Historisch Archief 1877-1940
No. 1769
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
V
Eduard Verkade in de rol van Hamlet.
Er il iets verbq'sterends in van avond:
De Hagespelers voor het laatst; in de rq der
tooneeltroepen zullen zy er niet meer zqn;
dat bjjkt'onredelqk: waarom juist deze troep
niet? Waren wij met hen niet aan het klim
men ? Voelden wjj niet dat het ging naar een
hoogte ? Hadden wij niet stil gestaan van tyd
tot tijd op een mooie plek vanwaar wq den
top konden «ien, en behielden wij daarvan
niet de versterkende zekerheid dat wq liepen
op het pad dat er heen leiden zon, ook al
moeit dit, als alle bergpaden, wel eens dalende
gaan ? Hoe dan nu ? Het ia uit ? Wjj hooren
de tocht wordt gestaakt; en dat ieder nu
keert waarheen het hem Inst. Ia het wonder
dat er zyn die marren?
Is het niet zoo, Edaard Verkade, leider
der Hagespelers, hebt gq* uw werk niet gezien
all het gaan naar een hoogte? een van de
toppen van het bergland van de kunst.
Hebt ge niet in de begoochelende
waarheid die den kunstenaar overtuigt, wanneer
de droom zijn gesicht verheldert, eenmaal
die hoogte gezien: Uw begrip tooneelkunst?
Overtuigde toen werdt ge en met al de
wilskracit die dat geeft.
Wel wist ga toen nog niet dat het pad
zoo zwaar zou zijn te beklimmen en met
zooveel steenen voor de voeten: maar des
ondanks, al zagen wq n de vermoeienis aan,
overtuigde bleeft ge.
En nu, en dat is het verbijsterende van
dezen avond, na zon het gedaan zqn. juist
nu, na gij o»s hebt gevoerd op die schoone
plekken van uitzicht, waar wy den top kannen
zien: De treffend eenvoudige vinding bq de
Romeo en Jalia, die zoo r as tig-weg gemak
kelijk een prachtige oplossing geeft voor de
vertooning van een Saakespeare-drama met
zy'n staag wisselende tafreelen; de vertolking
van de rol van Hamlet die een merk
waardige proeve is van wat het zoeken
veriiiMiiiiimiiiiMtiiHiiimiiiiiiHniiiiiHiiiiiiiMiiiiiiHiiiiiiiiiiiHmiiiiiMmiMiniiiiHHMiiiimiimiimi
Mevrouw Verkade (Eany Vrede).
mag naar het natuurlijke accent, dat wat is
kern der werkelijkheid, en der minnaren van
de zwoele dichterlijke sfeer een lantaarn
kan zg'n, waarbij zq helder het gevaarlijke
pad onderscheiden kannen, dat leidt naar
het valsche pathos.
Dit zijn twee schoone plekken; maar er is
meer: beloften die wq voelden telkens, wan
neer wij in a het vermogen ontdekten om
door hetgeen gij ons aanschouwen liet onzen
geest te stemmen; en daarom willen wq dit
afscheid aanvaarden wel als een rusttqd die
voor a vruchtbaar kan zqn na zooveel
practische ervaringen, maar blijven wq ver
trouwen dat gq zult terugkeeren tot haar
werk. Tot weerziens.
16 Mei 1911.
(Aficheidswoord door Mevr.
Tüia van Looy?van
Qeldtr gesproken na af
loop der laatote voor
stelling.)
te schilderen is hem een veelomvattende
en langdurige taak, maar een taak die hij
overziet en meester blijft, die hij met gelijk
moedigheid volvoert; en hij is van het ge
wichtdier bewerkelijkheidldiep doordrongen:
w(jl het hu juiste e venwicht heeft gevonden
tussehen den aard zijner kunstopvattingen
zijn bedachtzame werkwijze. Hij geeft in
zyn landschappen wat ieder oog als een
weldadige gezonde verpoozing ondervindt,
bij het uitzicht over de zich ontrollende
banen van glooiende akkers, van vér-strek
kende terreinen in het glanzende zonnelicht.
Zyn inzending dezen keer is, buiten het
figuurstuk, nog al gelukkig; de wel eens
hinderlijke kant van het systematische,
verstoort niet de waardeering. Tegenover
een landschap als het groote in de eerezaal
(om er nu maar n aan te duiden) kan
ieder terugvinden wat hu als de glorie van
het zomersene'feest in* de mateloosheid van
het buiten al eens heeft aangevoeld; het
is voor ieder bevattelijke kunst, tenzij
men zijn tegeningenomenheid voor deze
schildermethode niet verzetten kan.
Dat zij dan trachten te doorgronden een
uiting als Schaakmat" van mevr. van
Duyl Sehwartze de gevierde schilderes,
en om sommige eigenschappen van meerdere
knapheid te achten dan Nibbrig. Maar haar
werk, van een zwieriger voorkomen, heeft
minder inhoud. Het doet zich gelden om
zekere schilderkunstige aanlokkelijkheden,
en in dit geral met een zinrij ken inhoud
tot voorwendsel. Dit Sehaakmat" is niet
anders dan een opgemaakt pjrtretsiuk van
wat bizarre scèneering. Het belangwekkende
accent van een gespannen geestestoestand is
?r volkomen afwezig; waarom dan dit als het
zwaartepunt van de voorstelling aangeduid ?
Snijdt het bord met de geheimzinnige hand
(maar van een all*da»gache werkelijkheid)
?weg, en het zal niet vreemd lijken, dat de
dame in dezelfde houding nog zit. Dit'
werk karakteriseert de technische
begaafdheden van deze schilderes als een kunst
uiting van oppervlakkige sierlijkheid. Wat
ik straks aanduidde als het behaagzieke
schilderen, is hier grootelijks aanwezig.
Uiterlijk vertoon is er ook zeker in veel
werk, dat zich boven het banale aanschijn
van sobilderproducten wil opheffen.
Piet van Wijngaerdt roert zich levendig
en hij is ontegenzeggelijk van goeden wil,
van heeten ijver zelf. Hij streeft naar blanker
licht en sterker kleuraard in zijn landschap
pen, zijn stillevens, zijn naakt. Het zijn alle
oefeningen, 't blijkt duidelijk, om noa ruimer
schot te krijgen in die richting. Maar hij
vaart wel met wat al te onbesuisde be
wegingen voort, en wat meer zelf-critiek,
wat beradenbeid in daad, is bij hem brood
noodig. Of hij dan zal bereiken wat aan
zienlijke waarde heeft, moet voor mij in
't onzekere blijven; want ik veronderstel,
dat met een wat plompen durf em opge
dreven geestdriftigheid, en ook eenige
schildersaanleg natuurlijk, er wel veel ande
ren zijn, die zulke uiterlijke kleureffecten
voort zouden brengen.
De Naaktstudie kan juist aangeven
hoever deze, schijnbaar vooruitstrevende
kunst, draagt. Dit, den schilder nog minder
gemeenzame onderwerp, is als de stillevens
onverdroten aangepakt, maar dat het niet
veel meer is geworden dan een wat vrij
zinnige i of loszinnige) academiestudie, zou
?nu wel duidelijker uitkomen, als de twee
verdreven naakt/isrum» van Kees van
Dongen ter vergelijking nog waren. Want
allereerst, van figuur- opvatting geen spoor,
geteemendzonder den noodzakelijk
construeerenden in, met het inzicht van de
beteekenis der lijnen. Wat het werkelijk belang
rijke aan dit Onderwerp uitmaakt, bleef
onopgemerkt, de waarde van het plastische
element niet gekeurd ; dit naakte
vrouwelichaam was hem, als de stillevens, en de
landschappen, slechts een aanleiding om
ook by de vleeschtinten de nieuwe
kleurkeus eens aan te wenden en de naar ver
breeding strevende schilderwyg eens te be
proeven op een, als moeielyker erkend,
onderwerp. Van Wijngaerdt is een schilder,
die zich zelf nog geheel terecht te vinden
heeft; de zeer uiterlijke coloristische
heitigheden in zijn werk hebben nog maar
een zeer schralen kern. Onder zijn stillevens
acht ik Papavers" en Bloemen (584) van
de zuiverste.
Een ander schilder, van Blaaderen, die
de kleur ook krachtig en lichtend wil in
zijn werk, is beschaafder althans in zijn
voordracht. Hij schildert in propere kleu
ren een pot bloemen, nauw-lettend op de
teekening een koud werk maar in
Cineraria's" (No. 64) heeft hij zijn schil
derij tot een volheid van kleur gemaakt,
van bepaald gedegener en rijker gehalte
dan de stillevens van Van Wijngaerdt.
De inzending van Breitenstein valt
niet mee; zijn werk is botter dan het bij
vroegere expositie's zich vertoonde, opper
vlakkiger doorwerkt in de kleur. In de
grootere zeestukken, waarbij Breitenstein
een hem eigen motief gevonden had, maakt
hij zich van de oplossing op wel te lucht
hartige wijze af; zie vooral naar de luch
ten, het zoo belangrijke deel toch in een
zeegezicht.
Ook Maks toont, tot mijn spijt, «reinig
vordering.
De Judith en Holofernes" is de furieuse
uitval van een, die zijn krachten overschat.
Maar gelijk bij dit, blijkt het ook uit de
overige inzendingen, dat deze uitbundige
jongere zich heeft samen te trekken tot
een voordeeliger ontspanning van zijn
energie.
De begaafdheden van den schilder, die
hem eigen zijn, acht ik in zijn werk nog
misbruikt. Van een schilderij »ls
Zomerweelde" mag, naar de houding die het aan
neemt, geëischt worden, dat het nog wat meer
inhoudt dan zekere schilderachtige kwali
teiten, die behagelijk zijn.
Het stuk heeft door een gelukkige uit
drukking van het licht, dat, door het gebla
derte borend, grillig schampt over voorwer
pen en figuren, een schittering in het aspect.
Maar dit vlinderend kleurspel, maakt dan
ook (onvoldoende) de gansche lading van
kwaliteiten in dit figuurstuk uit. Onder
de portretten, of He ver diverse vrouwetypen,
is het opmerkelijk, dat de meest vluchtig
geschilderde het meest levende is: de dame
die in zoo vrijmoedige houding, haast uit
dagend, sigaretwolken voor zich uitblaast.
Het is een teeken, dat deze kunst zich te
zeer Iaat gaan in het vertrouwen op de
goede kansen van een vlot schilderspel.
Als vroeger, heeft ook nu weer Maks het
kernachtigste werk geleverd met de typee
ring van een vrouwenfiguur uit de wereld
vanden tingel-tangel, in: Chanteuselégere".
Dit is van al deze figuren de eenige uit
beelding; het komt me voor, dat op het
g es tal te-vormen bovenal hij heeft aan te
sturen; dan komt hij van zelf waarschijnlijk
tot de noodige bezinning en zal hy trachten
zijn werk te zuiveren van wat nu nog als
schilderachtige smuk gekwalificeerd kan
worden.
Om nu kort te gaan met de bespreking
van deze tentoonstelling, die om haar ver
soheidenrijken aard verlokt tot
wijdloopigheid, moet er veel pnaangeduid blijven.
Over sommige verschijnselen, die zich hier
openbaren, zou er nog velerlei te zeggen
zjjn; bijv. over de gedocumenteerde symbo
liek in Van de Wall Pernès tafereelen,
over de, wel meer genietbare, romantische
landschappen van de Boer; en in aan
sluiting hiermee de Bedevaartskapel' van
Schaap en de Speelman" van Westerman.
Ook zouden er nog vele werken, om een glo
bale schifting te maken tusschen het meerder
en minderwaardige, dat hier ruimelijk
aanwezig is met een waardeerend woord
kunnen gereleveerd worden. Het lag echter
niet in het plan van deze bespreking. Maar
wel wilde ik nog van de meest uitwaartsche
bewegingen in de tegenwoordige kunst,
hier vertegenwoordigd door werken van
V. d. Hem, Jan Sluijters, Weyand, Gestel,
Huidekoper en nog enkele andere mis
schien, onder de aandacht nemen. Het zij
dan in een volgend, laatste artikel.
W. STEENHOFF.
Florence.
II. Opmerkingen.
A. De musea in Florence zqn niet groot.
Het baat den toeschouwer. Pitti en Offizi
voldoen dus aan den te stellen eisch. De
collecties hier missen weliswaar de kostbare
voordracht" (200 mocht ik het noemen)
van hun werken zooals die in Londen in
het Nationale Museum zoo zeer treft, maar
ze doen de waarde der werken toch erken
nen. Eén font is hier, in Florence, t a vin
den. De schilderijen die boven de onderste
rq hangen (die op de tweede verdieping hal
zen) zqn zoo goed als niet te appiéoieeren.
De zaaltjes zijn daarvoor dikwqls te nanw,
en het willen erkennen geeft dikwijls alleen
het hoofd een' onmogelijke» stand. Meer
niet. Zou de goede oplcweing.D.ooit gevonden
kunnen worden? Het lykt zoo eenvoudig.
Er moesten tweeërlei musea zqn: die der
schoonheid, en die'voor de kunsthistorie.
In de stapelplaatsen der schoonheid moest
alleen het beste werk gezien kannen worden.
Er moest daar het meesterwerk hangen a
la rampe" en niets er boven; geen tweede
rq die zoo goed als nooit een kritiseering
toelaat van de werkelq cheid der schildering.
Want het oog wil op tweeërlei wijze tasten,
en tweevoud streelen. Het begrip, dat over
den bouw en over de compositie gaat, wil
het geneel nagaan. Het wijkt dus wat teiug,
en ziet of het schilderij de ichoonheid in-én
blik bevat. Dit is de erkenning van het geheel.
JNaar dit geheel sctükt zich de schilderwijze.
Voor een groot schilderij past altqd een ver
deeling in groote vlakken, of vlakken, die als
groote verdeelingen aando.n, hoe veider ook
het vlak weer in zich zelve moge gescnakeerd
zqn. Er moet dus in een museum-zaai daar
voor afstand zqn. Maar het oog, dat de schil
derkunst liet neef t, wil ook de ondeideelen
kennen. Hec wil weten hoe het groote of
kleine vlak te ontleden is; het kan niet dan
nagaan hoe alles zich ontwikkelde tot zulken
volkomen groei. Voor deze behandeling (eer
beooging) moet het scmlderq' ook door het
oog te oenaderen zqn op korten maat. Daarom
is iedere wq'ze van hangen die dit Liet toe
laat verkeerd. Op zqn hoogst kunnen kleine
scnilderq i j as als de Holofernes en de Judith
b.v. van Bjtticelli boven elkaar gehangen
worden (en ook dan slechts te nauwernood)
maar ettn gemiddelde Tiziaan) een portrei)
gehangen boven een ander laat geen juist
oordeel meer toe; een Kantegna (op de 2de
verdieping) is de Helft maar van wat net werk
is ; soms slechts een aangenaam raden wordt
zoo'n kijken,soms een verraden van het schoon
dat het werk doet zien. Een scheiding van
de musea in tweeërlei is noodig: die der
achoonneid en die enkel voor de leergragen.
Die der ecüoonheid geren' de hoogste waar
heid; de andere documenteeren en vervol
ledigen l
II. Uccello. Deze Paolo di Dono Uccello
(1397?1475) is de maker van den R mier te
paaide, Jonn Hawkwood, in den Dom; en
van een paar schilderyen van veldslagen,
(hier, in Parijs en Londen). Het is eigen
aardig werk, dat niet vergt ten wordt. De actuider
staat bekend als een uitpluizer van perspectief
ten eerste, en ten tweede worden zqn paarden
eet. dikwijls te houterig" bevonden. Ze
hebben inderdaad net ronde lichaam van een
ietwat caroussel achtig dier, maar toch
maar voor wie naar den niterlqken schq'n licht
zinnig oordeelt. Een dood paard ligt, zoo ge
het wilt" zien, op den grond als een omge
vallen draaimolen-dier, met de pooien in de
lucht; en in de vreugde van de vondsten
der ruimteverdeeling is de perspectief gaarne
en gaarne aangegeven. Het oordeel van hen
die op deze wq'ze den vroegen schilde*
karakteriseeren, is in allen deele j a ia t. Het
werk mist de heroïsche volmaaktheid. Het mist
de schoonheid der paarden van San Marco
te Venetië, staande, zóó" zuiver, met hun
eenen poot op de kopstukken van zuilen.
En toch schqnt het mq toe, dat het boven
staande juiste" oordeel maar een nalf is.
Kunst heeft andere elementen dan soms
lykt. Het is bovenal de vraag in ieder werk,
niet of wq, wat we zien, zoo zonden onder
vinden voor ons zelven, zóó dus zouden
maken het oordeel moet op andere wq'ze
uitgesproken worden; anders verzeilt ge in
de streken der bnrgerq der kunstbeoordeelaars.
