De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 21 mei pagina 7

21 mei 1911 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1769 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. V Eduard Verkade in de rol van Hamlet. Er il iets verbq'sterends in van avond: De Hagespelers voor het laatst; in de rq der tooneeltroepen zullen zy er niet meer zqn; dat bjjkt'onredelqk: waarom juist deze troep niet? Waren wij met hen niet aan het klim men ? Voelden wjj niet dat het ging naar een hoogte ? Hadden wij niet stil gestaan van tyd tot tijd op een mooie plek vanwaar wq den top konden «ien, en behielden wij daarvan niet de versterkende zekerheid dat wq liepen op het pad dat er heen leiden zon, ook al moeit dit, als alle bergpaden, wel eens dalende gaan ? Hoe dan nu ? Het ia uit ? Wjj hooren de tocht wordt gestaakt; en dat ieder nu keert waarheen het hem Inst. Ia het wonder dat er zyn die marren? Is het niet zoo, Edaard Verkade, leider der Hagespelers, hebt gq* uw werk niet gezien all het gaan naar een hoogte? een van de toppen van het bergland van de kunst. Hebt ge niet in de begoochelende waarheid die den kunstenaar overtuigt, wanneer de droom zijn gesicht verheldert, eenmaal die hoogte gezien: Uw begrip tooneelkunst? Overtuigde toen werdt ge en met al de wilskracit die dat geeft. Wel wist ga toen nog niet dat het pad zoo zwaar zou zijn te beklimmen en met zooveel steenen voor de voeten: maar des ondanks, al zagen wq n de vermoeienis aan, overtuigde bleeft ge. En nu, en dat is het verbijsterende van dezen avond, na zon het gedaan zqn. juist nu, na gij o»s hebt gevoerd op die schoone plekken van uitzicht, waar wy den top kannen zien: De treffend eenvoudige vinding bq de Romeo en Jalia, die zoo r as tig-weg gemak kelijk een prachtige oplossing geeft voor de vertooning van een Saakespeare-drama met zy'n staag wisselende tafreelen; de vertolking van de rol van Hamlet die een merk waardige proeve is van wat het zoeken veriiiMiiiiimiiiiMtiiHiiimiiiiiiHniiiiiHiiiiiiiMiiiiiiHiiiiiiiiiiiHmiiiiiMmiMiniiiiHHMiiiimiimiimi Mevrouw Verkade (Eany Vrede). mag naar het natuurlijke accent, dat wat is kern der werkelijkheid, en der minnaren van de zwoele dichterlijke sfeer een lantaarn kan zg'n, waarbij zq helder het gevaarlijke pad onderscheiden kannen, dat leidt naar het valsche pathos. Dit zijn twee schoone plekken; maar er is meer: beloften die wq voelden telkens, wan neer wij in a het vermogen ontdekten om door hetgeen gij ons aanschouwen liet onzen geest te stemmen; en daarom willen wq dit afscheid aanvaarden wel als een rusttqd die voor a vruchtbaar kan zqn na zooveel practische ervaringen, maar blijven wq ver trouwen dat gq zult terugkeeren tot haar werk. Tot weerziens. 16 Mei 1911. (Aficheidswoord door Mevr. Tüia van Looy?van Qeldtr gesproken na af loop der laatote voor stelling.) te schilderen is hem een veelomvattende en langdurige taak, maar een taak die hij overziet en meester blijft, die hij met gelijk moedigheid volvoert; en hij is van het ge wichtdier bewerkelijkheidldiep doordrongen: w(jl het hu juiste e venwicht heeft gevonden tussehen den aard zijner kunstopvattingen zijn bedachtzame werkwijze. Hij geeft in zyn landschappen wat ieder oog als een weldadige gezonde verpoozing ondervindt, bij het uitzicht over de zich ontrollende banen van glooiende akkers, van vér-strek kende terreinen in het glanzende zonnelicht. Zyn inzending dezen keer is, buiten het figuurstuk, nog al gelukkig; de wel eens hinderlijke kant van het systematische, verstoort niet de waardeering. Tegenover een landschap als het groote in de eerezaal (om er nu maar n aan te duiden) kan