Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ho. 1774
oefening hunner priesterlijke bediening
natuurlijk lijden moet. Hoe kan iemand
genoegzaam zijn preek bestudeeren en
voorbereiden, hoe geregeld nauwkeurig en
zonder ovethaasting. *ün vele andere pries
terplichten waarnemen als daar zijn zie
kenbezoek, catechismus-onderricht, nauw
lettende zorg voor kerk en dienst, en vooral
eigen-heiliging, wanneer h\j dag in dag
uit opgaat in allerlei beslommeringen en
drukten, welke hes ver voeren van z\jn
heilig- ambt? En toch wjj zien en hporen
het dagelijks hoe de priesters leidend
trachten op te treden in de pers en de
werkliedenbeweging, in wetenschap en
kunst, in staat- en huishoudkunde,
hoe zy zich opwerpen als raadgevers van
middenstand en boerenbond, van fabrikant
en industrieel, boa een priester redacteur
is van een patroonsblad, van een militair
blad, van een land bouwblad enz. Drie niet
onbelangrijke bezwaren zouden aan te voe
ren zijn tegen zulke ongewone bezigheden,
waarvan het eerste betreft de waardigheid
vaa den priester zelf. Immers hoe stich
tend en vruchtbaar is het leren van een
heilig, ingetogen priester, die troostend en
weldoend ia stilte rondgaat, een verborgen
kracht die wekt en stiert tot goed- doen en
goed-zijn, een vertrouwd raadsman voor
ziel en hart, staande bovei partijen en be
langen, by wien echter aller geestelijke
belangen veilig zijn, tegen wien iedere
partijganger eerbiedig opziet. Laten zij dan
on bedreven zijn in wereldtche omgangs
vormen, laten ze onkundig zijn ia veel wat
hè* teeken verkeer op prijs stelt, dat is het
gevolg v»n hun afkomst en Goudsche-pij
penop voeding, doek hoe treft een figuur
ahf de pastoor van Pechlarn van Mazetti,
wie heeft niet eerbiedig lief den ouden
herder uit M>n nonveatr vicaire" van
Sbeehan? Ware deugd is van nature wel
levend, eehte heiligheid vergoedt alle
mencctaettj&e gebreken en boeit ondanks gemis
van fijne vormen. Zien wij niet alles mis
lukken van hetgeen de nieuwe kapelaan
van Sheeha-n opzet, die zich, ofschoon met
de eerlijkste bedoelingen, zoo ver waagt
kuiten 8JJB ambt? Zijn drijven- veroorzaakt
verwarring en bitterheid ep zelf boet hg
ten laatste eer en achting in. Ia hij geen
type- voorbeeld van onze O ver velde», v.
Aken s, Enaapens, Lmnenbanken,
Aengeneats, v. i. E l zeng, Bolsinssen,
Nouwentem enz.? Maar wy willen niet terug
naar de sacristif' zegt dr. Poels en zijn
naamgenoot scheldt de arbeiders welke hij
in zijn bond wil hebben voor muilezels en
ampSibie*"; goed! blijf dan buiten de
sacristij en heersen over de muilezels, doch
verwonder u dan ook niet, wanneer de
getaovigen u nie,t meer toedragen dien die
pe» eerbied, die waardeerend» hoogachting,
welke zy koesterden voor hun priesters,
die hanne heilige roeping getrouw zieh ble
ven bewegen tusschen altaar en ziekbed, kan
iel en bidbank, biechtstoel en kerkhof, want
lelf zijt ge aldus tweeslachtig geworden,
itaande met een heen in het heiligdom,
met het amdere daarbuiten.
Een andere moeilijkheid doet zich voor
feu daaes rijkdom van geestelijken-
voorlickiing. Men zou hier aan een wonder
kunnen denken. Neemt men in aanmerking
dei oploiding op de seminaries, dan blijkt
hoe da daar gedoceerde vakken heenwijzem
naai het kweeken van priesters in den
eigenlijken zin des- woords. Met
terzydesteUing van de profane wetenschappen, vaa
kuAsfc eni. wordt daar uitsluitend geleeraard
hetgeen de zielzorger als zoodanig noodig
heeft te weten. En nu doet zich het merk
waardige verschijnsel voor, dat de geeste
lijke» (me&ignaat zelfs piepjonge kapelaan»)
optraden als docenten in alle vakken welke
*Ü- Btei geleerd hebben. Soms gaat dat
epkiedon n»et vrij veel aanmatiging gepaard,
dikwijls met tartende zekerheid en over
moedig aelf bewustzijn, alsof een theologische
studie kunsthistorici kan voortbrengen, een
CUUUB in philosophie verrijkt met het j uiste
inzicht in handelszaken, gewijde «n
kerkges*hi»d**is, landbouwkennis aanbrengt,
lituigie sociaal-economen of medici kweekt.
Al* adviseur of redacteur wordt er dan
ma*r op- kw geredeneerd en geschreven,
f een «ebied van het ingewikkelde
levensedrijf blijft onbetreden, voor geen tak van
wetenschap of kunst wordt schuchter terug
gedeinsd, de seminarie- opleiding promo
veerde hen tot doctor in alle vakken. Het
is jammer maar natuurlijk dat deze
alwellllllllllllllimilllllllllllllllllllllllillllllllllllMHIllllllllMliniMIIIIIIMIIIII
Van een kanarie die ruide.
DOOE
MINCA VERSTER B03CH?REIT Z.
I.
Ze stonden rondom z'n kooi. Da achtkantige
notenhouten kooi met de glinsterende koperen
tralies, de georne men teerde morsruiten, de
schommelring, het voor 'c opengeschoven
deurtje verleidelijk opgehangen koperen
badje met even kwistig geornamenteerde
ruiten; de kooi me; de in uiterste volkomen
heid verzorgde eet-en-drinkbak j as, de vlier
stokjes, n de hevig ruiende piet.
Z-i stemden er omheen, zwijgend, diep aan
dachtig en bekommerd, Fine zelfs was zoo
zeer in 'c beschouwen verzonken, dat ze
vastomklemd hield een der kunstig gedraaide
notenhouten stijlen van den standaard waar
aan des piëta aardeche woning, sedert jaren
te zweven hing; dat deed ze nooit, ook
Bertha of Louise niet, omdat elke veeg, elke
vingetige greep op 't glimmend geboend
notenhent gezien en veroordeeld,
oogecblikkelijk door een zacht vilten, lichtelijk
beboenwast lapje, dat steeds in 't zy-laadje
van 't buffet te vinden was, met oatentatie
door haar, Fine, werd verwijderd. Die
boenwas maakte Fine zelf, daar was ze niei van
af te brengen. Fabrieks-boenwas is tuig ...
je weet niet wat er inzit,., wat ja op je
meubels wrijft. Tegenwoordig? och, och, 't
wil wat met al die namaakboel! Nee hoor,
chte zuivere bijenwas van je drogist.., wat
terpentijn... niet teveel van wege de schraalte,
en dan 'n. tikje, zie j»'n tikje groene zeep...
d tl a heb je boenwas die 't licht mag zien...
maar al die nienwerwetsche fratsen, die
flesehjes en potjes met schreeuwerige namen...
't is gén zuivere koffie, dat zeg ik."
Fine lag dikwijls met haar beeldspraak
overhoop, vooral wanneer zjj om. de een of
andere reden in opwinding geraakte, en daar
dit ook geregeld 't ge7al was wanne-j ag de
tendheid leidt tot herhaalde botsingen, tot
grappige situaties, tot ernstige misstanden.
Bad. Hoomberg heeft dezer dagen daarover
behartigenswaardige en rake dingen gezegd,
doch het wordt dan ook al te zot, wanneer
de hejrtn kapelaans gaan optreden als
schoolmeesters in handelszaken voor gerou
tineerde vakmenjchen. Natuurlijk weet dan
in dit en dergelijke gevallen de inleider of
redacteur geen vijftigste deal van hetgeen
de geduldige toehoorders of krantaboncés
door ervaring erlangd hebben, hij zet eenige
theorieën op, afgeleid uit algemeene ab
stracte beginselen, en wil dan daarmede
de menigte imponeeren, doch de menigte
gewend aan de droge en gladde
levensen zakenpraktük, komt tot de conclusie
dat de eerwaarde heer niet snapt waarover
het eigenlijk gaat, al was er groot vertoon
van geleerde termen en holle phrasen. De
menigte gaat zijns weegs, de geestelijke
leeraar is zijn gezag kwijt. Hoe kan het
ook anders, hoe wil iemand wiens richting
en opleiding sinds de jaugd in streng om
schreven doelbewustheid gingen van
knapenschool, langs klein- en grootseminari»
naar de priesterwijding als toppunt, met
buitensluiting van alle aanraking met de
diepten en hoogten van het leren buiten
de school, hoe kan zoo iemand wien nood
zakelijk menschenkennis en levenswijsheid
moet ontbreken, die den strijd om het be
staan enkel kent van hooreo zeggen, die
van financiën enkel zijn trimester zakgeld
leerde kennen, van economie enkel de prij
zen van Oldeakott- tabak, zoo maar ineens
bij de intrede van de wijde wereld (gelijk
telkens gebeurt), of althans enkele jaren
daarna, met succes en vrucht zich aandienen
al* leider en leeraar der volken, tenzij in
het vak dat hem van ambts wege is toever
trouwd ? Stel daartegenover een vergrijsd
handelsman, van jongsaf gewend ea gewik
keld in de warnetten en doolhoven van
modern handel- en nijverheidsleven, met
zijn ondervinding van personen en toestan
den, stel er tegenover de geleerden, een
leven wijdend b.v. aan n
geschiedenistijdvak, aan n onderdeel van het
menschelijk lichaam, aan a kunstuiting, en
het verschil springt klaar in betoog.Maar
neen de geestelijke leiders redigeeren en
adviseeren alsof zij van hun geboorte af,
in alle, die buiten hun bemoeiing staande
aangelegenheden, gestudeerd en geleefd
hebben, doch schaden daardoor zoowel de
vrede als hun eigen stand. De
priesterwaardigheid er buiten gelaten kan men
immers onmogelijk opzien tegen dilettanten
die toch wezenlijk au serieus willen ge
nomen worden. Afgezien van de verwarring
aldus teweeggebracht, hangt hiermede nog
een ander nadeel nauw samen, om lat zij
in hun ijver het dikwijls niet bij voorlichting
laten, doch somtijds ook ia concurrentie
geraken wat het zakendoen zelf betreft mat
da beroepsmenschen, welk onderwerp echter
te uitgebreid is om daarover hier in het
voorbijgaan iets naders te kunnen zeggen.
Op de derde plaats komt de onpartijdig
heid in het gedrang. Men zou dit niet z«o
direct zeggen, meenend dat juist de bevoor
rechte positie der geestelijkheid, financieel
on anderszins, zou toelaten hen los te den
ken vaa stand, rang en fortuin. Da onder
vinding leert nochtans anders, en vooral
twee oorzaken werken er toe mede dat
bedoeld boven de partijen staan nog al eens
schipbreuk lijdt. In theorie worden wel de
hoogere «tanden of posities geëard, doch
komt een adviseur e snor werkliedenbond
te staan voor een be*li«»ing dan zien wij
hen telkens (vooral in Brabant), met recht
of ten onrechte, front maken tegen de pa
troons, dan gaat de natuur boven de leer.
Die natuur toch heef. haar eerste vorming
nit boeren- of arbeidersgezin, uit welke
kringen onze" meeste geestelijken voortkomen,
al vroeg werden hun in goede trouw inge
prent zekere afkeer van, afgunst op e
andere klassen, de elementaire strijdpunten
werden in bepaalde richting steeds beslecht,
en het onderling verkeer op het seminaria
geleid door pers en tijdstrcoming, in ver
band met eigen omstandigheden, wakkert
dergelijke gevoelens aan, totdat ze als
zoogenaamde sociale priesters of
hetz-kapalaans hun plaats gaan innemen onder de
rijen der ontevredenen. Wel wordt dan alles
idealiter bezien en toegelicht, doch in
werklykheid staan hun uitspraken of adviezen
menigmaal gelijk-met die van klassenstrijd
predikende stakers. Er wordt hier door mij
voo treffalijkheid van eigen huishouding be
sprak, zoo is uit de symbolische
boenwaaen-kcffi 3-ver wikkeling, 'c feit te constatearen,
dat de geboende meubelen in 't algemeen,
en des piets zwevende tabernakel in 'c bij
zonder, dingen waren van voortdurende zorg
en van wel zeer devotelyk onderhoud. En
daarom nu was 'c fait dat Fine'*- hand de
smettelooze glanggümmende standaard geheel
argeloos omklemmen bleef, de
onomatootelijke, impeccabel betrouwbare, moreële
seismograaf die op hachelijke toestanden en
schokkende gebearlijkheden wee?
Za stonden stil-bedrukt te kijken; Louise
aan den kant waar een weelderig volle tak
trcs'ierst z'n overdadige vruchtbaarheid door
de tralies, naar binnen puilde, Bsrtha bij 't
malsch gele vette sla blaaij? aaa dan over
kant, en Fine bij 't kwistig in melk gedrenkte
stuk coiombijn bij de middelste vlierstok;
en ze bekeken met eenparige kommernis, 't
naargeestige, roodvleezige, armelijk
be-stoppelpiekte, nagenoeg kale kanariedier, dat op
den zilverzandigen bodem van zijn woning te
hygen laf.
Ik geloof niet dat 't goed met 'm gaa*,"
zei B>rtha beduusd, angstig over 't eigen
machtig in woorden brengen van hu a aller
geheimste gedachten.
Pie-iet... pie iet... piete-nou," prevelde
zangerig verleidelijk Fine in zes stygende
noten; toen betikkelden de vingers van haar
linkerhand, een der ge-omementeerde
morsruiten, alsof ze uit niji over 't tobberige
beest op den zandgrond, de flaurigs geëtste
fladderpieten van da ornementatie wilde
verjagen.
Van den schrik scharrelde piet hevig ner
veus van uit den hoek zijner Sahara, naar een
zandbeklonterd vijgfragment, waarop hij als
op een vluchtheuvel, hijgeriger dan ooit
neerzeeg.
Gut, o, gut ak-ie 't maar niet besterft..,
je moet 'm niet jijen, 'D stomme dier," zei
B art ha.
Onder normale omstandigheden sou Fine
verontwaardigd zijn o 7er deze gewaagde critiek
op haar handelingen, maar geheel
geabsorgeen partij gekozen voor of tegen sociale
neigingen, alleen maar in het licht gesteld
hoe ook op dit gebied het ingrijpen der
geestelijken veel verkeerds uitwerkt, juist
omdat hun werkzaamheid op wereldsoh ge
bied zoo moeilijk te scheiden valt van hun
priester-hoogheid, en er genoeg kleinzielige
lieden zijn, die hun soms a verechtsehe sociale
bemoeiingen op rekening schuiven van de
kerk en het geloof waarvan zij de dienaars,
niet de meesters ziju. Feit is intuischen
dat menig patroon met bitterheid zijn be
langen ziet tegenwerken door de bedienaren
van het geloof waarvoor hij in oprechte
liefie veel heeft veil gehad, en de derde
of vierde stand mistrouwt van zijn kant
wel eens de geestelijke leiders, meenend
dat zij niet onverschrokken genoeg voor hun
belangen durven optreden; zoo komt de
adviseur van beide kantsn in de klem, en
ook hier wederom vooral ten koste van
zijn gezag als priester, van den eerbied en
achting hem volgens zijn staat verschuldigd.
(Slot volgt).
NOCTCA CATHOLICA.
iiiiiiiiiitiimmiiiiiiiiHiitifiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiimiiiiiiii
Afuijkingen, door KAKBL VAN DB
WOB«TUNE. C,j A. J. van Dighoeck te
BaaSUB. 1910.
II.
Zoo, dunkt my, staat dan h)t Dichterlijke
tegenover het Wg'sgeerige, dat het laatste
streeft naar een veralgemeening, een samen
vatting, waaiin alU bij sondere momenten zgn
opgeheven, maar die dan ook geen leren meer
heeten kan, terwijl heb eerste juist het leven
dier momenten zoekt en de, men zou zeggen,
onmogelijke taak onderneemt met woorden, die
uitteraard nooit het bijiondere zeggen, toch
hec moment, het geval vast te leggen in zijn
algemeene beteekenis, aaar ook naar eigen
veienkelden kleur en klank en geur. Het
geen be teeken t, dat dit vastleggen het beat
in verbeeldingen van het stoffalyke gesckiedt,
in voorstellingen van da zinnelyke werkelijk
heid, die natuurlijk niet de sensatie zelf zij a,
doch haar begeleiden en aldus den lezer, als
't ware, wij :en waar hij da bsdoelde gewaar
wording vinden moet.
Aldus b.'schouwd, doet zieh het Dichterlijke
voornamelijk als het lyrisch sensitieve voor,
als de uiterste individaeele vatbaarheid voor
indrukken, die ev«n zooveel relaties van Ik
en Wereld beduidt, maar zieh noch om ver
standelijk begrip, noch om andere Ikken be
kommert. Gorter a eerate Verzenbundel geeft
een compleet voorbeeld van dit zuiver
Dichterlyke, dat nieta begeert dan het leven te
ondergaan en te zeggen, hoe dan ook, dat
geen ver ba ad zoekt en gaen gemeenschap
pelijk begrijpea, maar gevoelig wit staan mid
den in het leren, als een populier door het
zwakste windezuca'j t bawogao.
Ooi V. d. Woestyne tojnt dit
dichterlijkeonier-meer in zy'n bundel Afwijkingen. Zulke
stukjes als Emmert TFoter, d.vond-Harmonica,
Stil Leoen, Felp en ten deele ook Rei', Oude
Brisf, Verztaepin Verhaal en Klokken ii de
Sneeuw, trachten niet anders dan een vreemde,
zeer persoonlyke, gewaarwording in beelden
en woorden te uiten, en daargelaten of dit
gelukt voor om, legers, gelakt is V.
d. Woestyne'i taal van zulk een, men zou
haagt zeegen, bedwelmende bekoring, dat men
zich de leetuur niet beklaagt, ook al beseft
men-maar in de verte om welke gewaarwor
ding het eigenigk gaat.
Als een proeve schrijf ik hier het stukje
A vond-Harmonica geheel af:
Harmonica-der-ze 7«n-weeën, dranzend- zin
gende harmonie», schrijnend lied met iadere
noot eene wonde, klacht die schrilt en nijpt
in de:e onweéfa-avond, zoo pynlyk-ralsch, zoo
py nly k- valse i: waarom heit gij gezongen,
harmonica die zoo treurige lente zing: in den
avond; arme harmonica als een
menschenhart; harmonica gelyk mijn bitteren en moe
den mond; harmonica, o, der zeven- weeëa? .."
Heel da dag is geweest als een hol h ui 3
om mü, a les an dreunend om-rondand
geruisch, iedere beweging een zinderend gezoem
in mijne ooren, een na-trillen, kring aa"n kring,
in de klok mijner hersenen.
beerd als zij was in de beschouwing van
piet's zorgvrekkenden toestand, gingen, geluk
kig voor de onderlinge zusterlijke harmonie,
Bertha's gedurf ie woorden, ganschelijk langs
haar heen.
Ga nou 'a in ja badja piet.,, kóai non,';
sprak Fine met veel overtuiging, en
betiKkelde nu de flad ierpieten op de ruiten van
't badje. Ditmaal kreag piet gaen zenuwschok,
omdat de poging tot rustverstoring nu een
verdieping hoiger plaats had; hij zakte alleen
nog wat breeder ep de vijgekluit neer, en keek
met veilig overtrokken kier-oogjes, echeef,
sty'fnekkisr omhoognaar de plek van het tumult.
Us we 'c nojt eens met hennep probeer
den?" waagde Bertha voor te stellen. Zs
kreeg geen antwoord, keek toen instemming
zoekend naar Louise, wat denk jij Lou?"
E ... w .. wat.. j-j*?'" zei Louise, vagelijk
verschrikt, haar oogen die wezenloos den
zandbodem en 't pietebeest hadden bestaard,
wendend naar de zuster die iets vroeg.
Zou jij denken dat-ie nog 'n henneppie
zou willen hebben''"... herhaalde Bjrtba.
Gut, ik ^vét 't niet"... zei Louise even
hulpeloos vervaard als had iemand haar
oordael over de Perzisch» troonopvolging
gaïraagd, of haar verantwoordelijk gnhon len
voor het diagnose stellen van pestlijders op
Java.
Be.-tha keek haar beschroomd verwijtend
aan; beschroomd, omdat Louise's geestesleven
als een heilige berg voor 1:4ir profane toe
nadering ontoegankelijk, haar somj van my
stieke ongenaikbaarheid leek;... verwijtend,
omdat haar zusterlijke solidariteit met Fme
toc'i niot ganach ingeprikke'.d verduren kon,
dat Lou'se's gedachten klaarblijkelijk ver van
het onderwerp hunner teerste zorgen, den
doodsieken piet, waren we,;s;edwaaid.
Louise was andera dan zij en Fine, dat
wUten zij, waren er zelfs trotsch op. Gat
Louise ia artiate... daar gaat mérr in d'r
hoofd om, dan wij kunnen begrijpen. . . .
Loaise ia 'n... is 'n bolleboos in d'r
geschr-jf'. .. geurde lüne met awaarwichtig
hoofdgeknik, soms tegenover familie leden
die wat neerbuigend, ongeloovig naar Louiao'a
kunst-praestaties informeerden.
En nu, in den geotkten avond die een
onweer broeit, ik, nauwelijks buiten gekomen
in die ledige stilte, die me stelt, als ijl ge
heven, en gegroeid boven do aarde: uu die
zang van eene harmonica in da handen van
een of andaren koeier, die zy'a vreüg-zyn of
zyn fantazie, wil zeggen in deze schampere
tonen...
De avond is leeg en moe. De pacht
hoeven zgn geknield in de doove grijste.
De hagen zijn stil.
Maar ik ben niet stil, en die wrange har
monica is niet stil. Ik zoek angstig, een
vrede, eene vrede. ..
Een harmonica schrijnt gerekt, als tonen
gestrekt in pyne; zingt angatig een vrede, een
vrede vóór nienwen angst : harmonica als een
menschenhart, arme
harmonica-der-zevenweeë."
Dit is siets dan een gewaarwording van
drnk en doffe benauwenis in een
onweerszwoelen avond, die de valache vreugd van
harmonica tonen verergeren komt. Wie ech
ter, aandachtig en zorgvuldig op rythme en
klank, deze weinige regelen leegt, zal ten
minste by benadering in de stemming van
den dichter kannen meevoelen en da macht
der taal bewonderen, die in de handen van
zulk een kunstenaar een gerichtsbeeld, een
gslnidsherinnering en een stemming, alles
in eenen, vermag op te wekken met zoo
luttele woorden.
D jae sensitieve Y. d. Woestgne ia echter de
gansene V. d. Woestjjne niet, gelffkkig niot,
zon man zeggen, want al kan men ook dik
sensitieve het zmver-diehterlyke heeton, zoo
is het, evenals het goud, toch niat zonder
vermenging te gebruiken, gelyk het inderdaad
ook nooit ongemengd voorkom*-. Eerst in
verbinding met het wy'sgeerige krjgt bet
zijn hoogite waarde en de mate en wijze
dier verbinding bepaalt eigenlijk grooten
deels de waarde van den dichter.
Evenals in aanleg, elke mensch, wil ook
hy tot begrip komen, doch wijl hij is de
gevoelige wlndharp, door elk leveaszmchtje
getokkeld, zal zijn begrip van zelf in bealden,
in voorstellingen van zinlyke werkelijkheid
zich uiten. Xiet alleen zijn voelen dus, maar
ook zyn denken zet zich om in verbeelding,
meer of min ree al, maar altijd evenzeer
om zelfawil als cm dat hooger begrip ge
geven. Sprookjes worden het alzoo, w»ar in
waarlijk niet enkel van faeëa en elfen ge
handeld behoeft te worden, om er dien naam
aan te geven, want, wat ook hun inbond zij,
zij pogen het abaolate, tijd en plaats'.ooze,
te zeggen in het betrekkelijke van het zin
lyke leven.
Aldus, wanneer V. d. Woestijne zijn fijne
gewaarwordingen heeft getoond, zy'n ver- en
voor-voalen, gaat bij over tot de
bewastheden des verstande en geeft zijn
waardeschatting van het leven, waarin zijn persoon
lijkheid zich begint te omlijnen. Ziedaar eerst
de voorrede, eigenaardiglijk Binnen- leiding ge
noemd.
Vóór d« mensch tot kennis kwam, bezat
hij, tot proefveld waar bij den rijken wasdom
der gemeenplaats in zaaien zou, zich-zelven.
Dit eigendom was een braak land vol harde
keien, en .vol slakken, die, zooals men weet,
belacaelijk- gevoelige hoorntjes hebben, daar
ze 't leven waar mee nemen . . .
Als gij zult trachten, lezer in deze
laatkomende eeuw geboren, u eenigazins
Adamisch te gevoelen, zult ge wellicht in dit
boekje-, als in een reisgids, leeren, dat gij
niat de eerate waart, om u aan zulke proef
neming te wagen. Da aehryver van volgende
stukjas weet zichzelf te zjjn een vóór- histo
risch proefveld men ontdakt er nog alle
dagen! vol onverduwbare en weinig- voed
zame keien, en w.;arlijk-al-te-3evoelige slak
ken. En hij is er haast fier om."
Het s:hy'nt nauvljfks noodig dit, voor
hetgeen volgt toch misschien ietwat al te
hooghartige proclamatie! j a nader te duiden,
Het zegt da meerderheid in menschelyke
waarde van het gevoel boven de banale
verstandelijkheid onzer dagen, de nutloosheid
voor het algemeen", maar de enorme waarde
voor de eigen persoonlijkheid van die vele
gewaarwordingen, waarvan de menschheid
lang vervreemd is of die zy nooit kende.
Het geluk, de ontwikkeling is daar, zegt
ongeveer V. d. Woeatijne, en niet in een al
ryker oogst der gemeenplaats."
Het eerste stukje van den bundel heet
dan Stervend Man en is bedoeld : (ah
belijM»ar dat nu, nu, terwijl Fine en Birtha
ganschelijk opgingen in 't wel en wee des
zieken piets, zij Louise, zoozeer van andere
belangen vervuld was, dat klaarblijkelijk;
't vo '.ledig melodrama dat zich in, en om den
notenhouten standaard afspeelde, haar ont
ging, dat was wel een zeer gewaagde wissel
trekken op hun zusterlijke tolerantie.
Bertha bleef haar verwijtend aankijken.
Toe, je ziel non toch cói wel dat-ie...
dat-ie hél naar ligt!"....
J-ja" zei Louise toen schuchter maar
dat kan x toah niet helpen... hy is nu al
zoowat twee en 'n half jaar aan de rui . . .
daar kan i;s toc'a niets aan dosn?"
---Gat Lou daar praat ik toch niet van",,
kalmeerde B irtha den opkomenden storm ;
Louise was tegenwoordig wel heel erg hu
meurig, ..... ik vroeg alleen maar of jy zou
denken dat ie nog 'a henneppie zou willen
hebben . . . dat ia alles ... 't is misschien . . .
z'n laatste". . . .
Bertha's stem sloeg over; ook Fme beet
ontroerd op d'r onderlip.
Toen kwam Daatj? binnen.
't Gaat slecht met 'm, Alida" zei Fine
die in plechtige oogenblikken, in hevige
verontwaardiging n bij feestelijke gelegen
heden, haar gedienstige altijd mat haar v«llen
naam toesprak. Daatje kwam naderbij,
bakeek aandachtig het ongansche kanariebeest
met den vet-gelen borst, 'c rooie
stoppelpiekerige lijf, de malle dot staartvcê:en, als
recht overeind ingestopt in 't naakte vleesch,
de groote kale kop op den dunnen diaad-nek,
half nijdig, ha'f wantrouwig door de omvelde
kraa'otigjej kijkend als 'n boosaardige bochel.
Hij hè; de fip, juffrouw, wat ik u zeg",
vei kondigde Daatje met volkomen overtuiging.
Tosn, omdat de zusters sprakeloos bleven,
vervolgde Daatjs:
Oat mot u dóórprikke, anders gaat ie om
zeep hooi". . . .
2e b'è?en aprakalore.
Za waren zco gewoon geraakt aan 't feit,
aan de beproeving dat hun lieveling al zijn
levensdagen ia. ruienden staat doorbracht,
dat de nieuwe, zoo cru geuita diagnose ben
ganschelijk versloeg. En wat 't, ergste wae,
denis eenigs-zint). Het bel$dt, dat wüsheW en
ervaring goede dingen zijn, maar bloot-zinlijk
bestaan, lustig «n zonder gedachte, een ander
goed ding en dat, als de schrijver bepaald
kiezen moeit, allicht dit laatste hem boven
de eerste zou gaan. Waarmede dan op de
zonderling gemengde wijze, die men wel de
moderne noemen kan, V. d. Woestjjne zich
individualist aklassieklevensgenieter bekent.
Ditzelfde motief ven de voortreffelijkheid
de onbewasten levens keeit nog eens ter*g
in Het Rad van Oaiphale, waar het geluk van
liefdesalavernjj boven allen middelmatigen
welstand van burgerlijke orde en maat gesteld
wordt, en intusschen mag het gebleken zyn,
zoo al niat in direete zegging, dan toch in
het plastisch-zware en zvoele,
aoet-bekorende, heetverlangende van de tsa1, dat de
schrijver ook een romanticus is.
Zoo komt non tot het laatste verhaal van
den bundel, het allerdiepste en aller wijdste,
waarin V. d. Wositijne zijn wysgeerig dich
terlijk levenabegrip van het oegenblik tracht
te beelden... en eindigt in zelf*pot, als de
vredelooze, rustelooze ziel, die hu ia, boven
en behalve al dat andere van individu
alisme, van heidsnsche levensaanbklding en
romantisme.
Het verhaal draagt den titel, die al een
spot inhoudt van : De Zuivere' Jongeling en
Zujne Za'.te Ifoider en behelst in die beide, uiter
lijk chcqnint», pünlijk-comische gedaanten,
van een schichtiger», mager en,
piincipieelBein-levenden en zeer zelf bewusten jongeling
en zijn zeng-achtige, drankiuchtig verloopen
moeder, de tegenstrijdige en rustlooze stre
vingen van het leven: die naar eenheid en
volstrektheid en die andere naar verscheiden
veelheid en eindigheid. Waaitugaehen dan de
kelner de lage, doffe en snffa berusting in
de tegenstrijdigheid dier bbide beteekent.
Wat de groote bekoring maakt van dit
als van de andere at uk jee in den bundel, is
om te beginnen de zuivere en sterke
mggeatie van realiteit; die alles (on soms wel
te veel) opmerkt en geen enkel dood of
ongevoelig woord bevat. En tegelijk dat de
werkelijkheid van dat triestige café'tje zich
voor ons opdoet, bemerken wij het persoonlijke
van des auteurs gevoel, den geest waarmee
h^' dat alles zag en beschreef... ten slotte
ook den zelfspot, waarmee hij den ernst van
zijn realiteitsverbeelding weer half vernietigt
en te kennen geeft, dat hier maar spel en
de bedoeling elders i?.
Hoe vreemd het schijne, deze minachting
en speelsche onverschilligheid voor het
zelfgeachapene, doet hier aan met innig welbe
hagen. Juist die lichte gewilde overdrijving
in de observatie, dat rijn-cynisch spottende,
waarmee de beschrijving, ala 't ware,
doorgeurd is, geven dien scherpen noot, dat
verbeten-wrokkende en moeilijk beheerscht
rustelooze, dat wy wel zeer van dezen tijd,
dat wij het moderne mogen noemer».
Hier is een stukje, waar de schrijver dat
koortsig strak-gespannene in de beschrijving
heeft gebracht, waarmee hij het gebeurde
opvoert da tot hoogere werkelijkheid van eigen
geest, waarin wij toch altijd nog de onze
vermogen te zien.
Tóen viel, in de verlaten gelag-kamer,
opeens, als een desperate stilte. Het lied der
gas-vlammen ging aan 't zinderen als mar
telende krek alen-zang in een onwcêra-avond.
De klok snorde baar jammerend-wrokkig
getiktak gelijk een knorrend grijsaard, die
by regelmatige poozen 4Jn jicht door zijn
lijf zon voelen priemen. Da waas die't groen
papier der muren dekte glansde onder 't licht
met fiaemende venijnigheid, zooals men van
sommige padden verhaalt dat ze n bevuilen
op 't oogenblik dat ze u weemoedig-argeloos
bezien. Da witte tafalkens hadden het on
schuldig gelaat van een toegevroren vijver,
zelfs voor katten onbetrouwbaar. En 't minste
geluid scheen een dikke stomp in 't hart
der stilte, in 'c hart van deze stilte die was
als eene oud a vrouw, zich bij winter-nacht
versemilend in den duisteren hoek vaneene
koets-poort."
Nietwaar, hier is nog juist genoeg van onze
werkelijkheid, dat wij mee kunnen gaan in
de viaia, terwijl wij toch duidelijk de tendenz
gevoelen, het sarcastisch overdrijvende, het
bedoeld tevergaande, dat ons weer nit de
materieele werkelijkheid verjaagt naar het
geestelijke der sy nbolen. Zooals dit fragment,
is het gansche stuk en bepaalt zijn vreemd
soortig karakter, dat wij het moderne meenden
te mogen noemen. 7/jn wezen is tenslotte
disharmonie en zwakheid, rusteloos streven
en geen vrede vinden.
MimiiiiimmiiMMiHmmiiimm
Daatje wist 't, Daatje köa 't weten omdat zij
al meer dan eens bly'k had gegeven van aan
merkelijk hooger ornithologische kennis dan
de dames Caussewinckel zelf bezaten.
't Ia warentig waar hoor, u moet 't zelvera
weten, maar de pip tèt-ie... daat gaat niks
van af... en dat maak je niet beter met
vy'gies, en koakiea en al die anert-rooimel".
Daatje schudde 't hoofd, keek afkeurend
naar de vreemdsoortige delicatessen ver
zameling, in, en tegen de kooi, mitsgaders
't hijgende dier temidden der zaad beklonterde
versnaperingen, en ging heen.
Maar gut, Daatje riep Bertha toen wan
hopig, wat moeten we dan doen... de arma
lieverd!"
Daatje bleef staan. Wat u doen moet?
Dóórprikke natuurlijk" zei onontroerd ''t
Spartaanache Daatje.
Gut o gut... dat küanen we niet...
dat zullen we nooit kunnen... wel Lou ?"
stamelde Bartha.
Louise rilde, Weet ja wel zeker Daatje
dat 't... dat-ie... dat ie die ziekte heeft?
Ik hab vroeger eens zoo'n kanarie gezien,
maar dat zag er' hél andera uit".
, Dat kan wei" zei Daa*ja onvervaard...
alle ziekten zijn bij alle menschen ook niet
'c zelfde ... zal de pip hebben en" ...
Louise bloosde gechoqueerd.
Nu géaardigheden Alida" bestrafte
Fine bits.
Ik zeg geen aardighed-en" sprak Diatja
tegen ik wil alleen maar zeggen dat ais
juffrouw Louise de pip hè; en, laten we nou
maar 'a zeggen, juffrouw Bertha hét óók de
pip, dan sou-en ze ieder op d'r eigen weer
heel anders ziek zijn... en zoo ia 't met de
beesre ook".
Toen wilde Daaija nogmaals heen gaan,
maar Bertha wie 't hachelijke dea toeatands
overweldigde, zei: Och gut Daatje, kan jij
ons dan niet helpen ... er moet toch wat
gedaan worden". Fine knesp haar lippen
afkeurend tot 'n spleet.
Dea piëta phyaiek welzijn woog zwaar,
maar haar prestige, woog toch. neer...
enne... je zoo bloot te geven aan 'n ge
dienstige, dat je d'r noodig had... ze waren