Historisch Archief 1877-1940
DE A M STERDAM M EB WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1776. ;
omgeving, die al wat maar «ren lief
amdoenlgk of fikech gezegd, of do minoes- achtig
dierbaar ia, hardnekkig als knnst aanziet,
volkomen, onwetend waar de echte bronnen
vloeien en wat zy voor meneeken kunnen
zün?
Wamt het is «en zeer py'nlyk misverstand
zulk een boekje, dat men niet eena zwak
of slecht kan noemen, waarin men zelf*
een aardig- hef gen en klaarheid willenden
geest apenrt, een geest die strijd en twyfel
gekend «n overwonnen beeft, . . . maar die
ook geen, grein van kunst besef schijnt te
bezitten op 't oogenblik, dat hy met alle
geweld een knnitwerk te maken begeert.
Inderdaad, 'bet ia om te vertwijfelen aan de
macht van het ftoede Voorbeeld, wanneer
zoo weinigen daarvan proSteeren door zich
bescheidenlijk te onthouden.
En hoe groot moeten de onverschilligheid,
de miskenning en de minachting voor kunst
zyn in dit land, als ernstige lieden zulke
. boeken «cfargven en andere dito's, volkomen
vrijwillig, hen lezen en nog mooi vinden op
den koop toe. . . .
Ten slotte ... in boe vreemd een
geestesatmo feer zjjn wij hier, dat een motief als
in dit verhaal tot een kwestie kon worden,
een pijnig ke en geen rast latende vraag voor
waareehjjnljjk niet weinige jonge vrouwen.
Onder de dwaasheid van het onhandig
opjeaette vertelsel, gevoelt men toch den
ernst en eerlijken wil tot oprechtheid van
den geelt, die hier als oploising" vond
dat hartstocht, mits gezond" en samengaand
met geestelijke neiging, in een huwelijk niet
verachtelijk mag heeten. Haar zonder gees
telijke neiging, schijnt het, ie pawie een
onmenechwaardig iets, dat de schrijfster met
een viesig gezicht rónefijkheidsuitleving"
noemt. Dewijl haar Jonge Man daarvan als
student 'n korte periode" beleefd heeft, ia
hij voor goed genezen van , . . den Hartstocht,
meent de naieve schrijfster en zij geeft cordaat
te kennen wel te weten boe bet in zoo'n
jongelui's uitleven" toegaat. Daar M, moet
men weten, de walgend-makkelijke overgave
van de pleiner- vrouw (hul) die voor allen
draelfde lief koozing.dezelfde omarming (heeft),
en wier kas verwelkt en slap soms (!) een
rilling van afechnw kan geven."
Wie «on, na zulk een voorstelling, niet
voor den Hartstocht vreeien als voor den
Zwarten Maal Verwelkte" en («om») slappe
kranen, misschien nog wel op een smoezelig
kussen, geacompagneerd door n uniforme
omarming voor allen . . . Waarachtig, 't lijkt
geea pleziertje, en men begrijpt dat Wim",
die oen Hartstocht trouwens maai ait
baloorigbeid beoefende, er gauw genoeg van kreeg
on «aar een rein meteje van sjjn «tand om
zag, dat van kassen noch omarmen weten wou.
n nu is hot piramidaal, ja onaoemlijk,
eomisch, te volgen hoe zwaarwichtig en be
denkelijk door deecorijfster zelve het verloop
van dit avontmrr wordt opgevat. Wanneer
doio beide gezonde, bedoeld tevens-volle
jong* ntenaehen, dan eindlijk, eindlijk,
zoowaar I iets voor olkander gaan voelen, keuach
iete als «en pbysieke aantrokking meenen te
bespeuren en do schrijfster lang gedelibereerd
hooft, in boever dat gevoel een zedelijk recht
v*n bestaan kan doe a gelden, dan geeft z
den beiden op de laatste pagina verlof en
baar Echrjjverlijke BOgev. Alles vel over
wogen : fi*t I
En wü, trouwe lezen, hebben DJJ dit
lamlendige, sloom- Hollandeche einde inderdaad
een gevoel van zeer Hollandscbe bevredigbif .
Touches Liederlijkheid en Vergeestelijking
leidt hot paadje dor fatsoenlijke
Huwelijkgmin, dor glimlachend getolereerde Burgerlijke
Lfefdr.
Arme schrijf «ter l Bampsalig Vaderland !,
zon ik zeggen, dat van deze dingen niet
anders weet te getuigen. Dat
studentengobeentol voor passie aaaziet on zóó zwakjes
voelt, dat het verstand, in alle kalmte,
den stroom af kan dammen en «ijver
beBtndeeren, wat drabbigs nu te bezinken komt.
Allemaal zwakke, wattige naturen, die de
liefde niet van noode hebbon en wier
somber-oalvanistisch ataviime eigenlijk alle
vteescheljjkheid schuwt. Zg zijn er on
zindelijk van geworden, omdat hun eigen
naaktheid zelfs hun verkeerd en zondig
mini ...... iiiiiiiiiiiniiiiuiiiiiiii ........ i ..... r ........... minimin ...........
POOB
FRIT8 VAN LOON.
I.
Zul je dan niet al te verdrietig wezen?"
Nee, als 'k kan... Honjeizoed, Frans zal je?"
Kom n non, mijnbeer?"
Ja, jnflrouw . . . zuster ---- Dag dan, hoor.
't Zal wol goed «floopen, wees maar niks
bang. Er benne der al zooveel goed onder
vandaan gekome. 't Is i i B erreg. . . . Dag l"
En naast de stille figuur van de zuster,
die zijn zwart koffertje droeg, stapte hjj flink
de ruime vestibule van 't ziekenhuis door,
het straatje op, dat tnsschen zwart-groene
hulsten, naar bet lig-gebouw leidde.
Jet keek hem na, zoolang hy in ht t laantje
ging. Ze vond hem mooi, omdat hij daar zoo
forach ging met zijn groote passen, naast de
zuster, die vlug dribbelde, om hem by te
houden. De breeëschouders in bet
Zondagsche pak staken flink uit, onder zyn mooi
rond hoofd, dat bij rechtop droeg, ook t
nop. Want 't was toch geen kleinigheid. De
menechen zeiden wel, 't du arde niet lang,
er gebeurden wel gevaarlijker operaties, maar
je kon toch nooit weten. Al was 't alleen
inaar dat wegmaken; dan was je tcch zoo
goed als dood.... En tij zag er niks tegen
op. Toch bad hu 'er hand wel steviger ge
drukt dan anders, had bij 'er langer gezoend
ook. . . . Daar ging hij den hoek om. Dag,
dag. . . . Zsg-i er ? ... Zeker niet, want hij
wai al weg.
Ze voelde zich vreemd nu in de vestibule,
om dat helle licht, dat door de heldere ruiten
viel en haar, óók in terugkaatsing van de
koele ateenen, overal tegenglansde. Daar
rechts was 't kamertje, waar ze de papieren
gegeven had, en moest betalen. Aan beide
kanten keek ze in breeëgangen, die gauw
een hoek draaiden met hun hooge, kille,
al waren 't ook smetloes-witte muren. En
vóór het laantje hingen twee zware deuren,
die nu open-waaiden bij 't stille binnen-komen
van weer een vlugge zuster.
Zoek u iets, juffrouw?" De zuster naderde
i/r, vragend het gezicht geheven.
echoën. En bon kil zwaarmoedige, noordsche
gedachten, peinzend over hartstocht en liefde,
hebben niets beters kunnen vinden dan die
noodlottige scheiding in een leven der ziel"
en een teven der zinnen" en aldus de liefde
bedorven. Scherp gescheiden werd bet
jeugdleven van den joegen man en van het jonge
meisje. Zij, angstig teruggehouden van elke
zinlyke openbaring, hij daarmee juist omringd,
er b\jna met geweld heengetrokkeu, tot bet
hem een akelige gewoonte, in 't gunstigst
geval een walg werd. Zoo komt bet d*n
tot huwelijken, waarin bet meisje haar on
wetende koelheid en onvolbloeid tempera
ment, de jongen zijn half gebluechte begeerten
meebrengt en beiden gezamenlijk dat zeer
hinderlijk besef van de scheiding tnsschea
hoogere" en lagere" liefde, dat vaak tot
tragische uitkomsten leidt... en ook wel
tot zulke comische als deze Openbaring.
Maar van den hartstocht, die een stralend
geluk en zalige verruiming des levens kam
worden, hebben z$ geen weet, ai me,
zwakgevoelende, maar redeneerzuchtig-pedante
persoonlijkheden als züzy'n, zuur ontkennend
wat zij niet begrijpen, en fier op hun zielige
incompleetheid, ep hun geringe vitaliteit,
die zq aanzien als een hoogeren vorm van
beschaving.
In zulk een land wonen wü, onder zulke
monschen leven wy ...
Waarlijk, de dichters van den hartstocht,
die, goddank, toch ook hier niet ontbraken,
hebben te vergeefech geleefd.
En wüdoen, welbeschouwd, beter allen
toch maar geestelijke huwelijken" aan te
gaan. Tenzjj, dan, wij de zedelijkheid kunnen
redden door het moederschap...
