De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 28 mei pagina 2

28 mei 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. No. 1770 treurige- materieele pssitie der officieren algemeen bekend is, kan toch zelfs een hinkende vergelijking" van de salarissen der leeraren bünet M. O. mei die der officieren een niet orjjuistea indruk geren van de belooning en de carrière, die een doctorandus of doctor na 5 a 7 j aren studie te verwachten heeft. De bevordering in het leger gaat slechts regelmatig door tot den rang van kapitein, en tot het 55e levensjaar. Eenvergelijking der salarissen kan dus slechts gemaakt worden tot dien rang en tot dien leeftijd. Daarboven uit wordt het een vergelijking van carrière. De offioierstrakiementen zijn als volgt geregeld. U) Voor offic.'der inf. en ca v. art. bij aanst. tot 2e luit. / 1000 ? 1100 Ie . 1200 WW 1) iO W ra 8 j. d. als offie. 19 B ' ?" » n., u n :%:: : .: büaanst. tot kapit. als kapit. na 20 j. dienst als offic. als kapit. na 24 j. dienst als offic. als kapit. na 28 j. dienst als offic. 1400 1600 1800 2000 2000 1300 1500 1700 1900 2100 2200 genie. ? 1200 '?1500 1800 2000 2200 2400 2500 2fOO 2400 2800 2400 2600 3000 2600 « 2800 3200 DJ leeraarsjaarwedden voor de Rijksscho len zyn de volgende: (Aant. 1) H.B S. H.B.S. H.B.S. 3 j.c. 5-j. c. 5 j. c. 20 lesuren.20 lesuren. 24lesuren. Bij aanstelling ? 1650 ? 1900 ? 2060 na 4 j aar dienst B 1850 2100 2280 8 , 2050 ' . 2300 2500 13 ,. 2250 2500 2720 * 18 » » 2450 2700 2940 Oppervlakkig beschouwd geven deze tabellen den indruk, dat een officier nog slechter bezoldigd wordt dan een leeraar. Men vergete echter niet, dat een leeraar zijn loopbaan op veel lateren leeftijd begint. K<sa academicus toch zal in normale ?ge vallen niet vóór zyn 26ste jiar een vaste aanstelling als leeraar krijgen (Eindexamen gymnasium 19 jaar; doctoraal examen na 6 jaar; l jaar wachten of tijdelijke waar nemingen. Yoor een gepromoveerde komen hier nog l a 2 jaar bü). ^ De 21e luitenant van Breda wordt op 21jarigea leeftijd als zoodanig benoemd. (Eind examen H.B S. 5 j. c. 18 jaar, 3 jaar Militaire Academie). Indien de officier het niet verder brengt dan kapitein, en na 16 j iren dienst dien nog bereikt, dan heeft hij op 55 jari gen leeftijd, volgens bovengenoemde salaris regeling, het volgende ontvangen: Kapitein inf, en ca v. j 63,000, art. ?68,200, genie ?78,600", en leeraar H.B.S. 3 j. c. 20, ?62,450; 5 j. c. 20, ?69,700; 5 j. c. 24, ?75,800. (Aant. 2). Ea nu de carrière. , Bij het leger is de kans op bevordering veel grooter. Tegen pl.m. 5 pCt. kans voor den leeraar om directeur te worden met een salaris van meer dan ? 3000, is het vooruitzicht op be vordering tot rangen boven dien van kapitein büde infanterie ongeveer 8 pCc., bij de cavalerie pl.m. 14 pCt., by de artillerie pl.m. 9 pCt. en bij gen'e pl.m. 19 pCt. De offi cieren bij de verschillende staven van het leger meegerekend is de kans in het geheele leger ongeveer 11 pCt. (Aant. 3). Niettegenstaande het groote aantal jonge en zér gering bezoldigde luitenants, in ? tegenstelling jpet de betrekkelijk weinige jocge en zeer gering bezoldigde leeraren aan 3}»rige scholen zijn dan ook de ge middelde salarissen der officieren niet min der dan die der leeraren aan Rijks "Hoogere Burgerscholen, zooals de volgende cijfers, ontleend aan de Begrooting van Oorlog voor 1909 en hè* Verslag over het M. O. voor dat jaar, doen zien: Gemidd. Radar, van een officier der inf. ?1759 , l.r.H.B.SSj.e. 1702 officier der ea v. 1818 n » » w » « art» l Jol l.r.RHBSSj.c. 2051 ? offic. der genie 2333 (Aant. 4 en 5). Bedenkt men hierbij, dat een officier vrije geneeskundige en pharmaceutische behan deling geniet voor zich en zijn gezin, per soonlijk voor half