Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V OOR NEDERLAND.
No. 1769
In zang tot den Hortus Medicus, ook Artseny-tuin,
Krnidtuin en thans Hortus Botanicus genoemd.
Het ontstaan van den Hortus
Botanicus.
L
Iedere Amsterdammer kent de Hortus",
ai komt hij er zelden dan bij het bloeien
Tan de Victoria Regia. Weinig zal hij
vermoeden, dat de eerste kruidtuin te
Amsterdam zich bevond op Vlooienburg,
(Zwanenburgerstraat) en daar bleef tot
1^30, toen een andere werd aangelegd in
den Reguliershof, waar de Stads-gardenier
(Stadstuinman) ook de planten van
vlooienburg een plaats gaf.
De kruidtuin van 1630 was ter plaatse,
waar thans de brug over de Heerengracht
is, tuseohen de 2e en 3e TJtrechtschestraat,
van het Rsmbrandtplein afgerekend.
Vóór de vergrooting van 1663 was
van daar tot aan de Regulierspoort
staande op het gedeelte van het
Rembraadtsplein van thans, dat gelegen is
tegenover de Halvemaansteeg alles
land, tuin en hof. Waar nu de brug is
van de TJtrechtschestraat bij de Keizers
gracht stond een klooster, het Regu
liersklooster. Op Allerheiligen avond, 31
Ootober 1582, terwijl de monnikken er
de Vesper zongen, brak er brand uit en
vernielde alles. De een schoof de oorzaak
op de monnnikken, die zoo diep in schuld
staken, dat zij hoopten door den brand
uit den brand te geraken, anderen
meenden dat de regeering er niet vreemd
aan zou wezen, daar 3eze het klooster
steeds als gevaarlijk voor de* stad be
schouwde, omdat de vijanden er zich
zouden kunnen nestelen en tot bolwerk
maken. Het klooster werd niet weder
opgebouwd, slechts een kapel bleef, en
de monnikken begaven zich naar Heilo,
buiten Alkmaar. Zij verhuurden toen
den boomgaard en verkochten die
weldra. De Burgemeesters deden er
een herberg bouwen, Hat Reguliers
hof", een groot gebouw. Dit stak met
een torentje boven het geboomte uit.
Een vertrek van het gebouw in den
hof was bestemd tot gehoerzaal, waar
Dr. Joannes Snippendaal lessen gaf en
verklaringen deed van der cruyden krach
ten en gebruyck."
De tuin had galerij en broeikaaten,
waerin alderly slagh van uyt- en
inheemze boomen, heysters, kruyden en
bloemen, wel ten ghetalle van twee
duysent, zoo die tot het ghenezen der zieckten
van 's menschen lichaem dienstig, als die
alleen maer tot vermaeck en cieraet van
't oog gehouden worden, groeyen."
De Hortus" bleef niet lang in het
Reguliershof. Na den dood van Dr. Snip
pendaal werden de kruiden en planten
overgebracht naar den tuin van het
Gasthuis, die er zeer ongeschikt voor
was. Prof. Gerardus Leonardus Blasius
gaf daar onderricht.
BÜde nieuwe vergrooting der stad
kwam tusschen de Heeren-, Muider-,
Rapenburger- en Baangrachten een
groot stuk velds ledig te liggen. Om
daarvan een nuttig gebruik te maken
werd 2' Januari 1682 gearresteerd en
goedgevonden door Burgemeesters en
Raden het groote veld te verdeelen in
15 parken, en de parken in tuinen, met
bjj rondere lanen, de lanen te beplan
ten met iepen- en lindeboomen, die den
naam van Nieuwe Plantagie", en de
groote ledige parken alle met verschei
dene regelen iepenboomen, die den naam
van bosch" zouden voerende.
Onder deze Bosch-Parken" werd een
driehoek, groot n morgen, bestemd tot
Hortus Medicus" of Artzenytuin".
De grond werd om het moerassige opge
hoogd, omgespit, met groote
naarstigheyd, dog niet sonder byzondere moeite"
en in 't voorjaar van 1083 beplant.
Deze Hortus" is met alle sinds 1683
gemaakte verandering, uitbreiding en
verbetering nog de Hortus" van thans.
Op bij gaanden Plattegrond van De
Plantage en den Hortus Medicus van 1683
ziet men, dat de vorm driehoekig was.
De tuin, rondom door houten schutting
afgesloten, had een houten voorpoort,
met in het frontespies de woorden:
HORTUS MEDICUS.
Als men door de poort in den tuin
kwam, las men allereerst de ordonnantie
door Burgemeesteren gemaakt voor de
goede orde. Om zes uur 's morgens werd
de Hortus geopend en 's avonds te zeven
uur gesloten. Alle doctoren, apothekers,
chirurgijns en hare knechten" hadden
op bijna alle dagen vrijen toegang, de
knechts echter alleen des morgens van
elf tot twaalf uur, tot onderwijzing.
Den Hortus" verder ingaande, deed
zich aan het oog op: een vierkant»,
medicinale hof", verdeeld in zes ver
schillende parken, ieder met bijzondere
bedden, alle met diverse medicinale en
andere vreemde planten, boomen en
gewassen.
Tegen de schutting aan was een kas
tot het bewaren en voortplanten van
Oost- en West-Indische gewassen. Deze
kas had vijf ovens.
Tegen de hoveniers woning bevond zich
een kas tot het voortteelen van Oost
en West-Indische vruchten met drie
ovens. Hiernevens de groote galerij of
winterplaats, waarachter nog een plaats
daar de planten stonden, die meerder
warmte behoefden als alle anderen en
daarom de Warmstpof" geheeten. Deze
geheele galerij of winterplaats was van
hout, van dubbelt-schot", staande op
een steenen voet. Dit schot was van
binnen tusschen beiden met
boekweitendoppen gevuld, ter behouding van warmte,
zojdat er de teederste gewassen zonder
het stooken van kachels veilig bewaard
werden.
Deze winterplaats had tegen het zuiden
dubbele glazen ramen en bovendien
houten luiken, om bij sterke vorst alle
tocht en koude buiten te houden.
In de achterste warme stoof waren de
zaad-kassen. Ook had men er een boeken
kast met verscheidene kruidboeken, waar
onder een, bevattende
waterverfteekeningen van planten, door eenen Moniks
naar vreemde Oost- en West-Indische
gewassen, die in den Hortus gebloeid
en vruchten gedragen hadden, 'twelk
jaarlijks werd gekontinueert en heerlijk
en scnoon om te zien was."
Aan het einde van deze winterplaats
waren eenige kassen met fleschjes, waarin
zaden, gewassen, ook slangen, hagedissen.
op liquor.
Ter weder zijde van de winterplaats
stonden groote looden bakken, daar in
uyt andere onder aarde liggende regen
bakken 't water gepompt en door de
zon verwarmd, de boomen en planten,
die in tobben en potten door de Hof
verdeeld stonden, werden bewaterd".
In den driehoek zag men de galerij,
of winterplaats, van buiten staan in 't
Zuiden, met wijngaarden, abrikozen en
perziken beplant, verdeeld in verscheiden
parken, waarin een schoon wandelpark
met veel vreemde boomen en andere
gewassen, staande in tobbens en potten.
Daarna k wam men ia een schoon bloemhof,
zoodanig verdeeld door afsnijdingen, dat
men den driehoekigen vorm niet merkte.
In het midden een goed gevuld en ver
deeld bloempark, met pulm cierlyk
beleyd". In dit park bevond zich nog
een groote zpmerkas vol vreemde Oost
en West-Indische gewassen, tusschen de
groote galerij, en een achtkantig
epeelhuisje, zeer gunstig gelegen, met uitzicht
over het Bosch en de Nieuwe Plantagie.
Nog vóór het einde der 17de eeuw
heeft een Raad der stad en Commis
saris van den Hortus, Jan Oommelin,
Een deel vanden ouden Hortus Medicus.?(Alle reproductie» naar prenten van B, W. P.de Vries).
een paar mandrils, twee Barbarijsche
apen, een Chineesche kroonaap, een
baviaan, een capucijner aap, een
slingeraap j e, een groene aap, enz.
Slechts kort, tot 1810, bleef de mena
gerie van den Hortus Botanicus bestaan.
Den 17den Juni 1810 werden alle dieren
openbaar verkocht.
(Slot volgt).
De Hortus Medicus in de Nieuwe Flantagie te Amsterdam, in 1683.
1. De groote Tayn. 2. De Blom Tnyn. 3. De Broey Backen. 4. Winter plaatse. 5. De Poort. 6. De Water backen.
7. De Taynmans-woning. 8. Plaats daer Bomers de Orangerie «taet. 9. Winter- en Somer-plaets voor
de Oost- en West-Indische gewassen die men door vier doet cultiveeren. 10. De Plantagie.
een catalogus gemaakt van alle planten,
kruiden, enz. er aanwezig, ook van de
medicinale kruyden van de Oost- en
West-Indische, als van andere vreemde
gewassen en boomen."
Professor Fredericus Rnysch,
Hooftleeraar van de Heel-konst en Ontleedinge,
alsmede Artzeny-geleerde," werd in April
1685 door Burgemeesteren en Raden aan
gesteld tot Professor Botanicus. Hjj gaf
van Mei tot September twee maal 's weeks
openbare lessen voor Chirurgyns, Apo
thekers en hun knechts en andere
heilbegeerigen.
Uit den Hortus werden al de apothekers
van Amsterdam geriefd met kruiden en
wortelen totde compositie vaneen siroop,
zalf, enz. tot 12 en van een Apozema
tot 3 stuivers."
Het honorarium aan den hoogleeraar
voor de lezingen in den Hortus toege
kend was niet hoog. 'In een
aanteekeningboekje over allerlei betreffende het
Athenaeum illustre, berustend op het Oud
archief van Amsterdam, leest men o. a.
dat Prof. Johan Burman genoot f 1500
en ?30 kleedgeld. Dit kleedgeld diende
voor de Toga.
Aan Ntcolaas Laurens Burman, zoon
van Johan Prof. Burman, die leerling
was geweest van B jerhave, werd de
survivance in zijn vaders plaetstoegestaen,
en aen zijn vader als Prof. Botanices
toege voegt buijte beswaer van de stad,
dog sal hem jaerlijks voor de Toga
worden betaalt ?30. (tfotulen Oud-Raed).
Uit het oude aanteekeningboekje blijkt
nog dat Nicolaas Laurens Burman in
Januari 1777 zijn vader opvolgde als
Prof. aan den Hortus met toekenning
van hetzelfde tractement.
Bij bizondere gelegenheid werd aan
lichamen of bizondere personen toegestaan
hun planten in den Hortus te brengen,
althans volgens aanteekening in het
Groot Memoriael" f°100 ordeneeren
Burgemeesteren an Regeerders der stad
Amsterdam in 1695, Bekoord het ver
toog van de E. Michiel Hinlopen als
Regent van 't Borger Weeshuys deser
stad aen haer Ette groot Agtb. gedaen,
den opsiender van de Hortus Medicus
aan zijn E. te geren alle mogelijke in
formatie om in 't toekomende voor de
koude te conserveeren, is 't doenlijk de
Boompjes staende in seker Tuintje in
het Noorsche Bos, (thans Weteringstraat)
aen het voorz. Weeshuys toebehoorende,
ende ten dien eynde aen syn E. ook te
verlenen vry acces inde voorz. Hortus
Medicus tot allen tyden als des sal
worden gerequireert: A«tum den 19
April A°1695."
In 1701 zag bij de Wed. A. v. Some
ren een geschiedenis der zeldzame plan
ten in den Hortus Medicus het licht,
gedrukt bij den ver maarden drukker
Blaeu, getiteld: Rariorum Plantarum
Horti Medici Amstelodamensis Historia".
In het onderhoud van den Hortus
werd ook voorzien door jaarlijksche
bijdragen. Zoo leest men op een ceeltje
van l'37, voorzien van het stadswapeu:
De Inspectores Collegii Medici, als
geauthorisiseert van haar Ed. Groot Acht
bare de Heeren Burgemeesteren dezer
stede Amsterdam, bekennen bij dezen
ontvangen te hebben van Mr. J*n Velsen
de somme van ses guldens, zijnde tot
betaliage van 't jaar 1737 tot onderhoud
van de Hortus." (W; G: Hanedoes.)
Zoo vaak er in den Hortus iets
bizonders te zien was, nam de belangstelling
toe. Dat geviel o. a. in 1771 bij het
bloeien van de aloë.
Op het Oud-archief is een bouwkundige
teekening met ce maten aanwezig van
het gebouwtje, waarin deze aloëheeft
gebloeid. Het gebouwtje had een soort
toren en twee trappen. Het was circa
34 voet hoog, had 22 ramen met glazen,
en kostte ?1112: 3. Bij besloten brief j es
ingeleverd aan de Thesaurie werd het
in 1771 verkocht voor ?105.
Da schoonheid en het nut van den
Amsterdamschen hortus bezong, in 1721,
in hol klinkende verzen de rijmelaar
Daniël Willink, in zijn Tempe of de
nieuwe Plaatagie".
Zie hier den weergaloozen Hof,
Genaatnt den Tuin der Medicynen,
Alom bekent met roem en lof,
Waar in men daaglyks ziet verschuren
Geleerde Mannen, die met vlijt
Heilzaame lessen hier verklaaren,
En toonen 't nut dat op zyn tyd
Uit plant, en tak, en bloem en blaren
Te kaaien ia, hoe 't kwaad behoort
Door middelen te zyn gesmoord.
Dus tiet men hier by een gebracht
Veel vreemde planten, groene kruiden.
En bloemen van een groote kracht,
Gewassen in het warme Zuiden.
Met boomen, welker takken zyn
Verwonderlyk met bunne blaren.
De Kunst kan, bnyten zonnaecbyn,
TJitheemsche planten hier bewaaren
In glaaze kassen door het vuur,
Als een nabootser der natuur.
Ja volgende koepletten bezingt de
rijmelaar de lof der vaderen die deze
hof gesticht hebben ter beoefening der
wetenschap. Is de hemel verder steun
en borg".
Zo bloeit, tot heil der Burgery,
De Heil- en Krnitkunde aan het IJ.
Merkwaardiger dan het vermelden van
dit gerij m is het bezoeken van en de
studie in den Amsterdamschen Hortus
door een man als Linnaeus, die er in
zijn jonge jaren een hulp en steun vond,
die hij in zijn vaierland niet zoo spoedig
zou gevonden hebben en ook daar slechts
later kon verwerven".
* *
Groote verandering zou de Hortus
ondergaan hebben, waren de voornemens
van Koning Lodewijk Napoleon vervuld.
Hij wilde den Hortus tot een konink
lijken tuin maken, met eene menagerie
er nevens. Een groote menigte zeldzame
planten werden in 1809 daarvoor te
Haarlem bijeengebracht en voorloopig
geplaatst in den tuin en het achtergebouw
van het Trippenhuis. Lodewijk Napoleon's
afstand der regeering was oorzaak, dat
van het plan niets kwam.
De menagerie was echter, door meerder
spoed, reeds aan den Hortus toegevoegd.
In de menagerie, onder bestuur van G.
Vrolik en C. F. G. Reinwardt en den
gardien" Alpy, waren in de menagerie
bijeengebracht: Zebra's, een Aziatische
leeuwin, een koningstijger, een
Afrikaansche panter, een Canadeescha zwarte
beer, een wolf, zes stekelvarkens, twee
rakoenen of waschbeeren, een witte haas,
J. H. RÜSSING.
Op de tentoonstelling van
Sint Lncas.
il.
Een algemeen overzicht betracht groe
peering, verdeeling van gelijkwaardig- of
gelijksoortigheden. Op een S t. Lucas ten
toonstelling zijn die indeelingen te maken,
met geprononceerde afscheidingen. Maar die
afscheidingen hebben ook weer hun over
gangen, als tusschentinten. Er is b. v. een
groote afstand tusschen kunstuiting als die
van Coba Bitsema (in 't atelier) of Lizzy
Ansingh en van schilders als Weyand en
Jam Sluyters. Daar tiuachen zijn weer te
plaatsen verschijningen als Hart Nibbrig,
Breman, Breitenstein, Maks. Het zün
soortelijkheden en het
waardeeringsvermogen verplaatst zich niet gemakkelijk
van het eene uiterste naar het andere.
Wie schielijk van licht in donker overgaat,
onderscheidt niet gereedelijk, en evenmin
omgekeerd. En denken we ons nu nog eens
schilderijen van Koekkoek en Schelfhout
naast die van Marig of Mauve, en vervol
gens weer Vincent van Gogh. Het kan niet
te dikwijls herhaald worden, dat zoowel
bij het waardeschatten door het publiek
als bij de opvatting van de kunstvoort
brengers zelf, de eigene bevinding maar
in betrekkelijke mate aandeel heeft. Er
wordt geoordeeld, er wordt geproduceerd
naar een model, dat (tijdelijk) toongevend
ie. Bekrompenheid en conventie beknellen
nu eenmaal onvermijdelijk meening en
zienswijze, bij den eenen menech veel
meer dan bij den ander natuurlijk. We
hebben voortdurend aan te wennen en te
ontwennen.
De meeste schilders werken in een kunst
genre", naar het toeval van omstandigheden
of omgeving, hun tot een ge woon t ed wang
geworden. De meeste schilderijen, verreweg,
zijn niet veel meer dan bluf. Die tot
inzicht komen van zooveel schijn vertoon,
en zich waarachtiglijk in hun werken
of kunstvoortbrengen willen uitgezegd heb
ben, gaan dan buiten de lyn; ze worden
miskend, dikwijl» gehoond. Hart Nibbrig
heeft het j «-en lang zwaar gehad (we znllen
voor nog sprekender voorbeelden maar geen
generatie terug gaan) om zijn vasthouden
aan een overtuiging, om zijn wankellooze
rechtzinnigheid van uiting. Hij is een
toonbeeld van dendeugdelijken vastberaden
werker. En op tentoonstellingen als hij
dan mee mocht doen kreeg hy veel on
gunstiger plaatsing dan menig handig
schilderij-maker. Het werk van Nibbrig,
uiting van een zeer gematigd temperament,
is een volkomenheid in het bescheidene te
noemen. Het is inniger en rijper dan bijv.
de kunst van Emile Claus. Een landschap