ieder terugvinden wat hu als de glorie van het zomersene'feest in* de mateloosheid van het buiten al eens heeft aangevoeld; het is voor ieder bevattelijke kunst, tenzij men zijn tegeningenomenheid voor deze schildermethode niet verzetten kan. Dat zij dan trachten te doorgronden een uiting als Schaakmat" van mevr. van Duyl Sehwartze de gevierde schilderes, en om sommige eigenschappen van meerdere knapheid te achten dan Nibbrig. Maar haar werk, van een zwieriger voorkomen, heeft minder inhoud. Het doet zich gelden om zekere schilderkunstige aanlokkelijkheden, en in dit geral met een zinrij ken inhoud tot voorwendsel. Dit Sehaakmat" is niet anders dan een opgemaakt pjrtretsiuk van wat bizarre scèneering. Het belangwekkende accent van een gespannen geestestoestand is ?r volkomen afwezig; waarom dan dit als het zwaartepunt van de voorstelling aangeduid ? Snijdt het bord met de geheimzinnige hand (maar van een all*da»gache werkelijkheid) ?weg, en het zal niet vreemd lijken, dat de dame in dezelfde houding nog zit. Dit' werk karakteriseert de technische begaafdheden van deze schilderes als een kunst uiting van oppervlakkige sierlijkheid. Wat ik straks aanduidde als het behaagzieke schilderen, is hier grootelijks aanwezig. Uiterlijk vertoon is er ook zeker in veel werk, dat zich boven het banale aanschijn van sobilderproducten wil opheffen. Piet van Wijngaerdt roert zich levendig en hij is ontegenzeggelijk van goeden wil, van heeten ijver zelf. Hij streeft naar blanker licht en sterker kleuraard in zijn landschap pen, zijn stillevens, zijn naakt. Het zijn alle oefeningen, 't blijkt duidelijk, om noa ruimer schot te krijgen in die richting. Maar hij vaart wel met wat al te onbesuisde be wegingen voort, en wat meer zelf-critiek, wat beradenbeid in daad, is bij hem brood noodig. Of hij dan zal bereiken wat aan zienlijke waarde heeft, moet voor mij in 't onzekere blijven; want ik veronderstel, dat met een wat plompen durf em opge dreven geestdriftigheid, en ook eenige schildersaanleg natuurlijk, er wel veel ande ren zijn, die zulke uiterlijke kleureffecten voort zouden brengen. De Naaktstudie kan juist aangeven hoever deze, schijnbaar vooruitstrevende kunst, draagt. Dit, den schilder nog minder gemeenzame onderwerp, is als de stillevens onverdroten aangepakt, maar dat het niet veel meer is geworden dan een wat vrij zinnige i of loszinnige) academiestudie, zou ?nu wel duidelijker uitkomen, als de twee verdreven naakt/isrum» van Kees van Dongen ter vergelijking nog waren. Want allereerst, van figuur- opvatting geen spoor, geteemendzonder den noodzakelijk construeerenden in, met het inzicht van de beteekenis der lijnen. Wat het werkelijk belang rijke aan dit Onderwerp uitmaakt, bleef onopgemerkt, de waarde van het plastische element niet gekeurd ; dit naakte vrouwelichaam was hem, als de stillevens, en de landschappen, slechts een aanleiding om ook by de vleeschtinten de nieuwe kleurkeus eens aan te wenden en de naar ver breeding strevende schilderwyg eens te be proeven op een, als moeielyker erkend, onderwerp. Van Wijngaerdt is een schilder, die zich zelf nog geheel terecht te vinden heeft; de zeer uiterlijke coloristische heitigheden in zijn werk hebben nog maar een zeer schralen kern. Onder zijn stillevens acht ik Papavers" en Bloemen (584) van de zuiverste. Een ander schilder, van Blaaderen, die de kleur ook krachtig en lichtend wil in zijn werk, is beschaafder althans in zijn voordracht. Hij schildert in propere kleu ren een pot bloemen, nauw-lettend op de teekening een koud werk maar in Cineraria's" (No. 64) heeft hij zijn schil derij tot een volheid van kleur gemaakt, van bepaald gedegener en rijker gehalte dan de stillevens van Van Wijngaerdt. De inzending van Breitenstein valt niet mee; zijn werk is botter dan het bij vroegere expositie's zich vertoonde, opper vlakkiger doorwerkt in de kleur. In de grootere zeestukken, waarbij Breitenstein een hem eigen motief gevonden had, maakt hij zich van de oplossing op wel te lucht hartige wijze af; zie vooral naar de luch ten, het zoo belangrijke deel toch in een zeegezicht. Ook Maks toont, tot mijn spijt, «reinig vordering. De Judith en Holofernes" is de furieuse uitval van een, die zijn krachten overschat. Maar gelijk bij dit, blijkt het ook uit de overige inzendingen, dat deze uitbundige jongere zich heeft samen te trekken tot een voordeeliger ontspanning van zijn energie. De begaafdheden van den schilder, die hem eigen zijn, acht ik in zijn werk nog misbruikt. Van een schilderij »ls Zomerweelde" mag, naar de houding die het aan neemt, geëischt worden, dat het nog wat meer inhoudt dan zekere schilderachtige kwali teiten, die behagelijk zijn. Het stuk heeft door een gelukkige uit drukking van het licht, dat, door het gebla derte borend, grillig schampt over voorwer pen en figuren, een schittering in het aspect. Maar dit vlinderend kleurspel, maakt dan ook (onvoldoende) de gansche lading van kwaliteiten in dit figuurstuk uit. Onder de portretten, of He ver diverse vrouwetypen, is het opmerkelijk, dat de meest vluchtig geschilderde het meest levende is: de dame die in zoo vrijmoedige houding, haast uit dagend, sigaretwolken voor zich uitblaast. Het is een teeken, dat deze kunst zich te zeer Iaat gaan in het vertrouwen op de goede kansen van een vlot schilderspel. Als vroeger, heeft ook nu weer Maks het kernachtigste werk geleverd met de typee ring van een vrouwenfiguur uit de wereld vanden tingel-tangel, in: Chanteuselégere". Dit is van al deze figuren de eenige uit beelding; het komt me voor, dat op het g es tal te-vormen bovenal hij heeft aan te sturen; dan komt hij van zelf waarschijnlijk tot de noodige bezinning en zal hy trachten zijn werk te zuiveren van wat nu nog als schilderachtige smuk gekwalificeerd kan worden. Om nu kort te gaan met de bespreking van deze tentoonstelling, die om haar ver soheidenrijken aard verlokt tot wijdloopigheid, moet er veel pnaangeduid blijven. Over sommige verschijnselen, die zich hier openbaren, zou er nog velerlei te zeggen zjjn; bijv. over de gedocumenteerde symbo liek in Van de Wall Pernès tafereelen, over de, wel meer genietbare, romantische landschappen van de Boer; en in aan sluiting hiermee de Bedevaartskapel' van Schaap en de Speelman" van Westerman. Ook zouden er nog vele werken, om een glo bale schifting te maken tusschen het meerder en minderwaardige, dat hier ruimelijk aanwezig is met een waardeerend woord kunnen gereleveerd worden. Het lag echter niet in het plan van deze bespreking. Maar wel wilde ik nog van de meest uitwaartsche bewegingen in de tegenwoordige kunst, hier vertegenwoordigd door werken van V. d. Hem, Jan Sluijters, Weyand, Gestel, Huidekoper en nog enkele andere mis schien, onder de aandacht nemen. Het zij dan in een volgend, laatste artikel. W. STEENHOFF. Florence. II. Opmerkingen. A. De musea in Florence zqn niet groot. Het baat den toeschouwer. Pitti en Offizi voldoen dus aan den te stellen eisch. De collecties hier missen weliswaar de kostbare voordracht" (200 mocht ik het noemen) van hun werken zooals die in Londen in het Nationale Museum zoo zeer treft, maar ze doen de waarde der werken toch erken nen. Eén font is hier, in Florence, t a vin den. De schilderijen die boven de onderste rq hangen (die