geld kan reizen en niets behoeft te storten voor zijn pensioen, dan blijkt de materieele positie van een officier na drie jaren goedkoope studie, nog wel zoo goed te zijn als die van den phil. of litt. doctor of doctorandus na een dure en veelzijdige opleiding van 5?7 jaren. Bij de behandeling der Begrooting van Oorlog voor 1911 in de Tweede Kamer 12), heeft Minister Gooi, den Kamerleden gezegd, dat onder de officieren armoede en gebrek" geleden wordt. Dit kan natuurlijk slechts slaan op de officieren der infanterie, cava lerie en artillerie, daar 't plan van den Minister was de officieren van alle wapens ongeveer te salarieeren zooals tegenwoordig de officieren der genie; dus de materieele positie op te voeren tot een hoogte, die, zooals gebleken is, voor een ph. of litt. doctor niet is te bereiken. Uit bovenstaande cijfers, in verband met de woorden van den Minister, kunnen de studenten in de Wis- en Natuurkundige en Litteraire Faculteiten in Nederland op maken, wat hun als ambtenaren bij het Middelbaar en Gymnasiaal Onderwijs onge veer te wachten staat. Groningen. JAC. AALBERS. ~ll) K. B. 16 Maart 1904. 12) Handelingen Tweede Kamer 16 Dec. 1910, p. 1136. iiuiimiiiiiiiiinimiiMiti Floreice. II. Opmerkingen. Donatello. Niccolo da Uzzano. (Mnseo Nazionale). De kunstwerken in Florence samen lijkan ze een mijn van psychologie. Bij iedere nederdaling brengt ge een nieuwen steen mee. Sommige rood als het diepe bloed, «n andere ijl-groen als weinig zee-water, en andere blauw en vast als een nacht over ijs. Er is hier spel en ruimte genoeg voor uw zielkennis. Ea ge vindt bij hen tot wien ge zeker gaat: Donatello. Hij heeft in de weer gave van zijn personen dat wat ons wekt: scherpe bepaaldheid, harde kracht. Hij zoekt het aehoone niet in het synthetische, maar verwachtte wel, dat door een bepaling rol spanning van een persoon, het mogelijk zou zijn het werk, dat ontstond, daardoor zoo vollen knoop van krachten te mi ken, dat we het altijd zonden wenfc'ien te zien. Hij typeeit niet als een naturalist, maar als een realist. Aio eaa realist van tegen woordig, maar met meer kracht, en met stellig oordeelende phantaisie. Hjj zocht uit hoofde van zijn aard niet naar het vloeien ie; hem lagen de hard-geboawde gezichten in de gedachten; w in het boo sen van deze vond hij lust. Hy wordt wat soms genoemd is: verschrikkelijk van realiteit. Maar het is in alle gevalle de goede schrik, dien hij geeft. Hij heeft niet wat de Egyptenaar heeft, hij laat a niet vrij gaan in het domein der ge dachten, die uitgedrukt zijn, en zoo groot lijken alsof on dat domein geen wal is. Hij «enscht en hy zal n bepaalde dingen vertoonen. Hy vertoont ze n en Michel Angelo, die een dezer gaarne wel beelden sag, her-zag dit in eigen werk gedeeltelyk. Dona ello maakte ook dit beeld dat ik hier bespreken won: Niccolo da Uzzano. De man zelf was een lid van het aristocratisch bewind, dat na een volksheertchappüweer kwam. uit bewind zon het zelf verliezen tegen de Medici later. De man is gegeven als een buste (?terra cotta"). Een gedeelte van den borst u van voren ontblcot tot onder het sleutelbeen. Daarboven komt de nek a t ei k en de kop gedraaid als bij een die naar de verte ziet. DJ mond is niet arm van lippen maar ge sloten. Da kin komt met een kitiappel vooiuit. Het oor, is groot, het haar vlak tegen den schedel. Dd huid ut, b\j het gezicht, strak over den schedel. DJ bovenlip is zeer groot, de neus staat met een strakke lijn boven de lip, die, g-schoren en groo% den kop iets geeft van een Romein. Da oogen zijn niet wijd en de lijn der twee oogleden te saam geeft een gevoel van een vrij kleinen cirkel. Het oog ligt vrij diep in het sterk gebeente en het boren ooglid, zwaar, is wat neerge drukt