De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 25 juni pagina 2

25 juni 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ho. 1774 oefening hunner priesterlijke bediening natuurlijk lijden moet. Hoe kan iemand genoegzaam zijn preek bestudeeren en voorbereiden, hoe geregeld nauwkeurig en zonder ovethaasting. *ün vele andere pries terplichten waarnemen als daar zijn zie kenbezoek, catechismus-onderricht, nauw lettende zorg voor kerk en dienst, en vooral eigen-heiliging, wanneer h\j dag in dag uit opgaat in allerlei beslommeringen en drukten, welke hes ver voeren van z\jn heilig- ambt? En toch wjj zien en hporen het dagelijks hoe de priesters leidend trachten op te treden in de pers en de werkliedenbeweging, in wetenschap en kunst, in staat- en huishoudkunde, hoe zy zich opwerpen als raadgevers van middenstand en boerenbond, van fabrikant en industrieel, boa een priester redacteur is van een patroonsblad, van een militair blad, van een land bouwblad enz. Drie niet onbelangrijke bezwaren zouden aan te voe ren zijn tegen zulke ongewone bezigheden, waarvan het eerste betreft de waardigheid vaa den priester zelf. Immers hoe stich tend en vruchtbaar is het leren van een heilig, ingetogen priester, die troostend en weldoend ia stilte rondgaat, een verborgen kracht die wekt en stiert tot goed- doen en goed-zijn, een vertrouwd raadsman voor ziel en hart, staande bovei partijen en be langen, by wien echter aller geestelijke belangen veilig zijn, tegen wien iedere partijganger eerbiedig opziet. Laten zij dan on bedreven zijn in wereldtche omgangs vormen, laten ze onkundig zijn ia veel wat hè* teeken verkeer op prijs stelt, dat is het gevolg v»n hun afkomst en Goudsche-pij penop voeding, doek hoe treft een figuur ahf de pastoor van Pechlarn van Mazetti, wie heeft niet eerbiedig lief den ouden herder uit M>n nonveatr vicaire" van Sbeehan? Ware deugd is van nature wel levend, eehte heiligheid vergoedt alle mencctaettj&e gebreken en boeit ondanks gemis van fijne vormen. Zien wij niet alles mis lukken van hetgeen de nieuwe kapelaan van Sheeha-n opzet, die zich, ofschoon met de eerlijkste bedoelingen, zoo ver waagt kuiten 8JJB ambt? Zijn drijven- veroorzaakt verwarring en bitterheid ep zelf boet hg ten laatste eer en achting in. Ia hij geen type- voorbeeld van onze O ver velde», v. Aken s, Enaapens, Lmnenbanken, Aengeneats, v. i. E l zeng, Bolsinssen, Nouwentem enz.? Maar wy willen niet terug naar de sacristif' zegt dr. Poels en zijn naamgenoot scheldt de arbeiders welke hij in zijn bond wil hebben voor muilezels en ampSibie*"; goed! blijf dan buiten de sacristij en heersen over de muilezels, doch verwonder u dan ook niet, wanneer de getaovigen u nie,t meer toedragen dien die pe» eerbied, die waardeerend» hoogachting, welke zy koesterden voor hun priesters, die hanne heilige roeping getrouw zieh ble ven bewegen tusschen altaar en ziekbed, kan iel en bidbank, biechtstoel en kerkhof, want lelf zijt ge aldus tweeslachtig geworden, itaande met een heen in het heiligdom, met het amdere daarbuiten. Een andere moeilijkheid doet zich voor feu daaes rijkdom van geestelijken- voorlickiing. Men zou hier aan een wonder kunnen denken. Neemt men in aanmerking dei oploiding op de seminaries, dan blijkt hoe da daar gedoceerde vakken heenwijzem naai het kweeken van priesters in den eigenlijken zin des- woords. Met terzydesteUing van de profane wetenschappen, vaa kuAsfc eni. wordt daar uitsluitend geleeraard hetgeen de zielzorger als zoodanig noodig heeft te weten. En nu doet zich het merk waardige verschijnsel voor, dat de geeste lijke» (me&ignaat zelfs piepjonge kapelaan») optraden als docenten in alle vakken welke *Ü- Btei geleerd hebben. Soms gaat dat epkiedon n»et vrij veel aanmatiging gepaard, dikwijls met tartende zekerheid en over moedig aelf bewustzijn, alsof een theologische studie kunsthistorici kan voortbrengen, een CUUUB in philosophie verrijkt met het j uiste inzicht in handelszaken, gewijde «n kerkges*hi»d**is, landbouwkennis aanbrengt, lituigie sociaal-economen of medici kweekt. Al* adviseur of redacteur wordt er dan ma*r op- kw geredeneerd en geschreven, f een «ebied van het ingewikkelde levensedrijf blijft onbetreden, voor geen tak van wetenschap of kunst wordt schuchter terug gedeinsd, de seminarie- opleiding promo veerde hen tot doctor in alle vakken. Het is jammer maar natuurlijk dat deze alwellllllllllllllimilllllllllllllllllllllllillllllllllllMHIllllllllMliniMIIIIIIMIIIII Van een kanarie die ruide. DOOE MINCA VERSTER B03CH?REIT Z. I. Ze stonden rondom z'n kooi. Da achtkantige notenhouten kooi met de glinsterende koperen tralies, de georne men teerde morsruiten, de schommelring, het voor 'c opengeschoven deurtje verleidelijk opgehangen koperen badje met even kwistig geornamenteerde ruiten; de kooi me; de in uiterste volkomen heid verzorgde eet-en-drinkbak j as, de vlier stokjes, n de hevig ruiende piet. Z-i stemden er omheen, zwijgend, diep aan dachtig en bekommerd, Fine zelfs was zoo zeer in 'c beschouwen verzonken, dat ze vastomklemd hield een der kunstig gedraaide notenhouten stijlen van den standaard waar aan des piëta aardeche woning, sedert jaren te zweven hing; dat deed ze nooit, ook Bertha of Louise niet, omdat elke veeg, elke vingetige greep op 't glimmend geboend notenhent gezien en veroordeeld, oogecblikkelijk door een zacht vilten, lichtelijk beboenwast lapje, dat steeds in 't zy-laadje van 't buffet te vinden was, met oatentatie door haar, Fine, werd verwijderd. Die boenwas maakte Fine zelf, daar was ze niei van af te brengen. Fabrieks-boenwas is tuig ... je weet niet wat er inzit,., wat ja op je meubels wrijft. Tegenwoordig? och, och, 't wil wat met al die namaakboel! Nee hoor, chte zuivere bijenwas van je drogist.., wat terpentijn... niet teveel van wege de schraalte, en dan 'n. tikje, zie j»'n tikje groene zeep... d tl a heb je boenwas die 't licht mag zien... maar al die nienwerwetsche fratsen, die flesehjes en potjes met schreeuwerige namen... 't is gén zuivere koffie, dat zeg ik." Fine lag dikwijls met haar beeldspraak overhoop, vooral wanneer zjj om. de een of andere reden in opwinding geraakte, en daar dit ook geregeld 't ge7al was wanne-j ag de tendheid leidt tot herhaalde botsingen, tot grappige situaties, tot ernstige misstanden. Bad. Hoomberg heeft dezer dagen daarover behartigenswaardige en rake dingen gezegd, doch het wordt dan ook al te zot, wanneer de hejrtn kapelaans gaan optreden als schoolmeesters in handelszaken voor gerou tineerde vakmenjchen. Natuurlijk weet dan in dit en dergelijke gevallen de inleider of redacteur geen vijftigste deal van hetgeen de geduldige toehoorders of krantaboncés door ervaring erlangd hebben, hij zet eenige theorieën op, afgeleid uit algemeene ab stracte beginselen, en wil dan daarmede de menigte imponeeren, doch de menigte gewend aan de droge en gladde levensen zakenpraktük, komt tot de conclusie dat de eerwaarde heer niet snapt waarover het eigenlijk gaat, al was er groot vertoon van geleerde termen en holle phrasen. De menigte gaat zijns weegs, de geestelijke leeraar is zijn gezag kwijt. Hoe kan het ook anders, hoe wil iemand wiens richting en opleiding sinds de jaugd in streng om schreven doelbewustheid gingen van knapenschool, langs klein- en grootseminari» naar de priesterwijding als toppunt, met buitensluiting van alle aanraking met de diepten en hoogten van het leren buiten de school, hoe kan zoo iemand wien nood zakelijk menschenkennis en levenswijsheid moet ontbreken, die den strijd om het be staan enkel kent van hooreo zeggen, die van financiën enkel zijn trimester zakgeld leerde kennen, van economie enkel de prij zen van Oldeakott- tabak, zoo maar ineens bij de intrede van de wijde wereld (gelijk telkens gebeurt), of althans enkele jaren daarna, met succes en vrucht zich aandienen al* leider en leeraar der volken, tenzij in het vak dat hem van ambts wege is toever trouwd ? Stel daartegenover een vergrijsd handelsman, van jongsaf gewend ea gewik keld in de warnetten en doolhoven van modern handel- en nijverheidsleven, met zijn ondervinding van personen en toestan den, stel er tegenover de geleerden, een leven wijdend b.v. aan n geschiedenistijdvak, aan n onderdeel van het menschelijk lichaam, aan a kunstuiting, en het verschil springt klaar in betoog.Maar neen de geestelijke leiders redigeeren en adviseeren alsof zij van hun geboorte af, in alle, die buiten hun bemoeiing staande aangelegenheden, gestudeerd en geleefd hebben, doch schaden daardoor zoowel de vrede als hun eigen stand. De priesterwaardigheid er buiten gelaten kan men immers onmogelijk opzien tegen dilettanten die toch wezenlijk au serieus willen ge nomen worden. Afgezien van de verwarring aldus teweeggebracht, hangt hiermede nog een ander nadeel nauw samen, om lat zij in hun ijver het dikwijls niet bij voorlichting laten, doch somtijds ook ia concurrentie geraken wat het zakendoen zelf betreft mat da beroepsmenschen, welk onderwerp echter te uitgebreid is om daarover hier in het voorbijgaan iets naders te kunnen zeggen. Op de derde plaats komt de onpartijdig heid in het gedrang. Men zou dit niet z«o direct zeggen, meenend dat juist de bevoor rechte positie der geestelijkheid, financieel on anderszins, zou toelaten hen los te den ken vaa stand, rang en fortuin. Da onder vinding leert nochtans anders, en vooral twee oorzaken werken er toe mede dat bedoeld boven de partijen staan nog al eens schipbreuk lijdt. In theorie worden wel de hoogere «tanden of posities geëard, doch komt een adviseur e snor werkliedenbond te staan voor een be*li«»ing dan zien wij hen telkens (vooral in Brabant), met recht of ten onrechte, front maken tegen de pa troons, dan gaat de natuur boven de leer. Die natuur toch heef. haar eerste vorming nit boeren- of arbeidersgezin, uit welke kringen onze" meeste geestelijken voortkomen, al vroeg werden hun in goede trouw inge prent zekere afkeer van, afgunst op e andere klassen, de elementaire strijdpunten werden in bepaalde richting steeds beslecht, en het onderling verkeer op het seminaria geleid door pers en tijdstrcoming, in ver band met eigen omstandigheden, wakkert dergelijke gevoelens aan, totdat ze als zoogenaamde sociale priesters of hetz-kapalaans hun plaats gaan innemen onder de rijen der ontevredenen. Wel wordt dan alles idealiter bezien en toegelicht, doch in werklykheid staan hun uitspraken of adviezen menigmaal gelijk-met die van klassenstrijd predikende stakers. Er wordt hier door mij voo treffalijkheid van eigen huishouding be sprak, zoo is uit de symbolische boenwaaen-kcffi 3-ver wikkeling, 'c feit te constatearen, dat de geboende meubelen in 't algemeen, en des piets zwevende tabernakel in 'c bij zonder, dingen waren van voortdurende zorg en van wel zeer devotelyk onderhoud. En daarom nu was 'c fait dat Fine'*- hand de smettelooze glanggümmende standaard geheel argeloos omklemmen bleef, de onomatootelijke, impeccabel betrouwbare, moreële seismograaf die op hachelijke toestanden en schokkende gebearlijkheden wee? Za stonden stil-bedrukt te kijken; Louise aan den kant waar een weelderig volle tak trcs'ierst z'n overdadige vruchtbaarheid door de tralies, naar binnen puilde, Bsrtha bij 't malsch gele vette sla blaaij? aaa dan over kant, en Fine bij 't kwistig in melk gedrenkte stuk coiombijn bij de middelste vlierstok; en ze bekeken met eenparige kommernis, 't naargeestige, roodvleezige, armelijk be-stoppelpiekte, nagenoeg kale kanariedier, dat op den zilverzandigen bodem van zijn woning te hygen laf. Ik geloof niet dat 't goed met 'm gaa*," zei B>rtha beduusd, angstig over 't eigen machtig in woorden brengen van hu a aller geheimste gedachten. Pie-iet... pie iet... piete-nou," prevelde zangerig verleidelijk Fine in zes stygende noten; toen betikkelden de vingers van haar linkerhand, een der ge-omementeerde morsruiten, alsof ze uit niji over 't tobberige beest op den zandgrond, de flaurigs geëtste fladderpieten van da ornementatie wilde verjagen. Van den schrik scharrelde piet hevig ner veus van uit den hoek zijner Sahara, naar een zandbeklonterd vijgfragment, waarop hij als op een vluchtheuvel, hijgeriger dan ooit neerzeeg. Gut, o, gut ak-ie 't maar niet besterft.., je moet 'm niet jijen, 'D stomme dier," zei B art ha. Onder normale omstandigheden sou Fine verontwaardigd zijn o 7er deze gewaagde critiek op haar handelingen, maar geheel geabsorgeen partij gekozen voor of tegen sociale neigingen, alleen maar in het licht gesteld hoe ook op dit gebied het ingrijpen der geestelijken veel verkeerds uitwerkt, juist omdat hun werkzaamheid op wereldsoh ge bied zoo moeilijk te scheiden valt van hun priester-hoogheid, en er genoeg kleinzielige lieden zijn, die hun soms a verechtsehe sociale bemoeiingen op rekening schuiven van de kerk en het geloof waarvan zij de dienaars, niet de meesters ziju. Feit is intuischen dat menig patroon met bitterheid zijn be langen ziet tegenwerken door de bedienaren van het geloof waarvoor hij in oprechte liefie veel heeft veil gehad, en de derde of vierde stand mistrouwt van zijn kant wel eens de geestelijke leiders, meenend dat zij niet onverschrokken genoeg voor hun belangen durven optreden; zoo komt de adviseur van beide kantsn in de klem, en ook hier wederom vooral ten koste van zijn gezag als priester, van den eerbied en achting hem volgens zijn staat verschuldigd. (Slot volgt). NOCTCA CATHOLICA. iiiiiiiiiitiimmiiiiiiiiHiitifiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiimiiiiiiii Afuijkingen, door KAKBL VAN DB WOB«TUNE. C,j A. J. van Dighoeck te BaaSUB. 1910. II. Zoo, dunkt my, staat dan h)t Dichterlijke tegenover het Wg'sgeerige, dat het laatste streeft naar een veralgemeening, een samen vatting, waaiin alU bij sondere momenten zgn opgeheven, maar die dan ook geen leren meer heeten kan, terwijl heb eerste juist het leven dier momenten zoekt en de, men zou zeggen, onmogelijke taak onderneemt met woorden, die uitteraard nooit het bijiondere zeggen, toch hec moment, het geval vast te leggen in zijn algemeene beteekenis, aaar ook naar eigen veienkelden kleur en klank en geur. Het geen be teeken t, dat dit vastleggen het beat in verbeeldingen van het stoffalyke gesckiedt, in voorstellingen van da zinnelyke werkelijk heid, die natuurlijk niet de sensatie zelf zij a, doch haar begeleiden en aldus den lezer, als 't ware, wij :en waar hij da bsdoelde gewaar wording vinden moet. Aldus b.'schouwd, doet zieh het Dichterlijke voornamelijk als het lyrisch sensitieve voor, als de uiterste individaeele vatbaarheid voor indrukken, die ev«n zooveel relaties van Ik en Wereld beduidt, maar zieh noch om ver standelijk begrip, noch om andere Ikken be kommert. Gorter a eerate Verzenbundel geeft een compleet voorbeeld van dit zuiver Dichterlyke, dat nieta begeert dan het leven te ondergaan en te zeggen, hoe dan ook, dat geen ver ba ad zoekt en gaen gemeenschap pelijk begrijpea, maar gevoelig wit staan mid den in het leren, als een populier door het zwakste windezuca'j t bawogao. Ooi V. d. Woestyne tojnt dit dichterlijkeonier-meer in zy'n bundel Afwijkingen. Zulke stukjes als Emmert TFoter, d.vond-Harmonica, Stil Leoen, Felp en ten deele ook Rei', Oude Brisf, Verztaepin Verhaal en Klokken ii de Sneeuw, trachten niet anders dan een vreemde, zeer persoonlyke, gewaarwording in beelden en woorden te uiten, en daargelaten of dit gelukt voor om, legers, gelakt is V. d. Woestyne'i taal van zulk een, men zou haagt zeegen, bedwelmende bekoring, dat men zich de leetuur niet beklaagt, ook al beseft men-maar in de verte om welke gewaarwor ding het eigenigk gaat. Als een proeve schrijf ik hier het stukje A vond-Harmonica geheel af: Harmonica-der-ze 7«n-weeën, dranzend- zin gende harmonie», schrijnend lied met iadere noot eene wonde, klacht die schrilt en nijpt in de:e onweéfa-avond, zoo pynlyk-ralsch, zoo py nly k- valse i: waarom heit gij gezongen, harmonica die zoo treurige lente zing: in den avond; arme harmonica als een menschenhart; harmonica gelyk mijn bitteren en moe den mond; harmonica, o, der zeven- weeëa? .." Heel da dag is geweest als een hol h ui 3 om mü, a les an dreunend om-rondand geruisch, iedere beweging een zinderend gezoem in mijne ooren, een na-trillen, kring aa"n kring, in de klok mijner hersenen. beerd als zij was in de beschouwing van piet's zorgvrekkenden toestand, gingen, geluk kig voor de onderlinge zusterlijke harmonie, Bertha's gedurf ie woorden, ganschelijk langs haar heen. Ga nou 'a in ja badja piet.,, kóai non,'; sprak Fine met veel overtuiging, en betiKkelde nu de flad ierpieten op de ruiten van 't badje. Ditmaal kreag piet gaen zenuwschok, omdat de poging tot rustverstoring nu een verdieping hoiger plaats had; hij zakte alleen nog wat breeder ep de vijgekluit neer, en keek met veilig overtrokken kier-oogjes, echeef, sty'fnekkisr omhoognaar de plek van het tumult. Us we 'c nojt eens met hennep probeer den?" waagde Bertha voor te stellen. Zs kreeg geen antwoord, keek toen instemming zoekend naar Louise, wat denk jij Lou?" E ... w .. wat.. j-j*?'" zei Louise, vagelijk verschrikt, haar oogen die wezenloos den zandbodem en 't pietebeest hadden bestaard, wendend naar de zuster die iets vroeg. Zou jij denken dat-ie nog 'n henneppie zou willen hebben''"... herhaalde Bjrtba. Gut, ik ^vét 't niet"... zei Louise even hulpeloos vervaard als had iemand haar oordael over de Perzisch» troonopvolging gaïraagd, of haar verantwoordelijk gnhon len voor het diagnose stellen van pestlijders op Java. Be.-tha keek haar beschroomd verwijtend aan; beschroomd, omdat Louise's geestesleven als een heilige berg voor 1:4ir profane toe nadering ontoegankelijk, haar somj van my stieke ongenaikbaarheid leek;... verwijtend, omdat haar zusterlijke solidariteit met Fme toc'i niot ganach ingeprikke'.d verduren kon, dat Lou'se's gedachten klaarblijkelijk ver van het onderwerp hunner teerste zorgen, den doodsieken piet, waren we,;s;edwaaid. Louise was andera dan zij en Fine, dat wUten zij, waren er zelfs trotsch op. Gat Louise ia artiate... daar gaat mérr in d'r hoofd om, dan wij kunnen begrijpen. . . . Loaise ia 'n... is 'n bolleboos in d'r geschr-jf'. .. geurde lüne met awaarwichtig hoofdgeknik, soms tegenover familie leden die wat neerbuigend, ongeloovig naar Louiao'a kunst-praestaties informeerden. En nu, in den geotkten avond die een onweer broeit, ik, nauwelijks buiten gekomen in die ledige stilte, die me stelt, als ijl ge heven, en gegroeid boven do aarde: uu die zang van eene harmonica in da handen van een of andaren koeier, die zy'a vreüg-zyn of zyn fantazie, wil zeggen in deze schampere tonen... De avond is leeg en moe. De pacht hoeven zgn geknield in de doove grijste. De hagen zijn stil. Maar ik ben niet stil, en die wrange har monica is niet stil. Ik zoek angstig, een vrede, eene vrede. .. Een harmonica schrijnt gerekt, als tonen gestrekt in pyne; zingt angatig een vrede, een vrede vóór nienwen angst : harmonica als een menschenhart, arme harmonica-der-zevenweeë." Dit is siets dan een gewaarwording van drnk en doffe benauwenis in een onweerszwoelen avond, die de valache vreugd van harmonica tonen verergeren komt. Wie ech ter, aandachtig en zorgvuldig op rythme en klank, deze weinige regelen leegt, zal ten minste by benadering in de stemming van den dichter kannen meevoelen en da macht der taal bewonderen, die in de handen van zulk een kunstenaar een gerichtsbeeld, een gslnidsherinnering en een stemming, alles in eenen, vermag op te wekken met zoo luttele woorden. D jae sensitieve Y. d. Woestgne ia echter de gansene V. d. Woestjjne niet, gelffkkig niot, zon man zeggen, want al kan men ook dik sensitieve het zmver-diehterlyke heeton, zoo is het, evenals het goud, toch niat zonder vermenging te gebruiken, gelyk het inderdaad ook nooit ongemengd voorkom*-. Eerst in verbinding met het wy'sgeerige krjgt bet zijn hoogite waarde en de mate en wijze dier verbinding bepaalt eigenlijk grooten deels de waarde van den dichter. Evenals in aanleg, elke mensch, wil ook hy tot begrip komen, doch wijl hij is de gevoelige wlndharp, door elk leveaszmchtje getokkeld, zal zijn begrip van zelf in bealden, in voorstellingen van zinlyke werkelijkheid zich uiten. Xiet alleen zijn voelen dus, maar ook zyn denken zet zich om in verbeelding, meer of min ree al, maar altijd evenzeer om zelfawil als cm dat hooger begrip ge geven. Sprookjes worden het alzoo, w»ar in waarlijk niet enkel van faeëa en elfen ge handeld behoeft te worden, om er dien naam aan te geven, want, wat ook hun inbond zij, zij pogen het abaolate, tijd en plaats'.ooze, te zeggen in het betrekkelijke van het zin lyke leven. Aldus, wanneer V. d. Woestijne zijn fijne gewaarwordingen heeft getoond, zy'n ver- en voor-voalen, gaat bij over tot de bewastheden des verstande en geeft zijn waardeschatting van het leven, waarin zijn persoon lijkheid zich begint te omlijnen. Ziedaar eerst de voorrede, eigenaardiglijk Binnen- leiding ge noemd. Vóór d« mensch tot kennis kwam, bezat hij, tot proefveld waar bij den rijken wasdom der gemeenplaats in zaaien zou, zich-zelven. Dit eigendom was een braak land vol harde keien, en .vol slakken, die, zooals men weet, belacaelijk- gevoelige hoorntjes hebben, daar ze 't leven waar mee nemen . . . Als gij zult trachten, lezer in deze laatkomende eeuw geboren, u eenigazins Adamisch te gevoelen, zult ge wellicht in dit boekje-, als in een reisgids, leeren, dat gij niat de eerate waart, om u aan zulke proef neming te wagen. Da aehryver van volgende stukjas weet zichzelf te zjjn een vóór- histo risch proefveld men ontdakt er nog alle dagen! vol onverduwbare en weinig- voed zame keien, en w.;arlijk-al-te-3evoelige slak ken. En hij is er haast fier om." Het s:hy'nt nauvljfks noodig dit, voor hetgeen volgt toch misschien ietwat al te hooghartige proclamatie! j a nader te duiden, Het zegt da meerderheid in menschelyke waarde van het gevoel boven de banale verstandelijkheid onzer dagen, de nutloosheid voor het algemeen", maar de enorme waarde voor de eigen persoonlijkheid van die vele gewaarwordingen, waarvan de menschheid lang vervreemd is of die zy nooit kende. Het geluk, de ontwikkeling is daar, zegt ongeveer V. d. Woeatijne, en niet in een al ryker oogst der gemeenplaats." Het eerste stukje van den bundel heet dan Stervend Man en is bedoeld : (ah belijM»ar dat nu, nu, terwijl Fine en Birtha ganschelijk opgingen in 't wel en wee des zieken piets, zij Louise, zoozeer van andere belangen vervuld was, dat klaarblijkelijk; 't vo '.ledig melodrama dat zich in, en om den notenhouten standaard afspeelde, haar ont ging, dat was wel een zeer gewaagde wissel trekken op hun zusterlijke tolerantie. Bertha bleef haar verwijtend aankijken. Toe, je ziel non toch cói wel dat-ie... dat-ie hél naar ligt!".... J-ja" zei Louise toen schuchter maar dat kan x toah niet helpen... hy is nu al zoowat twee en 'n half jaar aan de rui . . . daar kan i;s toc'a niets aan dosn?" ---Gat Lou daar praat ik toch niet van",, kalmeerde B irtha den opkomenden storm ; Louise was tegenwoordig wel heel erg hu meurig, ..... ik vroeg alleen maar of jy zou denken dat ie nog 'a henneppie zou willen hebben . . . dat ia alles ... 't is misschien . . . z'n laatste". . . . Bertha's stem sloeg over; ook Fme beet ontroerd op d'r onderlip. Toen kwam Daatj? binnen. 't Gaat slecht met 'm, Alida" zei Fine die in plechtige oogenblikken, in hevige verontwaardiging n bij feestelijke gelegen heden, haar gedienstige altijd mat haar v«llen naam toesprak. Daatje kwam naderbij, bakeek aandachtig het ongansche kanariebeest met den vet-gelen borst, 'c rooie stoppelpiekerige lijf, de malle dot staartvcê:en, als recht overeind ingestopt in 't naakte vleesch, de groote kale kop op den dunnen diaad-nek, half nijdig, ha'f wantrouwig door de omvelde kraa'otigjej kijkend als 'n boosaardige bochel. Hij hè; de fip, juffrouw, wat ik u zeg", vei kondigde Daatje met volkomen overtuiging. Tosn, omdat de zusters sprakeloos bleven, vervolgde Daatjs: Oat mot u dóórprikke, anders gaat ie om zeep hooi". . . . 2e b'è?en aprakalore. Za waren zco gewoon geraakt aan 't feit, aan de beproeving dat hun lieveling al zijn levensdagen ia. ruienden staat doorbracht, dat de nieuwe, zoo cru geuita diagnose ben ganschelijk versloeg. En wat 't, ergste wae, denis eenigs-zint). Het bel$dt, dat wüsheW en ervaring goede dingen zijn, maar bloot-zinlijk bestaan, lustig «n zonder gedachte, een ander goed ding en dat, als de schrijver bepaald kiezen moeit, allicht dit laatste hem boven de eerste zou gaan. Waarmede dan op de zonderling gemengde wijze, die men wel de moderne noemen kan, V. d. Woestjjne zich individualist aklassieklevensgenieter bekent. Ditzelfde motief ven de voortreffelijkheid de onbewasten levens keeit nog eens ter*g in Het Rad van Oaiphale, waar het geluk van liefdesalavernjj boven allen middelmatigen welstand van burgerlijke orde en maat gesteld wordt, en intusschen mag het gebleken zyn, zoo al niat in direete zegging, dan toch in het plastisch-zware en zvoele, aoet-bekorende, heetverlangende van de tsa1, dat de schrijver ook een romanticus is. Zoo komt non tot het laatste verhaal van den bundel, het allerdiepste en aller wijdste, waarin V. d. Wositijne zijn wysgeerig dich terlijk levenabegrip van het oegenblik tracht te beelden... en eindigt in zelf*pot, als de vredelooze, rustelooze ziel, die hu ia, boven en behalve al dat andere van individu alisme, van heidsnsche levensaanbklding en romantisme. Het verhaal draagt den titel, die al een spot inhoudt van : De Zuivere' Jongeling en Zujne Za'.te Ifoider en behelst in die beide, uiter lijk chcqnint», pünlijk-comische gedaanten, van een schichtiger», mager en, piincipieelBein-levenden en zeer zelf bewusten jongeling en zijn zeng-achtige, drankiuchtig verloopen moeder, de tegenstrijdige en rustlooze stre vingen van het leven: die naar eenheid en volstrektheid en die andere naar verscheiden veelheid en eindigheid. Waaitugaehen dan de kelner de lage, doffe en snffa berusting in de tegenstrijdigheid dier bbide beteekent. Wat de groote bekoring maakt van dit als van de andere at uk jee in den bundel, is om te beginnen de zuivere en sterke mggeatie van realiteit; die alles (on soms wel te veel) opmerkt en geen enkel dood of ongevoelig woord bevat. En tegelijk dat de werkelijkheid van dat triestige café'tje zich voor ons opdoet, bemerken wij het persoonlijke van des auteurs gevoel, den geest waarmee h^' dat alles zag en beschreef... ten slotte ook den zelfspot, waarmee hij den ernst van zijn realiteitsverbeelding weer half vernietigt en te kennen geeft, dat hier maar spel en de bedoeling elders i?. Hoe vreemd het schijne, deze minachting en speelsche onverschilligheid voor het zelfgeachapene, doet hier aan met innig welbe hagen. Juist die lichte gewilde overdrijving in de observatie, dat rijn-cynisch spottende, waarmee de beschrijving, ala 't ware, doorgeurd is, geven dien scherpen noot, dat verbeten-wrokkende en moeilijk beheerscht rustelooze, dat wy wel zeer van dezen tijd, dat wij het moderne mogen noemer». Hier is een stukje, waar de schrijver dat koortsig strak-gespannene in de beschrijving heeft gebracht, waarmee hij het gebeurde opvoert da tot hoogere werkelijkheid van eigen geest, waarin wij toch altijd nog de onze vermogen te zien. Tóen viel, in de verlaten gelag-kamer, opeens, als een desperate stilte. Het lied der gas-vlammen ging aan 't zinderen als mar telende krek alen-zang in een onwcêra-avond. De klok snorde baar jammerend-wrokkig getiktak gelijk een knorrend grijsaard, die by regelmatige poozen 4Jn jicht door zijn lijf zon voelen priemen. Da waas die't groen papier der muren dekte glansde onder 't licht met fiaemende venijnigheid, zooals men van sommige padden verhaalt dat ze n bevuilen op 't oogenblik dat ze u weemoedig-argeloos bezien. Da witte tafalkens hadden het on schuldig gelaat van een toegevroren vijver, zelfs voor katten onbetrouwbaar. En 't minste geluid scheen een dikke stomp in 't hart der stilte, in 'c hart van deze stilte die was als eene oud a vrouw, zich bij winter-nacht versemilend in den duisteren hoek vaneene koets-poort." Nietwaar, hier is nog juist genoeg van onze werkelijkheid, dat wij mee kunnen gaan in de viaia, terwijl wij toch duidelijk de tendenz gevoelen, het sarcastisch overdrijvende, het bedoeld tevergaande, dat ons weer nit de materieele werkelijkheid verjaagt naar het geestelijke der sy nbolen. Zooals dit fragment, is het gansche stuk en bepaalt zijn vreemd soortig karakter, dat wij het moderne meenden te mogen noemen. 7/jn wezen is tenslotte disharmonie en zwakheid, rusteloos streven en geen vrede vinden. MimiiiiimmiiMMiHmmiiimm Daatje wist 't, Daatje köa 't weten omdat zij al meer dan eens bly'k had gegeven van aan merkelijk hooger ornithologische kennis dan de dames Caussewinckel zelf bezaten. 't Ia warentig waar hoor, u moet 't zelvera weten, maar de pip tèt-ie... daat gaat niks van af... en dat maak je niet beter met vy'gies, en koakiea en al die anert-rooimel". Daatje schudde 't hoofd, keek afkeurend naar de vreemdsoortige delicatessen ver zameling, in, en tegen de kooi, mitsgaders 't hijgende dier temidden der zaad beklonterde versnaperingen, en ging heen. Maar gut, Daatje riep Bertha toen wan hopig, wat moeten we dan doen... de arma lieverd!" Daatje bleef staan. Wat u doen moet? Dóórprikke natuurlijk" zei onontroerd ''t Spartaanache Daatje. Gut o gut... dat küanen we niet... dat zullen we nooit kunnen... wel Lou ?" stamelde Bartha. Louise rilde, Weet ja wel zeker Daatje dat 't... dat-ie... dat ie die ziekte heeft? Ik hab vroeger eens zoo'n kanarie gezien, maar dat zag er' hél andera uit". , Dat kan wei" zei Daa*ja onvervaard... alle ziekten zijn bij alle menschen ook niet 'c zelfde ... zal de pip hebben en" ... Louise bloosde gechoqueerd. Nu géaardigheden Alida" bestrafte Fine bits. Ik zeg geen aardighed-en" sprak Diatja tegen ik wil alleen maar zeggen dat ais juffrouw Louise de pip hè; en, laten we nou maar 'a zeggen, juffrouw Bertha hét óók de pip, dan sou-en ze ieder op d'r eigen weer heel anders ziek zijn... en zoo ia 't met de beesre ook". Toen wilde Daaija nogmaals heen gaan, maar Bertha wie 't hachelijke dea toeatands overweldigde, zei: Och gut Daatje, kan jij ons dan niet helpen ... er moet toch wat gedaan worden". Fine knesp haar lippen afkeurend tot 'n spleet. Dea piëta phyaiek welzijn woog zwaar, maar haar prestige, woog toch. neer... enne... je zoo bloot te geven aan 'n ge dienstige, dat je d'r noodig had... ze waren

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl