De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 14 mei pagina 1

14 mei 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

**? % 1768 * '. . * v.'<;V; MMEE A°. 1911 EIKBLAD VOOK NEDERLAND :rLcLer redactie -VSLTL IMJ?. . IF. L. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ....../ 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, ..... , mail 10. A&onderbjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 14 Mei Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel f 0.25 , 0.30 0.40 INHOUD: ,\ VANVEEEEBNVANNABUrAnwtwdam verrasten. Gezinsbelasting, door mr. C. J. J. Wwtermann. FEUILLETON: De zoon van hua Sander, I, door Minca Verster-Boach Beitf. KUN8T EN LETTEREN: Dubbele Lurens, door J. Eilkema de Roo, beoordeeld door Frans Coenen. BERICBTEN. YBOUWENBUBBIEK: De rechtspositie van moeder en kind in Zweden en Denemaiken, door A. V. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE MATUUR, door E. Heiman». Op de tentoonstelling van Sint Lncae, met «f b., door W. SteenhoflF. Florence, I, door PlMechaert. Fotografische silhouetten, door C. A. P. J., beoordeeld door.dr. v. O. Kinderen uit de 18e en kinderen uit de 20ste Een ir, door dr. J. M. Hoogvliet. WETEN SCHAPPELIJKE VARIA.: Microtoom, met «fb., door dr. v. Olst, Gharivari. SCHETSJE. FmANOEEELE ES OECONOKI8CHE KKOKIEK, door v. d. M en v. d. 8. IXGEZONDEN. Jupe-Culotte. SCHAAKSPEL. DAMEUBEIEK. A.DYKRTBNTIEN. Illlllllllllllllllllllllllllllllltll Amsterdam verraden. In het Gemeenteblad van 8 Mei j.l. ia opgenomen een voordracht van Burg. en Wethouders van Amsterdam inzake het mogelijk heretel van het Paleis tot Raadhuis. Daarin stellen B. en W. aan den Raad voor: hen uit te noodigen, om, alvorens omtrent de voorziening in de behoefte aan een nieuw stadhuis definitief voorstellen te doen, zich tot den Minister van Binnenl. Zaken te ?wenden met de (eenigszins onnoozele) Traag: lo. of büde Hooge Regeering voor nemens bestaan, of wenschen in over weging zijn, die binnen afzienbaren tijd «ouden kunnen leiden tot het onttrekken van' het Koninklijk Paleis op den Dam aan zijne tegenwoordige bestemming; Zoo ja, 2o. of de Begeering alsdan bereid zou zijn met het Gemeentebestuur van Amsterdam in overleg te treden omtrent: a. de stichting van een waardig nieuw Koninklijk verblijf binnen de gemeente Amsterdam (hiermee is dan bedoeld een volledig Paleis, van vele millioenen dus, met receptiezalen etc., zoodat het Paleis Op den Dam geheel kon worden ontbeerd). &. het, na voltooiing daarvan, wederom ter beschikking dier gemeente stellen van het Koninklijk Paleis op den Dam, opdat dit opnieuw tot Raadhuis zou kunnen worden bestemd." Indien het Dagelijkcch Bestuur van Amsterdam zijn optreden beperkt had tot de publicatie van dit voorstel, zou men wellicht hebben geoordeeld: de inleidende vraag luidt wel erg hoveKngscb, en klinkt daarom wat mal, maar ten minste kan uit deze enkele alinea's worden begrepen, dat het oud Stadhuis (zij het dan met kloppend hart!)"be geer d wordt. Zoodra men echter even in de toe lichting aan het lezen is, wordt men al wijzer. ? En alles welbezien blijkt zonneklaar het volgende: Dit worstel dient om Heemskerk het antwoord te vergemakkelijken, en de toe lichting om een beleefde maar overigens goedkoope buiging te maken voor het eenigszins fiere deel der burgerij en tevens het veel grootere andere deel voor goed op de vlucht te jagen. Het Dagelijksch Bestuur heeft zeer veel werk gemaakt van deze toelichting. Het heeft trouwens een groot half-jaar noodig gehad om haar samen te stellen. Ziehier een beknopt, maar volledig over zicht, gecommentarieerd waar 't pas gaf. Er zijn, zegt het stuk, bezwaren"; zij gelden vooreerst de belangen van den dienst." Let men daar uitsluitend op, dan geven B. en W. aan een nieuw te bouwen Raadhuis zeker de voorkeur. Maar