over het gebiedend in de verte kijken". De plooi tusscben de wenkbrau wen naar den neua is diep en buigt zich kort naar den rechter brauv. Dj spanning ia ook in dit beeld van Djnatello een werkelijkheid, die het werk leren doet. Want het leeft. Het ziet uit als een heerscher over de vlakten des levens. Niet als een heerscher zonder tegenspraak; als een bevelvoerder die, zorgzaam, moet opletten dat niets zyn macht overrompele. Maar deze stand ait meer in den stand van den kop gegeven ia het gezicht zelve is de heersch incht gegeven. Een andere heerachzucht dan die van de koppan der Medici op Bottieelh'u schilderij. Da heerschsucht van U;sano is harder en strakker; -iie der Medici meed den slinkachen weg niet, zoo hij tot voordeel voerde. E a met dit nét is betoog anders en de mond is naders. Het oog der Medici onder een zwaardar, niet zoo kracitig ooglid sckool gemakkelijker weg, verborg zich; het zocht geen toorn maar voordeel. Uzzano's oog tracitte weg te staren, wat weerstond. Da mond is eveneens zwijgender dan die der overwinnaar?. Hy is minder week-gilzig, en minde schoone praatjes wel niet. DJ Madici wisten deze zoo noodig te te gebruiken; zij waren juist gezegd als politici gevatter maar tegenover een al minder weersta c d biedend volk. Da mond van Uizano sloot zich langer. Hetstootende bevel kwam er dai uit ala een mei dat e ren uit de schede getrokken wordt, dreigle, en weer koel geborgen werd. Het was iets ook als een zweepslag. Daarna vondt ge de ont roering wellicht alleen in den meer dan gewoonlyk boteenden ader en in het opener oo?, meer open dan gewoonlijk... Ik zeide n dat Florence een mijn van psychologie WM. En dit is dan een der ste«nen die ik er voor u uit haalde: rood ala het diepe bloed. Dit alles vind ik in den kop die in Fiorenca staat in een collectie, over een ander schrijf ik misschien een volgend. maal. Andere beelden zijn zeker statiger door denzelfden beeldhouwer, maar deze Uzzanna is tp'w.mng van leven, strakke heerschzncht, zucht en recht tot macht; met oordeel D. Een Medusa. De plaats van Leonardoda Finci blij f i een eigenaardige. Het vreemde wordt hem gaarne gegund en gaarne toege schreven. Toeh was niemand ratiooeeler in zy'n tijd. Hij was een waarnemer. Wat leefde of wat verstarde vond hy' alle moeiten waard. Hij was een geest vol van pbyaieche weten schappen en een schilder. Beide zijn niet te scheiden het is soms te betreuren, dat een zoo schoone hand van schilderen zoo weinig VDlledigs na-liet, om werk te doen, dat, door ongunstige omstandigheden, niet dat bereikte wat nat bereikt moest hebben. Daarom is een verlies in de je voor de schil derkunst te betreuren. Maar tevens lijkt het mij toe dat juist door dit zoeken naar na tuurkundige wetten, hij tot een toorenaar voor vel«n leek te worden, voor velen tot een bizarren geest, en elk ongewoon echilderüwerd hem toegedicht. Z jn ongewone schilderyen zijn op andere wijze ongewoon dan door het bizarre: hun diep licht leef t over vrouwen-gezichten, en maakt het gewone on gewoon. .. Door den geest, dien ik er in vind, lijkt ook deze Medusa mij niet van da Vinci; wien zij vroejer toegeschreven werd. Het schilderij ie een goed sta k: werka, vooral wat het wriemlend nest der slangen betreft, die de haren dezer Medusa verbeelden, en mis schien is het wei k niet ten onrechte verzet naar de Vlaamsche (of Hollandsche) ? school; ?aar een Hollander die in Italiëwerkte, ware het te brengen! Want de kop van de vrouw in de se t ad u w gehouden dunkt mij het deel dat het sterkst het auteur-schap van da Vinci ontkent. De kop zooals za daar ligt, lijkt mij toe niets te zijn dan een gipsmodel dat met een kleurtje voorzien, door een schilder ge bruikt werd om het Schrikkelijk Wyf voor te stellen. Het kleiner deel, de slangen massa, is voller van waarde dan het hoofddeel: de verschrikkelijke kop. En da Vinci, meester der uitdrukkingen (;ie zij n Adoratie der Wijzen, die ik een ander maal bespreke) had dit probleem mat de slangen en de vleer muizen anders verwezenlijkt tot een schil derij. Ge wilt niet denken wat daaruit gere zen zou zijn :oo hij zich er toe gezet hadl (het onderwerp in zichzeke ware hem nie; altijd lief geweest)... E. Ten slotte iets voor het vaderlandsch hart. In de fli:i ia eon collectie zelfpor tretten. Van de Hollanders waren daar de altijd guitige Bles (uit een vroegere periode van guitigheid), een gepleisterde Bisschop. en een bekend portret van Th. Schwartze; onier da nieuwe aanwinsten vond ik het portret van Jozef Israëls, een geschenk vaa den schilder zelf. Het is niet het gelukkigste wat h(j maakte, maar de kleur heeft wel geur. Het sal tot de middelsoort hooren in deze portretten galerij. PLASBCHABKT. Engagem nten, door ALBEETINE DE HAAS. Amsterdam, Van Holkema & Warenderf (1910). Daar is eerst die nare, die futiel klinkende, die burgerlijk-wereldsche titel. En dan is er die eigenmachtige taal. Het gaat in deze zee verhalen om de algemeene verbonding van man en vrouw en, dieper opgevat, om een groot deel van het Hollandeche karakter. Hoe kan 't dan zyn, dat de schrijfster geen beter omvattendenen kenteekeaenden naam vond, dan dit leeguiterlijke: Engagementen. Was het onverschil ligheid of een wanhopig opgeven van beter, na veel vergeefdch peinzen 7 Maar die rare schrijfwijs is een ingewik kelder verschijnsel. Mevrouw De Haas per mitteert zich zinnen als deze: In dat moment van gebeuren zooals zyn briefje de kamer afging, bleef hij staan lang moment dat aldoor hij niet verbreken dorst, omdat hij dat moment niet wilde voorbij gaan zien tot 't verleden en 't voorbije." Er wordt in deze woorden ons iets fijngevoeligs van gemoedsstemming geopenbaard. Maar vraag niet hoe ! Hier is 002 iets, dat men ook niet zoo op het eerste geiicit begrijpen kan: Hij merkte 't toen hij weer te suffen zat op zijn hand die stil, als een afsluiting, onder de afgeschreven namenrij neerlag." Dit lezende, meent men eerst dat die mynheer, een schoolhoofd! op zyn hand zat. Dan blijkt gelukkig, dat de schrijfster op deze sommaire wij se wil te kennen geven, dat hij suffend itaarde op lijn hand, die en?. Een laatste voorbeeld vaa deze kordate taal-vereenvondiging vindt men in het volgeode: Buiten baar eigenlijk roeien... behield ze de rol van jong meisje, dat trouwen gaat... dat in een vriendelijke stemming wordt verwacht, af en toe wat opgetogen is om een cadeau... overeen bijzondere attentie." Ia een vriendelijke stemming wordt ver wacht ... door wie en waar ? Maar de auteur wil meer bepaald zeggen, dat men verwacht het jonge meisje in een vrien lelijke stem ming te vinden. En zx> is er veel meer, is het geheele boek. Zou dat onverschilligheid zijn, onacht zaamheid of zelfs minachting voor mooigcirijvery", waar hè; leven zoo ernstig is... of iets dergelyks? Deze onverschilligheid voor de taal schijnt juist in de moderne lijn te liggen, waar immers de meeste jonge schrijvers zich om alles eerder bekommeren dan het zuiver en gevoelig verwoorden" van gedachte en ge voel en de taal gebruiken, niet als iets gelicfi-eigene, maar als een algemeen artikel, een gemeen gebruiksvoorwerp, dat onmisbaar, maar overigens oabeteekenend is. Doch zoo gevoelt mevrouw de Haas niet, zou ik meenen. Ik vindt eerder iets onderwetsch, iets van het Tachtiger individua lisme in 't ongegeneerd mishandelen tot zeer persoonlijke doeleinden van zooveel gave Hollacdsche zinnen. Het is ook geen onverschilligheid, het is integendeel sterke belangstelling, een moeitevol hartstochtlij i worstelen om eigen uitdrukking.. .juist zoo als dat bij de Tachtigers voorkwam. Dat zij daarbij geen mooie vondsten doet, ligt misschien daaraan, dat zij van nature geen toalvirtaose is, maar zeker ook aan den praedomineerenden aard van haar werk, als gevoels- en stemmingsbeschrijving. Waar zij natuuratemmingen tracht te geven, bereikt zy zelden iets by'zonders en geef o daarbij soms zoo zonderling uiting aan haar sensaties, dat men haar veilig voor een cere braal" en niet een gevoe'.snatuur houden kon. Zoo gewaagt zij van iemand, wiens ge zicht nog OE der denzelfden botten gelnksdruk lag", verhaalt dat in school om twaalf uur 't belgeluid de schooluren opjoeg", dat een meisje de oogen sloot voor den feilen duw van den dag", en beschrijf t het dag worden aldaa: Langzaam werden de duistere schemerfloersen als door stille handen weggetrokken". Dit allee beduidt een zoeken naar eigen expressie, dat, gelukt of niet, in elk geval esrder van vroeger dan van nu schijnt en waarbij zich de geest van haar schrijven volkomen aansluit Of waren niet j ui at de tachtigers er op uit, in een zooveel mogelijk eigen taal, zoo veel mogelijk eigen gevoelens te geven, ont dekkingstochten te doen in zeer vreemde zielelai den ... van hen zelf of van hun medeachepselen? Mevrouw De Haas doet nu desgelijks en dat maakt tegelijk epn indruk van. . ouderwetschheid en van sterke persoonlijkheid. Niet, gelijk vele schrijvers van thans, het gewone, algemeene van menacbgroepen wil zij, maar zy zoekt, als die vroegeren, het persoonlijk-bijzondere, het uiterst en py'nüjk bijzondere en dat nog in zijn verenkelde momenten van stemming en uitgerafeld ziel ele ven. Tech is er nergens een pirti-pris, of een houding" van levensgomberheid en pessi misme in hasr boek en weet zij drommels goed den wrangen humor ook van het zeer normale" levensgeval te onderkennen. Gelijk bewezen wordt in dat verhaal met den ironischen titel Letenskeus, waar een joage man, zonder veel omslag, genomen wordt door een coquette vrouw, terwijl hij innerlyk een andere lievere, zachtere vrouw begeerde. Een waarlijk zér gewoon gsval in deze wereld, befaamd om haar mannen-overwïcht. Z >o ganechelijk onsenlimenteel en met ver achting van alle banaal effekt is dit ge schreven, met zulk een vaste teekecing van de drie betrokken" personen, dat men, na lezing, heel zeker gevoelt met eeu echte schrijfster van doen te hebben. Dat wil zeggen : vooral geen dames-schrijf ster en ten slotte toch ook niet een dier noodlotzoskers en Ie ensverachters, naar Zola-nchtig-naturaüstischen trant, die het leven enkel in henzelf en om henzelf belangrijk vonden en de rest niet konden zien. Ddzeechrijfster lijkt aiij eerder brandend vau levenslust en belangstelling. 'Doch. levende in een benauwd burgerlijke omgevingen niet andera kennende, vermocht zich die heftig heid moeilijk anderf te openbaren, d.m ie haat tegen omstandigheden en verhoudingen of in meely om de reddelooze verwording in die verfoeilijke wereld van zoo menige ziel, die een beter lot had verdiend. Van zulke zielen nu spreken tenminste drie h ar er verhalen. Wat er geleden wordt in de uithoeken eener doffe en duffe burger lijke wereld, zegt er de E-c'arijfster op haar, in elk geval zeer persoonlijke, wijze met een verwonderlijk sterk vermogen van alomvat tend begrijpen van 't haar toch vreemde, dat een innig verteederd meevoelen beteekent. Is er in die eerste schetsen: Perspectief en Levenikeus schamperheid en hoon om de zotte parmantigheid der menechen en hun kille maatschappelijke wreedheid, in deze latere: Late Liefde", Zelfmartelaar," Engamem", verzacht en verstilt zich de toon, alsof de kunstenares, over haar studie-object ge bogen, geen zin en geen tijd meer had voor een, persoonlijk gevoel. Hier is inderdaad alles breeder en dieper aangelegd. Men vraagt er niet naar, waar de schuld of de schuldige is, al erkent men in het vale van zulk be staan toch wel zeer bepaald de moderne burgelijke samenleving. Maar ook wat anders. In dien man van middelbaren leeftijd, die nog gaarne opnieuw zon trouwen en een buislykheid bezitten, waarvoor hij de lief hebbende vrouw reeds vond, maar, na veel tobben, moedeloos weer afziet van dat geluk, omdat hij opziet tegen den stap, omdat hij bang is voor het leven, schijnt wel de paro die van een Hamlet geschapen, temeer waar achtig, omdat hij half dwaas en half droevig aandoet. E)n zonderling? Een dégénéré? Een o versoliede, o ver bedachtzaam burgerman? Waarschijnlijk dit alles zoo'n beetje door elkaar en in elk geval een Hollandsen menscb. En het laatste verhaal is nog sterker, zoo niet in de even scherp juiste levensaanvoeling van andere, der schrijfster vreemd en toch zoo verwante naturen, dan toch in de fijne niteenlegging der gevoelsmomenten en in sommige huisly'ke taferee!en van een even stille als snijdende tragiek. Er wordt daar gesproken van een meest verzwegen, maar daarom niet minder alge meen en in elk geval zeer Hollandsch leed. Het is 't tekort aan passie in zoo menige Hollandsche vrouw tegenover zoo menigen Hollandgchen man. En in dit meipje maar hoavelen zijn er zoo l is die koelheid, ten gevolge van herediteit, van zenuwzwakte, van eenzijdige verstandsontwikkeling (wie zal 't zeggen 1) verergerd tot een pbysieken afkeer van alle lichamelijke aanraking... en zoo moet zy het huwelijk io. Terwyl juist o ironie l die afwerende houding van haar meer prikkelend werkt op den minnaar, dan indien zij hem tegemoet gekomen ware. Dan is er nog een moeder, die, met de beste be doelingen en ze r beschaaf j, als een koppelaaister handelt en een zwakke vader, die drinkt en veracht wordt. Maar zyn dochter heeft een duister besef, dat indien haar moeder voor hem een lief hebbende vrou w geweest ware, had kunnen zijn, zijn teleurstelling wellicht minder spoedig in drank troost had gezocht. En zij tobt bij de gedachte, dat ook haar man mis schien na de ontgoocheling van hun huwely'k Maar zal toch trouwen; omdat zij de kracht mist te weerstaan. Da goediga minnaar eindelijk, die ia het engagement waarlijk veel geleden heeft, is zielsovertuigd, dat zijn liefde een weldaad zal zyn voor het schuwe, eenzelvige, melan cholische meisje, ah zy eens haar zoo bekoorlrjken maagdelij kon schroom overwonnen heeft. En welk een vrouw kan er dan niet uit worden I Aldus leven en handelen deze menschen in een duisternis van misverstand en conventionaliteit en wat er uit worden zal, is zeer waarschijnlijk nog erger leed en het verdorren van alle bloeiend leven. Ofschoon dit verhaal als geheel misschien minder gaaf is dan bet voorgaande, doet het aan als rijker en nog dieper peilend in de wonde van het leven naar waar de tril lende zenuw bloot ligt. Sansitieven lijn deze menschen tot een punt, waar alle spontaan zich uitleven hokt en verrot in zelf bespieding en zelfverachting. Had ik dan geen gelijk de schrijfster als een uit de Tachtiger naturalistische school te qualificeeren ? Wat reeds haar hooghartig persoonlijke, eigengerechtigde taal, en ook haar gebrek aan compositie, openbaarden, dat wordt nog eens nadrukkelijk bevestigd door de soort van haar geest en gevoel. Is het nu een voordeel of een ramp in deze huidige tijden een soort van Tachtiger te zijn? Is weet het niet, maar we), dat zy als schrijfster een merkwaardige en aantrek kelijke verschijning ia, begaafd met vele gaven in een wereld, die anders gewoonlijk maar spaarzaam bedeeld wordf. Gaest, op merking, zin voor humor, een sterk artistiek medevoslen, dat een veiligheidsklep kan zijn, als de levenskracht wat erg aan de kook gaat in den niet zeer ru'men burgerlijken ketel, en dat ook het al te groot individualisme tempert, mij dankt, niet velen, die thans in de litteratuur van. wal steken, kunnen op znlk een uitrusting roemen. L"*at ons bidden, dat zg er een goed ge bruik van make en, sterker dan de Tach tigers, zich ontwikkele en groeie tot ein delijk ! de groote, da definitieve Comeiie der burgerschap uit haar ontsta. Waarachtig, de tijd is er rijp voor l FEAKS COESEN. Nieuwe Boelen m en T oor Müeren, Van Vriend Lang oor, hot boschkonija, Heintje de Vos en het Eekhoorntje, voor kinderen ea groote menschen, naar het Arnerikaansch van WILLIAM J. LONG door K. STOFFEL. Deventer, H. P. ter Braak. Deze drie verhalen sijn gekozen uit werk van den bekenden Amerikaansch«n natnnronderzoeker W. J. Long, die met oneindig veel geduld en liefde het intieme leven van dieren in de wildernis bespied heefr." Het werk is opgedragen aan hen, die trachten meer aantrekkelijkheid te brengen in de atadie van de natuur, en die raast het wetenschap pelijk waarnemen van de feiten, trachten door te dringen in het gedachten- en gevoelsleven van de dieren.'' Dit nu zijn zeer sympatiekeantecedenten; alleen aangaande bovengenoemde Hefde" heb ik e»;k9le bedenkingen. Eet komt mij n.l. voor, dat daarmee meer bedoeld ia: liefde tot zijn specissl-tudie dan wel liefde tot de dieren qua echepsei. Hij gaat dikwijls van jachtaUuatie'g uit ia z'n beschrijving en in het vossen' verhaal blijkt bier en daar duidelijk, dat hu veel vaa zijn gegevens heeft opgedaan Op het jachtreid. Niettemin blijven het sëer interessante en belangrijke schetsen. Vooral het verkaal van d* boBchkoByntjes is fijn van toets. Er hangt «en waai van goeddoende vertrouwelijkheid over de wrgvuldige ,taal, waarin de vertaler de precieuse gedachten van den Amerikaan overbracht. Van zoo'n verhaal gaat een wonderlyken, haast ontloerenden invloed uit, die een groot* liefde kan wekken voor het leven in de natuur. Mijn bezwaren tegen het voirenverhaal bracht ik reeds te berde. Toch blijft het een kostelijke waarneming en een kranig specimen van inleven en ontleden. Ook Mieko, de boosdoener" (het eekhoorntje) tintelt van leven en ondeugendheid en met een groote toewijding is de aluwe pluitastaart beluisterd en bespied. Keurig uitgegeven, met drie mooie illus tratie's en een groot aantal vignetten, ia dit een boek, waardoor de kinderen rijker en gevoeliger knnnem worden. **» Onder het ZviammenvoUje. Teekeningen van S. ASPELIN, met tekst van TANTB LIZB (mevr. C. DOPHEIDE-WITTB) Bij C. A. J. van Disheeck, Bnssum, 1910. Aan dit kloek uitgegeven kwarto platenboek ligt een origineele gedachte ten grond slag. De fantasie van mej. A^palin heeft uit de kleuren en vormen van de meest bekende paddestoelen een «-onderwereld geschapen. Z'j heeft sprookjes in tint en Ijjn verzonnen, zoo f jn en geestig, met zoo groote variatie in het telkens weer terugkeerend z mammenmotief, dat ik haar voorstellings- en uitdruk kingsvermogen hoog m o at aanslaan. Daarmee is niet gezegd dat ik er iets geniaals in zoa vinden! Ze zijn niet stoutgedurfd, niet imponeerend; zelft wat een tonig; maar de oorspronkelijke verbeelding en vooral het werken met eenvondige mid delen, het ontbreken van iedere gekunsteld heid, geven den kleur-teekeningen een cachet van reine schoonheid. De paddestoelen zijn alle gepersonifieerd, de meeste in een gezin met kinderen. Het is vooral de frischheid en ongedwongenheid der kmderfigunrtjea gecombineerd met een geestige groepeering of gedachte, die den illustraties een zoo superieur cachet geven. Hoewel de plaat van het Eekhoornbrood, de allereerste in het boek, niet de geluk kigste is voo! al door slordige atnaosfeerteekening valt direct óp de houding van twee zwammen-kindertjes, meiejeg in simpele witte kleedje», waaruit een moeilijk te ver bergen geestigheid'luchtig spreekt. Ofschoon de doorvoering van het idee paddestoelen-huUjee-oniers-kindereD, in welke figuurtjes van de zwam-kleuren en vormen, dikwijls een dankbaar gebruik is gemaakt haast tot eentonigheid, tot gedwongenheid zon moeten leiden, is op bijna iedere plaat een treffende gedachte naar voren te brengen. In Boschkoraal" trekken mij aan, buiten de verwerking van het grond-motief, de soepele kinderfiguurtjes. De mooie Boletas" il werkelijk innig ge voeld en geestig. Uit de slapende en wakker wordende tronietjes tintelt de ondeugende schalksheid van de teekenares. Eén van de fijnste is De Kampernoelje,'1 een gemoedelijke koning met kinderen en gerolg Het priasje, dat voor hem uitstapt, is een wonder van mooie belijning. Iets edela is er in de gratie van het teere profleitje. Ook het arrangement der andere figuurtjes, (vooral van de schildwacht en het publiek) getuigt van smaak en originaliteit. In De Inktzwam" zijn de snaaksche kinder figuurtjes en de stijve schoolmaitrea met bizondere toewijding geteekend. Onder de paddestoel-leertafel zit een grap pig vliegenzwam-mei-je, dat op een blad schrijft: A. B., O. W(ee.) De Vliegenzwam" is een kostelijke groep. Een schilder met roover-woeete baard, die z'n huipj 9 verft. Z'n zoontje staat hem bij en in dit met liefde geteekende figuurtje uit zich, dunkt mij, het teeder sentiment van mej. Aspelin, het overtuigendst. De verf jes van Tante Lize zijn minder goed, van vorm allereerst; alsof die er bij kindergedichtjes niet op aan kout! Doch meer bezwaren heb ik tegen de geprononceerdbemoederende inhoud en het onkinderlijke der woordkeus. Enkele voorbeelden, die voor zich ze! f spreken, haal ik aan met 'n spaarzame cursiveering. Listig slakken hun genaken" (BDietaf) Zie 't kleine meiske op de plaat." Voorzektr, 't zal haar slecht vergaan" (Inktzwam). En geeft niet om krijgseer of heldinmoed" (??arafiolzwam). Enfin, de platen zijn alleen reeds en ten volle de moeite van uitgave waard. Jammer alleen, dat zoo'n goed boek, dat men in han den van alle kinderen zon wenechen, door den prija slechts in handen van sommigen komt: HKSSEL JOXGSMA. Bsricüten, NIEUWE AANWINST. De bekende verzameling Cracker in het Rijksmuseum is op aanzienlijke wijze verrijkt met een aantal schilderijen en aquarellen, die nu, evenals J. Maria en Mauve, ?Josef Iwaëls ruim vertegenwoordigd doet zijn in den nieuwen aanbouw. Het zyn onge veer 20 werken, waaronder het Jodenbruidje" en Langs velden en wegen" tot de meest bekende hooren. DE RDYTKIÏ'S TOCHT NAAR CnATHAii BEZON GEN. In de reeds aangekondigde uitgave van Kipling's Schaal history of Qreat Britwn komt o. m. ook voor een gedicht The Dutch in the Medway". EE» WERTHER BIBLIOTHEEK. De antikwaar Friedrich Meyar te Leipzig viert de uitgave van zijn honderdsten katalogus door de uit gifte van een lijst van boekwerken, die zich geheel aansluit aan de vroeger door hem verspreide Katalog einer Heine-Bibliothek" (1905) en Katalog einer Goethe-Bibliotbek". (1903) Ditmaal geeft hij esn Werther-bibliographie, bevattende de boeken der Wertherliteratnnr die tot 1832 verschenen zijn. Aller eerst vinden wij vermeld de verschillende drukken van den roman zelf, geautoriseerde en nadrukken, daarna de z.g.Wertheriaden.d.w.7. werken, die hun ontstaan aan dien roman te danken hebben, baid* groepen chronolo gisch gerangschikt. Ofschoon deze katalogu? veel bevat wat ook elders, voornamelijk in het werk van Appel!, Weriher und seine Zr.it, reeds vermeld is, vinden we toch ook vele

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl