verwachten, niet van hen
die ons Amsterdam heeten te vertegen
woordigen.
En wat het nog fiere deel van Amster
dam bezielt, trachten zij te dooven... uit
oogendienst... een droef verraad!
Kan het anders heeten P
Het antwoord der Regeering ligt na
tuurlijk reeds klaar. Het is nu waarlijk
niet meer moeilijk! Bij de komst van
de Koningin kan een. enkel woord, van
hooge komaf, den indruk van de Toe
lichting nog versterken, en dan zal den
Gemeenteraad worden verzocht Heems
kerk de vraag te doen, die het antwoord
reeds kent. Onze Gemeenteraad is zoo
volgzaam....
Het was in een tijd van gropten bloei,
dat de Amsterdamsche burgerij het Stad
huis gesticht heeft, hetwelk, naar de
geldswaarde van thans, haar, zeg nu eens
vijftig millioenen gekost heeft. Er ware
toen een prachtig representatief" stadhuis
te bouwen geweest voor, naar onze gelds
waarde, veertig, het had natuurlijk schit
terend gekund met vijf-en-twintig, en met
minder millioenen. Maar het zelfgevoel
keek in die dagen over berekeningen heen.
Nu eischt men zeker van een niet zoo
overrijke nakomelingschap geen zelfde hou
ding. Men vraagt haar niet bouw werken
te stichten die met het Dampaleis kunnen
rivaliseeren. De stichters van het monu
ment der zeventiende eeuw verwachten,
als een vader het zou doen van een zwak
ken zoon, geen voortzetting van de gedane
groote daden, maar wél verwachten zij:
dat hun nakomelingen hun geest niet
zullen te schande maken, dat op
de koninklijke fierheid van hen zelf geen
algemeene lakeien-platheid volge. Ons
dunkt, dat, zagen zij dit gebeuren, zooals
wij het aanzien, hun liever ware het
fansche Gebouw in den oorspronkelijken
rasbodem te zien verzinken.
Gezinsbelasting.
Een streven om het gezin als eene eenheid te
beschouwen is in sommige onzer belastingen
ik val maar met de deur in. huis zeer
zeker te herkennen. Komen de wijzigingen
in de wet op het successierecht, welke de
Tweede Kamer aannam, tot stand, dan zal
in deze heffing, meer dan thans het geval
is, het beginsel van gezinsbelasting tot zijn
recht zijn gekomen. Ook in de personeele
belasting en in eene, die ons Amsterdammers
speciaal aangaat: de plaatselijke belasting
naar het inkomen, is bij het opleggen van
lasten naar draagkracht rekening gehouden
met het aantal kinderen in het gezin, die
noodzakelijkerwijs mede . van een zeker,
niet zeer groot, inkomen moeten leven.
Al is het ook niet bij alle geschied er is
bij eenige belastingen dan toch onderscheid
gemaakt tusschon dengeen, die wél en
dengene, die geen kinderen heeft te onder
houden. Er is onderscheid gemaakt: op de
draagkracht van het hoofd van een huis
gezin moest ; men begreep dit zoowel
het gezin als het gemeenebest steunen.
Wat in het bijzonder het succesiierecht
betreft heeft men verstaan, dat het ver
mogen der ouders reeds min of meer dat
der kinderen is en er vooral dan reden is
dit famifo'evermogen onaantastbaar te ver
klaren, wanneer hetgeen minderjarigen
erven na den dood van den verzorger maar
juist voldoende kan worden geacht voor
hun levensonderhoud en ontwikkeling tot
aan het tijdstip, waarop ze zichzelf een
inkomen kunnen verwerven.
Nu velen, die tot verschillende partyen
behooren, in de Tweede Kamer dit nog
onlangs in dien zin gevoeld hebben, is het
blijkbaar niet noodig aan het principe van
gezinsbelasting een geargumenteerde ver
dediging te wijden. Meer reden is er allicht
om tegen het beginsel, dat zich verzet tegen
elk successierecht in de rechte l\jp, hoe
laag het percent ook zij en hoe groot ook
het erfdeel, een bedenking in het midden
te brengen. De stelling door Jhr. de Savornin
Lohman in ons parlement zonder eenig
voorbehoud uitgesproken, dat in de
rechtelinie de kinderen moeten behouden wat de
oudtrs voor hen bewaarden, omdat dit een
allereerst belang is, en de prikkel der ouders
om voor hun" gezin te zorgen niet moet
worden gedood mist immers in zoover al
grond als voor het meerendeel der kinderen
wat hun ouders T oor hen bewaard hebben
zeer weinig beteekent en voor het
meerendeel der ouders de prikkel om voor hun
kinderen te zorgen niet meer kan uitrichten
dan dat ajj tr hen toe drijft te pogen hun
kinderen den mond open te houden totdat
deze zelf de handen uit de mouwen kunnen
steken. Die ouders zouden wel meer willen
doen, maar evenmin als zij waarschijnlijk
zelve iets van beteekenis erfden zijn züin
staat hun kinderen iets na te laten waarvan
deze sterft hun verzorger als zünog
jong zijn langer dan luttele dagen kunnen
leven en waarmede zijn de kinderen
volwassen hun eenige bestaanszekerheid,
een provisie voor slechte tijden, wordt ge
schonken.
En wat de minderheid aangaat, die wel
in staat is aan nabestaanden iets, een zaak,
een vermogen, na te laten, men mag waarlijk
niet voorbüzien het is niets nieuws wat
hier verkondigd wordt, maar voor sommigen
is het misschien nieuw dat de prikkel
om voor de toekomst der kinderen te zorgen
en de drang tot economisch handelen, die
mede daardoor gevoed wordt, zooveel effect
niet zouden hebben, als men daarbij niet
wist te profiteereri van sociale factoren.
In zoover is er dus geen reden om kinderen
onder alle omstandigheden in het bezit der
geheele ouderlijke eifenis te stellen; eischt
de billijkheid daarentegen dat onder be
paalde voorwaarden ook uit deze nalaten
schappen wordt bijgedragen aan het succes
sierecht.
Wonderwel laat zich de inrichting van
het reeds bestaande successierecht en meer
nog van het recht dat in de toekomst van
kracht zal zijn, als de door de Tweede
Kamer aangenomen wijzigingen in de wet
zullen zijn opgenomen, baseeren op een
theorie als de hier aanvaarde. Immers juist
het verschil, dat men maakte bij de heffing,
met de geringst» belasting bij de nauwste
verwantschap, wijst op een neiging om het
gezin en het gezinsvermogen te eerbiedigen
zonder voorbij te zien, dat ook anderen dan
de bloed verwanten aanspraak op een deel
van de erfenis mogen maken. De staat,
zelf een factor van beteekenis in de samen
leving, int de successiebelasting en is
natuurlijk alleszins bevoegd cok anderen
dan zich zelf, krachtens hem bindende
voorschriften, voordeel van de opbrengst
te doen hebben. In de toekomst zal er wel
licht iets voor gevoeld 'worden ik ga hier
nu maar verder niet op in met het
successierecht de kosten te bestrijden van
uitbreiding der sociale.wetgeving, gericht
op het verleenen van pensioenen bij ouder
dom, ziekte en aan nabestaanden na
dendood van den verzorger.
Het spreekt van zelf dat men cok, neen
nog meer, met deze uitkomst voor oogen,
dat de staat de successiegelden aan de
(Nederlandsche) maatschappij ten goede
doet komen, scherp heeft te onderscheiden
van welke nalatenschappen wél, van welke
geen suecessiebelasting mag worden gevergd;
wanneer het recht hoog msg zijn, onder
welke omstandigheden daarentegen slechts
weinig behoort te worden gevraagd. Zoo is
het zeker niet onbillijk-, wanneer kleine
erfenissen van het recht worden vrijgesteld
en dat behalve op de grootte der nalaten
schap ook op het aantal kinderen acht
wordt geslagen, die er hun deel van moeten
ontvangen. Naarmate de erfenis in meer
deelen gaat behoort inderdaad het be
lastingpercentage geringer te zijn. En men
handelt mede B aar het principe van gezins
belasting door de omstandigheid, dat de ach
tergeblevenen minderjarig zijn en nog niet
in staat in hun levensonderhoud te voorzien,
van invloed te laten zijn op de hoogte, of
liever op de laagte, van het te betalen recht.
Ik laat thans de successiebelasting rusten
om terug te komen op de heffingen, die de
grootte van het inkomen en zijn verbruik
tot grondslag hebben.
Met erkenning van hetgeen, met name
in de personeele belasting is gedaan om
gezinnen met gering draagvermogen te
sparen, moeten toch de tekortkomingen van
deze heffing niet gering worden geacht.
Meer dan het gezin spaart de personeele
belasting dit is in de rij der grieven de
eerste den enkeling-, het op gemeubileerde
kamers wonend individu, ook als dit een,
uit eigen bron verkregen, belastbaar inkomen
geniet.
Voorts hadden evenmin als de kinderen,
de dienstboden, deel uitmakende van het
gezin, tot grondslag van heffing moeten ge
maakt zijn.