De vraag is ten eerste: aanvaarden we, door
de kracht van de voorstelling, dat wat de
schilder ons wil voorstellen. Dat is de eerste
en primaire vraag, die nooit dam door de
werkelijk kanstgevoeligen zaiver zal beant
woord worden. Het scheidt hen, die schil
derijen bezien, voor mq' onmiddelqk in twee
perken; en ter reehterzy'de staan de werkelqk
gevoeligen. Ter linkerzij staan de beschaafden,
di« vol zqn van het onverteerd brood der
aangeleerde kennis...
De kracht van de voorstelling, uitgedrukt
in het model en in de kleur, door Uccello
is zoo groot dat daardoor sommige tekort
koming (dat wat niet heroïsch werd, mocht
ge 't noemen) ruim overwonnen wordt en
de aandacht van den toeschouwer gedwongen
wordt zich met dit werk bezig, te bonden.
Het werk ly'kt soms Japansch, maar dit ia
alleen door den plooi in sommige vaandels
en dit is geen gemeenzaamheid met die
kunstuiting van het andere" Oosten. Mocht
het u in andere opzichten dat toch schijnen
te zqn, dan hebt ge uw waardeering en uw
inzicht anders te formuleeren. Het Japamsche
en het werk van Uccello kunnen voor som
mige iets gemeenzaams hebben maar dat
is dan het werkelijk algemeene slechts dat
ieder goed werk bent: orde op het vlak der
voorstelling. Ook daardoor, en daarom vooral
blqven deze John Hawkwood (in zqn groene
kleur) en deze doffe schilderijen zoo by:
omdat naast de kracht der overtuiging aan
sommige eerste eischen voldaan is. Beoor
deelt ge werk van uit dit standpunt (wat
Cézanne niet vreemd was, deze aanschou win
gswjjze) dan kunt ge onder een ruimer ge
worden blik meer vatten dan kunt ge
onder een ruimer geworden blik meer vatten
allerlei werdt u klaar als een tintelende avond.
Tintoretlo (1518?1594). De erkenning der
portretten van dezen Venetiaan is een van de
gaven die de Pitti en UfB si-collecties brengen.
De schilder was eerst een leerling van Titiaan,
en studeerde Michel Agniolo. Hy'
isbarbaarscher dan Titiaan. Hy' mist het gelukkige dat
het werk van den schilder uit Cadore bezit.
Hq mist van Michel Angelo den
wonderbaarly'ken, ethischer, achtergrond. Dit zqn twee
dingen voor 'n groot verschil. Maar ook het
werk van Tintoretto (ik bedoel hier zqn
portiettenraeks) komt nit diepten," het wringt
zich echter niet los uit zulke pqnvolle stre
ken als de half zich slechts het marmer ont
worstelende figuren doen van den beeldhou
wer. Hy beeft, Tintoretto, ook niet de harde
kracht van Donatello. Maar hy heeft soms een
breedheid, niet vol van.het edele, zoo ge wilt,
maar toch zoo grootsch, dat hq stellig te
tellen is onder de Portrettiaten." Want wat
vindt ge niet in de beeltenissen van den
admiraal Venier en in dit van v. Zeno ? Het
eerste geeft den Admiraal, in een harnas,
waarover een rood kleed brandt, staande; met
de hand op den helm. Er is, wat ook Tinto
retto gaarne doet (voor den toeschouwer,
links) een gezicht (op zee met twee forten).
In dezelfde zaal in de Uffisi hangt Sansovino,
het werk, waarin de harde kop niet genoeg
in verband werd gebracht met den romp
maar van welk werk het gezicht als uitdruk
king zeer sterk is. In Pitti vindt ge meer.
Ge vindt daar, in de zaal van Juppiter, den
onbekenden Zeno, een werk dat groot zich
handhaaft tegenover vele, vooral als breed- "
heid. Het modelèis nooit vol of vloeiend.
Altijd is er wat rauwa in, maar het is steeds
de rauwheid van een sterk hartstochtelijk
leven, vol eerzucht en vol worsteling. Het
portret is gezien tegenover den Zeo den
tienden van Eaffaël een werk van minder
innerlqk, maar het schokt; het doet plotse
ling-, sterk aan. Daarin zit ook T.'a bekoring
voor den tegen woordigen tijd. Hij treft
dadely'ker dan de anderen, die ik naast hem stelde.
We zqn in uitingen der schoonheid wat ge
wend naar de Herculessen onder de Schilders.
Tintoretto heeft soms dat spier-vertoon, dat
velen te veel en ten onrechte, te gemakkelijk
ontroert. Dit moet tegen het werk gehand
haafd worden, wil de waardeering van
Tintorette den anderen niet tot schaêzqn. Maar
hoe ver overtreft hij een aantal l Hq heeft
soms werk dat in de richting van Bembrandt
ligt (zie het hoog hangnde portret in de
kamer der Jnstitia, No. 65; een man met kaal
hoofd, grq'ie baard en snor, een donker kleed
aan, en een met bont gevoerd overkleed).
Hq heeft in andre schilderijen waarin hij zich
terug hield, of matig was van zelve, de breed
heid, hem altyd eigen, gelouterd tot het
rnstvolle, dat het gevoel van vrede geeft voor den
kijker. En hoe gemakkeiy'k maakten deze schil
ders : Titiaan en deze, wat ons moeite en
moeiten kost. Eoe geven zq' met enkla diep
en doordringende, toch breede toetsen, een
stof, een kleed, een pels, een bont aan (al
beklaagde zich de Arety'n dat Tiziaan het werk
niet voltooide). Hy is Tintoretto breeder dan
van Dq'ck op zqn best; mannelijker, en van
innerlqk toch doorzwoegder dan Velazgues
schoonklenrige verschijningen, Het werk ver
toont het type van het mannelijke, en is vol
van karakter. In dien grooten tijd dat hij leefde,
of liever gerekend onder de schilders, na wie
hq kwam, zou hy' wellicht meer gerekend
moetsn worden tot hen die ik de karakters
genoemd.heb. In dezen ty'd zon hij, levende,
meer en meer dan dat zijn. Hq is een schilder
uit Venetië. En het is eigenaardig zqn
grootschheid van kleur te stellen tegenover een por
tret van Lorenzo Cotta (1460?1535)
eenFerrarees wiens Jan II Bentivoglio voor mq een
der belangrijkste portretten nit de Pitti is.
Ook hier vindt ge in den onderen schilder en
in zqn beeltenis een' soberder uitdruk die
architektonischer aandoet. 6e voelt in Costa
meer verband met de kunsten der 3 afme
tingen. .. Tintoretto is voor ons meer
achilderlqk... de andere toch krachtiger...
PLASSCKAKST.
Mafle's afscheid.
Met de Hamlet-vertooning op den avond
van Dinsdag 16 Mei heeft Eduard Verkade
zich-zelven en zqn gezelschap de gelegenheid
geschonken, een alleraangenaamsten indruk
by het publiek achter te laten. Zoowel door
spel als door verzorging van het uiterlijk was
deze opvoering verre ran supérieur aan die,
welke de heer Verkade een paar jaren geleden
gaf. Voor de vertooning van
Shakespearedrama's heeft hy telkens wijzigend en ver
beterend, een enscèneering weten te
constrneeren, die een ongestoord toeschouwen
bij deze hooge kunstwerken mogelijk maakt.
Wat dit aangaat heeft Verkade een bijzondere
iiiiimilllliimiimimiiiiiiim H immii n i ml tmiimi niiiiii imiiiiiiimiillliilllimiii Miiiiiiiimiiiiiiiiim
Professor f illei Kes.
Hojotohol HojotohoJ
Zoo paat-ie goed l Goed gaat-ie zool
Hojotobol Heiahal
't Kan ook niet anders: Kes ist da!
Ziet hem leiden den Wal k uren rit
en ry'den of hy zelf op Grane" zit l
Hojotoho! Heiahal
Zoo gaat-ie goed! Kea ist dal
Am Bhein, am heü'gen Strome,
in Coblentz werkt met succes
als allerhoogste oome
der musici: Willem Kes.
Daar drilt hq de orkestlui
met altyd vaste hand,
en heeft hq soms een... pestbni
dan schlmpft hy' moord en brand.
Want schimpfen en regeeren,
Professor Kes kan 't goed:
hq leerde 't dirigeer»
in Moskou met den knoet.
Maar Willem Kes mag dond'ren
en spelen den despoot:
hq hoort tot de Bqzond'ren
en is als Konst'naar groot.
Professor is een kerel l
Van hem toch immer rest
ons: Neerlands schoonste perel:
't Concertgebouw-orkest l
Hojotono! Heiabal
Professor Willem Kes, Hurrahl
AM STOP.