Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
No. 1774
n leas trad de toer mr. W. B. Bl$den~
steiB, m ««n aantal jaren het kantoer te
Londen te hebben behaard, als mede-vennoot
der instelling alhier op, terwijl kern door
zyn vader, den beer B. W. Blydenstein, in
1910 diwfi Mefaten alt hoofd der
VeanootHchap -werden overgedragen, en deze zelf
sedert l Januari 11. bij het bestanr der s»k«n
een raadgevende stem wensehte uit te b ree
gen, doch hoofdelyk aansprakelijk vennoot
bleef I
uit enkele .ejjfew noge <ie buitengewone
ontwikkeling der zaken van de Twentsehe
Bankvereeniging gedurende de kalve eenw
van haar beitaan blijken:
De winst van het kantoer te Amsterdam,
die in het eerste j aar der vestiging f 1889,45 had
bedragen, is blykens bet jaarroittlag over
1910 in het afgeloopen jaar tot ?1.647.719.93
gestegen; het kapitaal, bjj 4e oprichting
?200.000, geheel door den heer Blgdenstein
verstrekt, bedraagt thans ruim 20 % millioen
gulden, nl. / 8.872.000 gestort door de com
manditaire <vaniM«tea, wier aantal t&uM tot
1279 is gestegen, ?.5,014.250 van de
beaeerende vennooten, alsmede ?1.443.802.50 ge
stort door de leden van de Credietvereening
der Twejtteche «n ?6.237.454.12 van <Je
gezawenljjke reierves.
Heofdelyk aanifwakeljjke vennooten te
Amiterdam zijn thans de heeren mr. W. B.
Blüdenstein, B. W. Bljjdengtei», A. R oei vink,
«ar. J. B. Boelvink, Th. W. Blfldenstein, zoo
mede J. J. Th. Blrjdenstein te Londen, A. J.
Brink te 's Hage en B. Leieheer te Almelo.
~ De satarisien van- het kantoor te Amster
dam vordenden in 1910 een bedrag van
? 339.261.86,4e ka».toer-o«k»ften ?183.64185,
Voor het talrQk personeel is deugdelftk
gezorgd door de vorming van zieken- en
pensioenfondsen, waaruit In het sfteloopen
jaar ? 8568.78 «an pensioenen ea f 2881.66
«ui ziekengeld werd «itbetaald en weike
fondsen einde 1910 met een creditsaldo van
/ 420,634.86 M op de balans voorkomen, ter
wijl sedert 1910 jaarlyks een bedrag in ver
houding tot het cijfer dei betaalde «afcuitaen
ten laste van de wimt- en verliesrekening
in deze fondsen «al worden gestort.
De T wentsche Bankvereeniging is voorts
in al de jaren van haar bestaan gebleken
een uitmuntende Mtnachool t» *ijn geweeét
voor tal van mannen, die thans een
beteeke«ende positie in de bankwereld i&neman en
aan het hoofd van fi aandeel e instellingen
?taan, na hun loopbaan aU employébij de
Twenteche" te zijn begonnen.
Moge zij eteeds eau sieraad van het
Nederkndeche bankwezen blyvenl
24/6 '11. v. D. 8.
lllliiiiliiiiiiiin
iiitèiMiiiiiiiiiiiiMMiimiiiiinmiiimmmiimiimiiiim
De criM 9p St, I»
Wil mij veroorloven, geachte redactie,
tegenover het artikel Bij Sint Lukas" van
den heer Fr. van Eeden, in de Samenleving"
van 3 Juni U. (DO. 43), «enige opmerkingen
te plaatsen, gemaakt van een tegenover
liggend standpunt. BUlykerwyee, als ver
weer.
De heer dr. Fr. van Eeden is iemand
met gevestigden naam, als dichter, als
schrijver op velerlei gebied; zijn invloed is,
krachten» dien naam, op een groot deel
van het publiek belangrijk. Het is dus wél
gevaarlijk te noemen, wanneer zoo iemand
op toon van gezag begrippen gaat
verkondigen, over dingen waarin-ie toch
eigenlijk niet thuis schijnt, en die per slot
wel 'ns konden blijken mis-begrippen te zijn.
Helaas!" zoo roept de berouwvolle heer
Fr. van Eeden uit, weinig had ik gedacht,
toen ik in 1890 onze Hollandsche schilders
attent maakte op de merkwaardige figuur
van Vincent van Gogh (Studies 2e reeks),
dat zij van dezen in waan ei n verloopenden
genialen, alleen den waanzin zonden over
nemen in plaats van zyn rijke visie, zijn
oorspronkelijkheid, zün sterk kunnen en
zijn ijzeren wil".
liiiniiiiHittiiHliHlHimnHtimiHliniHiiiiimillimitiiiimiimimuiiuii
Blieven van Oon Jodoces.
Waarde Neef!
Ik heb je al eens meer verteld, dat
ik Jan "Wentholt wel mag, vooral nu
hij bovendien als Johannes Canonicus
tot mijn engere geestverwanten" behoort,
en je weet ook, dat ik al een paar malen
door hem geraadpleegd ben in gevallen
waar het landsbelang aan een zijden
draad hing en eenige staatsmanswijsheid
vereischt werd om het veilig en wel te
redden. Sedert houdt hij mij geregeld op
de hoogte van zijn faits et gestes en
vraagt hij daarover mijn oordeel. Waar
om zou ik het hem onthouden? Ieder
Neder lamder heeft den heiligen plicht nim
mer te vertsagen waar het behoud zijns
Vaderlands ter sprake komt, hoeveel te
eerder dus moet hij zich beijveren waar
het de verdediging te water betreft. Niet
voor niets toch hebben de Watergeuzen
met hulpe Gods den Briel inge
nomen ; de vrucht van hun werk moge
nimmer te loor gaan. En daaromtrent
ben ik, zoolang de vaste hand van dezen
Johannes de roerpen omklemd houdt,
ook waarlijk niet bevreesd. Ik heb hem
dat juist gisteren nog weder eens ge
schreven. En dat wel naar aanleiding
van een allernuttigste en voor het
beDie -verwijzing naar de Studies 2e reets"
is kostelijk.
Ik laat daar de idee, dat men als kun
stenaar 'n anders visie" over neemt. Ik
meende nl, tot dusver, dat de visie" van
'n kunstenaar, zijn kijk op het .hem omrin
gende leven, de gestalten dus, waartoe zijn
geest de objecten van zinnelijke waarneming
verwerkt, het meest persoonlijke,
eigendommelijke van zoo'n kunstenaar was, en
dat het overnemen van 'n visie" 'n zwak
heid ie, 'n gebrek aan eigen visie, 't meest
innerlijke van den kunstenaar. Maar... dat
iemand er toe komt om bij van Gogh te
spreken or«r waanzin" en dien dan te
willen scheiden in zijn werk van zijn
visie", van zijn ,,oorspronkelijkheid'1
nee, dat wordt een raadseltjes-opgeven, dat
me te machtig is,
Wat nu dr. van Eeden verder beweert
over de ijdele nakladderij" in dien vaa
Gogh'ichen ,moderneii' trant" zal wel be
trekking moeien hebben op het werk van
Kees van Dongen, Jan Sluiters e. a.
Reeds het noemen van van Gogh in dit
verband, bewijst eigenlijk al voldoende, dat
den heer Fr. van Eeden absoluut geen kijk
heeft op deze kunstuiting.
Het werk van Kees van Dongen staat
Buiten Van Gogh, is er in ieder opzicht
van te onderscheiden. Alleen is «t «en ver
band van algemeenen gezamenlijken opgaBg.
Hieromtrent heb ik reeds vroeger uitvoe
riger gesproken 1) en de aard en beteekenis
van het werk der jongeren werden door
menschen voor wier bevoegdheid de heer
Van Eeden, als hu zijn gewoon gezond
oordeel" gebruikt den hoed mag lichten,
ook in dit weekblad reeds voldoende uit
een gezet. Aai waren werkelijk geen def
tige critici," maar menschen, die meer of
min doorziend de struetuur onzer
heiendaagsehe samenleving en vertrouwd met
de evolutie der schilderkunst, diep-in-zien
gevoelend de impotentie der huidige
piktuturale kunst en het schoon dan nog
vage begeeres naar een voller, dieper,
weidscher schoonheid, dit werk begroeten
als «en preludium van den tijd, die ons
brengen zal een schilderkunst van
overwogenheid, in monumentaal verband. Maar
daartoe dient dan eerst en terdeeg de heele
muffe rommelkamer van techniek-gegoochel,
stofuitdrukking", atmosfeer", stemming"
en wat er nog al meer vastzit van lieverig.
kleinburgerlijk kunttgeknutsel eens totaal
uitgeruimd en gelucht.
Och! dat we daar'n stadsreiniging" voor
beschikbaar hadden!
Overigens wil nu hiermee niet gezegd
aijn. dat er valt te willen" in den ont
wikkelingsgang der kunst, dat het mooglijk
BOU zijn in vooropgestelde richting" te
koersen.
Maar zóó als in de crisen, die het lichaam
onzer samenleving doorschokken bovenal te
onderkennen is een streven naar vereen
voudiging, naar ontraadseling, een zoeken
naar grondslag van bewustheid en
meestomvattend weten, zoo vinden we ook in d«
kunst, die toeh altijd haar levenssappen
betrekt uit den maatschappelijken bodem,
eenzelfde streven naar vereenvoudiging,
naar synthetiseering van vorm en kleur,
naar de directe uitbeelding van het wel
overwogen esientieele. Zooals W. J.
Steenhoff het zegt in de Ploeg" van Mei jl.
(blz. 384): de ontwakende levensgeest der
konst kan slechts ademen in de atmosfeer
van Intelligentie en Rationalisme, waarvan
de wereldcultuur van onzen tijd doortrok
ken is".
De heer van Eeden weet dit alles zoo
goed als wie ook, kan het ten minste
weten, maar waarom dan ook, dit over
wegende, niet aandachtiger de nieuwe
uitingen beschouwd, niet overwogener ge
handeld?
Het heeft z'n eigenaardigheid eens de
eerste reeks Studies van dezen auteur op
iiiiiiimiiiiiiiiiii
laag onzer verdediging hoogst
gewichtigen maatregel, de verplichting namelijk,
door hem aan de officieren opgelegd zich
een behoorlijk avondkostuum aan te
schaffen. Je glimlacht, mijn beste, en
Multatuliaan die je bent, prevel je de
regels uit Vorstenschool met de konink
lijke bespiegelingen over de kleur der
nieuwe Bchouderweren, maar dan wil ik
je dadelijk de pas afsnijden met deze
regel van dienzelfden heiden de Heer
en dr. Abraham mogen mij de zonde ver
geven l uit hetzelfde vreeslijke stuk:
Gij heercn van het recht hebt geen gevoel
Voor 't hoog belang der uniform".
Dat is zelfs uit zoo zondigen mond
een ware en treffende opmerking, te meer,
nu slechts blijkt, dat wij sedert nog
meer achteruit gegaan zijn en er zelfs
onder de uniformdragers-zelf zijn, die
dat hoog belang niet beseffen. Kan men
niet een in de N. Rott. Ct. ingezonden
stuk van Een Zeeofficier" lezen, die
tegen wat hij oneerbiedig, het
avondbaadje" noemen, sputteren kwam? Die
beweerde, dat de arme zeeofficieren, die
net om tractementsverhooging gevraagd
hadden, nu in antwoord het bevel kregen
een extra-kleeding voor ? 100.?aan te
schaffen. Welk een dwalingen waarop
dan trouwens reeds den volgenden avond
Een ander Zeeofficier" met
verstandigen klem wees.
Zijn betoog is zelfs zóó klemmend, dat
ik het graag voor je overschrijf, ook
omdat het nog eens getuigenis aflegt
van den uitmuntenden geest, die nog
Goddank! in een groot deel van
ons officierskorps heerscht, en zóó de
hoop herleveadigt, die wij altijd op dat
deel van Jong-fiolland hebben gebouwd.
Hier is het gezond en rond-vaderlandsche
stuk, slechts hier en daar door mjj
onderstreept:
1°. Is beslist onwaar, dat door een
greot aantal officieren een request tot
tractementsverhooging aan den minister
van marine is aangeboden." Een
zeeofficier weet evengoed als ik, dat waar
onder dit request haast ieder zonder
aarzelen zijn handteekening zette, het
plan voor een request tot
tractementsverhooging" door de meerderheid met
te slaan. Dan vinden we op pagina 50 'n
studie Over schilderijen-zien", waarboven
de heer v. E. als motto plaatste: Der
Genius muss studirt und nur nach Dem was
er will, beurtheilt werden'. (H. Heine, Der
Salon). De schrijver vertelt in zijn opstel
hoe hij langzamerhand de Marissen, Israëls,
de modernen van zijn jonge jaren leerde
mooi vinden".
In 1883 zag ik een maan-landschap van
Jacob Maria en vond alleen dat het grijs
en vlekkerig was. Een stuk van Basterd
vond ik mooier'1 (2).
Maar nu is de heer van Eeden uit- en
volgeleerd. Nu heeft-ie de grenzen" van
alle mooi te pakken en hoeft niet meer te
leeren zien naar wat als uiting van nieuwen
tijdgeest voor zün oogen komt.
Ga voor een schilderij staan, zooals gjj
voor een mensch gaat staan, die u iets wil
zeggen. Let goed op en traeht te begrijpen
wat hy bedoeli. Denk niet dadelijk, als gij
hem niet begrijpt, dat hij niet «preken
kan" (3).
Vraag nooit of het wel op de natuur
lijkt, of het wel precies, of natuurlijk is.
Dit is onzin. Dit is boeren- en
fotografenkunstbegrip" (4)
Juist, dr. van Eeden! Zooals u zegt!
Maar, is het nu niet ergerlijk en bedroe
vend, dat iemand die aldus van inzicht ge
tuigde ten opzichte van een vorige nieuwe
periode, nu komt aandragen met ja met
oppervlakkige warpraat,... als deze:
Pieneman, Koster, Scholten, al die oude
grootheden kunnen zich als helden van
meesterschap gevoelen tegenover deze Sa
natorium kunst."
In de jaarlijksche reuzen-exposities van
de Engelsohe Royal Academy wordt men
wee en moe door het middelmatige, het
matte, het onoorspronkelijke, de eindelooze
herhaling van bekende motieven maar
er is een zekere standaard, waar beneden
niemand dalen mag, uit eerbied voor 't
métier. Men moet er iets kunnen".
Men moet er iet) kunnen l Zoover zyn we
d»s met den heer van Eeden. Het métür,
dat wat per slot 'n bijkomstigheid i», als
middel, wordt hem 'n standaard". Zeker
zeker, hooggeachte criticus, als het de
vakvaardigheid betreft, zijn Kruseman, Piene
man, Schelfhout ontzaggelijke artisten. De
Slag bij Waterloo", die gigantische draak,
is 'n meesterwerk van metier-kennis, waar
de Nachtwacht" 'n onbeholpen schilderstuk
bij wordt. Bij die technische knapheid van
de genoemde schilders-der- vaardige-peinture,
worden inderdaad Rembrandt en bovenal,
zeer zeker Israëls stumperige morsbroertjes.
Men kan zeggen, dat hij zijn vak niet
verstond'' heeft dr. Jan Veth eens van
Rembrandt gezegd, tegelijk betoogend hoe
tot het bereiken van waarlijk ernstige kunst
het métier" bijzaak wordt.
En noud me ten goede, Jan Veth, die
toch als schilder zy'n métier zeer goed ver
staat, heeft hier meer recht van spreken
dan de heer van Eeden, med. dr.
Da heer van Eeden sluit z'n artikel met
'n peroratie over Verster, Voerman en...
Heven broek! Als-ie naast de beide eersten
nu bij r. Dijsselhof genoemd had, leek het
nog ergens op. Maar wat dan de doctor
weer beweert over Voerman's ontzaglijke,
byna middeneeuwBche doorvoering' is een
van die ontboezemingen ...
Voerman is, kort en goed, aan 't verstarren,
en mag wel goed oppassen, om niet in het
slop zijner methodiek te blijven steken.
Ik besluit met een laatste citaat uit zijn
1) Mag ik óók eens verwijzen ? 't "Was
in opstellen over Vincent van Gogh en
Paul Cézanre in het weekblad De Amster
dammer, ik meen van 19 Mei '10.
2) Studie?, Ie reeks, blz. 64.
3) ld. id. 71.
4) ld. id. 72.
5) De cursiveering is van mij! V.
verontwaardiging van de hand zou
gewezen zijn. Misschien Ipopen we
over een jaar of twintig op
denlenMei ook mede in den
stoet, maar zoover zijn we nu
goddank nog niet.
2°. Wordt de matroos, die zich bij
het ontvangen van een order
onvergenoegd betoont, nog a 11 ij d g
eBs t r af t. Een Zeeofficier" doet niet
anders. Zijn ingezonden stuk is geen
bespreking of poging tot verbetering
van marinetoestanden, maar zuiver en
alleen zich onvergenoegd betoonen
tegenover het volle publiek, direct na
het ontvangen van de order, om zich
een avondbaatje aan te schaffen.
Wijselijk noemt hij dan ook
n iet z ij n naam. Maar heeft hij
dan geen oogenblik bedacht,
?wat voor bedenkelijk
voorbeeld hij aan zijn
ondergeschikten geeft?
3°. Is de drang naar het bezit van
zoo'n kleedingstuk uit het officierskorps
zelf voortgekomen. Da voorstanders
zien nu hun wensch vervuld; moet nu
Een Zeeofficier" het heeleNederlandsche
volk te hulp roepen, nu hij zijn zin
niet krijgt.
En waar hij schrijft: de invoering
van het avondbaadje wordt dan ook
met zeer weinig instemming op de
vloot begroet," daar weet ik zeker nog
uit naam van de overgroote meerderheid
van mijn collega's te spreken, als ik
antwoord : maar uw ingezonden stuk
wordt met nog veel minder instemming
op de vloot begroet."
Dit is kloeke taal, en het was om daar
mede instemming te betuigen, dat ik
onzen Zee-Excellentie dadelijk schreef.
Misschien helpt het om je van veel wan
begrip te genezen als ik dien brief voor
je overschrijf. Hier is het epistel:
Excellentie,
en Broeder in den Geloove, dat ons,
gelijk Petrus zegt in den aanhef van
zijnen Zendbrief, even dierbaar is ver
gun mij, dat ik u namens het
Nederlandsche Volk in al zijn geledingen den
dank kom vertolken voor uwe zoo nut
tige aanschrijving aan uwe en onze
zeeofficieren, dat zij zich een passend
avondreeds genoemde Ie reeks Studies (blz. 68):
Maar gij, liever dan toe te geven dat
er aan uw eigen perceptie wat hapert,
neemt de psychologische onmogelijkheid (5)
aan dat zulk een beweging een mode, een
rage is, op niets berustend en op niets
uitloopend. Gij houdt het voor mogelijk
dat al deze jonge schilders, die hun 'leven
niets doen dan schilderen en schilderijen
zien, elkaar als zotten staan op te winden
voor iets dat ze fgeen van allen zien en
geen van allen meenen, dat ze voor zulk
een illusie zwoegen en werken, geld en
grooten naam versmadend, alles eerder
dan dat ge zei ven'ongeoefend en
incompetent zijt."
FRANS VERMEULEN.
* *
*
Zorgvuldig vermijdend den naam van Van
Dongen te noemen, (is dit om tegenover den
wrekenden nakomeling nog een slag om den
arm te houden?) heeft de heer van Eeden
in een algemeenen aanval de modernen"
onder onze schilders in een goedgeschreven,
maar malle charge ter behandeling «an de
gtadsreiniging toegewezen.
Dat heeft weer eens een beetje gerucht
gemaakt; jonge schilders, ook Tande Hol
landsche" school, ernstige werkers, die den
schilder als schilder beoordeeld willen zien,
halen kun schouders op over 't onbevoegde
lawaai maar om dater n u een -maal zelden
met talent iets «tevig reactionair» gezegd
wordt, is er in breedelagen der
nJet-begrijpeude bevolking «en cchandaal-Bucee?.
Van Dongen is n van de vier of vijf
ernstige jongeren, die op dit oogenblik in
Frankrijk de voortzetting fcnnnen worden
genoemd van een kupstbewegitig, waarvan
de duidelijkst herkenbare oorsprong
misgehien het best in Goya wordt gezocht, en
die dns niet van vandaag of gisteren is.
Zonder nu eenigszins navolgers" te
mos;en heeten van den op dien Goya (en den
lateren Ingres vooral) geïnspireerden groo
ten schilder Manet, en zijn groote school
van Luministen, is toeh Van Dongen, en
zijn de andere modernen" in Frankrijk,
onder sterken zijdelingschen invloed van
Cézanne, Gauguin, Vincent, en van tee
kenaars en etsers als Touleusa Lautrec,
de erkende voortzetters dier reeds oude
beweging. Welnu van die heele beweging
weten onze gewaardeerde Hollandsche
ODseheppers niets of tennaaste bij niet*. En
nu zij dadelijk erkend: dit is ook niet d w i
ng e nd noodig. Intuïtie kan immers over
ervaring heenspringen en verder reiken. Natuur
lijk zelfs veel verder,als de intuïtie maar groot
is. Doch de wanhopige nonseas van den een,
die naïeTelijk de totaal uitgestorven Royal
Academy er bij haalt, en de teekeuende"
vergissing van den ander, die den ledigen,
maar netjer'-lumiuistischen Claus ten hemel
verhief... doen het bedenkelijke gevoelen
van gemis aan ervaring bij weinig intuïtief
gevoel.
In het weekblad de Kunst" van 17 Juni
schreef de heer Jan Sluyters, evenals de
heer Frans Vermeulen schilder, over critici
die zich nijdig omdraaien en een perskabaal
opzetten in plaats van te s t u d e e r e n.
Zulk een ootreden getuigt, zegt hij, van
eigenwaan":
Immers, zoo'n beschouwer meent dan toch
maar eventjes, dat hij het alleenzaligmakende
schoonheidsbewustzijn in zich omdraagt, en
komt zelf* niet op 't idee, de overtuiging
van den exposeerenden kunstenaar in over
weging te nemer, laat staan bestudeeren.
Zelfs niet nadat hu weet, dat de vereeniging
Sint-Lucac, wier exposanten kern zooveel
schoons te zien geven, zelf degene geweest
is, die den heer Van Dongen uitnoodigde
en er zich veel moeite en groote uitgaven
voor getroostte. Dit toch moest alleen reeds
een punt van overweging uitmaken, n 1. te
weten, dat een schilders vereeniging als
SintLucas, die als zeer competent bekend staat,
kostuum zullen aanschaffen. Hoe gerust
zie ik het Staatsschip de harpende
golven des Oceaais klieven, nu gij aan
het roer staat; immers zie hier een be
langrijke bijdrage tot onze verdediging,
die bovendien den Sfaat niets kost,
nademaal gij den officieren oplegt zelf de
noodige uitgaven te deen. Hoe juist
hebt gij de mogelijkheid voorzien, dat
de vijand verraderlijk als hij uit zijnen
aard immer moet zijn ook des avonds
eenen overval zou kunnen wagen, en dat
hij dan onzen zeeheldenstoet niet onge
kleed mocht vinden. De kleeren maken
nu eenmaal den man, en om mannen is
het bij onze verdediging toch hoofdzake
lijk te doen! Toch hebt gij hoffelijk
staatsman die gij zijt! ook den vrou
wen aangenaam willen zijn en het kos
tuum zoodanig voorgeschreven, dat het
heur, voor schoon zoo gevoelige, oogen
aangenaam aandoet. Met hoeveel te meer
vreugde en moed zullen daardoor de
jonge dochteren van Nederland, ook des
avonds, naast oaze zeepfficieren gaan, en
hen steunen op h un moeilijken zwaren weg,
wanneer deze laatsten wél- en naar den
eisch zijn gekleed. Door de veroveringen
door ons zee-officierenkorps op deze wijze
gemaakt, zal dat korps ook in den strijd
tegen een buitenlandschen vijand de zoete
vruchten plukken: zij zijn als het ware
getraind op den weg naar den roem der
veroveraars. En wat kan het vaderland
mér van zijn zonen verwachten ? Toch
vergeef mij heb ik nog een kleine,
en dunkt mij, noodzakelijke aanvulling
van dit gewichtig besluit. Laat ik het
vragenderwijze doen, Excellentie: Wat
dragen onze zee-officieren des nachts?"
Zou het niet wenschelijk zijn hun ook
daarvoor uniform vóór te schrijven ? Stel
u het beeld voor, dat onze vloot zou aan
bieden, wanneer de vijand des nachts
zijn aanval deed en hij ontvangen moest
worden door een, wel schilderachtige,
maar weinig indrukwekkende groep van
helden, die deels in Fransche, deels in
Engelsche herrden, deels in grijze, deels
in blauwe kabaaien, deels met, deels
zonder slaapmutsen, deels met muilen,
deels met slippers, deels met slotten,
zich te weer stellen moest? Reeds dcor
u deze vraag te stellen, Excellentie, weet
op bare vergadering basket, tden (schilder
Van Dongen te inviteereu. De beschouwer
kan dus weten, d*t de HolUndsehe schilders
in 't algemeen dit werk zeer waardeeren
en «r e£n eer in stellen, moeite en kosten
ten spijt, dat werk in hunne expositie
zalen te kunnen opstellen; een waardeeriog,
die nog meer waard ia als we bedenken,
hoe geheel verschillend de opvatting
van Van Dongen met de oyerige
exposeerende kunstenaars is. Hij trede dus,
na van zijn .eerste verbazing bekomen
te zijn, de zaal weer binnen en zette zich
tot aandachtige beschouwing. Ik KOU hem
dan willen voorstellen, het eer*t een blik
te werpen op het Portret van den Vader
des Kunstenaars. Het zal hem niet moeilijk
vallen, de kwaliteiten hiervan te appre
cieer en, daar dit en nog een paar andere
werken het meest zieh aansluiten bij de
tegenwoordig algemeen begrepen wyee van
schilderen. Ook heeft dit portret nog 't
speciaal voordeel in «en grijs gamma te
zijn geschilderd, du« weinig af te wyken
van -een Holland«ch schilderü. Men cal dan
moeten inzien, dat dit pertrot zér knap
geschilderd is, dat de verfplekjes (vermoe
delijk met mes en penseel geschilderd) op
een kleinen afstand reeds een fraai gek«el
var men van matte, bijna doorzichtige ylefiaeh
tinten en in scboone harmonie zijn aaet
den baard, die in fijne grijs-nuanceeringen
bier al het zijde-achiige zachte van een
langen grijzen baard heeft. Dit alles tegen
eea achtergrond van hél bleeke kleur, ak
van aan stillen witten dag. Dece kleur, door
de vetfijode bleekheid «nran, maar
«T«Beeus doer de oppervlakte (d. w. z. de
afnetiageo), geeft een waas van fijnheid aan
het gelaat van dien ouden man, die hier
op zér karakteristieke wy'ze de bekoring
van bet portret v«rhoogt. De handen krijgen
iets astiores dqer dezen kop, wat niet be
reikt zou zijn zonder dien grijzen hoogen
achtergrond en wat nog verhoogd wordt
door de voor velen niet voldoende gemoti
veerde blauwe lijn om de figuur. Door den
invloed van den achtergrond op het gelaat
kan het gelaat de kraakt der schildering
behouden en toch tegelijk de geweneahte
tij B hei d krr'gen. Ga nu eens terug en zoek
in andere zalen naar een soortgelijk portret,
dat zulk« artistieke eigenschappen bezit."
Na nog. eeitige scMlderijen van Van
Dongen te hebben besproken, gaat de heer
Sluyters verder:
Wanneer we du g hiermede hebben aan
getoond, dat Van Dongen als schilder
kwaliteiten bezit, die boven die van het
meererdeel zijner mede-expoteerende col
lega's staan (ik herhaal: de hierboven be
sproken werken staan hoog boren het peil
der Lucas-ten toonstelling), dan heeft men
daarmede m. i. het moreele recht verleren,.
om, zooals de meeste kritici deden, te lachen,
te schelden en verdacht te maken ten op
zichte der andere werken van dien kunste
naar, dien men niet kan appreciëeren,
leelijk vindt misschien. Wy hebben dan wat
beicheidenheid te toonen en in stille be
schouwing te trachten er achter te komen,
waarom deze andere werken zoo gemaakt
zijn."
Het zou te ver voeren dit heele artikel
aan te halen, dat zér lezenswaard i», en
dat leerzaam kan wezen voor sommige
uitbundige critici. De heer Sloyters is bij
al zijn bewondering geen medestander van
Van Dongen, hetgeen hij in hetzelfde artikel
critiseeit duidelijktoont.
VAN DEN EECKIIOUT.
(Een artikel van den Heer Steenhcff, dat
hetzelfde onderwerp behandelt, kunnen wij
eerst in het nummer van de volgende week
een plaats geven.)
ik, dat Gij niet rusten zult vóór de op
lossing zal zijn gevonden; ik weet ook,
dat gij, met Gods hulpe, die oplossing
vinden zult, waarvan immers zóó veel
afhangt voor het heil onzer verdediging.
Dan zult gij, Excellentie, uzelf een lauwer
te mér gevlochten hebben om de slapen,
dan zult gij u nog oneteiflijker gemaakt
hebben dan gij alreede zijt. Van ganecher
harte bidde ik u dat toe. Geloof mij, steeds
veil voor het vaderland en tot uw dienst
bereid,... enz."
Ziet ge, mijn waarde, zóó denk ik
erover, en dat ik daaraan goed doe, blijkt
mij wel hieruit, dat ik zoo juist reeds
uit den Haag twee staaltjes voor een
khaki over-all gezonden kreeg, cf de
kleur mij aanstond. Bij avond immers,"
voegde hij er mtt zijn aantrekkelijken
humor bij: zijn alle katjes grauw,"
maar ik geloof toch, dat ik dat niet aan
raden zal, het lijkt mij te saai: er kan
gerust wat meer kleur, wat meer
teekening in het officierlijk nachtgewaad. Men
mag ook aan andere toepassing denken.
dan alleen aan den somberen
nachtelijken strijd. Daar zijn de manoeuvres!
Hoe zal men bijvoorbeeld ooit de verbeel
ding van den correspondent der Nieuwe
Rotterdamsche Courant kunnen prikke
len bij een beleidvol uitgevoerd
nachtmanoeuvre, wanneer de zeehelden-zelf
daarbij in khaki-nachtbroek verschijnen
moeten ? En daar immers van diens mans
verbeelding het welslagen der manoeuvres
grootendeels afhangt, dient daarmede wel
degelijk rekening gehouden te worden.
JSeerj, een vroolijk, sprekend kleurtje,
des noods twee of drie gecombineerd,
daarvan verwacht ik in alle opzichten
het meeste succes.
Zoo ziet ge, mijn beste, dat ik al even
min stil zit als mijn excellenten geest
verwant: het zal aan ons niet liggen,
wanneer de weerbaarheid van het vader
land niet goed in orde is. Vraag j ij een s
aan je vrienden, of zij dat met even
veel gerustheid zeggen kunnen als Jan
Wentholt en
JE OOM JODOCUS,