op de tweede verdieping hal zen) zqn zoo goed als niet te appiéoieeren. De zaaltjes zijn daarvoor dikwqls te nanw, en het willen erkennen geeft dikwijls alleen het hoofd een' onmogelijke» stand. Meer niet. Zou de goede oplcweing.D.ooit gevonden kunnen worden? Het lykt zoo eenvoudig. Er moesten tweeërlei musea zqn: die der schoonheid, en die'voor de kunsthistorie. In de stapelplaatsen der schoonheid moest alleen het beste werk gezien kannen worden. Er moest daar het meesterwerk hangen a la rampe" en niets er boven; geen tweede rq die zoo goed als nooit een kritiseering toelaat van de werkelq cheid der schildering. Want het oog wil op tweeërlei wijze tasten, en tweevoud streelen. Het begrip, dat over den bouw en over de compositie gaat, wil het geneel nagaan. Het wijkt dus wat teiug, en ziet of het schilderij de ichoonheid in-én blik bevat. Dit is de erkenning van het geheel. JNaar dit geheel sctükt zich de schilderwijze. Voor een groot schilderij past altqd een ver deeling in groote vlakken, of vlakken, die als groote verdeelingen aando.n, hoe veider ook het vlak weer in zich zelve moge gescnakeerd zqn. Er moet dus in een museum-zaai daar voor afstand zqn. Maar het oog, dat de schil derkunst liet neef t, wil ook de ondeideelen kennen. Hec wil weten hoe het groote of kleine vlak te ontleden is; het kan niet dan nagaan hoe alles zich ontwikkelde tot zulken volkomen groei. Voor deze behandeling (eer beooging) moet het scmlderq' ook door het oog te oenaderen zqn op korten maat. Daarom is iedere wq'ze van hangen die dit Liet toe laat verkeerd. Op zqn hoogst kunnen kleine scnilderq i j as als de Holofernes en de Judith b.v. van Bjtticelli boven elkaar gehangen worden (en ook dan slechts te nauwernood) maar ettn gemiddelde Tiziaan) een portrei) gehangen boven een ander laat geen juist oordeel meer toe; een Kantegna (op de 2de verdieping) is de Helft maar van wat net werk is ; soms slechts een aangenaam raden wordt zoo'n kijken,soms een verraden van het schoon dat het werk doet zien. Een scheiding van de musea in tweeërlei is noodig: die der achoonneid en die enkel voor de leergragen. Die der ecüoonheid geren' de hoogste waar heid; de andere documenteeren en vervol ledigen l II. Uccello. Deze Paolo di Dono Uccello (1397?1475) is de maker van den R mier te paaide, Jonn Hawkwood, in den Dom; en van een paar schilderyen van veldslagen, (hier, in Parijs en Londen). Het is eigen aardig werk, dat niet vergt ten wordt. De actuider staat bekend als een uitpluizer van perspectief ten eerste, en ten tweede worden zqn paarden eet. dikwijls te houterig" bevonden. Ze hebben inderdaad net ronde lichaam van een ietwat caroussel achtig dier, maar toch maar voor wie naar den niterlqken schq'n licht zinnig oordeelt. Een dood paard ligt, zoo ge het wilt" zien, op den grond als een omge vallen draaimolen-dier, met de pooien in de lucht; en in de vreugde van de vondsten der ruimteverdeeling is de perspectief gaarne en gaarne aangegeven. Het oordeel van hen die op deze wq'ze den vroegen schilde* karakteriseeren, is in allen deele j a ia t. Het werk mist de heroïsche volmaaktheid. Het mist de schoonheid der paarden van San Marco te Venetië, staande, zóó" zuiver, met hun eenen poot op de kopstukken van zuilen. En toch schqnt het mq toe, dat het boven staande juiste" oordeel maar een nalf is. Kunst heeft andere elementen dan soms lykt. Het is bovenal de vraag in ieder werk, niet of wq, wat we zien, zoo zonden onder vinden voor ons zelven, zóó dus zouden maken het oordeel moet op andere wq'ze uitgesproken worden; anders verzeilt ge in de streken der bnrgerq der kunstbeoordeelaars. De