die belangen van den dagelij kschen dienst hebben noch bij de discussiën in Febr. 1910, noch bij de opdracht aan de Baadhuis-Damcommissie op den voor grond gestaan." Het ging daarbij om een voor den zetel van 't stadsbestuur waardig en geschikt gebouw een re presentatief" stadhuis, zooals het heette en het is dus, naar de meening; van B. en W. alleszins begrijpelijk, dat het Rapport der Commissie het voormalig stadhuis van Amsterdam aan zijn vroegere bestemming wil zien teruggegeven, indien zich hiertegen geen overwegende redenen verzetten. Welnu, ook volgens Burg. en "Wethouders liggen in de belangen van den dienst geene dusdanige overw gende redenen. En toch luidt het dan: Het college wil, als het verlangen naar een representatief stadhuis den doorslag moet geven, het Paleis, hoewel niet begeerlijk, daarom toch niet onaannemelijk noemen." (Minder zelfgevoel dan uit dit ne zin netje spreekt, kan een Amsterdamsen Burgemeesterlijk college moeielijk toonen.) Intusschen, zoo vervolgt de Toelichting, 3/5 deel van het Prinsenhof zal ook na een eventueel betrekken van het Paleis in gebruik moeten worden gehouden: wat geld zal kosten, en wat in stede van n stadhuis er twee geeft.... (Juister: in stede van vijf stadhuizen er zes geeft: de diensten zijn immers nu al naar alle kanten verspreid). Wat die moeilijkheden en wat het geld betreft, wij kunnen ons," aldus het moed en verbeelding-rijke Dagelijksch Bestuur, intusschen voorstellen, dat bij velen de wensch om de oude traditie te zien her leven, krachtig genoeg spreekt om hen over materieele bedenkingen te doen heenstappen." (De heeren kunnen het zich voorstellen." Zij behooren tot een flink nageslacht 1) Maar aan dezulken vragen wij of niet de nationale traditie van de 19de en 20ste eeuwen (d.w.z. de traditie van het stadhuis: Koninklijk Paleis) even krachtige aanspraken heeft als de stedelijke van de 17de en 18de eeuwen." Zeker heeft die even groote aanspraken, maar het argument als zoodanig is een drogreden. Indien het oud-stadhuis be woonbaar was en een behoorlijk deel van 't jaar door het Koninklijke gezin bewoond werd, zou immers geen sterveling om verandering vragen! Men zou zeggen: de Koningin heeft het betrokken, wat pas geeft het, dat nu de Gemeenteraad aan stalten maakt haar te verdringen P Maar de Koningin héft hetPaleisnt^ betrokken. Zij is er soms, en zoo kort mogelijk, daar het voor haar kwalijk bewoonbaar is. Aan het Vorstelijk Huis behoort de eerste plaats". Natuurlijk: als het die plaats bezet. En zie, hoe opgemaakt die verdediging van de nationale traditie blijkt: Is niet in de residentie zelf het oud-grafelijke Binnenhof, dat heel wat representatiever" er uitziet dan het weinig oogelijke koninklijke verblijf aan het Noordeinde, aan 't gebruik der Koningin onttrokken ? Heeft zij dus in den Haag de eerste plaats P Neer, maar nu en dar, zooals bij Kameropening, komt zij op die eerste plaats", en ieder gevoelt immers, ook zonder dat zij op dat Binnenhof woont, wie, in rang, de eerste is in de Residentie. Dat er gevaar was de nationale traditie te gaan schenden, gaat de Toelichting verder, heeft ook de Raadhuis-Damcommissie gevoeld. Zij heeft echter de oplos sing van het bezwaar meenen te vinden in het reserveeren van de voornaamste vertrekken aan de Damzijde voor de Koninklijke recepties en feestelijkheden. Ook bij de Raadhuis-Damcommissie woog deze moeilijkheid zóó zwaar, dat naar haar inzicht en het college van B. en W. deelt dit ten volle de wenschelijkheid eener overbrenging van den zetel van het stadsbestuur naar het Paleis staat of valt met de beantwoording van de vraag, of de door de commissie gewenschte oplossing practisch uitvoerbaar is." En het Dagelijksch Bestuur (gewis diep bedroefd) knikt dan van neen, op grond van deze motieven: 1°. meenen" B. en W. dat bij het bal ten hove meer vertrekken in gebruik zijn dan de Commissie ten behoeve van H. M. de Koningin reserveert. (Men zou voor de dagen, dat de Koningin de Hoofdstad bezoekt, nog wat meer kunnen reser veeren of tijdelijk van bestemming doen veranderen.) 2°. weten B. en W., dat de Commissie onder de groote feeste lijkheden" verstaat de jaarlijksche audiën ties en het bal ten hove (de raout.) Maar, o schrik, dan zullen dus de groote diners niet meer worden aangericht ten Paleize.... in een met gemarmerde" schutten toegetimmerde Paleis-gang! Neen, zóó zegt de toelichting het niet.... Op doodgewoonweg misleidende wijze wij schromen niet het te zeg5en staat daar te lezen: Wie ooit e ontvangst van een vreemden souverein ten Paleize heeft bijgewoond, moet be grijpen, dat zoodanige ontvangst, waarvan het groote gala-diner van meer dan 100 gasten een der hoofdmomenten pleegt te vormen, bij verwezenlijking van het denk beeld der Commissie, in den vervolge uitgesloten zal zijn." Men moet maar durven. Zoo'n bewe ring staat daar om een heel volk van bloohartigen te doen knieknikken, en is door niets gemotiveerd» En is bovendien onbehoorlijk onjuist: Ligt het dan niet in de bedoeling een nieuw paleis te bouw en P Kan daar geen zaal worden ingericht, voor galadiners beter geëigend dan de toegetimmerde corridor, waar men nu in spijst? En indien er bezwaar is, na een diner ten paleize, een gala bal te gaan openen in het oud-Stadhuis aan den Dam, zijn dan geen voordeelen ook aan die ver-deeling verbonden ? Moeten wij gaan spreken over de onmo gelijkheid om zelfs naar de eischen van den weigestelden burgerstand in het Paleis op den Dam souvereinen te herbergen? Laat ons hier sober zijn en maar van n detail reppen: Het heele Paleis, zooals het daar staat, en waarin volgens den wensch der heeren Roëll, Serrurier, Jitta, de Yries en Delprat in lengte van dagen de Staatshoofden en hun gevolg tegelijk met de Koningin mogen logeeren, heeft n, n onoogelijke badkamer, een hokje dat daarvoor bestemd is en te bestemmen is.... Denk u de compli caties vrijelijk. Nadat dan de Toelichting op zóó ramp zalige wijze heeft trachten te debateeren met het Rapport der Raadhuis-Dam commissie volgt onverwacht een geheele alinea van wanhoopszinnen, die geboren schijnt uit inlichtingen, waarvan men ons de bron voor 't gemak niet aanduidt. Als het eenparig gevoelen van ons College wenschen wij daaromtrent nog slechts dit te zeggen, dat, als tegen die oplossing (van de Commissie) de be zwaren bestaan, die wij vermoeden; als zij zou medebrengen, dat het jaar lijksche Koninklijk bezoek minder ge regeld plaats vond of z\jn traditioneel karakter verloor; als van die oplossing b. v. het gevolg was, dat de groote audiënties van autoriteiten en particu lieren uit den lande, die jaarlijks aan Amsterdam zooveel levendigheid bij zetten, naar den Haag werden ver plaatst; als daardoor Amsterdam niet meer voor de officieele ontvangst van vreemde souvereinen en staatshoofden werd aangewezen, wij er verre de voor keur aan zouden geven, indien aan het Koninklijk Paleis zijne tegenwoordige bestemming niet werd OBtrynen. Welnu: als inderdaad op deze manier door de Regeering on s ar m Stadsbestuur is bang gemaakt zal daarover ter ge legener tijd te spreken zijn. Maar als deze flux de bouche louter aan eigen spookige verbeelding het aanzijn dankt... zeg eens: hoe diep* is dan Amsterdam gedoken P Voelen wij dus, vervolgt ons college van Dagelijksch Bestuur, voor de stich ting van een nieuw raadhuis, er is n grond, die ons van ziens wij ze zou kunnen doen veranderen. Is inderdaad, naar de woorden der commissie het paleis als woonhuis ten eenenmale ongeschikt" en zou die ongeschiktheid nu of later bij de Regeering den wensen doen rijpen, om binnen de gemeente Amsterdam een nieuw verblijf voor het Koninklijk gezin te zien verrijzen, dan zou het te bejam meren zijn, indien van dien wensch eerst bleek op een tijdstip, waarop de ver bouwing van het P,rinsenhof haar beslag reeds zou hebben verkregen". Maar, al deze dingen zegt en herzegt de Toelichting hangen van de Hooge Regeering" af. Van harentwege zullen de eerste stappen moeten worden gedaan." Zij alleen heeft te beslissen l (Wij buigen slecht?. Wij dienen. Wij maken toelichtingen, die naar de oogen kijken. Wij hebben geen meening. Wij zijn dienaren!) Hoewel het bij niemand zal opkomen om het eigendomsrecht van het Paleis bij rechterlijk gewijsde te doen uitma ken", spreken B. en W. toch als hun oordeel" uit, dat dit eigendomsrecht niet vaststaat, en dat, mocht het Paleis eigen dom zijn der gemeente, het Prinsenhof eigendom zou wezen van den Staat. Indien, vervolgen dan deze professioneele bangmakers (zij kennen de vrees... en weten er dus mee te werken), men dezerzijds de teruggave van het Paleis wilde verzoeken en niettemin het Prin senhof behouden, zou de Gemeente zich, zooalniet voor [het volle, dan toch voor een zeer belangrijk [bedrag in de kosten der totstandkoming van een nieuw Ko ninklijk verblijf interesseeren." De heeren moffelen eenvoudig weg: dat de Ko ningin het belangrijkste deel van het Paleis in datzelfde bruikleen" behoudt, waarin zij tot heden het gansche Paleis hield. Dat bruikleen om, met de Toelichting, kaufm annisch" te spreken weegt ongetwijfeld tegen het bruikleen van het Prinsenhof op. Misschien is er iemand van het college van B. en W., die het uitrekent! Want het zijn rekenaars. Hun slot luidt dan ook: financiën. Het voorstel der Commissie zal alles bijeen, volgens de heeren, de geraamde 2.700.000 aan merkelijk overtreffen, die een nieuw Raadhuis kosten zou. En zie, vervolgen zij, dat hoeft een nieuw Raadhuis niet eens te kosten! Een receptie-zaal kan er wel af! De Raadzaal kan er voor dienen En als werkelijk de Ge meente eens een zoodanige receptie gaf, dat de Raadzaal daarvoor ontoereikend was," heeft zij zalen in het Beursgebouw. En als ook deze daarvoor ongeschikt bleken, is de mogelijkheid dan uitgesloten, dat in zoo exceptioneele omstandigheid de Gemeente de beschikking kreeg over de Burgerzaal in het Paleis P" Intuasehen, als de hooge Regeering zelve mocht oordeelen, dat het Paleis met het oog op de tegenwoordige eischen als vorstelijk verblijf maar uiterst ge brekkig voldoet," (dat uiterst" is onver gelijkelijk !) en zij dus zelve het verlangen te kennen geeft het gewezen Stadhuis aan Amsterdam af te staan, ja, dan zou dat kunnen worden aanvaard: Immers dan zou die teruggave waar schijnlijk gepaard kunnen gaan met eene regeling in zake den bouw van een nieuw paleic, die geen geldelijk offer vorderde, dat den financieelen krachten der Gemeente te boven ging. Moraal, die hier wordt opgedrongen : Bemoei u met de zaak ganschelijk niet, en laat de Regeering beslissen. Zoo is het in ieder geval het goedkoopst. * Deze Toelichting" van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam door lezende, het ft een onzegbaar wee gevoel ons vervuld. Een stuk, dat duidelijk de kenmerken draagt van met medeweten der Regeering (Heemskerk) te zijn samen gesteld, spreekt in een zoo nederigen toon van zichzelf-absoluut-wegcijferen, als men eigenlijk alleen van hofrekels" zou kunnen verwachten, niet van hen die ons Amsterdam heeten te vertegen woordigen. En wat het nog fiere deel van Amster dam bezielt, trachten zij te dooven... uit oogendienst... een droef verraad! Kan het anders heeten P Het antwoord der Regeering ligt na tuurlijk reeds klaar. Het is nu waarlijk niet meer moeilijk! Bij de komst van de Koningin kan een. enkel woord, van hooge komaf, den indruk van de Toe lichting nog versterken, en dan zal den Gemeenteraad worden verzocht Heems kerk de vraag te doen, die het antwoord reeds kent. Onze Gemeenteraad is zoo volgzaam.... Het was in een tijd van gropten bloei, dat de Amsterdamsche burgerij het Stad huis gesticht heeft, hetwelk, naar de geldswaarde van thans, haar, zeg nu eens vijftig millioenen gekost heeft. Er ware toen een prachtig representatief" stadhuis te bouwen geweest voor, naar onze gelds waarde, veertig, het had natuurlijk schit terend gekund met vijf-en-twintig, en met minder millioenen. Maar het zelfgevoel keek in die dagen over berekeningen heen. Nu eischt men zeker van een niet zoo overrijke nakomelingschap geen zelfde hou ding. Men vraagt haar niet bouw werken te stichten die met het Dampaleis kunnen rivaliseeren. De stichters van het monu ment der zeventiende eeuw verwachten, als een vader het zou doen van een zwak ken zoon, geen voortzetting van de gedane groote daden, maar wél verwachten zij: dat hun nakomelingen hun geest niet zullen te schande maken, dat op de koninklijke fierheid van hen zelf geen algemeene lakeien-platheid volge. Ons dunkt, dat, zagen zij dit gebeuren, zooals wij het aanzien, hun liever ware het fansche Gebouw in den oorspronkelijken rasbodem te zien verzinken. Gezinsbelasting. Een streven om het gezin als eene eenheid te beschouwen is in sommige onzer belastingen ik val maar met de deur in. huis zeer zeker te herkennen. Komen de wijzigingen in de wet op het successierecht, welke de Tweede Kamer aannam, tot stand, dan zal in deze heffing, meer dan thans het geval is, het beginsel van gezinsbelasting tot zijn recht zijn gekomen. Ook in de personeele belasting en in eene, die ons Amsterdammers speciaal aangaat: de plaatselijke belasting naar het inkomen, is bij het opleggen van lasten naar draagkracht rekening gehouden met het aantal kinderen in het gezin, die noodzakelijkerwijs mede . van een zeker, niet zeer groot, inkomen moeten leven. Al is het ook niet bij alle geschied er is bij eenige belastingen dan toch onderscheid gemaakt tusschon dengeen, die wél en dengene, die geen kinderen heeft te onder houden. Er is onderscheid gemaakt: op de draagkracht van het hoofd van een huis gezin moest ; men begreep dit zoowel het gezin als het gemeenebest steunen. Wat in het bijzonder het succesiierecht betreft heeft men verstaan, dat het ver mogen der ouders reeds min of meer dat der kinderen is en er vooral dan reden is dit famifo'evermogen onaantastbaar te ver klaren, wanneer hetgeen minderjarigen erven na den dood van den verzorger maar juist voldoende kan worden geacht voor hun levensonderhoud en ontwikkeling tot aan het tijdstip, waarop ze zichzelf een inkomen kunnen verwerven. Nu velen, die tot verschillende partyen behooren, in de Tweede Kamer dit nog onlangs in dien zin gevoeld hebben, is het blijkbaar niet noodig aan het principe van gezinsbelasting een geargumenteerde ver dediging te wijden. Meer reden is er allicht om tegen het beginsel, dat zich verzet tegen elk successierecht in de rechte l\jp, hoe laag het percent ook zij en hoe groot ook het erfdeel, een bedenking in het midden te brengen. De stelling door Jhr. de Savornin Lohman in ons parlement zonder eenig voorbehoud uitgesproken, dat in de rechtelinie de kinderen moeten behouden wat de oudtrs voor hen bewaarden, omdat dit een allereerst belang is, en de prikkel der ouders om voor hun" gezin te zorgen niet moet worden gedood mist immers in zoover al grond als voor het meerendeel der kinderen wat hun ouders T oor hen bewaard hebben zeer weinig beteekent en voor het meerendeel der ouders de prikkel om voor hun kinderen te zorgen niet meer kan uitrichten dan dat ajj tr hen toe drijft te pogen hun kinderen den mond open te houden totdat deze zelf de handen uit de mouwen kunnen steken. Die ouders zouden wel meer willen doen, maar evenmin als zij waarschijnlijk zelve iets van beteekenis erfden zijn züin staat hun kinderen iets na te laten waarvan deze sterft hun verzorger als zünog jong zijn langer dan luttele dagen kunnen leven en waarmede zijn de kinderen volwassen hun eenige bestaanszekerheid, een provisie voor slechte tijden, wordt ge schonken. En wat de minderheid aangaat, die wel in staat is aan nabestaanden iets, een zaak, een vermogen, na te laten, men mag waarlijk niet voorbüzien het is niets nieuws wat hier verkondigd wordt, maar voor sommigen is het misschien nieuw dat de prikkel om voor de toekomst der kinderen te zorgen en de drang tot economisch handelen, die mede daardoor gevoed wordt, zooveel effect niet zouden hebben, als men daarbij niet wist te profiteereri van sociale factoren. In zoover is er dus geen reden om kinderen onder alle omstandigheden in het bezit der geheele ouderlijke eifenis te stellen; eischt de billijkheid daarentegen dat onder be paalde voorwaarden ook uit deze nalaten schappen wordt bijgedragen aan het succes sierecht. Wonderwel laat zich de inrichting van het reeds bestaande successierecht en meer nog van het recht dat in de toekomst van kracht zal zijn, als de door de Tweede Kamer aangenomen wijzigingen in de wet zullen zijn opgenomen, baseeren op een theorie als de hier aanvaarde. Immers juist het verschil, dat men maakte bij de heffing, met de geringst» belasting bij de nauwste verwantschap, wijst op een neiging om het gezin en het gezinsvermogen te eerbiedigen zonder voorbij te zien, dat ook anderen dan de bloed verwanten aanspraak op een deel van de erfenis mogen maken. De staat, zelf een factor van beteekenis in de samen leving, int de successiebelasting en is natuurlijk alleszins bevoegd cok anderen dan zich zelf, krachtens hem bindende voorschriften, voordeel van de opbrengst te doen hebben. In de toekomst zal er wel licht iets voor gevoeld 'worden ik ga hier nu maar verder niet op in met het successierecht de kosten te bestrijden van uitbreiding der sociale.wetgeving, gericht op het verleenen van pensioenen bij ouder dom, ziekte en aan nabestaanden na dendood van den verzorger. Het spreekt van zelf dat men cok, neen nog meer, met deze uitkomst voor oogen, dat de staat de successiegelden aan de (Nederlandsche) maatschappij ten goede doet komen, scherp heeft te onderscheiden van welke nalatenschappen wél, van welke geen suecessiebelasting mag worden gevergd; wanneer het recht hoog msg zijn, onder welke omstandigheden daarentegen slechts weinig behoort te worden gevraagd. Zoo is het zeker niet onbillijk-, wanneer kleine erfenissen van het recht worden vrijgesteld en dat behalve op de grootte der nalaten schap ook op het aantal kinderen acht wordt geslagen, die er hun deel van moeten ontvangen. Naarmate de erfenis in meer deelen gaat behoort inderdaad het be lastingpercentage geringer te zijn. En men handelt mede B aar het principe van gezins belasting door de omstandigheid, dat de ach tergeblevenen minderjarig zijn en nog niet in staat in hun levensonderhoud te voorzien, van invloed te laten zijn op de hoogte, of liever op de laagte, van het te betalen recht. Ik laat thans de successiebelasting rusten om terug te komen op de heffingen, die de grootte van het inkomen en zijn verbruik tot grondslag hebben. Met erkenning van hetgeen, met name in de personeele belasting is gedaan om gezinnen met gering draagvermogen te sparen, moeten toch de tekortkomingen van deze heffing niet gering worden geacht. Meer dan het gezin spaart de personeele belasting dit is in de rij der grieven de eerste den enkeling-, het op gemeubileerde kamers wonend individu, ook als dit een, uit eigen bron verkregen, belastbaar inkomen geniet. Voorts hadden evenmin als de kinderen, de dienstboden, deel uitmakende van het gezin, tot grondslag van heffing moeten ge maakt zijn.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl