Historisch Archief 1877-1940
, 1771
DB AMSTERDAMMER
A°. 1911
WEEKBLAD VOOR NEDEBLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
redactie -VSLTL !L£r. IHL 3?. L.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50,'fr. p. post ? 1.65
;
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, ..... , mail 10.
AfaanderUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 4 Juni
Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
f 0.25
,0.30
,0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Adellijke
Zondvloed, met kaartje. Kroniek. Wjj
330 voorzichtig! door L. Simons. FEUIL
LETON : De Sbrapnell-Anto, I, naar het
F/»n*h van Charles Torqnet, door H. J. B.
KUNST EN LETTEREN: Guatav Mahler,
.door dr. A. Diepenbrock. De groote illusie,
?door Norman Angel), beoordeeld door R. P.
J. Tatein Nolthenhü. Boeken v il a en T 65r
Kinderen, door Hessel Jongama. BERICH
TEN. VROUWENRUBRIEK: Kiesrecht
voor Portugeescbe Vrouwen, met portret,
door M. J de Vries-Parig. ALLERLEI,
door Allegra. UIT DE NATUUR, door
E. Heimans. Guatav Mahler, met afb.,
door Matthys Vermeulen. Herinneringen
aan Gustav Mahler, deor Biltbazar Verha
gen. Charivari. Brieven van Oom
Jodocus. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d.
S. SC3AAKSPEL. DAMRUBRIEK.
ADVERTENTIËN.
HmillllllllllHlllllttllflIIIIHIIIIMIHIIIIMIIIIIiri iillllllllllllllllllllllllllllllinillllHIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIMItltlllllllHIIIMIlllllllllllligil
De provincies, die onder het bestuur staan van een adellijk Commissaris der
Koningin, zqn gry's getint. Da hoofdsteden van land en provincie, waar
een adel) y k Bargemeester aan het hoofd staat, zijn door een vlag
aangeduid.
komen, en zonder dat hij ducht een
plechtig in de Nieuwe Kerk gezworen
Koninklijken eed op de Grondwet mogelijk
nog eens in opspraak te brengen, dit
anti-constitutioneel drijven kan bevor
deren P
Wat voor ons hoofdzaak is ligt echter
elders. Het feit, dat de in Nederland
regeerende burgerij dezen toestand duldt/
en er zelfs mee coquetteert (ongevoelig
voor de moreele duwen, die zij daarbij
oploopt), interesseert ons meer: want het
komt ons voor te zijn een zooveelste blijk
van haar karakter-verslap pin g.
In de eerste plaats dient, om dit zoo
scherp mogelijk toe te lichten, op de
geringe beteekenis gewezen, die al
sedert vier eeuwen het kenmerk is ge
weest van onze adelskaste in het alge
meen; (en dit wenschen wij te zeggen
zonder te kort te doen aan het respect,
dat eenige mannen van beteekenis n
van adel terecht kunnen inboezemen.)
Men zie, om van de middeneeuwen niet
eens te spreken, naar het Frankrijk der
achttiende, naar het Duitschland van
den aanvang der 19a eeuw, waar in
kunst en wetenschflp ook de adel zér
uitblonk, om te begrijpen hoe gering
de beteekenis is van onzen adel in het
algemeen. Waar bleef hij in de beoefening
der vrije kunsten en der zuivere weten
schap, waarvan immers nooit geldt, dat
maatschappelijke overwegingen van haren
dienst afhouden ? Va a het eerzaam ambt
van lantaarnopsteker of de nuttige taak
van den machinebouwer is de getitelde
reeds door zijn opvoeding eenigszins
vergehouden, maar de scheppende kunst
en de wetenschap om de wetenschap
bieden hem geene hindernissen. Integen
deel! en trouwens, wie voor haar dienst
geboren werd onttrekt zicb daaraan met
geen mogelijkheid ... Tel nu bij ons de
embrandts, die van adel" zijn, de
Halzen, de Vondels, de Hoofts (Hooft was
een burgerzoon), de Bilderdijken, de Pot
gieters, de Harissen, de Israëlsen, en
al die anderen, ook de bedendaagschen,
de Van der Waalsen, de Lorentzen, de
Kamerlingh Oanessen... gij geeft het
spoedig op; zij zijn er eenvoudig niet.
Vo«r Nederlands wereldroem
beteekent onze adelkaste niets...
Dit kan wel kwalijk in cijfers worden
uitgedrukt, wat betreft de schilders, de
Adellflke Zondvloed.
Uit het bovenstaande ziet men duidelijk,
dat ons burgerland pp het punt van
adellijke schittering misschien alleen door
een Duitschen kleinstaat zonder Grond
wet (Mecklenburg) wordt overtroffen. Dit
kaartje, met welks publicatie wij tot de
Haagsche burgemeestersbenoeming heb
ben gewacht, kan dienen ter illustratie
van 't geen wij schreven in ons nummer
Tan 23 April 1.1. onder het opschrift:
Een Burgerij in verval?"
Wiji erkennen ten volle, dat er ambten
zijn, waarbij fijne omgangsvormen van
een zeker bijzonder belang kunnen wezen
en rekenen hiertoe het ambt van Com
missaris der Koningin en Burgemeester.
En al is nu adeldom niet juist altijd
?waarborg voor gewanschte vormen, toch
zal zeker de adel in dit opzicht gemid
deld hooger staan dan de breede massa
der burgerij. Het is dus, als men wil,
te begrijpen, dat bij de vervulling der
bovengenoemde betrekkingen de
jonkheeren en graven allicht tot een iets
hooger percentage voorkomen dan te
Ter wachten ware met het oog op hunne
geringe getalsterkte. Maar verhoudingen,
Eooals wij hier in beeld" constateeren,
"bewijzen onwedersprekelijk, dat de adel
benoemd wordt, omdat hij adel is,
omdat men den adel tot een bevoor
rechten stand wil stempelen.
Wjj constateeren slechts terloops, dat
dit onmiskenbaar drijven in
volslagen strijd is met de Grondwet,
? welke reeds in 1815 (toenmaals in art. 11)
ten duidelijkste zeide: Ieder is, zonder
onderscheid van rang en geboorte, tot
alle ambten en bedieningen benoem
baar"!); in welke gelijkheid voor de
wet" Mr. Buys den grondslag van ons
staatsrecht" zag. Wij vragen ook slechts
-terloops hoe een verantwoordelijk Minis
ter, zonder met zijn plicht in strijd te
1) Waarop volgde, hetgeen sedert is inge
trokken: behoudens hetgene betrekkelijk
de samenstelling der Provinciale Stiten, by
de reglementen ingevolge het 4de hoofdstuk
btpaald".
componisten, de literatoren. Doch wij
hebben de behaagzucht zoover gedreven
eens na te gaan hoe velen onder onze
hoogleeraren 2) andere dan universitaire
titels dragen (men weet dat alles wat
van adel is zooveel mogelijk naar de uni
versiteiten trekt en er voor het
meerendeel met de wetenschap in aanraking
komt) en dit waren er, op de 239 pro
fessoren in Leiden, Utrecht, Groningen,
Amsterdam en Delft, juist 2, dat is niet
l procent.
Op de 25 curatoren telt men er 12,
dat is bijna 50 procent. Hier geldt het
dan ook weer geen verhevenheden, waar
men opklimt met eigen krachten, doch
waar men wordt op-gelicht.
Wij hebben dit alles niet willen ver
zwijgen nu steeds meer blijkt, dat de
adellijke inundatie, waarop wij vroeger
reeds gelegenheid hadden te wijzen, in
plaats van eindelijk weer eens te ebben,
tot een onrustbarende vloed wordt, ter
wijl een inzinkende Burgerij de oorspron
kelijke eigendommelijkheid van haar
wezen rustig tot op de laatste resten te
ver-moffelen toestaat.
Aan haar dragen wij op, ter verkwik
kende beschouwing, het hierboven door
ons ontworpen kaartje van Nederland.
2) Wij tellen niet mee de z.g. buitenge
wone" hoogleeraren en lectoren, noch de
door een kerkgenootschap benoemde.
KRONIEK
Een paar dagen geleden vond De Telegraaf
in de Echo, (de kleine-luyden-editie van het
Algemeen Handelsblad}, deze advertentie:
HAKEM-VKOUWEN.
12 nieuwe groote Modehtudiën van
het vr. lichaam (natuurgetrouw), voor
artisten en kunstvrienden ? 0.85. (Geslo
ten couvert)". Enz. enz.
De Telegraaf, die onbegrijpelijkerwijze
niet verdrietig is over deze anders toch
wel droeve vondst, herinnert er aan, hoe
hetzelfde Handelsblad een oorverdoovenden
oorlog begon tegen het winkeltje aan den
hoek, en de geëerde geestelijke vader werd
van een zedelijkheidsverordening (die alle
winkeltjes heeft gelaten zooals ze zijn.)
Intusfichen heeft dit blad nog op een geheel
ongebruikelijke en daarom averechts wer
kende manier voor het bezoeken van de
Rubicon-voorstellingen gewaarschuwd". Had
de redactie, aldus spreekt elk verstandig
mensch, gewaarschuwd terloops, in de critiek
na de eerste voorstelling, zoo zou ieder,
die daarvoor in aanmerking komt, heb
ben geweten wat hjj weten motst, en de
Eubicon zou niet zoo buitengewoon, onder
al die nu vanzelf gevolgde weldoende re
clame, hebben gefloreerd! Maar er komt nog
iets bij die... onhandigheid.Een dezer dagen
het Handelsblad lezend, en opmerkend
hoe het over de Eubicon (na die ne stor
mende waarschuwing") is gaan zwijgen als
een onpeilbare graf-put: geen woord, geen
letter verscheen er meer over het stuk, zóó
verig wilde de krant ervoor zorgen,dat geen
mensch door haar schuld in lengte van
dagen aan de Eubicon nog n enkel ondeel
baar oogenblik zou kunnen d e n k e n, heb
ben wij een blad van deze ontzettend zwij
gende courant omgeslagen.. en vielen pardoes
op een advertentie: De Eubicon!'' Wordt
gespeeld op die en die dagen daar en daar!"
Plaatsbespreking van 9?3!" Stalles,
Ie gaanderij!" Gewone prijzen!" Gaat en
komt het zien" stond er alleen niet bij
afgedrukt.
Zoo komt per slot de abonnévan
EchoHandelsblad toch nog op de Ie gaanderij
van de Eubicon te zitten met modelstudiën
naar Haremvrouwen in zijn zak.
Wij zijn voorzichtig.
De laatste tijden is er zoo af en toe wat
gebeurd, dat me ernstig heeft doen twij
felen of Holland nog wel was ons oude,
degelijke, soliede Holland; dat zich niet
waagde aan onbeproefde nieuwigheden,
maar, als een wel voorzichtig burgerman,
die tienmaal zijn knoopen telt, aan andere
landen en volken overliet, nieuwigheden
te beproeven. Om eerst, als of de kosten
der proefnemingen betaald hadden, na jaren
voorzichtig afkijken, wikken en wegen, dat
nu ook eens te gaan doen, misschien!
Hebben we niet in Santpoort een heel
huitje gegoten, HET EERSTE TER WERELD ?
En heeft niet ons Amsterdamsen Bouw
en Woningtoezicht vergunning gegeven op
een terrein, waarop een peilstijging te
verwachten was, te werken met
bovenwaterpeil gecreosoteerde heipalen, in plaats
van op oud-erkende wijs aanstonds te
doen metselen boven dat peil ? Een methode,
die, BU ja, voor 25 jaar geassureerd was,
maar daarna pas aan den gecreosoteerden
tand kon worden gevoeld, in geval inmiddels,
door vesderen aanbouw rondom, het peil
niet boven de gecreosoteerde palen zou
zijn gestegen.
In trouwe, dat waren bedenkelijke symp
tomen !
***
Maar, gelukkig, heel op zichzelf staande,
alleen! En Holland, Amsterdam bovenal,
zweert de oude voorzichtigheid niét af!
Ziet, hoe sekuurbroekerig we te werk
zijn gegaan en blijven gaan, ten aanzien
der vuil verwijdering en vernietiging. Andere
Europeesche steden mogen al jaren een
keus gedaan hebben ; w\j overwegen al zes
jaren; laten proeven doen hier en daar;
onderzoeken ; gaan kijken in den vreemde.
En als we dan eindelijk tot iets komen,
dan is het niet tot een voorstel. Maar
tot een crediet voor nieuw onderzoek en
een beginselverklaring Schenk ons
wijsheid en voorzichtigheid ! ' Ons, die
ze toch wel hebben!
***
Want, ander voorbeeld in datzelfde geval :
Er is ook sprake van een nieuwe
FranschEogelsche methode van vuil verbrijzeling
en verwerking tot brandnootjes.
Stelt men, nu men toch altijd weer wil
onderzoeken, nu ook voor meteen te doen
onderzoeken, in hoeverre deze, b.v. in com
binatie met de verbrandingsovens, voor
ons doel bruikbaar zou kunnen zijn P
Laten we gerust wezen : onze
Eaadscommissie van Bijstand overweegt, dat deze
methode nog nergens anders is ingevoerd.
En dat alleen reeds zegt immers genoeg!
Op onze kosten geen proefnemingen met
iets nieuws: Fortuyn meest hem bezoekt,
die wacht en stille zit", doceerde de be
roemde zoon van een beroemd oud Amster
damsen burgervader. We zijn nog niet
ontaard !
* **
Ook onze Juristen niet! Onze
Eaadsjuristen zeker niet. Dwaze, vreemde Wet
gevers hebben wetten en verordeningen
op vervroegde winkelsluiting gemaakt.
En ze toegepast. Ia een oogenblik van
aberratie ontwierp een vroegere Commisjie
voor de strafverordeningen te Amsterdam
ook voor onze hoofdstad zulk een veror
dening, die echter indertijd gelukkigljjk
met n stem meerderheid verworpen is.
Een staatscommissie broedde, even dwaselijk,
een wetsontwerp over hetzelfde uit, en
een klein getal hoofdelooze
Amsterdamsche Eaadsleden (hoe ik penitentie doe,
me er onder te moeten bekennen!) her
nieuwde verleden jaar het oude ontwerp.
Gelukkig hebben we in onze» Raad nog
een kern juristen, voorzichtige juristen,
echt Nederlandsche juristen, en deze, in
onze Commissie voor de Strafverordeningen
gezeten, komen nu met hun waarschuwend
woord: Wat wil het dwaze buitenland,
wat wil men dwaselijk hier!" Bepalingen
op winkelsluiting zijn onmogelijk, want
we weten, juridisch, niet, wat een winkel is f'
A Damel cpme to juigment!"
O land der juridische eieren!
Lieb Vaterland, kannst ruhig sein! We
zijn en blijven voorzichtig, dood- voor
zichtig !
L. SIMONS.
llllllmlIllllllflIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
en
Guste? Mabler,
' (7 Juli 1860-18 Mei 1911):
O glaube, mein Herz o glaube
Es gebt d ir nichts verloren!
Dein ist, ja dein was du gesehnt,
Was du geliebt was dn gestritten
O glaube:Du warst nicht umsonnst geboren!
H as t nicht umeonnst gelebt, gelitten l
(G. MAHLER, 2e Syaoph.)
Met Gustav Mahler is een zeldzaam
mensch heengegaan, een man zooals men
niet zou vermoeden dat er in den
tegenwoordigen tijd nog kon bestaan, een ver
schijning zooals wij alleen uit beschrijvingen
en uit boeken kenden : eensdeels de in zich
zelf gekeerde, in zijne droomwereld
ingesponnene toondichter, gelijk wij ons Beet
hoven denken in zijn latere jaren, en daar
naast wederom de man van het moderne
leven, de twintigste eeuwer, deGastdirigent
die een gedeelte van zijn tijd in
bliksemtreinen doorbrengt, de alom gevreesde en
geëerbiedigde Herr Hofoperndirector, de
bekende Weener figuur, klein, tenger,
eenigszins voorover gebogen, met zijn
asketenkop, en de wonderlijk Hunkerende
toovenaarsoogen, maar die ook zoo 'plotseling
felle bliksemschichten konden schieten
achter de groote fonkelende brilleglazen,
eene wedergeboorte van den romantiker
Amadeus Hoffmann of van den kapelmeester
Kreisler.
Neen, het was niet te vermoeden in een
tijd die van niets anders droomt" dan van
hygiëne, sport en organisatie", dat er een
man als Mahler bestaan kon, een dusdanig
daemonische" mensch, een mensch der
mate beheerseht door wat de oude Grieken
den daimoon noemden : de goddelijke kracht
in zgn binnenste, het gestadig brandende
vuur der allerfelste geestdrift, eener gloei
ende, ja fanatisehe Begeisterung", die
al zijne handelingen en uitingen karak
teriseerde, een man bezield met een psychi
sche energie van ongeloofelijke spankracht,
gepaard aan de waakzaamheid van het
scherpste en koelste intellect, niet enkel
een groot kunstenaar in den zin van een
voortreffelijk techniker, maar een dichter"
in de ruimste en edelste beteekenis, de
moedigste, waarachtigste mensch met de
ziel van een kind, en een hart rol van alles
omvattende liefde.
Waarlijk als op iemand het woord van
toepassing is dat de reinen van hart" God
zullen zien; dan is het op Gustaaf Mahler.
Want God" heeft hij gezocht'' met den
gloeienden zieledrang van een
oud-testamentisch profeet, hu de zoon van het oude
volk", God heeft hij gezien", zooals zijn
broeders Palestrina, Bach,Handel,Beethoyen,
zooals ooit een mystiker in vroegere tijden,
en in die aanschouwing is hu geworden de
laatste Hymniker, de laatste verheerlijker
van het leven, gezien onder den gezichts
hoek van het eeuwige en goddelijke
En toch bleef Mahler steeds de fahrende
Geselle", de Böhmische Musikant', de
verklaarde vijand van al wat zweemt naar
pose, reclame, of Prpfetenthum", evenals
in zijne muziek het populaire, het zoo
genaamd triviale" afwisselt met het
hymnisch-verhevene. Deze eigenaardigheid heeft
haren schepper echter onder zijne collega's
vele vijanden bezorgd, en niet alleen deze
eigenaardigheid. Mahler geloofde aan zich
zelf, doch niet zooals iedereen dat doet,
maar op eene, zou men zeggen, onpersoon
lijke wijze. Aarzeling kende hu niet. Zijn
persoon was hem niets, de zaak alles. Nu
leert echter de ervaring dat er weinige
dingen zijn die iemand zooveel vijandschap
berokkenen, dan wanneer hij iets doet om de
zaak zelf,zonder bijoogmerken,en niet om een
partij te dienen, of vooruit te komen", roem,
eer, geld of macht te verwerven. Ook in zijn
practische werkzaamheid als Opera-direc
teur, als Theaterdirector" zeoals hu zich zelf
schertsend noemde, wordt deze karaktertrek
van Mahler aller wege geroemd nu hij ge
storven is. Maar hoeveel verbitterde vijand
schap, hoeveel haat heeft hij zich tijdens zijn
leven niet daardoor berokkend! Om het leven
zoo op te vatten moet men een heroïsche"
natuur zijn, en geheel het tegendeel van
een Philister." Hij ging zijn weg met de
onstuitbare zekerheid van een natuur
verschijnsel, en bekommerde zich niet om
de meeningen der mensehen, niet uit hoog
moed, maar uit gehoorzaamheid aan den
daemon in zijn binnenste. Tyrannisch"
was Mahler ook als dirigent, en hij verlangde
dat men hem zijne laatste krachten zou
offeren, maar de grondslag dezer tyrannie
was de gestrengheid jegens zichzelf en de
dienstbaarheid waarin hij zelf stond tot den
onverbiddelijken daemon in zijn binnenste.
Wel mocht hij zich soms beklagen over
de kortzichtigheid der kritiek, over de
opervlakkigheid en het vooroordeel dat hem
als schepper steeds te gemoet trad. Maar
zijn gemoed werd daardoor niet geraakt,
zoo min als door de aanvallen van nijd en
haat die den directeur even weinig gespaard
bleven als den dirigent of den componist.
Hij deed zij a werk, en schonk ons
daarneven zijne negen symphonieën en vijftig
liederen, en het eenige wat hij er voor in
ruil verlangde was niet geld, niet eer, niet
roem, zelfs niet bewondering, maar enkel
liefde.
En die hebben wij hem nog te gchaarsch
gegeven, want het is het noodlot van het
genie, dat ook in dien zin de schoone
woorden op hem van toepassing zijn die
Mahler voor den slotsatz van zijn 2e symph.
dichtte:
Mit Flügeln, die ich mir errungen,
Werde ich entschweben!
Sterben werd' ich, um zu leben l
31 Mei 1911.
A. DIEPENBROCK.
Groote illnsié.
De groole illusie, door NORMAN AKGKLL.
Geautoriseerde uitgaaf. Vertaald onder
toezicht van dr. L. A. J. BUBGEESDIJK Jr.
A. W. Syiioff's TJitg.-Mü. Leiden, 1910.
Al naar mate men zelf gestemd is, kan
men den titel in ernst of ironisch nemen.
Volgens schrijver en vertaler is dt, groote
illusie deze: te geloo7en dat de militaire en
politieke macht een volk commercieele en
sociale voordeelen schenkt, dat de rijkdom
en voorspoed van een volk, dat ziel niet
kan verdedigen, aan de genade zyn overge
leverd van krachtiger volker, die door een
dergelijke onverdedigbaarheid tot een aanval
verlokt kunnen worden, zoodat elk volk wet
genoodzaakt is zichzelf tegen de mogelijke
hebzucht van naburen te verdedigen.
Het doel van schriJ7er en vertaler is na
dezen opzet duidelijk: oorlogen zijn volgens
hen ondingen; zij doen evenveel kwaad aan
den aanvaller als aan den verdediger, en hoe
eerder men dus de militaire uitgaven
besnofie hoe beter voor iedereen.
Men zou kunnen vragen of ten bewy'ze
van deze stelling wel een dik boek noodig
ware. De schrijver zelf schynt het eenigzinj
te betwijfelen, want in zijne voorrede verwijst
hy den haastigen leser" naar het
sleutel"hoofdstuk van het Eerste deel, en naar een
dito van het Tweede deel, waarin volgens
zijn eigen bekentenis het geheele plan van
het boek is samengevat, dank zy een proces
der samenpersing tot den uitersten grens."
Dat het boek geschreven is met n oog
naar Duitschland gericht, behoeft van een
Engelschman niet te verwonderen. Duitsch
land is DU eenmaal het nachtspook van
Engeland. De Duitecher zit o-reral den
Engelgchman in den weg. O, die Engelachman
bad het vroeger zóó goed! Oreral was hij
heer en meester, en in de oogen van den
vreemdeling was elke Brit een Milord",
voor wien te buigen was als een knipmes.
HVJ had de macht. (Brifantvia rule» the wave»!)
en daarenboven had hij het geld. lu beide heeft