vraag is ten eerste: aanvaarden we, door de kracht van de voorstelling, dat wat de schilder ons wil voorstellen. Dat is de eerste en primaire vraag, die nooit dam door de werkelijk kanstgevoeligen zaiver zal beant woord worden. Het scheidt hen, die schil derijen bezien, voor mq' onmiddelqk in twee perken; en ter reehterzy'de staan de werkelqk gevoeligen. Ter linkerzij staan de beschaafden, di« vol zqn van het onverteerd brood der aangeleerde kennis... De kracht van de voorstelling, uitgedrukt in het model en in de kleur, door Uccello is zoo groot dat daardoor sommige tekort koming (dat wat niet heroïsch werd, mocht ge 't noemen) ruim overwonnen wordt en de aandacht van den toeschouwer gedwongen wordt zich met dit werk bezig, te bonden. Het werk ly'kt soms Japansch, maar dit ia alleen door den plooi in sommige vaandels en dit is geen gemeenzaamheid met die kunstuiting van het andere" Oosten. Mocht het u in andere opzichten dat toch schijnen te zqn, dan hebt ge uw waardeering en uw inzicht anders te formuleeren. Het Japamsche en het werk van Uccello kunnen voor som mige iets gemeenzaams hebben maar dat is dan het werkelijk algemeene slechts dat ieder goed werk bent: orde op het vlak der voorstelling. Ook daardoor, en daarom vooral blqven deze John Hawkwood (in zqn groene kleur) en deze doffe schilderijen zoo by: omdat naast de kracht der overtuiging aan sommige eerste eischen voldaan is. Beoor deelt ge werk van uit dit standpunt (wat Cézanne niet vreemd was, deze aanschou win gswjjze) dan kunt ge onder een ruimer ge worden blik meer vatten dan kunt ge onder een ruimer geworden blik meer vatten allerlei werdt u klaar als een tintelende avond. Tintoretlo (1518?1594). De erkenning der portretten van dezen Venetiaan is een van de gaven die de Pitti en UfB si-collecties brengen. De schilder was eerst een leerling van Titiaan, en studeerde Michel Agniolo. Hy' isbarbaarscher dan Titiaan. Hy' mist het gelukkige dat het werk van den schilder uit Cadore bezit. Hq mist van Michel Angelo den wonderbaarly'ken, ethischer, achtergrond. Dit zqn twee dingen voor 'n groot verschil. Maar ook het werk van Tintoretto (ik bedoel hier zqn portiettenraeks) komt nit diepten," het wringt zich echter niet los uit zulke pqnvolle stre ken als de half zich slechts het marmer ont worstelende figuren doen van den beeldhou wer. Hy beeft, Tintoretto, ook niet de harde kracht van Donatello. Maar hy heeft soms een breedheid, niet vol van.het edele, zoo ge wilt, maar toch zoo grootsch, dat hq stellig te tellen is onder de Portrettiaten." Want wat vindt ge niet in de beeltenissen van den admiraal Venier en in dit van v. Zeno ? Het eerste geeft den Admiraal, in een harnas, waarover een rood kleed brandt, staande; met de hand op den helm. Er is, wat ook Tinto retto gaarne doet (voor den toeschouwer, links) een gezicht (op zee met twee forten). In dezelfde zaal in de Uffisi hangt Sansovino, het werk, waarin de harde kop niet genoeg in verband werd gebracht met den romp maar van welk werk het gezicht als uitdruk king zeer sterk is. In Pitti vindt ge meer. Ge vindt daar, in de zaal van Juppiter, den onbekenden Zeno, een werk dat groot zich handhaaft tegenover vele, vooral als breed- " heid. Het modelèis nooit vol of vloeiend. Altijd is er wat rauwa in, maar het is steeds de rauwheid van een sterk hartstochtelijk leven, vol eerzucht en vol worsteling. Het portret is gezien tegenover den Zeo den tienden van Eaffaël een werk van minder innerlqk, maar het schokt; het doet plotse ling-, sterk aan. Daarin zit ook T.'a bekoring voor den tegen woordigen tijd. Hij treft dadely'ker dan de anderen, die ik naast hem stelde. We zqn in uitingen der schoonheid wat ge wend naar de Herculessen onder de Schilders. Tintoretto heeft soms dat spier-vertoon, dat velen te veel en ten onrechte, te gemakkelijk ontroert. Dit moet tegen het werk gehand haafd worden, wil de waardeering van Tintorette den anderen niet tot schaêzqn. Maar hoe ver overtreft hij een aantal l Hq heeft soms werk dat in de richting van Bembrandt ligt (zie het hoog hangnde portret in de kamer der Jnstitia, No. 65; een man met kaal hoofd, grq'ie baard en snor, een donker kleed aan, en een met bont gevoerd overkleed). Hq heeft in andre schilderijen waarin hij zich terug hield, of matig was van zelve, de breed heid, hem altyd eigen, gelouterd tot het rnstvolle, dat het gevoel van vrede geeft voor den kijker. En hoe gemakkeiy'k maakten deze schil ders : Titiaan en deze, wat ons moeite en moeiten kost. Eoe geven zq' met enkla diep en doordringende, toch breede toetsen, een stof, een kleed, een pels, een bont aan (al beklaagde zich de Arety'n dat Tiziaan het werk niet voltooide). Hy is Tintoretto breeder dan van Dq'ck op zqn best; mannelijker, en van innerlqk toch doorzwoegder dan Velazgues schoonklenrige verschijningen, Het werk ver toont het type van het mannelijke, en is vol van karakter. In dien grooten tijd dat hij leefde, of liever gerekend onder de schilders, na wie hq kwam, zou hy' wellicht meer gerekend moetsn worden tot hen die ik de karakters genoemd.heb. In dezen ty'd zon hij, levende, meer en meer dan dat zijn. Hq is een schilder uit Venetië. En het is eigenaardig zqn grootschheid van kleur te stellen tegenover een por tret van Lorenzo Cotta (1460?1535) eenFerrarees wiens Jan II Bentivoglio voor mq een der belangrijkste portretten nit de Pitti is. Ook hier vindt ge in den onderen schilder en in zqn beeltenis een' soberder uitdruk die architektonischer aandoet. 6e voelt in Costa meer verband met de kunsten der 3 afme tingen. .. Tintoretto is voor ons meer achilderlqk... de andere toch krachtiger... PLASSCKAKST. Mafle's afscheid. Met de Hamlet-vertooning op den avond van Dinsdag 16 Mei heeft Eduard Verkade zich-zelven en zqn gezelschap de gelegenheid geschonken, een alleraangenaamsten indruk by het publiek achter te laten. Zoowel door spel als door verzorging van het uiterlijk was deze opvoering verre ran supérieur aan die, welke de heer Verkade een paar jaren geleden gaf. Voor de vertooning van Shakespearedrama's heeft hy telkens wijzigend en ver beterend, een enscèneering weten te constrneeren, die een ongestoord toeschouwen bij deze hooge kunstwerken mogelijk maakt. Wat dit aangaat heeft Verkade een bijzondere iiiiimilllliimiimimiiiiiiim H immii n i ml tmiimi niiiiii imiiiiiiimiillliilllimiii Miiiiiiiimiiiiiiiiim Professor f illei Kes. Hojotohol HojotohoJ Zoo paat-ie goed l Goed gaat-ie zool Hojotobol Heiahal 't Kan ook niet anders: Kes ist da! Ziet hem leiden den Wal k uren rit en ry'den of hy zelf op Grane" zit l Hojotoho! Heiahal Zoo gaat-ie goed! Kea ist dal Am Bhein, am heü'gen Strome, in Coblentz werkt met succes als allerhoogste oome der musici: Willem Kes. Daar drilt hq de orkestlui met altyd vaste hand, en heeft hq soms een... pestbni dan schlmpft hy' moord en brand. Want schimpfen en regeeren, Professor Kes kan 't goed: hq leerde 't dirigeer» in Moskou met den knoet. Maar Willem Kes mag dond'ren en spelen den despoot: hq hoort tot de Bqzond'ren en is als Konst'naar groot. Professor is een kerel l Van hem toch immer rest ons: Neerlands schoonste perel: 't Concertgebouw-orkest l Hojotono! Heiabal Professor Willem Kes, Hurrahl AM STOP.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl