Historisch Archief 1877-1940
DE A M S T E R D A M M E li W K K K B L A D VOOR NEDERLAND.
No. 1775
Nelson's nog intact gehouden vlaggeschip Victofy". Bjj de vlootrevue
voor Spithead loste dit gchip het eerste saluutschot.
De Kroningsplechtigheid in Westminster Abbey. De Koning geknield yoor het gebedenboek, de Koningin in haar zetel.
In de loge de prinsen en het hof.
Voordek van het nieuwste Engelsche slagschip Hercules".
IHIIIMMIMlmilllllllMIMIHlmniHIIIIIMIIIIIlmlIllllmMIIMlmll
MIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMMIIIIYItllllmlII
f eitiOBstellinji Vloeit m Erogh in de
Lmnsctó Mantel.
De schilderijen en teekeningen hier ge
xposeerd, zullen yoor de meesten wel reeds
bekenden zijn. Maar zoo het voortzetten
van de kennismaking met een kunstuiting
aan te bevelen is, dan is het zeker welbij,
Vincent van Gogh. Een tentoonstelling van
dezen schilder behoort laat me zeggen
tot de meest opzienbarende en dus is zij
steeds als eenige andere aantrekkelijk. Zjjn
werk is bümachte de aandacht te spannen;
velen vinden er een verkwikking aan,
anderen worden er door geërgerd en weer
enkelen is het een belangrijk onderwerp
tot 't verkondigen van esthetische leerstel
lingen; maar hoe dan ook, z\j allen onder
vinden hier een prikkeling, ondergaan een
sterken indruk en dit heeft daarom reeds zijn
vruchtbare uitwerking, dat het de meeningen
weer wat bewegelijkheid bijzet.
Het ia wel opmerkelijk dat zoovelen die,
mag verondersteld worden, uit waakzame
liefde voor de traditie'» der roemrijk vol
wassen kunst uit onzea tijd, vijandig staan
tegenover alles wat daartegen naar het
uiterlijk zich als nieuwerwetsch" voordoet,
zoo karig z\jn met hun belangstelling waar
zij die moesten toonen. Of loopt het op een
tentoonstelling van een dier erkende groot
meesters soms druk? Bleek in de nieuwe
Israëls zaal het nieuws er al binnen zeer
enkele dagen niet afgekeken; ziet men
wekelijks nog maar n dier geestdriftige
hooghouden van het zuivere principe aan
dachtig rondloopen in het museum, ver
toeven in gretige aanschouwing voor de
schatten kunst, voor het «Melkmeisje"
waarom, tot behoud voor de natie, wel bergen
verzet wilden zijn? Die voorgewende ver
lustiging in kunst bepaalt zich doorgaande
tot een vluchtige begroeting bij komende
gelegenheid; maar tot een ernstige onder
houding, zo» men meene», zet ieder zich
toch graag met wat hem lief of
vreugdebarend U. Nu gaat het zeker een ander
niet aan, als iemand, paradeerend met ver
liefde gebaren, zich niettemin een koel
minnaar betoont. Maar heeft zoo een, wien
zelfs niet veel meer aandoet wat hem ca
aan 't harte heet te liggen, nog wel de
npodige vaardigheid van geest om kunst
uitingen, die hem nog vreemden zijn, psycho
logisch te verkennen ? Want de eerste voor
waarde tot ontvankelijkheid en inzicht is
toch, dat de genieting aan het zien van
mooie dingen nog gekend is. In het andere
geval blijft het oordeel afhankelijk aan
een genestelde opinie en moet de uitspraak
noodwendig bevooroordeeld zijn. Er wordt
dan gelet op het etiquet van een werk, want
het spiegelend vlak
vanhetgewaarwordingsvermogen is te zeer verdoft of verweerd
om nog nieuwe beelden op te nemen.
Kunstwerken worden geschat, als een
mensen geëerbiedigd wordt naar de
kleederea, die hy draagt.
Nu ligt slijting en verstijving wel in de
natuur van alle dingen, dus ook bij de
ontvankelijkheid van den mensen.
De oude dag, die naar rustige zitjes ver
langt, gaat aan 't rubriceeren, aan 't
etiquetteeren, vindt een moraal uit, ziet langs de
dingen heen naar de gekende
soortelijkheden en... weet gestrengelyk te
verwerpei, E a dit laatste geschiedt dan met de
overmoedigheid van de jongere lichtzinnige
jaren dikwijls. De ouderdom is eerbiedwaar
dig, maar dikwijls ook spot waardig; een
canoatnnr van levenskennia en bezadigd
oordeel. De ouderdom kan slechts blijven
leven, als zij weet voeling te onderhouden
met het expansieve leven van de jonkheid.
De weemoed van de levenservaring, die een
naüverig oog heeft voor de uitbundigheid
van de jeugd, kan alleen de wijsheid van
den ouden dag doen rijpen. De den ouder
dom zoo ontsierende ondeugd van de
eigenwijsheid zal daarmee 't best ontgaan
worden.
Zoo las ik een beschouwing over de
Lncas-tentoonstelling door zoo'n wijzere,
die ongeveer over alles zijn denken laat
gaan en al te ree verstelligt in geschriften,
van een werkelijk verbijsterende bekrom
penheid en kortzichtigheid. Hu meende zich
daartoe waarschijnlijk gerechtigd, wijl hij
vroeger al eens gedilettanteerd had in
beschouwingen over schilderkunst, maar
uit sommige appreciatie's werd het nu
wel duidelijk, dat hu op dit terrein nog
allereerst te loeren heeft Schijn van Wezen
te onderscheiden. Een ander, apropos
van dezelfde tentoonstelling trok met
een voor hem verrassende voortvarendheid
van leer, smalend met afgezaagde
kwalificaie's of vergelijkingen, wat hem (en ande
ren) mishaagde, en dat met een zoo kennelijke
zelfgenoegzaamheid van beter weten, dat
de sensationneele betiteling van zijn stuk
Snobisme, troef?weer voor zijn houding
in deze van toepassing kon zijn.
Want werkelijk, kalm bezien, stoutmoedige
aanvaller op de belagers uwer kunstmoraal,
is laten we dan eens met u meepraten
een geschilderd plakkaat voor een
kermistent zoo er fut in zit, u niet liever dan
het gezapige leege schilderij in optima
forma; hoort ge zelfs in een kroeg niet
liever de rauwe klanken uit fel bewogene
monden, dan de gladde gemeenplaatswoorden
van stemmig geplooide lippen bij een def
tige begrafenisrede?
Ge zijt nog wel naïvelijk bescheiden door
uw kunstkennis en die van den spullebaas
die deze plakkaten zal verbruiken als doel
wit voor schietliefhebbers" op hetzelfde
peil te brengen. Of bedoelt ge hiermee in
uw degelijke voorlichting een praktischen
wenk te geven aan de kunstverzamelaars
met speculatieve bijoogmerken? Wellicht
gelooft ge ook, al draait ge dan wat bij op
't laatst, dat al dat andere brave
schildergedoe, geplaatst in museums of de salons
der menschen van smaak en beschaving,
meer zal bijdragen tot de kunst ontwikke
ling, dan een uiting van lan met karakter
volle houding gelijk de kunst van den
rasschilder van Dongen. (Hebt ge u de moeit»
gegeven een van de verdrevene schilde
rijen : het liggend meisje in het zwart, met
dat zoo onfatsoenlijk geëtaleerd brokje van
haar witte ondergoed, te zien?) Nu zal ik
werkelijk niet dit werk als een klassieke
volmaaktheid willen aanduiden, maar het
kenmerkte zich door hoedanigheden en
strevingen, die meer dan eenige andere uit
onze omgeving een wending vertoont naar
de kunst die in rechtetreeksche dictie en
monumentalen opbouw is aangelegd tot ge
meenschapskunst. En zelfs in zijn wat
groven overmoed, acht ik dit zenuw-sterke
werk weer van gunstig tegenwicht op de wat
bizarre verdieptheden en abstraheerende nei
gingen bij sommige allermodernste zoekers.
(De fotografie van Van Dongen's gezin in
het laatste Weekblad opgenomen, is voor
die zich herinnert de portretten van zijn
vader, vrouw en dochtertje een bewijsschrift
voor zijn reëele bekwaamheid).
In onzen ongeordenden tijd een ge
quilibreerde kunst, van volwassene dracht en
vlekkelooze gedaante te eischen is zinne
loos en drensig. En die zou willen, dat een
burgemeester een heele tentoonstelling sloot,
(alleen deze uitzonderlijke afwijking van
ook zijn stelregel, dat kunst nooit aan ban
den moet zijn gelegd, deze brutale in
consequentie, was reeds voldoende om de
verwatene gezagoefening van den heer Van
Eeden te doen uitkomen) kan evengoed
verlangen, dat er een internationaal verdrag
gesloten werd om voor onbeperkten tijd
duur alle kunstbeoefening te verbieden.
Zoo'n wensch zou niets maller zijn. Besef
fende, dat de verzuchtingen naar het ideëele
eeuwig, maar hunne geaardheid en uiting
in het kunstwerk zich wisselen naar de
tijdelijkheid van leyenskringen, kunnen we
slechts n verschijnsel onvoorwaardelijk
als kunstdecadentie aanduiden, onwaardig
achten (betrekkelijk weer) tot bestaan,
dat wat ik het eeremonieele zou kunnen
heeten. Want het is ook wellicht weer naar
den aard van den staat waarin onze bur
gerlijke beschaving geraakt is, dat de
samenleving als brood een behoefte heeft
aan schilderijen in fraaie omlijsting, waar
aan dan ontelbare werktuigen, die schil
ders heeten, voldoen. Ook de achttiende
eeuw (in Holland) gaf ruimelijk dit ver
schijnsel van decadentie te aanschouwen.
Daar werd hier onberispelijk geschilderd, in
zeer behoorlijken vorm het werk der voor
gangers uit de 17e eeuw nagebootst.
Maar aan behoorlijkheid in kunst hebben
we niets; we hebben alleen verlangenduit
te zien naar .-openbaringen met dezelfde
gretige geneigdheid,naar waardeering als
elders bij uitingen jan een ons gemeenzaam
geworden spraak wijze. En zoo ze ons duister
lijken, verward of zinledig, zoo .het gewone
vergelijkingsmateriaal kwalijk dienst kan
doen tot waardeschatting, hebben we ons
nog te hoeden voor het weergeven eener
kortstondige bevinding, eener gestemdheid
van het oogenblik, die, 't kan later be
schamend blijken, w\jdaf stond van een
gezette meening. Want niet altijd is iemand,
die een flambard draagt en lange lokken,
een aanstellerig artiest! Het is ook gemak
kelijker en 't maakt wellicht in ve.ler
oog den indruk van degelijk en wijs inzicht
al wat buiten den lijn valt van onze ver
troetelde kunst, voor gewild of verdwaasd
te houden, kortweg, dan in het nieuwe naar
de teekenen te speuren, die als de stuwende
elementen in de kunstontwikkeling zijn te
begroeten. Dit is de kortste en rechtste
weg der oritiek; van de critiek die even
eens naar vooruitgang heeft te streven en
moet vervuld blijven van leergierigheid.
En minder nog in een zoogenaamde voor
lichting tot waardebepaling of schatting
van het mooie in afzonderlijke werken, dan
door het verkennen van verschijnselen, door
het steunen van wat dringt naar ontwik
keling, wat intensiteit van bedoeling vertoont
en van inspannende arbeid getuigt, is de
wijdere strekking van critische besprekingen
gelegen.
Om hier een voorbeeld te stellen, zij ge
wezen op de evolutie in een afzonderlijk
geval, zich vertoonend in het werk van
Verster (als de heer van Eeden, wil ik zeg
gen: zie mijn artikel in het Aprilnummer
van de Ploeg). Is het werk uit den laatsten
tijd van dezen schilder de kleurige
bloemstukken een voldongenheid in zijn
soort als dat uit zijn aanvankelijke periode?
Ik geloof dat het vroegere werk veler
smaak meer voldoening kan Je ven. Dwaalt
hij daarom? is hu in verval geraakt?
Het tegendeel mag geconstateerd worden.
Want wel zoovelen zijner tijdgenooten
zijn in verval, wijl er aftakeling van den
geestkracht in hun werk valt waar te ne
men, dat zich vermenigvuldigt in meer of
minder gelukkige reminiscentie's van vroe
gere uitingen. Maar bij Verster is het leven,
dat met het toenemen der jaren ook aan
ervaringen rijker werd, die weer nieuwe kie
men inhouden, dringend naar ontwikkeling.
Hu zet zich herhaaldelijk om in strevingen,
behoudt de vurigheid van geest om naar
een nieuw doel met volle inspanning zich
te richten.
En wat hij tot nu heeft voortgebracht,
is reeds in drie wél te onderscheiden
soortelijkheden te verdeelen. Is het
constateeren van dit verschijnsel van stagen
ontwikkelingsgang bij dezen schilder nog
niet merkwaardiger dan dat deze en die
werken uit zijne hand voor zooveel gewicht
aan kunstgehalte vallen te taxeeren ? Want
het ruimer gezicht op het groeien en ver
worden der richtingen, het speuren naar
den kern der verschillende kunstleuzen,
draagt van zelf aan het vermogen tot af
zonderlijke appreciatie en kweekt de kunst
kennis in gunstigsten zin.
Maar nu ben ik met deze beschouwingen
heelemaal afgedwaald van een bespreking
der Van Gogh tentoonstelling in de Laren sche
Kunsthandel. Ik zei, dat bijna al die werken
reeds meer dan eens geëxposeerd werden
lllillllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
dus ook besproken. Is dit nu nog
zakelijk büiedere gelegenheid? Velen,die
er door reeds geraakt werden, zullen de
ongewoon boeiende macht weer onder vinden,
al meer opdiepen schatten uit deze kunst
uiting, waarin als in geen andere van onzen
tijd de harteslag van een leven bonst. De
anderen zou ik aanraden het nu eens zonder
het wel ver trouwde maatstaf j e tot het be
palen der waarden van techniek enz., te
stellen. Want het is immers juist een
averechtsche wijze om tot het begrijpen van
iets te komen, zoo ge u eerst veilig wilt
wanen in apprecieeren en loven door een
voorafgaande nuchtere inspectie van het
uiterlijk. In het (onbewuste) nazoeken
van oyereenkomstigheden, blijft ge van
een objectieve beschouwing en
doorschouwing verre. Een kunstwerk begrij
pen is niet het resultaat van redematige
bevindingen. Ge kunt dan aanvangen met
u over te geven in aandachtige beschouwing
voor het groote Gezicht op Montmartre
(Parijsche tijd) en zoo ge, wat schilderkunst
vermag te geven, kunt aanproeven, er op
merken hoe dit stuk vol is, naar alle kan
ten uit, van mooie kleurwaarden, doortrild is
van licht; hoe die lucht, zonder afgebakende
wolken, toch gebouwd is, hoe er een vlucht
in is. Zie dan de sterke uitbeelding van
ruimte, met de stijlvolle bevestiging van de
hoofdlijnen in de Velden bij Arles. Dan de,
in het oeuvre van Vincent, zoo liefelijke
bloeiende boomgaarden, het teedere
abricozenboompje, zoo verinnigd geschilderd
dat het werd als een kostelijk kleurweefsel;
de stevig geaccentueerde en bloedvolle
studie van een krab ernaast; de rijke ver
werking van het détail in de korenaren;
en dan ook weer, zie in de wondere
handhaving van een zelfstandigheid in de
copieën (of interpretatief) van Millet,
Delacroix, llembrandt. En ge zult u wel be
vinden bij uw
vermoed hadt.
kunstgenieten, als ge niet
W. STEEJSHOFF.
TentooflstelliBp.
W. Degouve de Nuncguei. Het is al jaren
geleden dat ik in een koelen April den
snelkleumenden Degonre de Nuncques
ontmo=tte. Hy was verwonderd dat wy zonder
jas gingen (wij waren Thorn Prikker en ifc)
en hy had toen, als nu nog, de begeerte
van een tocht naar Java, naar Ceylon; naar
een warme itreek. Hjj zoent het eens, die
warmte, in de Baleareo, waar hij gelukkig
toefde, maar niet gelukkig werkte. Want
deze schilder, die als entomoloog zich ver
meide in de diepe kleuren van kevers en
torren uit tropische streken, heeft, tot nog
toe, een Kenmerkende eigenschap, innigheid,
niet kunnen vertoonen in het werk dat hij
juist in die warme streken maakte Een uit
zondering was misschien een schadnwig bosch
vol witte pauwen dat hy eens in Italiëzag, zoo
mijn herinnering juist constateert, maar veel
meer is er niet. Het werk van de Balearen
was gewild" in het lichter gamma, maar
gaf de diepere persoonlijkheid niet....
Ik herinner my voor deze laatste tentoon
stellingen (Rotterdam, waar het werk een
groot succes had, ook als verkoop; Utrecht;
den Haag) drie eerdere. Het werk was te
zien in het Gebouw der Haagsche A.kademie,
met van Ryaselberghe's (een dijk); met
Segantini (een stal-interieur etc.). Hy had
daar 't lichtelijk symbolisch gewilde land
schap, een fabriek, etc. Het is daarna ge
weest in het snel verdwijnende Arts and
Ctafts in den Haag (met den te
ongebouwden gevel door Prikker) en ten slotte in die
Haghe, aan het Scheveningsche Veer, waar
een enthousiast struikelde over schijnbaar
listiger kooplmi. In den katalogns van die
laatstgenoemde tentoonstelling vind ik de
volgende gegevens (het was 1903): William
Degouye de Nnncqnes is in 1867 te
Monthermëin de fransen e Ardennen, uit fransche
ouders geboren. Zoover hij tich herinnert,
heugt het hem geteekend te hebben. Op
14-jarigen leeftijd maakte hjj eeae copie
naar den Jan Steen l'Offre Galante" te Brus
sel in het Museum, en dit was bezwaarlijke
arbeid daar hy niets wist van 't gebruik der
kleuren. HU heeft nimmer les willen nemen,
maar heeft zich een eigen techniek verwor
ven, die hrj meent dat op deze wijze ver
kregen het best moet overeenstemmen met
de eigen persoonlijkheid. Hjj leert Henri
Degroux kennen, daarna Toorep. Zezjjnvan
tijd tot tijd met hun drieën te Machelen.
In 1889 gaat hy met Degroux naar buiten
gedurende twee jaren. In dien tjjd oatstaat
o. m. het landschapje met sneeuw dat Jan
Toorop bezit. Hjj keert terug naar Brussel
met Degronx, Hy gaat vervolgens weer vier
jaren wonen te Jette S t. Pierre. Van dien
lijd zijn 't Paysage Brabangan (eigendom
B. Vetb), La Maison Aveugle, etc. In 1895
maakt hij een reis naar Venetië. Hij blyft
vier jaren nu te Brussel, 's zomers echter
uit de stad gaand. In 1899 gaat hy' voor
drie jasr naar Majorca tot 1902". Daarna
weer naar Brussel, contact met het buiten
bewarend? Ik vind om dit citaat volledig
te geven by een eenigszins beschryvenden
katalogns van die tentoonstelling in die
Haghe de volgende opmerking: Het werk
van Degonve heeft zeker geen winst gemaakt,
vergeleken bij het vroegere. Terwijl dingen
als het Paysage Brabargon, en de sneeuw,
en het landschap met het zich wendend
water (ran Toorop) in een zeer straffen aard
van werken waren, bovenal van een vast
inzicht in de schoone rust der dingen, is
het latere, zwieriger geschilderd, niet van
zoo diepe doordringing; zijn er na
bergcontouren die oppervlakkig zyn en onschoon
alleen de groote deining van de zee heeft
nóg weidschheid." Deze opmerking is nog'
te beamen, maar een latere wijsheid deed
Degouve keeren naar dat waarin hrj zuiverst
zich zelven vond. Want deze schilder, met
al zijn tekortkomingen, is een der vele voor
beelden, een der vele schakeeringen van den
Innige. De innigen zijn die, wien het woord,
wien de kleur recht en dadelijk uit de
harteontroering komt. Ze zyn dikwijls niet de
groote bouwkunstenaars. Za zyn dikwijls
niet de schilders die een heelen tyd rijkst
weergeven. Maar ze zijn altijd een rustige
hoek in het luide leven. Ze zyn daardoor
niet altyd kunttval, hoewel scheemrig van
leven. Het lieve leven van zachtgaand bloed
gaat door hun werk. Ze zien de dingen
gaarne als stilleven. Ze hebben dan den tyd
om wat ze zien te bespieden, argeloot, met
den langen blik hunner genegenheid. De
dingen die ze schilderen worden of liever
zyn een zedig deel van him «elf. De eene
zal in rozen zyn leven vinden, en zal op een
groen blad van die rozen onder in 't water
van de flesch waarin ze staan, de klare lucht
bellen zich laten vlijen, en tegen het als slui
merend blad. Hij zal tegen een haast niet
grauwen achtergrond een ander blad schil
deren, dat door een licht-val door-schijnend
haast wierd. Een ander der Innigen zal zich
verhengen in al het kaatsen en weerkaatsen
van licht in licht. Hy zal een verre zon door
een fleacbje met helder water laten schijnen,
en hij zal in dat licht dat door dat fleacbje
komt op een Delftschen tegel, iets van een
adieu" geven. Een derde zal zijn kamer
schilderen, den stoel met het blauwe kussen,
het even-gepointilleerd hangend Perzisch
kleed, een meisje zal met een tak laurieren
om haar hoofd model-staan, en eeuwigheid
worden en heiligheid zijn, in den lichtvlaag
dien e ij n geest laat zachtkens vlammen op
het eenvoudig gezicht. Een vierde schildert
een blauwe hagedis, en vet-gevleugelde
kapel, en zet achter ze de lange stilte van
een bergwei. Tot deze hoort naar zjjn diepste
wezen ook Degomve. Hy is ook een zoeker
van eenvoudige maar diepe stilte. Daarom
zijn de schilderyen uit de Balearen niet vol
doende voor hem. Het is te luid van
gerueht. Daarom is het Paysage Brabarcjn
(uit 8t. Pierre) goed. Het was een landschap
waaraan hrj werkte als een handwerksman.
Hy wist precies het getal der boemen er
op, niet uit zucht tot nauwkeurigheid, maar