FRANS COEFEM.
Met groote belangstelling heb ik het debat
der heeren Verhagen, Hutschenrnyter en
Sibmacher Zijnen gevolgd, en kan den eersten
geen ongeluk geven dat hy van voortzetting
van dozen strijd afsiet. In plaats toch van
o» do zeer gegronde vragen ras den heer
Verhagen een z«ielyk antwoord te geven,
zoekt de heer Hutechemruyter set aanwen
ding van welbekende sophlatisehe trucs zijn
tegenstander belachelijk te maken, en te
krenken in een van de beste dingen die een
mensch kan hebben: zyn geestdrift, hierbij
op smakelooze en zelf» hartelooze wyze een
artikel te pas brengend, waarin de heer
Verhagen uiting geeft aan z$ne vereering
voor den grooten onlangs «verleden
toondichter Gaster Manier. Da heer H. noemt
dit op smalanden toon: abnormaal geluks
gevoel b\j aanraking met personen, die in
het openbaar een uitstekende rol verruilen".
Uit dezen passus spreekt de typische func
tionaris", die in eea genie als Mahler niets
anders ziet dan don bezitter een er machtige
betrekking, en voor bet overige de nijd en
rancune die een scherpzinnig siener" (om
de termen van dan heer Sibmacher Zijnen
te gebruiken), on een idealist" van het
caliber van den heer H. tegenover eea
werkelyken ziener" en een werkely'ken idealist"
als Mahler vervullen!
Wil men dit idealisme" nader loeren ken
nen, men leze de volgende zinsnede van den
boer H. in zy'ne muzikale brieven" p. 15,
waarin hu tegenover Verbagens opvatting van
Beethoven dat ar der e de Beetho venhuisidee
symboliseerende beeld (') stelt": de toon
kunst, tronende boog Doven al het onreine
en leely'ke, dat aan dat woelige wereldvertior
eigen is, en slechts te bei aderen door ben,
die met een rein gemoed, dus om de kunst
zelve, den moeitevollen weg willen gaan,
langs welken z$ alleen bereikt on in baar
volle, bovenzinnelijke beteekenis doorgrond
kan worder." En de auteur van dezen bom
bast, een man die niet schuwt voor een on
zin als de bovenzinnelijke beteekenis der
kunst" wüeen ander verwytsn dat hij on
zuiver denkt", onzuivere beeldspraak" ge
bruikt, on zich zei f als kunsten aar" en den
ker" uitspelen!
In dezen wonderlyken tyd is het mogelijk
dat een geestva! ironiker zich zelf als be
perkte stelligheid" definieert, en eenWUlem
Hntschenruyter voor een K loos
ofeenLodewy'k van Deyssel gaat spelen, over slechte
Nee zuster, nee"... ik zal wel weggaan "
Ze had er zeker al een tyd je gestaan, zonder
denken, starend naar de dingen, waarnaar ze
keek, zonder dat züze zag. Alleen wist ze,
dat ze zich raar voelde, verdrietig en een
zaam.... Waarom ?... Zs had Frans weg
gebracht, nu wist ze het opeen?. En nu moest
ze weg, f n Lij zon hier blijven, om geopereerd
te worder.... God, als ze hem maar teiug
zap.... Als hy eens niet meer bijkwam. ...
Ean snik hokte er op in haar koel, ze werd
bang, ze moest weg Nooit bad Frans
ziekte of zeerte gehad, en nou moest hij ge
opereerd worden. God, ze was zoo bang, hem
te zullen verliezen. Zj hield toch zoo van
hem, haar stoer en, «ooien jonger.
En, snikkend in h'r zakdoek, de pogen rood
van tranen, liep ze weg, het tuintje door,
holde Baar de tram, die juist vertrok, ea
zonder omkijken naar 'c groote Ziekenhuis,
liet ze zich ryden, eerst langzamerhand be
darend van haar verdriet, dat nu in snikken
uitschokte, wat ze de laatste dagen, en vooral
bij 't afscheid nemen, zonder morren door
staan had.
II.
Frans was geopereerd en 't ging gelukkig
goed. Dien middag had hu haar verteld, dat
hy misschien over een week al thuis zon zy».
't Was toch meegeloopenl O, als ze nog
aan den dag van de operatie dacht!... maar
nee, nee, die ellende was alweer voorbij.
Ze was nu blij, o zoo bly, dat het zoo
best ging en hij gauw thuis kwam.
In de boot had ze met heerlijke aandacht
naar alles gekeken, wat maar te zien was.
De lucht boven het groene land en de huizen,
die zoo klein leken van uit de verte, wat
was dat allemaal prachtig! En wat voer die
boot lekker! En echt plehier-tochtje was die
thuisreis geweest. Alle schepen, die ze voorbij
voeren, zag ze na. Nog nooit was 't zoo mooi
voor haar geweest, al dat bruin van boord
en zeil boven 't golvende bezonde water.
Die varende tjalken leken net groote vogels,
met bun breeëzeilev.
Toen, dicht by het gtadja, had ze naar de
kermis gekeken. Al was ze er die week meer
met de boot geweest, toch zttg se die eigenlijk
au voor 't eerst. Een leuk gezicht was het,
die witte tenten, en 't hoorde zoo vrooly'k,
die orgelmuziek, overal tegelijk.
beeldspraak" en onniiver denk en" klaagt zon
der dat het uitspansel boven het koninkrijk
siddert en davert van den gecombineerdeu
schaterlach van een paar millioen beperkte
ttalligheden" van beiderlei kun nel Deze
bovenzinnelijke beteekenis der kunst" be
hoort tot bet genre onzichtbare uitvoe
ringen" (p. 7) (=ruitvoeringen met onzichtbare
uitvoerenden) en beginselen die belichaamd
waren in een ontwerp, dat zoo het werd
verwezenlijkt door de omstandigheden der
uitvoering vanzelf aan de gestelde eiscben
zou voldoen" (p. 7). Werkelijk comiseh is
het van een auteur die den moed bezit
dergelyke excentriciteiten op het papier te
brengen de verklaring te hooren (p. 6). De
zeldzaamheid van principieel en logisch
denken heeft immers reeds te dikwijls een
levenwekkend beginsel achter uiterlijke vor
men schuil doen gaan". Als men met deze
en dergelyke staaltjes van slechten stijl en
wan logica die op iedere bladzyde van de
geschriften van H. te vinden zyn, kennis ge
maakt heeft, verbaast men zich ten slotte
niet meer dat de auteur de bovenzinnelijke
beteekenis der kunst" wil doorgronden" en
don '?moeitevollen weg" (door de Duinen?)
wil gaan! En ten slotte vraagt men zich af
hoe het er in het brein moet uitzien van
een adept dezer wijsheid die niet schroomt
den Bchry'?er van dergelüke zotternyen een
scherpzinnig ener" te noemen, die te
midden van het hem zoo donker echy'nend
muziekleven de geestkracht behield om
een betere toekomst te profeteeren en
daarheen te wijzen." Hiermede zy'n wij by
den steeds gemoedelyken heer Sibmacher
Zjjnen beland, wiens gemoedelijkheid hem tot
zoo een gemakkelijke prooi maakt van
idealisten" en tienerb" van het gehalte
van den heer Hatschenrnyter. Hoewel de
boosaardigheid" by hem niet, eooak by zijn
ziener", de ia 'toog vallende eigenschap ia,
kan ik het den heer Verhagen toch niet euvel
duiden dat hu aan een vruchtbaar debat met
den heer Sibmacher Zijnen niet geloof t. Het
wanhopige van een debat met den overigens
weiwillenden heer Sibmacher Zg'aen is dit,
dat hu op het kritieke moment, als men hoopt
zy'n «tem te vernemen, uit zijn
mnziek-historische hnisapotheok het een of ander arcane
middeltje voor don dag haalt, en het is
steeds de stem van een Duitschen
mnziekprofessor of muziekjonrnalist, die men op
dat oogenblik te hooren krijgt. Gedrenkt tot
in bet diepst van zyn ziel door de lectuur
van al die gedocterde Kretschmarren en
Marsopper, gelukt bet hem evenmin een zake
lijk antwoord op eene vraag te geven als hjj er
ia slaagt de vaagheid der
Hntsehenrnyteridealen eenigermate te omlijnen of hunne
waterachtigheid een weinig in de heldere
vlam dor '.ui ver e Rede" te laten verdampen.
Feit is het althans dat de heer Sibmacher
Zg'nen niet by' de zaak is, ja dat hy veel
eer is wat Sophocles noemt een
«lleenweider des geestos". Terwül de heeren Ver
bagen en Hutschenruyter een strijd voeren
over niets meer of minder dan de vraag
of bet Bsethovenhuis in ttrijd of in harmonie
met den geeat van den Meester is, komt de
heer Sibmacher Zynen met een tirade van
zijnen Kretschmar aan over het verderfelijke
der Concertagentnren ! Terecht heeft de heer
Verhagen erop gewezen dat wij met de
Dniteche toestanden hier niets te maken
hebber. Dat de werkzaamheid dezer para
sieten genaamd GoBcertagenten eene nood
lottige kan zyn, hoewel een nat u «r ly k ver
schijnsel in een tyd als de onze waarin, dank
züde toenemende democratie, de kunst
evenzoo handelsartikel is geworden als al het
andere is volkomen waar, maar zal ons
ter belichting der B jetho venhuis-kwestie niet
boten, en de heer Hntschenruyter cal als zyn
Beethovenhnis in de Duinen tot stand komt
ten behoeve zijner onzichtbare uitvoeringen"
wel gedwongen zy'n met deze corner l agenturen
intercommunaal te telephoneeren ten spy't
van zy'n zienercchap" en idealisme.".
Niet het minst eomische van het geheele
geval zon het zjjn dat Verbagen niet meer
met Sibmacher Zijnen wil debatteeren, en
Hntschenrnyter niet meer met Verhagen,
'bevatte het boekje Muzikale brieveii" niet
een artikel van den hoer Berlage over
@oncertzalen", dat, het spijt my' dat ik het
zeggen moet van een man die als meester
En toon ze door het kermisgejoel liep, steeds
blij om haar nieuwe geluk, dat verloren scheen
sedert een paar weken, vond ze die drukte
met het schelleklenrgewriemel in de kramen
en van de schreeuwende tentvoorhangela als
iets lekker-lollige, waarvan ze nu weer hield,
net als vroeger. Want de geheele week was
de kermis haar eigenly'k onverschillig geweest.
Nog geen avond was ze er heengegaan: ker
mis vieren zonder je vrijer, dat kon niet. En
als hy in 't gasthuis lag, mocht het natuwly'k
nog minder.
Thuis, waar ze, om dezen drukken-door-de
weekschan kermisdag op bun Zondagscb wa
ren, hadden ze zóó echt en druk over de
kermispret gesproken, dat ze er zélf ook naar
verlangen ging. Ze kon er toch wel eens een
kykje nemen, dat was toch niet erg I Entoea
haar zuster met haar vriendinnen er weer
zouden heengaan, en moeder haar ook aan
moedigde: kom, 't verzet nog eens, je mag
wel wat hebben na al die ellende," toen
verlangde ze zóó hevig om ook weer in de
gezelligheid en de pret te wezen, dat ze voor
zich zelf haar meening het mocht niet,"
wegpraatte en nog blyer, om 't genbt, dat
ze rii zou hebben graag met de meiijes
meeging.
Toch voelde ze zich vreemd tnsschen al
die menschen, die ter kermis liepen, en
meende weer, dat het eigenlijk niet ging,
feeat te vieren, als Frans niet mee kon. Een
oogenblik wou ze teruggaan, maar ze dorat
niet, om de anderen, die h'r gek zouden
vinden. En wat hinderde het ook ? Frans
mocht het gerust wat en. Als ze Zondag weer
naar hem toeging, zon ze 't hem stellig ver
tellen. D&t voornemen verdreef al haar zorgen
en tujschen de anderen stapte ze nu met
groete passen de straten doer, en liet haar
lusten naar genieten van dat schitterende en
mooie nu vryen loop, dat het spoedig draafde
in een verlangen-vol uitgaan naar pret alleen,
en elke vage gedachte over Frans geheel
wegbleef!
Want haar geheele leven door had ze naar
pleizier verlangd. Toen ze vijftien jaar was, trok
ze 's zomers reeds alle kermissen af, en liet zich
door geen klamme zweethitte of jagende regen
bui terughouden. Waren de tenten en kramen
niet veel by'zocdars, dan kon ze in de her
bergen haar pleizier vinden, waar steeds
gedanst en gehost werd tot den volgenden
morgen. Ze was jong, ze moest genieten, en,
in zyn kunst bekend stf at, zoo mogelijk nog
meer aan dezelfde euvelen ly'dt als do
uittingen der beide andere boeren, waartegen
de artikels van don heer Verbagen met
uitnemenden" psychologiscben spenrzin ge
richt waren, namelijk: vaagheid, sentimen
taliteit, gebrek aan historischen zin,
antimnzikaliteit, en de gebruikelijke verwarring
van kunst met ethiek en godsdienst. Kortom
het annexseren en patronieeeren van den
armen Beethoven door menscken van een
on- Beetho ventche on anti-Beethovensche
draai van geest". De heer Berlage bepleit
in dat artikel zyn plan voor het te bouwen
Beethovenhnis, weerlegt den architect Haiger,
die in den DoriEchen tempel de elementen
meent te vinden voor eene passende archi
tectuur van Concertzalen, en eindigt met
den eisch van uiterste soberheid" te
stellen, waarby' de ruimte als zoodanig
eerbied afdwingt, zonder dat de middelen
waarmede dat doel bereikt wordt opgemerkt
worden". Dit is alleen «ogely'k door edele
verhoudingen", omdat deae niet direct
aanwy'sbaar zy'n". Hierdoor hoopt de heer B.
eene algemeen begrijpelijke architectuur te
benaderen eene ten allen tijde begrepene,
zooals Beethoven's muziek". Met deze laatste
woorden bedoelt de beer B., zonder twyfel
dat Baethovens muziek ten allen tijde be
grepen zal worden, en put het geloof aan
deze begrijpelijkheid uit Wagner's voor de
mnziekaesthetiek verwarrend geschrift over
Beethoven. Tot mijn leedwezen moet ik
constateeren dat de heer Berlage zich met
het ei teer en van Wagner op een zeer
gevaarly'k terrein beeft begeven. Wagner toch
was absoluut kunstenaar, dit wil zeggen dat
hij slechts dan als denker iets waard was,
wanneer het object van zy'n denken uit zyn
ervaring als kunstenaar geput was. Wagner
kon dus uitstekende, en scherpzinnige
theoriën ontwikkelen uit de indrukken en ei va
ringen die by' onder anderen op 't gebied
van het dirigeeren in den loop der jaren
zich eigen gemaakt bid.
Ging zijn denken niet van de ervaring
van den kunstenaar uit, zooals hier waar de
heer Berlage een steun by hem tracht te
vinden voor zy'ne architectuur van het
Beethovenhnis, dan wordt bjj vaag, onhisto
risch, onwetenschappelijk en verliest zich
vaak in exoentriciteiten. Is hy' nu in 't
algemeen reeds ondanks de vole geniale
momenten, een gevaarlijke gids in de duistere
my'nen der muzikale problemen, hy is dit
in dubbele mate voor ben die, zooals de
heer Berlage, den mu v kalen zin missen, en
daardoor minder gemakkelijk daa de mniiiale
naturen by het lezen vaa4Vagnere goschriften
gevoelen waar de meester het verband met
de muzikale realiteit begint te verliezen en
zich in dialectische struikgewassen verwart.
De heer Berlage toch is geenszins wat de tegen
woordige psychiaters noemen een «konstisch
type". HU is geen ooren-, maar als echte
Hollander, een oogen-menscb. Hu heeft tot
de muziek een letterkundige betrekking. Niet
dat hu zich bjj voorkeur tot litteraire'' muziek
aangetrokken voelt, integendeel, maar zy'»e
belangstelling in de muziek is die der letter
kundigen (voor zoover letterkundigen belang
in muziek stelle*) namely'k eeno die alleen
de muziek van het verleden erkent en de
levende muziek ten gevolge der aan de
concerten verbondene banaliteit" ignoreert,
en waarby züzich met name een Bach en
een Beethoven naar subjectieve willekeur
voorstelt ongeveer als een modern artiest"
revolutionair" en timide tegely'kertyd, een
onhistorisch en schilderachtig wezen. Het
is deze on-muzikale geestesrichting die den
heer Berlage doet zeggen: men meent ge
heel ter goeder trouw de muziek volkomen
te hebben genoten, terwijl inderdaad het
volkomene in de verste verte niet werd
benaderd, omdat de ruimte daarby' in ge
breke bleef en de stemming bedierf."
Dit is de naieve uitspraak (hoewel niet vry
van zekeren hoogmoed) van het echte
optieche type. Men keere de zaak eens om en
stelle zich voor dat een musicus tot den
heer Barlage zeide: gükunt het plafond
der S z ina of de Nachtwacht niet genieten
zonder eene daarmede overeenstemmende"
schoon e muziek." Met welken boon zou hy
verdienen bejegend te worder. Voor den
heer Barlage is het by de beoordeeling
tiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiitHiiiiHiiiiiiiiiiiimmiitiiiiiiiiiiiMiiiitmiium
kittelig klein ding, sprong ze als een van
de wildste mee, onvermoeibaar in zingen en
ronddraaien, al woester en woester.... En
in den winter ging ze naar de bals in de
herbergen en sloeg geen tooneelnitvoering
in 't stadje over. Za leefde op de verlangens
daarnaar en op de herinneringen van dui
zelend rondzwaaien en plakkend gezoen in
donkere zaalhoekjea.
Sedert ze met Frans gin?, was ze veel
varanderd. Hij was kalm, stil" zeiden de
ouwe vriendinnen, die zich niet begrijpen
konden, hoe zy, de lollige meid, dien jongen
nemen kon. Maar zy hield veel van hem,
al hinderde het haar wel, vooral in den
eersten tyd, dat hy niets om uitgaan gaf,
en om hem bleef ze thuis, waar hij het
haar prettig maakte.
Ze was ook niet meer de lawaaierige storm
van geluid en beweging, die ze vroeger was.
Een bezadigd me f j e," zeiden ouere kennis
sen. Maar zélf wist ze, hoe vaak en hevig
ze naar het daasgedruisch en de draaiende
omduizeling van lange-3trijkende lyven kon
verlangen. Want Frans danste niet.
Soms begreep ze niet, hoe ze met hem
kon gaan. Ze waren zoo verschillend van
karakter. En t ó ':h hield ze zielsveel van hem.
De geheele week was ze te verdrietig ge
weest, om zich veel te bemoeien met de
kermisdrukte. Nu Frans aan het bete
ren was het haar een heerlijkheid langs
de kramen te loopen. Overal glommen de
hel-rooie speelgoederen en de bruine koek
en chocolade onder de aangestoken lichten.
't Was allemaal bekend van vroeger, ze wist
nog alle kramers, waar ze zooveel lekkera
gesnoept had. En haar genieten werd el
grooter, terwy'l ze daar langs de vitrinen
ging en langzaam al dat zilver-gedekte en
rooie en bruine van koek en suiker bekeek.
Niets koopen wou ze nog, alleen genieten.
En zoo rustig loopend onder het stree
lend witte gaslicht, dacht ae weer een enkele
keer aan Franc. Dat zou-i toch niet erg
vinder, daar was ze gerust om... .
Er waren ook kramen, waar het er deftig
uitzaf. Eén was er van binnen behangen met
stemmig blauw, dat het geheele groote
achtervlak sierde. En van plaats tot plaats had
men glazen tagères gezet, waar van de borden
met de heldere flacons en bekers een wit,
fijn licht rondglansde, dat met de zacht-teere,
eener concertzaal in de Ie plaats de vraag
wat hy in die concertzaal ziet en niet hoe
het er klinkt, en hij en de Nederlandsche
letterk«ndige (waaronder ik ook de schilders
versta) zou ion trillen van verontwaardiging
als men deze verhouding zou willen omkeeren,
want onder de Nederlanders is het optisch
type overheerEchend.
Het is my' hier geenszins te doen om te
laken, maar slechts om feiten vast te stellen,
en dan geloof ik, dat deze geestesrichting
verbonden met de bovengenoemde onver
schilligheid voor de muziek van onzen tijd
een man als Berlage tegen de dwalingen,
die er naast het vele geniale zooveel in
Wagner's geschriften verspreid liggen, niet
voldoende beveiligen. Een dwaling toch is
het van Wagner als hy' zegt: Baethovens
Musik wird zn allen Zeiten verstanden wer
den, -wührend die Musik seiner Vor^anger
gröjstentkeils nur dnrch Vermittelnng
kunstgeschichtlicher Etfltxion uns verst andlich.
bleiben wird." Hier is Wagner aan het
doorslaan. Zelfs het genie van Beethoven
kon zich niet aan de macht van zyn tijd
onttrekken en Kjjn naelos draagt even goed
den stempel van ay'n tyd als dat van lederen
anderen componist en kan dus evenmin als
welke andere ook op het praedlcaat vaa
eeuwig begrypelyi" aanspraak maken. Vol
gens Gavaert is de absoluut begiy'pely'kste"
en universeele muziek de antieke monodie
zooals die in de liturgische gezangen der
Katholieke en Grieksche Kerk voortleeft.
Als voorbeeld haalt hy in zijn meesterwerk
Histoire et theorie de la mnsique anti que
de oeroude melodie van het Te Deum aan,
en toch kan men aantoonen dat ook deze
meloduën een wen lang, van de 17e tot de
19e eeuw, hun luister verloren hadden.
Het is dus voor een architect van
Beetbovenhuizen gevaarlijk zich door dergelüke
onhistorische besehouwingea te laten
inspireeren. Het onhistorische schijnt my trou
wens een karakteristiek van de geheele Beet
ho venhuis-beweging. De heer Barlage wil
voor zy'n architectuur sfjno motieven niet
zoeken by de bestaande stijlvormen, maar
zou daarom de vraag zelfs in den mond van
een leek in de architectuur niet gewettigd
kunnen zy'n of het gebouw van den heer
Berlage, dat eensdeels iets Orientaalsch
heeft, in andere opzichten de gedachte
aan een crematorium opwekt, toch niet
te weinig in die overeenstemming" met
den geest des toondiohters ifl, wier
afweiigheid in onze concertzalen de heer
Berlage in zoo roerende tonen betreurt?
Doordat de geheele Boethovenbeweging tot
dusver door een geest bezield is die met
dezen historischen Beethoven geen rekening
houdt, en het is de verdienste van den heer
Verhagen hierop het eerst te hebben ge
wezen, heerscbt er in den geheelen opzet
en de uitingen der voorstanders een zekere
onzekerheid en onklaarheid die lijnrecht in
stry'd met den geest van den te vereeren
heros geacht mag worden.
De Bcherpomlyndheid van Beethoven's
melos en raytmiek doet hem ons kennen
als eea zoon van denGermaanschen stam wel is
waar, maar met een onmiskenbaar laty'nsche
inslag. Bovendien leefde hu in een tijd waarin
de antieke cultuur in Napoleon voor het
laatst zichtbare werkelijkheid was geworden
en de suprematie van den Latyngchen geest op
ieder gebied zegevierend en onbetwistbaar zich
handhaafde terwy'l hy naar temperament zijn
leven lang de ait Vlaamsohen stam geaprotene
zoon van het Katholieke Rhünland is ge
bleven en in het keizerlijke Weenen waarlyk
geen kansen liep aan deze traditiën on
trouw te worden, al maakte hjj ook zoo als
zoo velen de «odes van het revolutietydperk
ty'deljjk mede. Meer dan een mode echter
was hem de figuur van den len Consul en
men begrüpt Beethoven slecht indien men
alleen de Eroica met de persoon van Bona
parte in verbinding brengt. Uit dit oogpunt
komt my ook de keus van dirigenten van
den Beethovencyclus niet gelukkig voor,
daargelaten dat het geen zin heeft een diri
gent van den 3en rang als Hansegger te
ontbieden om hier de symphonieën te diri
geeren. Opmerkely'k is het dat deze nog jonge
dirigent, de zoon van oen bekend
Wagnerschry'ver, als dirigent der symphonieën tot
de vóór-Wagaersche periode teruggaat, en
toch scherpe tinten van kleur-verschietende
beeldjes een bekoring van rustige fijnheid
schonk aam de lange rjj vitrinen, waarin
chocolade en suikerboonen, koek en aoga
netjes in vakjes en op hoopjes by elkaar
lagen. Vooral nu bet witte gasgloeilicht
rondstraalde, waren deze kramen van een heldere
mooiheid en rust, dat het goed was te zien
naar het licht volle ruim, waarvoor de kinder
en dameshoofden in aJlngelicht van witten
schijn en lyngebogen rompen vriendelijk
donkere tonen zetten.
En n kraam was er, die nog meer schit
terde dan de andare. Deze was een wonder
van licht, waarvoor ook alle menschen in
groepjes te kyken bleven staan.
Overal waar men keek boven de grauwe,
brnindoorplekte brokken noga en
glansafschnimende zilverpapier met de roode
klenrenplaatjaa en aapjes, en langs de groene zolde
ring, waarover echrillynende figuren vlekten,
zelfs boven langs het zeil, waar roode en
groene en gele lichtbundels uitluidden,
overal piekten de felle electrische straaltjes
hun geschitter rord. Bood-gloeiende bogen
sierden het kraam-intérieur, waar fonteinen
schenen te ontspringen en spuitend hun
gestraal te stooten over al 't nu-priemende schit
terend van rooie-plaatjes-kleuren en schelle
aapjes op wit-licht-kaatsende noga-pak j es.
Van deze, nog nooit in 't stadje genoten,
pracht, kon Jet niet wegkomen. Dat was een
bekoring, die haar niet gaan liet, ze wist
niet waarom. Want dit was geen gewone
kermistent, de dames, die daar hielpen, leken
wel chte dames. En deze stille pracht,
die reclame maakte in zachte, toch volle
kleuren, vond ze onuitsprekelijk mooi, om
den schy'n van deftigheid, en echten ry'kdom,
die over alles lag en om 't grootsche van
de veelkleurige verlichting. E Q toen de pianola
begon te spelen en een vroolyk wy'eje om
de kijkers klangelde, kwam ze heelemaal in
de pret-stemming, om van 't kermismooi te
genieten.
Over Frans dacht ze niet meer, maar bab
belde nu druk met haar vriendinnen. Wat
was die kraam mooi. En wat een menschen
stonden er omheen...'t Was er bar deftig,
waarachtig ze zou er niet durven koopen...
Toen ze verder kwamen, vielen de andere,
meer gewone kramen haar wei tegen, maar
gauw al, nu nmaal vol pret en verlangen
naar genot, vond ze S.llea hier op de kermis