Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
No. 1770
treurige- materieele pssitie der officieren
algemeen bekend is, kan toch zelfs een
hinkende vergelijking" van de salarissen
der leeraren bünet M. O. mei die der
officieren een niet orjjuistea indruk geren
van de belooning en de carrière, die een
doctorandus of doctor na 5 a 7 j aren studie
te verwachten heeft.
De bevordering in het leger gaat slechts
regelmatig door tot den rang van kapitein,
en tot het 55e levensjaar. Eenvergelijking
der salarissen kan dus slechts gemaakt
worden tot dien rang en tot dien leeftijd.
Daarboven uit wordt het een vergelijking
van carrière.
De offioierstrakiementen zijn als volgt
geregeld. U)
Voor offic.'der inf. en ca v. art.
bij aanst. tot 2e luit. / 1000 ? 1100
Ie . 1200
WW 1) iO W
ra 8 j. d. als offie.
19
B ' ?" » n., u n
:%:: : .:
büaanst. tot kapit.
als kapit. na 20 j.
dienst als offic.
als kapit. na 24 j.
dienst als offic.
als kapit. na 28 j.
dienst als offic.
1400
1600
1800
2000
2000
1300
1500
1700
1900
2100
2200
genie.
? 1200
'?1500
1800
2000
2200
2400
2500
2fOO 2400 2800
2400 2600 3000
2600 « 2800
3200
DJ leeraarsjaarwedden voor de Rijksscho
len zyn de volgende: (Aant. 1)
H.B S. H.B.S. H.B.S.
3 j.c. 5-j. c. 5 j. c.
20 lesuren.20 lesuren. 24lesuren.
Bij aanstelling ? 1650 ? 1900 ? 2060
na 4 j aar dienst B 1850 2100 2280
8 , 2050 ' . 2300 2500
13 ,. 2250 2500 2720
* 18 » » 2450 2700 2940
Oppervlakkig beschouwd geven deze
tabellen den indruk, dat een officier nog
slechter bezoldigd wordt dan een leeraar.
Men vergete echter niet, dat een leeraar
zijn loopbaan op veel lateren leeftijd begint.
K<sa academicus toch zal in normale ?ge
vallen niet vóór zyn 26ste jiar een vaste
aanstelling als leeraar krijgen (Eindexamen
gymnasium 19 jaar; doctoraal examen na
6 jaar; l jaar wachten of tijdelijke waar
nemingen. Yoor een gepromoveerde komen
hier nog l a 2 jaar bü).
^ De 21e luitenant van Breda wordt op
21jarigea leeftijd als zoodanig benoemd. (Eind
examen H.B S. 5 j. c. 18 jaar, 3 jaar Militaire
Academie). Indien de officier het niet verder
brengt dan kapitein, en na 16 j iren dienst
dien nog bereikt, dan heeft hij op 55 jari
gen leeftijd, volgens bovengenoemde salaris
regeling, het volgende ontvangen:
Kapitein inf, en ca v. j 63,000, art. ?68,200,
genie ?78,600", en leeraar H.B.S. 3 j. c. 20,
?62,450; 5 j. c. 20, ?69,700; 5 j. c. 24, ?75,800.
(Aant. 2).
Ea nu de carrière.
, Bij het leger is de kans op bevordering
veel grooter.
Tegen pl.m. 5 pCt. kans voor den leeraar
om directeur te worden met een salaris van
meer dan ? 3000, is het vooruitzicht op be
vordering tot rangen boven dien van kapitein
büde infanterie ongeveer 8 pCc., bij de
cavalerie pl.m. 14 pCt., by de artillerie pl.m.
9 pCt. en bij gen'e pl.m. 19 pCt. De offi
cieren bij de verschillende staven van het
leger meegerekend is de kans in het
geheele leger ongeveer 11 pCt. (Aant. 3).
Niettegenstaande het groote aantal jonge
en zér gering bezoldigde luitenants, in ?
tegenstelling jpet de betrekkelijk weinige
jocge en zeer gering bezoldigde leeraren
aan 3}»rige scholen zijn dan ook de ge
middelde salarissen der officieren niet min
der dan die der leeraren aan Rijks "Hoogere
Burgerscholen, zooals de volgende cijfers,
ontleend aan de Begrooting van Oorlog voor
1909 en hè* Verslag over het M. O. voor
dat jaar, doen zien:
Gemidd. Radar, van een officier der inf. ?1759
, l.r.H.B.SSj.e. 1702
officier der ea v. 1818
n » » w » « art» l Jol
l.r.RHBSSj.c. 2051
? offic. der genie 2333
(Aant. 4 en 5).
Bedenkt men hierbij, dat een officier vrije
geneeskundige en pharmaceutische behan
deling geniet voor zich en zijn gezin, per
soonlijk voor half geld kan reizen en niets
behoeft te storten voor zijn pensioen, dan
blijkt de materieele positie van een officier
na drie jaren goedkoope studie, nog wel
zoo goed te zijn als die van den phil. of
litt. doctor of doctorandus na een dure en
veelzijdige opleiding van 5?7 jaren.
Bij de behandeling der Begrooting van
Oorlog voor 1911 in de Tweede Kamer 12),
heeft Minister Gooi, den Kamerleden gezegd,
dat onder de officieren armoede en gebrek"
geleden wordt. Dit kan natuurlijk slechts
slaan op de officieren der infanterie, cava
lerie en artillerie, daar 't plan van den
Minister was de officieren van alle wapens
ongeveer te salarieeren zooals tegenwoordig
de officieren der genie; dus de materieele
positie op te voeren tot een hoogte, die,
zooals gebleken is, voor een ph. of litt.
doctor niet is te bereiken.
Uit bovenstaande cijfers, in verband met
de woorden van den Minister, kunnen de
studenten in de Wis- en Natuurkundige
en Litteraire Faculteiten in Nederland op
maken, wat hun als ambtenaren bij het
Middelbaar en Gymnasiaal Onderwijs onge
veer te wachten staat.
Groningen. JAC. AALBERS.
~ll) K. B. 16 Maart 1904.
12) Handelingen Tweede Kamer 16 Dec.
1910, p. 1136.
iiuiimiiiiiiiiinimiiMiti
Floreice.
II. Opmerkingen.
Donatello. Niccolo da Uzzano. (Mnseo
Nazionale). De kunstwerken in Florence
samen lijkan ze een mijn van psychologie.
Bij iedere nederdaling brengt ge een nieuwen
steen mee. Sommige rood als het diepe bloed,
«n andere ijl-groen als weinig zee-water, en
andere blauw en vast als een nacht over ijs.
Er is hier spel en ruimte genoeg voor uw
zielkennis. Ea ge vindt bij hen tot wien ge
zeker gaat: Donatello. Hij heeft in de weer
gave van zijn personen dat wat ons wekt:
scherpe bepaaldheid, harde kracht. Hij zoekt
het aehoone niet in het synthetische, maar
verwachtte wel, dat door een bepaling
rol spanning van een persoon, het mogelijk
zou zijn het werk, dat ontstond, daardoor
zoo vollen knoop van krachten te mi ken,
dat we het altijd zonden wenfc'ien te zien.
Hij typeeit niet als een naturalist, maar
als een realist. Aio eaa realist van tegen
woordig, maar met meer kracht, en met
stellig oordeelende phantaisie. Hjj zocht uit
hoofde van zijn aard niet naar het vloeien ie;
hem lagen de hard-geboawde gezichten in
de gedachten; w in het boo sen van deze
vond hij lust. Hy wordt wat soms genoemd
is: verschrikkelijk van realiteit. Maar het is
in alle gevalle de goede schrik, dien hij geeft.
Hij heeft niet wat de Egyptenaar heeft, hij
laat a niet vrij gaan in het domein der ge
dachten, die uitgedrukt zijn, en zoo groot
lijken alsof on dat domein geen wal is. Hij
«enscht en hy zal n bepaalde dingen
vertoonen. Hy vertoont ze n en Michel Angelo,
die een dezer gaarne wel beelden sag, her-zag
dit in eigen werk gedeeltelyk. Dona ello
maakte ook dit beeld dat ik hier bespreken
won: Niccolo da Uzzano. De man zelf was
een lid van het aristocratisch bewind, dat
na een volksheertchappüweer kwam. uit
bewind zon het zelf verliezen tegen de Medici
later. De man is gegeven als een buste (?terra
cotta"). Een gedeelte van den borst u van
voren ontblcot tot onder het sleutelbeen.
Daarboven komt de nek a t ei k en de kop
gedraaid als bij een die naar de verte ziet.
DJ mond is niet arm van lippen maar ge
sloten. Da kin komt met een kitiappel vooiuit.
Het oor, is groot, het haar vlak tegen den
schedel. Dd huid ut, b\j het gezicht, strak
over den schedel. DJ bovenlip is zeer groot,
de neus staat met een strakke lijn boven de
lip, die, g-schoren en groo% den kop iets
geeft van een Romein. Da oogen zijn niet
wijd en de lijn der twee oogleden te saam
geeft een gevoel van een vrij kleinen cirkel.
Het oog ligt vrij diep in het sterk gebeente
en het boren ooglid, zwaar, is wat neerge
drukt over het gebiedend in de verte kijken".
De plooi tusscben de wenkbrau wen naar den
neua is diep en buigt zich kort naar den
rechter brauv. Dj spanning ia ook in dit
beeld van Djnatello een werkelijkheid, die
het werk leren doet. Want het leeft. Het ziet uit
als een heerscher over de vlakten des levens.
Niet als een heerscher zonder tegenspraak;
als een bevelvoerder die, zorgzaam, moet
opletten dat niets zyn macht overrompele.
Maar deze stand ait meer in den stand van
den kop gegeven ia het gezicht zelve is
de heersch incht gegeven. Een andere
heerachzucht dan die van de koppan der Medici op
Bottieelh'u schilderij. Da heerschsucht van
U;sano is harder en strakker; -iie der Medici
meed den slinkachen weg niet, zoo hij tot
voordeel voerde. E a met dit nét is betoog
anders en de mond is naders. Het oog der
Medici onder een zwaardar, niet zoo kracitig
ooglid sckool gemakkelijker weg, verborg
zich; het zocht geen toorn maar voordeel.
Uzzano's oog tracitte weg te staren, wat
weerstond. Da mond is eveneens zwijgender
dan die der overwinnaar?. Hy is minder
week-gilzig, en minde schoone praatjes wel
niet. DJ Madici wisten deze zoo noodig te
te gebruiken; zij waren juist gezegd als
politici gevatter maar tegenover een al
minder weersta c d biedend volk. Da mond
van Uizano sloot zich langer. Hetstootende
bevel kwam er dai uit ala een mei dat e ren
uit de schede getrokken wordt, dreigle, en
weer koel geborgen werd. Het was iets ook
als een zweepslag. Daarna vondt ge de ont
roering wellicht alleen in den meer dan
gewoonlyk boteenden ader en in het opener
oo?, meer open dan gewoonlijk...
Ik zeide n dat Florence een mijn van
psychologie WM. En dit is dan een der ste«nen
die ik er voor u uit haalde: rood ala het
diepe bloed. Dit alles vind ik in den kop
die in Fiorenca staat in een collectie, over
een ander schrijf ik misschien een volgend.
maal. Andere beelden zijn zeker statiger
door denzelfden beeldhouwer, maar deze
Uzzanna is tp'w.mng van leven, strakke
heerschzncht, zucht en recht tot macht; met oordeel
D. Een Medusa. De plaats van Leonardoda
Finci blij f i een eigenaardige. Het vreemde
wordt hem gaarne gegund en gaarne toege
schreven. Toeh was niemand ratiooeeler in
zy'n tijd. Hij was een waarnemer. Wat leefde
of wat verstarde vond hy' alle moeiten waard.
Hij was een geest vol van pbyaieche weten
schappen en een schilder. Beide zijn niet
te scheiden het is soms te betreuren, dat
een zoo schoone hand van schilderen zoo
weinig VDlledigs na-liet, om werk te doen,
dat, door ongunstige omstandigheden, niet
dat bereikte wat nat bereikt moest hebben.
Daarom is een verlies in de je voor de schil
derkunst te betreuren. Maar tevens lijkt het
mij toe dat juist door dit zoeken naar na
tuurkundige wetten, hij tot een toorenaar
voor vel«n leek te worden, voor velen tot
een bizarren geest, en elk ongewoon
echilderüwerd hem toegedicht. Z jn ongewone
schilderyen zijn op andere wijze ongewoon
dan door het bizarre: hun diep licht leef t over
vrouwen-gezichten, en maakt het gewone on
gewoon. .. Door den geest, dien ik er in
vind, lijkt ook deze Medusa mij niet van da
Vinci; wien zij vroejer toegeschreven werd.
Het schilderij ie een goed sta k: werka, vooral wat
het wriemlend nest der slangen betreft, die
de haren dezer Medusa verbeelden, en mis
schien is het wei k niet ten onrechte verzet
naar de Vlaamsche (of Hollandsche) ? school;
?aar een Hollander die in Italiëwerkte, ware
het te brengen! Want de kop van de vrouw
in de se t ad u w gehouden dunkt mij het deel
dat het sterkst het auteur-schap van da Vinci
ontkent. De kop zooals za daar ligt, lijkt mij
toe niets te zijn dan een gipsmodel dat met
een kleurtje voorzien, door een schilder ge
bruikt werd om het Schrikkelijk Wyf voor te
stellen. Het kleiner deel, de slangen massa,
is voller van waarde dan het hoofddeel:
de verschrikkelijke kop. En da Vinci,
meester der uitdrukkingen (;ie zij n Adoratie
der Wijzen, die ik een ander maal bespreke)
had dit probleem mat de slangen en de vleer
muizen anders verwezenlijkt tot een schil
derij. Ge wilt niet denken wat daaruit gere
zen zou zijn :oo hij zich er toe gezet hadl
(het onderwerp in zichzeke ware hem nie;
altijd lief geweest)...
E. Ten slotte iets voor het vaderlandsch
hart. In de fli:i ia eon collectie zelfpor
tretten. Van de Hollanders waren daar de
altijd guitige Bles (uit een vroegere periode
van guitigheid), een gepleisterde Bisschop.
en een bekend portret van Th. Schwartze;
onier da nieuwe aanwinsten vond ik het
portret van Jozef Israëls, een geschenk vaa
den schilder zelf. Het is niet het gelukkigste
wat h(j maakte, maar de kleur heeft wel
geur. Het sal tot de middelsoort hooren in
deze portretten galerij.
PLASBCHABKT.
Engagem nten, door ALBEETINE DE HAAS.
Amsterdam, Van Holkema &
Warenderf (1910).
Daar is eerst die nare, die futiel klinkende,
die burgerlijk-wereldsche titel. En dan is er
die eigenmachtige taal.
Het gaat in deze zee verhalen om de
algemeene verbonding van man en vrouw en,
dieper opgevat, om een groot deel van het
Hollandeche karakter. Hoe kan 't dan zyn,
dat de schrijfster geen beter omvattendenen
kenteekeaenden naam vond, dan dit
leeguiterlijke: Engagementen. Was het onverschil
ligheid of een wanhopig opgeven van beter,
na veel vergeefdch peinzen 7
Maar die rare schrijfwijs is een ingewik
kelder verschijnsel. Mevrouw De Haas per
mitteert zich zinnen als deze:
In dat moment van gebeuren zooals zyn
briefje de kamer afging, bleef hij staan
lang moment dat aldoor hij niet verbreken
dorst, omdat hij dat moment niet wilde voorbij
gaan zien tot 't verleden en 't voorbije."
Er wordt in deze woorden ons iets
fijngevoeligs van gemoedsstemming geopenbaard.
Maar vraag niet hoe !
Hier is 002 iets, dat men ook niet zoo op
het eerste geiicit begrijpen kan:
Hij merkte 't toen hij weer te suffen zat
op zijn hand die stil, als een afsluiting, onder
de afgeschreven namenrij neerlag."
Dit lezende, meent men eerst dat die
mynheer, een schoolhoofd! op zyn hand
zat. Dan blijkt gelukkig, dat de schrijfster op
deze sommaire wij se wil te kennen geven,
dat hij suffend itaarde op lijn hand, die en?.
Een laatste voorbeeld vaa deze kordate
taal-vereenvondiging vindt men in het
volgeode:
Buiten baar eigenlijk roeien... behield
ze de rol van jong meisje, dat trouwen
gaat... dat in een vriendelijke stemming
wordt verwacht, af en toe wat opgetogen is
om een cadeau... overeen bijzondere attentie."
Ia een vriendelijke stemming wordt ver
wacht ... door wie en waar ? Maar de auteur
wil meer bepaald zeggen, dat men verwacht
het jonge meisje in een vrien lelijke stem
ming te vinden. En zx> is er veel meer, is
het geheele boek.
Zou dat onverschilligheid zijn, onacht
zaamheid of zelfs minachting voor
mooigcirijvery", waar hè; leven zoo ernstig is...
of iets dergelyks?
Deze onverschilligheid voor de taal schijnt
juist in de moderne lijn te liggen, waar
immers de meeste jonge schrijvers zich om
alles eerder bekommeren dan het zuiver en
gevoelig verwoorden" van gedachte en ge
voel en de taal gebruiken, niet als iets
gelicfi-eigene, maar als een algemeen artikel,
een gemeen gebruiksvoorwerp, dat onmisbaar,
maar overigens oabeteekenend is.
Doch zoo gevoelt mevrouw de Haas niet,
zou ik meenen. Ik vindt eerder iets
onderwetsch, iets van het Tachtiger individua
lisme in 't ongegeneerd mishandelen tot
zeer persoonlijke doeleinden van zooveel
gave Hollacdsche zinnen. Het is ook geen
onverschilligheid, het is integendeel sterke
belangstelling, een moeitevol hartstochtlij i
worstelen om eigen uitdrukking.. .juist zoo
als dat bij de Tachtigers voorkwam.
Dat zij daarbij geen mooie vondsten doet,
ligt misschien daaraan, dat zij van nature
geen toalvirtaose is, maar zeker ook aan den
praedomineerenden aard van haar werk, als
gevoels- en stemmingsbeschrijving.
Waar zij natuuratemmingen tracht te geven,
bereikt zy zelden iets by'zonders en geef o
daarbij soms zoo zonderling uiting aan haar
sensaties, dat men haar veilig voor een cere
braal" en niet een gevoe'.snatuur houden kon.
Zoo gewaagt zij van iemand, wiens ge
zicht nog OE der denzelfden botten gelnksdruk
lag", verhaalt dat in school om twaalf uur
't belgeluid de schooluren opjoeg", dat een
meisje de oogen sloot voor den feilen duw
van den dag", en beschrijf t het dag worden
aldaa:
Langzaam werden de duistere
schemerfloersen als door stille handen weggetrokken".
Dit allee beduidt een zoeken naar eigen
expressie, dat, gelukt of niet, in elk geval
esrder van vroeger dan van nu schijnt en
waarbij zich de geest van haar schrijven
volkomen aansluit
Of waren niet j ui at de tachtigers er op
uit, in een zooveel mogelijk eigen taal, zoo
veel mogelijk eigen gevoelens te geven, ont
dekkingstochten te doen in zeer vreemde
zielelai den ... van hen zelf of van hun
medeachepselen?
Mevrouw De Haas doet nu desgelijks en
dat maakt tegelijk epn indruk van. .
ouderwetschheid en van sterke persoonlijkheid.
Niet, gelijk vele schrijvers van thans, het
gewone, algemeene van menacbgroepen wil
zij, maar zy zoekt, als die vroegeren, het
persoonlijk-bijzondere, het uiterst en py'nüjk
bijzondere en dat nog in zijn verenkelde
momenten van stemming en uitgerafeld
ziel ele ven.
Tech is er nergens een pirti-pris, of een
houding" van levensgomberheid en pessi
misme in hasr boek en weet zij drommels
goed den wrangen humor ook van het zeer
normale" levensgeval te onderkennen. Gelijk
bewezen wordt in dat verhaal met den
ironischen titel Letenskeus, waar een joage
man, zonder veel omslag, genomen wordt
door een coquette vrouw, terwijl hij innerlyk
een andere lievere, zachtere vrouw begeerde.
Een waarlijk zér gewoon gsval in deze
wereld, befaamd om haar mannen-overwïcht.
Z >o ganechelijk onsenlimenteel en met ver
achting van alle banaal effekt is dit ge
schreven, met zulk een vaste teekecing van
de drie betrokken" personen, dat men, na
lezing, heel zeker gevoelt met eeu echte
schrijfster van doen te hebben.
Dat wil zeggen : vooral geen dames-schrijf
ster en ten slotte toch ook niet een dier
noodlotzoskers en Ie ensverachters, naar
Zola-nchtig-naturaüstischen trant, die het
leven enkel in henzelf en om henzelf
belangrijk vonden en de rest niet konden
zien. Ddzeechrijfster lijkt aiij eerder brandend
vau levenslust en belangstelling. 'Doch. levende
in een benauwd burgerlijke omgevingen niet
andera kennende, vermocht zich die heftig
heid moeilijk anderf te openbaren, d.m ie
haat tegen omstandigheden en verhoudingen
of in meely om de reddelooze verwording
in die verfoeilijke wereld van zoo menige
ziel, die een beter lot had verdiend.
Van zulke zielen nu spreken tenminste
drie h ar er verhalen. Wat er geleden wordt
in de uithoeken eener doffe en duffe burger
lijke wereld, zegt er de E-c'arijfster op haar,
in elk geval zeer persoonlijke, wijze met een
verwonderlijk sterk vermogen van alomvat
tend begrijpen van 't haar toch vreemde,
dat een innig verteederd meevoelen
beteekent. Is er in die eerste schetsen: Perspectief
en Levenikeus schamperheid en hoon om de
zotte parmantigheid der menechen en hun
kille maatschappelijke wreedheid, in deze
latere: Late Liefde", Zelfmartelaar,"
Engamem", verzacht en verstilt zich de toon, alsof
de kunstenares, over haar studie-object ge
bogen, geen zin en geen tijd meer had voor
een, persoonlijk gevoel. Hier is inderdaad
alles breeder en dieper aangelegd. Men vraagt
er niet naar, waar de schuld of de schuldige
is, al erkent men in het vale van zulk be
staan toch wel zeer bepaald de moderne
burgelijke samenleving. Maar ook wat anders.
In dien man van middelbaren leeftijd, die
nog gaarne opnieuw zon trouwen en een
buislykheid bezitten, waarvoor hij de lief
hebbende vrouw reeds vond, maar, na veel
tobben, moedeloos weer afziet van dat geluk,
omdat hij opziet tegen den stap, omdat hij
bang is voor het leven, schijnt wel de paro
die van een Hamlet geschapen, temeer waar
achtig, omdat hij half dwaas en half droevig
aandoet. E)n zonderling? Een dégénéré? Een
o versoliede, o ver bedachtzaam burgerman?
Waarschijnlijk dit alles zoo'n beetje door
elkaar en in elk geval een Hollandsen menscb.
En het laatste verhaal is nog sterker, zoo
niet in de even scherp juiste
levensaanvoeling van andere, der schrijfster vreemd en
toch zoo verwante naturen, dan toch in de
fijne niteenlegging der gevoelsmomenten en
in sommige huisly'ke taferee!en van een even
stille als snijdende tragiek.
Er wordt daar gesproken van een meest
verzwegen, maar daarom niet minder alge
meen en in elk geval zeer Hollandsch leed.
Het is 't tekort aan passie in zoo menige
Hollandsche vrouw tegenover zoo menigen
Hollandgchen man. En in dit meipje maar
hoavelen zijn er zoo l is die koelheid, ten
gevolge van herediteit, van zenuwzwakte,
van eenzijdige verstandsontwikkeling (wie
zal 't zeggen 1) verergerd tot een pbysieken
afkeer van alle lichamelijke aanraking...
en zoo moet zy het huwelijk io. Terwyl juist
o ironie l die afwerende houding van haar
meer prikkelend werkt op den minnaar, dan
indien zij hem tegemoet gekomen ware. Dan
is er nog een moeder, die, met de beste be
doelingen en ze r beschaaf j, als een
koppelaaister handelt en een zwakke vader, die
drinkt en veracht wordt. Maar zyn dochter heeft
een duister besef, dat indien haar moeder voor
hem een lief hebbende vrou w geweest ware, had
kunnen zijn, zijn teleurstelling wellicht minder
spoedig in drank troost had gezocht. En zij
tobt bij de gedachte, dat ook haar man mis
schien na de ontgoocheling van hun
huwely'k Maar zal toch trouwen; omdat zij
de kracht mist te weerstaan.
Da goediga minnaar eindelijk, die ia het
engagement waarlijk veel geleden heeft, is
zielsovertuigd, dat zijn liefde een weldaad
zal zyn voor het schuwe, eenzelvige, melan
cholische meisje, ah zy eens haar zoo
bekoorlrjken maagdelij kon schroom overwonnen
heeft. En welk een vrouw kan er dan niet
uit worden I
Aldus leven en handelen deze menschen
in een duisternis van misverstand en
conventionaliteit en wat er uit worden zal, is
zeer waarschijnlijk nog erger leed en het
verdorren van alle bloeiend leven.
Ofschoon dit verhaal als geheel misschien
minder gaaf is dan bet voorgaande, doet
het aan als rijker en nog dieper peilend in
de wonde van het leven naar waar de tril
lende zenuw bloot ligt. Sansitieven lijn deze
menschen tot een punt, waar alle spontaan
zich uitleven hokt en verrot in zelf bespieding
en zelfverachting.
Had ik dan geen gelijk de schrijfster als
een uit de Tachtiger naturalistische school
te qualificeeren ? Wat reeds haar hooghartig
persoonlijke, eigengerechtigde taal, en ook
haar gebrek aan compositie, openbaarden,
dat wordt nog eens nadrukkelijk bevestigd
door de soort van haar geest en gevoel.
Is het nu een voordeel of een ramp in
deze huidige tijden een soort van Tachtiger
te zijn? Is weet het niet, maar we), dat zy
als schrijfster een merkwaardige en aantrek
kelijke verschijning ia, begaafd met vele
gaven in een wereld, die anders gewoonlijk
maar spaarzaam bedeeld wordf. Gaest, op
merking, zin voor humor, een sterk artistiek
medevoslen, dat een veiligheidsklep kan zijn,
als de levenskracht wat erg aan de kook gaat
in den niet zeer ru'men burgerlijken ketel,
en dat ook het al te groot individualisme
tempert, mij dankt, niet velen, die thans in
de litteratuur van. wal steken, kunnen op
znlk een uitrusting roemen.
L"*at ons bidden, dat zg er een goed ge
bruik van make en, sterker dan de Tach
tigers, zich ontwikkele en groeie tot ein
delijk ! de groote, da definitieve Comeiie
der burgerschap uit haar ontsta.
Waarachtig, de tijd is er rijp voor l
FEAKS COESEN.
Nieuwe Boelen m en T oor Müeren,
Van Vriend Lang oor, hot boschkonija,
Heintje de Vos en het Eekhoorntje, voor
kinderen ea groote menschen, naar
het Arnerikaansch van WILLIAM J. LONG
door K. STOFFEL. Deventer, H. P. ter
Braak.
Deze drie verhalen sijn gekozen uit werk
van den bekenden Amerikaansch«n
natnnronderzoeker W. J. Long, die met oneindig
veel geduld en liefde het intieme leven van
dieren in de wildernis bespied heefr." Het
werk is opgedragen aan hen, die trachten
meer aantrekkelijkheid te brengen in de atadie
van de natuur, en die raast het wetenschap
pelijk waarnemen van de feiten, trachten
door te dringen in het gedachten- en gevoelsleven
van de dieren.''
Dit nu zijn zeer sympatiekeantecedenten;
alleen aangaande bovengenoemde Hefde" heb
ik e»;k9le bedenkingen. Eet komt mij n.l. voor,
dat daarmee meer bedoeld ia: liefde tot zijn
specissl-tudie dan wel liefde tot de dieren qua
echepsei. Hij gaat dikwijls van jachtaUuatie'g
uit ia z'n beschrijving en in het vossen'
verhaal blijkt bier en daar duidelijk, dat hu
veel vaa zijn gegevens heeft opgedaan Op
het jachtreid.
Niettemin blijven het sëer interessante
en belangrijke schetsen. Vooral het
verkaal van d* boBchkoByntjes is fijn van
toets. Er hangt «en waai van goeddoende
vertrouwelijkheid over de wrgvuldige ,taal,
waarin de vertaler de precieuse gedachten
van den Amerikaan overbracht. Van zoo'n
verhaal gaat een wonderlyken, haast
ontloerenden invloed uit, die een groot* liefde
kan wekken voor het leven in de natuur.
Mijn bezwaren tegen het voirenverhaal
bracht ik reeds te berde. Toch blijft het een
kostelijke waarneming en een kranig specimen
van inleven en ontleden.
Ook Mieko, de boosdoener" (het
eekhoorntje) tintelt van leven en ondeugendheid
en met een groote toewijding is de aluwe
pluitastaart beluisterd en bespied.
Keurig uitgegeven, met drie mooie illus
tratie's en een groot aantal vignetten, ia dit
een boek, waardoor de kinderen rijker en
gevoeliger knnnem worden.
**»
Onder het ZviammenvoUje. Teekeningen
van S. ASPELIN, met tekst van TANTB
LIZB (mevr. C. DOPHEIDE-WITTB) Bij
C. A. J. van Disheeck, Bnssum, 1910.
Aan dit kloek uitgegeven kwarto
platenboek ligt een origineele gedachte ten grond
slag. De fantasie van mej. A^palin heeft uit
de kleuren en vormen van de meest bekende
paddestoelen een «-onderwereld geschapen.
Z'j heeft sprookjes in tint en Ijjn verzonnen,
zoo f jn en geestig, met zoo groote variatie
in het telkens weer terugkeerend z
mammenmotief, dat ik haar voorstellings- en uitdruk
kingsvermogen hoog m o at aanslaan.
Daarmee is niet gezegd dat ik er iets
geniaals in zoa vinden! Ze zijn niet
stoutgedurfd, niet imponeerend; zelft wat een
tonig; maar de oorspronkelijke verbeelding
en vooral het werken met eenvondige mid
delen, het ontbreken van iedere gekunsteld
heid, geven den kleur-teekeningen een cachet
van reine schoonheid.
De paddestoelen zijn alle gepersonifieerd,
de meeste in een gezin met kinderen. Het
is vooral de frischheid en ongedwongenheid
der kmderfigunrtjea gecombineerd met een
geestige groepeering of gedachte, die den
illustraties een zoo superieur cachet geven.
Hoewel de plaat van het Eekhoornbrood,
de allereerste in het boek, niet de geluk
kigste is voo! al door slordige
atnaosfeerteekening valt direct óp de houding van
twee zwammen-kindertjes, meiejeg in simpele
witte kleedje», waaruit een moeilijk te ver
bergen geestigheid'luchtig spreekt.
Ofschoon de doorvoering van het idee
paddestoelen-huUjee-oniers-kindereD, in
welke figuurtjes van de zwam-kleuren en
vormen, dikwijls een dankbaar gebruik is
gemaakt haast tot eentonigheid, tot
gedwongenheid zon moeten leiden, is op bijna
iedere plaat een treffende gedachte naar
voren te brengen.
In Boschkoraal" trekken mij aan, buiten
de verwerking van het grond-motief, de
soepele kinderfiguurtjes.
De mooie Boletas" il werkelijk innig ge
voeld en geestig. Uit de slapende en wakker
wordende tronietjes tintelt de ondeugende
schalksheid van de teekenares.
Eén van de fijnste is De Kampernoelje,'1
een gemoedelijke koning met kinderen en
gerolg Het priasje, dat voor hem uitstapt,
is een wonder van mooie belijning. Iets edela
is er in de gratie van het teere profleitje.
Ook het arrangement der andere figuurtjes,
(vooral van de schildwacht en het publiek)
getuigt van smaak en originaliteit.
In De Inktzwam" zijn de snaaksche
kinder figuurtjes en de stijve schoolmaitrea met
bizondere toewijding geteekend.
Onder de paddestoel-leertafel zit een grap
pig vliegenzwam-mei-je, dat op een blad
schrijft: A. B., O. W(ee.)
De Vliegenzwam" is een kostelijke groep.
Een schilder met roover-woeete baard, die
z'n huipj 9 verft. Z'n zoontje staat hem bij en
in dit met liefde geteekende figuurtje uit zich,
dunkt mij, het teeder sentiment van mej.
Aspelin, het overtuigendst.
De verf jes van Tante Lize zijn minder goed,
van vorm allereerst; alsof die er bij
kindergedichtjes niet op aan kout! Doch meer
bezwaren heb ik tegen de
geprononceerdbemoederende inhoud en het onkinderlijke
der woordkeus.
Enkele voorbeelden, die voor zich ze! f
spreken, haal ik aan met 'n spaarzame
cursiveering.
Listig slakken hun genaken" (BDietaf)
Zie 't kleine meiske op de plaat."
Voorzektr, 't zal haar slecht vergaan"
(Inktzwam).
En geeft niet om krijgseer of heldinmoed"
(??arafiolzwam).
Enfin, de platen zijn alleen reeds en ten
volle de moeite van uitgave waard. Jammer
alleen, dat zoo'n goed boek, dat men in han
den van alle kinderen zon wenechen, door
den prija slechts in handen van sommigen
komt:
HKSSEL JOXGSMA.
Bsricüten,
NIEUWE AANWINST. De bekende verzameling
Cracker in het Rijksmuseum is op aanzienlijke
wijze verrijkt met een aantal schilderijen en
aquarellen, die nu, evenals J. Maria en Mauve,
?Josef Iwaëls ruim vertegenwoordigd doet
zijn in den nieuwen aanbouw. Het zyn onge
veer 20 werken, waaronder het Jodenbruidje"
en Langs velden en wegen" tot de meest
bekende hooren.
DE RDYTKIÏ'S TOCHT NAAR CnATHAii BEZON
GEN. In de reeds aangekondigde uitgave van
Kipling's Schaal history of Qreat Britwn
komt o. m. ook voor een gedicht The Dutch
in the Medway".
EE» WERTHER BIBLIOTHEEK. De antikwaar
Friedrich Meyar te Leipzig viert de uitgave
van zijn honderdsten katalogus door de uit
gifte van een lijst van boekwerken, die zich
geheel aansluit aan de vroeger door hem
verspreide Katalog einer Heine-Bibliothek"
(1905) en Katalog einer Goethe-Bibliotbek".
(1903) Ditmaal geeft hij esn
Werther-bibliographie, bevattende de boeken der
Wertherliteratnnr die tot 1832 verschenen zijn. Aller
eerst vinden wij vermeld de verschillende
drukken van den roman zelf, geautoriseerde en
nadrukken, daarna de z.g.Wertheriaden.d.w.7.
werken, die hun ontstaan aan dien roman
te danken hebben, baid* groepen chronolo
gisch gerangschikt. Ofschoon deze katalogu?
veel bevat wat ook elders, voornamelijk in
het werk van Appel!, Weriher und seine Zr.it,
reeds vermeld is, vinden we toch ook vele