De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 9 juli pagina 2

9 juli 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A M STERDAM M EB WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1776. ; omgeving, die al wat maar «ren lief amdoenlgk of fikech gezegd, of do minoes- achtig dierbaar ia, hardnekkig als knnst aanziet, volkomen, onwetend waar de echte bronnen vloeien en wat zy voor meneeken kunnen zün? Wamt het is «en zeer py'nlyk misverstand zulk een boekje, dat men niet eena zwak of slecht kan noemen, waarin men zelf* een aardig- hef gen en klaarheid willenden geest apenrt, een geest die strijd en twyfel gekend «n overwonnen beeft, . . . maar die ook geen, grein van kunst besef schijnt te bezitten op 't oogenblik, dat hy met alle geweld een knnitwerk te maken begeert. Inderdaad, 'bet ia om te vertwijfelen aan de macht van het ftoede Voorbeeld, wanneer zoo weinigen daarvan proSteeren door zich bescheidenlijk te onthouden. En hoe groot moeten de onverschilligheid, de miskenning en de minachting voor kunst zyn in dit land, als ernstige lieden zulke . boeken «cfargven en andere dito's, volkomen vrijwillig, hen lezen en nog mooi vinden op den koop toe. . . . Ten slotte ... in boe vreemd een geestesatmo feer zjjn wij hier, dat een motief als in dit verhaal tot een kwestie kon worden, een pijnig ke en geen rast latende vraag voor waareehjjnljjk niet weinige jonge vrouwen. Onder de dwaasheid van het onhandig opjeaette vertelsel, gevoelt men toch den ernst en eerlijken wil tot oprechtheid van den geelt, die hier als oploising" vond dat hartstocht, mits gezond" en samengaand met geestelijke neiging, in een huwelijk niet verachtelijk mag heeten. Haar zonder gees telijke neiging, schijnt het, ie pawie een onmenechwaardig iets, dat de schrijfster met een viesig gezicht rónefijkheidsuitleving" noemt. Dewijl haar Jonge Man daarvan als student 'n korte periode" beleefd heeft, ia hij voor goed genezen van , . . den Hartstocht, meent de naieve schrijfster en zij geeft cordaat te kennen wel te weten boe bet in zoo'n jongelui's uitleven" toegaat. Daar M, moet men weten, de walgend-makkelijke overgave van de pleiner- vrouw (hul) die voor allen draelfde lief koozing.dezelfde omarming (heeft), en wier kas verwelkt en slap soms (!) een rilling van afechnw kan geven." Wie «on, na zulk een voorstelling, niet voor den Hartstocht vreeien als voor den Zwarten Maal Verwelkte" en («om») slappe kranen, misschien nog wel op een smoezelig kussen, geacompagneerd door n uniforme omarming voor allen . . . Waarachtig, 't lijkt geea pleziertje, en men begrijpt dat Wim", die oen Hartstocht trouwens maai ait baloorigbeid beoefende, er gauw genoeg van kreeg on «aar een rein meteje van sjjn «tand om zag, dat van kassen noch omarmen weten wou. n nu is hot piramidaal, ja onaoemlijk, eomisch, te volgen hoe zwaarwichtig en be denkelijk door deecorijfster zelve het verloop van dit avontmrr wordt opgevat. Wanneer doio beide gezonde, bedoeld tevens-volle jong* ntenaehen, dan eindlijk, eindlijk, zoowaar I iets voor olkander gaan voelen, keuach iete als «en pbysieke aantrokking meenen te bespeuren en do schrijfster lang gedelibereerd hooft, in boever dat gevoel een zedelijk recht v*n bestaan kan doe a gelden, dan geeft z den beiden op de laatste pagina verlof en baar Echrjjverlijke BOgev. Alles vel over wogen : fi*t I En wü, trouwe lezen, hebben DJJ dit lamlendige, sloom- Hollandeche einde inderdaad een gevoel van zeer Hollandscbe bevredigbif . Touches Liederlijkheid en Vergeestelijking leidt hot paadje dor fatsoenlijke Huwelijkgmin, dor glimlachend getolereerde Burgerlijke Lfefdr. Arme schrijf «ter l Bampsalig Vaderland !, zon ik zeggen, dat van deze dingen niet anders weet te getuigen. Dat studentengobeentol voor passie aaaziet on zóó zwakjes voelt, dat het verstand, in alle kalmte, den stroom af kan dammen en «ijver beBtndeeren, wat drabbigs nu te bezinken komt. Allemaal zwakke, wattige naturen, die de liefde niet van noode hebbon en wier somber-oalvanistisch ataviime eigenlijk alle vteescheljjkheid schuwt. Zg zijn er on zindelijk van geworden, omdat hun eigen naaktheid zelfs hun verkeerd en zondig mini ...... iiiiiiiiiiiniiiiuiiiiiiii ........ i ..... r ........... minimin ........... POOB FRIT8 VAN LOON. I. Zul je dan niet al te verdrietig wezen?" Nee, als 'k kan... Honjeizoed, Frans zal je?" Kom n non, mijnbeer?" Ja, jnflrouw . . . zuster ---- Dag dan, hoor. 't Zal wol goed «floopen, wees maar niks bang. Er benne der al zooveel goed onder vandaan gekome. 't Is i i B erreg. . . . Dag l" En naast de stille figuur van de zuster, die zijn zwart koffertje droeg, stapte hjj flink de ruime vestibule van 't ziekenhuis door, het straatje op, dat tnsschen zwart-groene hulsten, naar bet lig-gebouw leidde. Jet keek hem na, zoolang hy in ht t laantje ging. Ze vond hem mooi, omdat hij daar zoo forach ging met zijn groote passen, naast de zuster, die vlug dribbelde, om hem by te houden. De breeëschouders in bet Zondagsche pak staken flink uit, onder zyn mooi rond hoofd, dat bij rechtop droeg, ook t nop. Want 't was toch geen kleinigheid. De menechen zeiden wel, 't du arde niet lang, er gebeurden wel gevaarlijker operaties, maar je kon toch nooit weten. Al was 't alleen inaar dat wegmaken; dan was je tcch zoo goed als dood.... En tij zag er niks tegen op. Toch bad hu 'er hand wel steviger ge drukt dan anders, had bij 'er langer gezoend ook. . . . Daar ging hij den hoek om. Dag, dag. . . . Zsg-i er ? ... Zeker niet, want hij wai al weg. Ze voelde zich vreemd nu in de vestibule, om dat helle licht, dat door de heldere ruiten viel en haar, óók in terugkaatsing van de koele ateenen, overal tegenglansde. Daar rechts was 't kamertje, waar ze de papieren gegeven had, en moest betalen. Aan beide kanten keek ze in breeëgangen, die gauw een hoek draaiden met hun hooge, kille, al waren 't ook smetloes-witte muren. En vóór het laantje hingen twee zware deuren, die nu open-waaiden bij 't stille binnen-komen van weer een vlugge zuster. Zoek u iets, juffrouw?" De zuster naderde i/r, vragend het gezicht geheven. echoën. En bon kil zwaarmoedige, noordsche gedachten, peinzend over hartstocht en liefde, hebben niets beters kunnen vinden dan die noodlottige scheiding in een leven der ziel" en een teven der zinnen" en aldus de liefde bedorven. Scherp gescheiden werd bet jeugdleven van den joegen man en van het jonge meisje. Zij, angstig teruggehouden van elke zinlyke openbaring, hij daarmee juist omringd, er b\jna met geweld heengetrokkeu, tot bet hem een akelige gewoonte, in 't gunstigst geval een walg werd. Zoo komt bet d*n tot huwelijken, waarin bet meisje haar on wetende koelheid en onvolbloeid tempera ment, de jongen zijn half gebluechte begeerten meebrengt en beiden gezamenlijk dat zeer hinderlijk besef van de scheiding tnsschea hoogere" en lagere" liefde, dat vaak tot tragische uitkomsten leidt... en ook wel tot zulke comische als deze Openbaring. Maar van den hartstocht, die een stralend geluk en zalige verruiming des levens kam worden, hebben z$ geen weet, ai me, zwakgevoelende, maar redeneerzuchtig-pedante persoonlijkheden als züzy'n, zuur ontkennend wat zij niet begrijpen, en fier op hun zielige incompleetheid, ep hun geringe vitaliteit, die zq aanzien als een hoogeren vorm van beschaving. In zulk een land wonen wü, onder zulke monschen leven wy ... Waarlijk, de dichters van den hartstocht, die, goddank, toch ook hier niet ontbraken, hebben te vergeefech geleefd. En wüdoen, welbeschouwd, beter allen toch maar geestelijke huwelijken" aan te gaan. Tenzjj, dan, wij de zedelijkheid kunnen redden door het moederschap... FRANS COEFEM. Met groote belangstelling heb ik het debat der heeren Verhagen, Hutschenrnyter en Sibmacher Zijnen gevolgd, en kan den eersten geen ongeluk geven dat hy van voortzetting van dozen strijd afsiet. In plaats toch van o» do zeer gegronde vragen ras den heer Verhagen een z«ielyk antwoord te geven, zoekt de heer Hutechemruyter set aanwen ding van welbekende sophlatisehe trucs zijn tegenstander belachelijk te maken, en te krenken in een van de beste dingen die een mensch kan hebben: zyn geestdrift, hierbij op smakelooze en zelf» hartelooze wyze een artikel te pas brengend, waarin de heer Verhagen uiting geeft aan z$ne vereering voor den grooten onlangs «verleden toondichter Gaster Manier. Da heer H. noemt dit op smalanden toon: abnormaal geluks gevoel b\j aanraking met personen, die in het openbaar een uitstekende rol verruilen". Uit dezen passus spreekt de typische func tionaris", die in eea genie als Mahler niets anders ziet dan don bezitter een er machtige betrekking, en voor bet overige de nijd en rancune die een scherpzinnig siener" (om de termen van dan heer Sibmacher Zijnen te gebruiken), on een idealist" van het caliber van den heer H. tegenover eea werkelyken ziener" en een werkely'ken idealist" als Mahler vervullen! Wil men dit idealisme" nader loeren ken nen, men leze de volgende zinsnede van den boer H. in zy'ne muzikale brieven" p. 15, waarin hu tegenover Verbagens opvatting van Beethoven dat ar der e de Beetho venhuisidee symboliseerende beeld (') stelt": de toon kunst, tronende boog Doven al het onreine en leely'ke, dat aan dat woelige wereldvertior eigen is, en slechts te bei aderen door ben, die met een rein gemoed, dus om de kunst zelve, den moeitevollen weg willen gaan, langs welken z$ alleen bereikt on in baar volle, bovenzinnelijke beteekenis doorgrond kan worder." En de auteur van dezen bom bast, een man die niet schuwt voor een on zin als de bovenzinnelijke beteekenis der kunst" wüeen ander verwytsn dat hij on zuiver denkt", onzuivere beeldspraak" ge bruikt, on zich zei f als kunsten aar" en den ker" uitspelen! In dezen wonderlyken tyd is het mogelijk dat een geestva! ironiker zich zelf als be perkte stelligheid" definieert, en eenWUlem Hntschenruyter voor een K loos ofeenLodewy'k van Deyssel gaat spelen, over slechte Nee zuster, nee"... ik zal wel weggaan " Ze had er zeker al een tyd je gestaan, zonder denken, starend naar de dingen, waarnaar ze keek, zonder dat züze zag. Alleen wist ze, dat ze zich raar voelde, verdrietig en een zaam.... Waarom ?... Zs had Frans weg gebracht, nu wist ze het opeen?. En nu moest ze weg, f n Lij zon hier blijven, om geopereerd te worder.... God, als ze hem maar teiug zap.... Als hy eens niet meer bijkwam. ... Ean snik hokte er op in haar koel, ze werd bang, ze moest weg Nooit bad Frans ziekte of zeerte gehad, en nou moest hij ge opereerd worden. God, ze was zoo bang, hem te zullen verliezen. Zj hield toch zoo van hem, haar stoer en, «ooien jonger. En, snikkend in h'r zakdoek, de pogen rood van tranen, liep ze weg, het tuintje door, holde Baar de tram, die juist vertrok, ea zonder omkijken naar 'c groote Ziekenhuis, liet ze zich ryden, eerst langzamerhand be darend van haar verdriet, dat nu in snikken uitschokte, wat ze de laatste dagen, en vooral bij 't afscheid nemen, zonder morren door staan had. II. Frans was geopereerd en 't ging gelukkig goed. Dien middag had hu haar verteld, dat hy misschien over een week al thuis zon zy». 't Was toch meegeloopenl O, als ze nog aan den dag van de operatie dacht!... maar nee, nee, die ellende was alweer voorbij. Ze was nu blij, o zoo bly, dat het zoo best ging en hij gauw thuis kwam. In de boot had ze met heerlijke aandacht naar alles gekeken, wat maar te zien was. De lucht boven het groene land en de huizen, die zoo klein leken van uit de verte, wat was dat allemaal prachtig! En wat voer die boot lekker! En echt plehier-tochtje was die thuisreis geweest. Alle schepen, die ze voorbij voeren, zag ze na. Nog nooit was 't zoo mooi voor haar geweest, al dat bruin van boord en zeil boven 't golvende bezonde water. Die varende tjalken leken net groote vogels, met bun breeëzeilev. Toen, dicht by het gtadja, had ze naar de kermis gekeken. Al was ze er die week meer met de boot geweest, toch zttg se die eigenlijk au voor 't eerst. Een leuk gezicht was het, die witte tenten, en 't hoorde zoo vrooly'k, die orgelmuziek, overal tegelijk. beeldspraak" en onniiver denk en" klaagt zon der dat het uitspansel boven het koninkrijk siddert en davert van den gecombineerdeu schaterlach van een paar millioen beperkte ttalligheden" van beiderlei kun nel Deze bovenzinnelijke beteekenis der kunst" be hoort tot bet genre onzichtbare uitvoe ringen" (p. 7) (=ruitvoeringen met onzichtbare uitvoerenden) en beginselen die belichaamd waren in een ontwerp, dat zoo het werd verwezenlijkt door de omstandigheden der uitvoering vanzelf aan de gestelde eiscben zou voldoen" (p. 7). Werkelijk comiseh is het van een auteur die den moed bezit dergelyke excentriciteiten op het papier te brengen de verklaring te hooren (p. 6). De zeldzaamheid van principieel en logisch denken heeft immers reeds te dikwijls een levenwekkend beginsel achter uiterlijke vor men schuil doen gaan". Als men met deze en dergelyke staaltjes van slechten stijl en wan logica die op iedere bladzyde van de geschriften van H. te vinden zyn, kennis ge maakt heeft, verbaast men zich ten slotte niet meer dat de auteur de bovenzinnelijke beteekenis der kunst" wil doorgronden" en don '?moeitevollen weg" (door de Duinen?) wil gaan! En ten slotte vraagt men zich af hoe het er in het brein moet uitzien van een adept dezer wijsheid die niet schroomt den Bchry'?er van dergelüke zotternyen een scherpzinnig ener" te noemen, die te midden van het hem zoo donker echy'nend muziekleven de geestkracht behield om een betere toekomst te profeteeren en daarheen te wijzen." Hiermede zy'n wij by den steeds gemoedelyken heer Sibmacher Zjjnen beland, wiens gemoedelijkheid hem tot zoo een gemakkelijke prooi maakt van idealisten" en tienerb" van het gehalte van den heer Hatschenrnyter. Hoewel de boosaardigheid" by hem niet, eooak by zijn ziener", de ia 'toog vallende eigenschap ia, kan ik het den heer Verhagen toch niet euvel duiden dat hu aan een vruchtbaar debat met den heer Sibmacher Zijnen niet geloof t. Het wanhopige van een debat met den overigens weiwillenden heer Sibmacher Zg'aen is dit, dat hu op het kritieke moment, als men hoopt zy'n «tem te vernemen, uit zijn mnziek-historische hnisapotheok het een of ander arcane middeltje voor don dag haalt, en het is steeds de stem van een Duitschen mnziekprofessor of muziekjonrnalist, die men op dat oogenblik te hooren krijgt. Gedrenkt tot in bet diepst van zyn ziel door de lectuur van al die gedocterde Kretschmarren en Marsopper, gelukt bet hem evenmin een zake lijk antwoord op eene vraag te geven als hjj er ia slaagt de vaagheid der Hntsehenrnyteridealen eenigermate te omlijnen of hunne waterachtigheid een weinig in de heldere vlam dor '.ui ver e Rede" te laten verdampen. Feit is het althans dat de heer Sibmacher Zg'nen niet by' de zaak is, ja dat hy veel eer is wat Sophocles noemt een «lleenweider des geestos". Terwül de heeren Ver bagen en Hutschenruyter een strijd voeren over niets meer of minder dan de vraag of bet Bsethovenhuis in ttrijd of in harmonie met den geeat van den Meester is, komt de heer Sibmacher Zynen met een tirade van zijnen Kretschmar aan over het verderfelijke der Concertagentnren ! Terecht heeft de heer Verhagen erop gewezen dat wij met de Dniteche toestanden hier niets te maken hebber. Dat de werkzaamheid dezer para sieten genaamd GoBcertagenten eene nood lottige kan zyn, hoewel een nat u «r ly k ver schijnsel in een tyd als de onze waarin, dank züde toenemende democratie, de kunst evenzoo handelsartikel is geworden als al het andere is volkomen waar, maar zal ons ter belichting der B jetho venhuis-kwestie niet boten, en de heer Hntschenruyter cal als zyn Beethovenhnis in de Duinen tot stand komt ten behoeve zijner onzichtbare uitvoeringen" wel gedwongen zy'n met deze corner l agenturen intercommunaal te telephoneeren ten spy't van zy'n zienercchap" en idealisme.". Niet het minst eomische van het geheele geval zon het zjjn dat Verbagen niet meer met Sibmacher Zijnen wil debatteeren, en Hntschenrnyter niet meer met Verhagen, 'bevatte het boekje Muzikale brieveii" niet een artikel van den hoer Berlage over @oncertzalen", dat, het spijt my' dat ik het zeggen moet van een man die als meester En toon ze door het kermisgejoel liep, steeds blij om haar nieuwe geluk, dat verloren scheen sedert een paar weken, vond ze die drukte met het schelleklenrgewriemel in de kramen en van de schreeuwende tentvoorhangela als iets lekker-lollige, waarvan ze nu weer hield, net als vroeger. Want de geheele week was de kermis haar eigenly'k onverschillig geweest. Nog geen avond was ze er heengegaan: ker mis vieren zonder je vrijer, dat kon niet. En als hy in 't gasthuis lag, mocht het natuwly'k nog minder. Thuis, waar ze, om dezen drukken-door-de weekschan kermisdag op bun Zondagscb wa ren, hadden ze zóó echt en druk over de kermispret gesproken, dat ze er zélf ook naar verlangen ging. Ze kon er toch wel eens een kykje nemen, dat was toch niet erg I Entoea haar zuster met haar vriendinnen er weer zouden heengaan, en moeder haar ook aan moedigde: kom, 't verzet nog eens, je mag wel wat hebben na al die ellende," toen verlangde ze zóó hevig om ook weer in de gezelligheid en de pret te wezen, dat ze voor zich zelf haar meening het mocht niet," wegpraatte en nog blyer, om 't genbt, dat ze rii zou hebben graag met de meiijes meeging. Toch voelde ze zich vreemd tnsschen al die menschen, die ter kermis liepen, en meende weer, dat het eigenlijk niet ging, feeat te vieren, als Frans niet mee kon. Een oogenblik wou ze teruggaan, maar ze dorat niet, om de anderen, die h'r gek zouden vinden. En wat hinderde het ook ? Frans mocht het gerust wat en. Als ze Zondag weer naar hem toeging, zon ze 't hem stellig ver tellen. D&t voornemen verdreef al haar zorgen en tujschen de anderen stapte ze nu met groete passen de straten doer, en liet haar lusten naar genieten van dat schitterende en mooie nu vryen loop, dat het spoedig draafde in een verlangen-vol uitgaan naar pret alleen, en elke vage gedachte over Frans geheel wegbleef! Want haar geheele leven door had ze naar pleizier verlangd. Toen ze vijftien jaar was, trok ze 's zomers reeds alle kermissen af, en liet zich door geen klamme zweethitte of jagende regen bui terughouden. Waren de tenten en kramen niet veel by'zocdars, dan kon ze in de her bergen haar pleizier vinden, waar steeds gedanst en gehost werd tot den volgenden morgen. Ze was jong, ze moest genieten, en, in zyn kunst bekend stf at, zoo mogelijk nog meer aan dezelfde euvelen ly'dt als do uittingen der beide andere boeren, waartegen de artikels van don heer Verbagen met uitnemenden" psychologiscben spenrzin ge richt waren, namelijk: vaagheid, sentimen taliteit, gebrek aan historischen zin, antimnzikaliteit, en de gebruikelijke verwarring van kunst met ethiek en godsdienst. Kortom het annexseren en patronieeeren van den armen Beethoven door menscken van een on- Beetho ventche on anti-Beethovensche draai van geest". De heer Berlage bepleit in dat artikel zyn plan voor het te bouwen Beethovenhnis, weerlegt den architect Haiger, die in den DoriEchen tempel de elementen meent te vinden voor eene passende archi tectuur van Concertzalen, en eindigt met den eisch van uiterste soberheid" te stellen, waarby' de ruimte als zoodanig eerbied afdwingt, zonder dat de middelen waarmede dat doel bereikt wordt opgemerkt worden". Dit is alleen «ogely'k door edele verhoudingen", omdat deae niet direct aanwy'sbaar zy'n". Hierdoor hoopt de heer B. eene algemeen begrijpelijke architectuur te benaderen eene ten allen tijde begrepene, zooals Beethoven's muziek". Met deze laatste woorden bedoelt de beer B., zonder twyfel dat Baethovens muziek ten allen tijde be grepen zal worden, en put het geloof aan deze begrijpelijkheid uit Wagner's voor de mnziekaesthetiek verwarrend geschrift over Beethoven. Tot mijn leedwezen moet ik constateeren dat de heer Berlage zich met het ei teer en van Wagner op een zeer gevaarly'k terrein beeft begeven. Wagner toch was absoluut kunstenaar, dit wil zeggen dat hij slechts dan als denker iets waard was, wanneer het object van zy'n denken uit zyn ervaring als kunstenaar geput was. Wagner kon dus uitstekende, en scherpzinnige theoriën ontwikkelen uit de indrukken en ei va ringen die by' onder anderen op 't gebied van het dirigeeren in den loop der jaren zich eigen gemaakt bid. Ging zijn denken niet van de ervaring van den kunstenaar uit, zooals hier waar de heer Berlage een steun by hem tracht te vinden voor zy'ne architectuur van het Beethovenhnis, dan wordt bjj vaag, onhisto risch, onwetenschappelijk en verliest zich vaak in exoentriciteiten. Is hy' nu in 't algemeen reeds ondanks de vole geniale momenten, een gevaarlijke gids in de duistere my'nen der muzikale problemen, hy is dit in dubbele mate voor ben die, zooals de heer Berlage, den mu v kalen zin missen, en daardoor minder gemakkelijk daa de mniiiale naturen by het lezen vaa4Vagnere goschriften gevoelen waar de meester het verband met de muzikale realiteit begint te verliezen en zich in dialectische struikgewassen verwart. De heer Berlage toch is geenszins wat de tegen woordige psychiaters noemen een «konstisch type". HU is geen ooren-, maar als echte Hollander, een oogen-menscb. Hu heeft tot de muziek een letterkundige betrekking. Niet dat hu zich bjj voorkeur tot litteraire'' muziek aangetrokken voelt, integendeel, maar zy'»e belangstelling in de muziek is die der letter kundigen (voor zoover letterkundigen belang in muziek stelle*) namely'k eeno die alleen de muziek van het verleden erkent en de levende muziek ten gevolge der aan de concerten verbondene banaliteit" ignoreert, en waarby züzich met name een Bach en een Beethoven naar subjectieve willekeur voorstelt ongeveer als een modern artiest" revolutionair" en timide tegely'kertyd, een onhistorisch en schilderachtig wezen. Het is deze on-muzikale geestesrichting die den heer Berlage doet zeggen: men meent ge heel ter goeder trouw de muziek volkomen te hebben genoten, terwijl inderdaad het volkomene in de verste verte niet werd benaderd, omdat de ruimte daarby' in ge breke bleef en de stemming bedierf." Dit is de naieve uitspraak (hoewel niet vry van zekeren hoogmoed) van het echte optieche type. Men keere de zaak eens om en stelle zich voor dat een musicus tot den heer Barlage zeide: gükunt het plafond der S z ina of de Nachtwacht niet genieten zonder eene daarmede overeenstemmende" schoon e muziek." Met welken boon zou hy verdienen bejegend te worder. Voor den heer Barlage is het by de beoordeeling tiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiitHiiiiHiiiiiiiiiiiimmiitiiiiiiiiiiiMiiiitmiium kittelig klein ding, sprong ze als een van de wildste mee, onvermoeibaar in zingen en ronddraaien, al woester en woester.... En in den winter ging ze naar de bals in de herbergen en sloeg geen tooneelnitvoering in 't stadje over. Za leefde op de verlangens daarnaar en op de herinneringen van dui zelend rondzwaaien en plakkend gezoen in donkere zaalhoekjea. Sedert ze met Frans gin?, was ze veel varanderd. Hij was kalm, stil" zeiden de ouwe vriendinnen, die zich niet begrijpen konden, hoe zy, de lollige meid, dien jongen nemen kon. Maar zy hield veel van hem, al hinderde het haar wel, vooral in den eersten tyd, dat hy niets om uitgaan gaf, en om hem bleef ze thuis, waar hij het haar prettig maakte. Ze was ook niet meer de lawaaierige storm van geluid en beweging, die ze vroeger was. Een bezadigd me f j e," zeiden ouere kennis sen. Maar zélf wist ze, hoe vaak en hevig ze naar het daasgedruisch en de draaiende omduizeling van lange-3trijkende lyven kon verlangen. Want Frans danste niet. Soms begreep ze niet, hoe ze met hem kon gaan. Ze waren zoo verschillend van karakter. En t ó ':h hield ze zielsveel van hem. De geheele week was ze te verdrietig ge weest, om zich veel te bemoeien met de kermisdrukte. Nu Frans aan het bete ren was het haar een heerlijkheid langs de kramen te loopen. Overal glommen de hel-rooie speelgoederen en de bruine koek en chocolade onder de aangestoken lichten. 't Was allemaal bekend van vroeger, ze wist nog alle kramers, waar ze zooveel lekkera gesnoept had. En haar genieten werd el grooter, terwy'l ze daar langs de vitrinen ging en langzaam al dat zilver-gedekte en rooie en bruine van koek en suiker bekeek. Niets koopen wou ze nog, alleen genieten. En zoo rustig loopend onder het stree lend witte gaslicht, dacht ae weer een enkele keer aan Franc. Dat zou-i toch niet erg vinder, daar was ze gerust om... . Er waren ook kramen, waar het er deftig uitzaf. Eén was er van binnen behangen met stemmig blauw, dat het geheele groote achtervlak sierde. En van plaats tot plaats had men glazen tagères gezet, waar van de borden met de heldere flacons en bekers een wit, fijn licht rondglansde, dat met de zacht-teere, eener concertzaal in de Ie plaats de vraag wat hy in die concertzaal ziet en niet hoe het er klinkt, en hij en de Nederlandsche letterk«ndige (waaronder ik ook de schilders versta) zou ion trillen van verontwaardiging als men deze verhouding zou willen omkeeren, want onder de Nederlanders is het optisch type overheerEchend. Het is my' hier geenszins te doen om te laken, maar slechts om feiten vast te stellen, en dan geloof ik, dat deze geestesrichting verbonden met de bovengenoemde onver schilligheid voor de muziek van onzen tijd een man als Berlage tegen de dwalingen, die er naast het vele geniale zooveel in Wagner's geschriften verspreid liggen, niet voldoende beveiligen. Een dwaling toch is het van Wagner als hy' zegt: Baethovens Musik wird zn allen Zeiten verstanden wer den, -wührend die Musik seiner Vor^anger gröjstentkeils nur dnrch Vermittelnng kunstgeschichtlicher Etfltxion uns verst andlich. bleiben wird." Hier is Wagner aan het doorslaan. Zelfs het genie van Beethoven kon zich niet aan de macht van zyn tijd onttrekken en Kjjn naelos draagt even goed den stempel van ay'n tyd als dat van lederen anderen componist en kan dus evenmin als welke andere ook op het praedlcaat vaa eeuwig begrypelyi" aanspraak maken. Vol gens Gavaert is de absoluut begiy'pely'kste" en universeele muziek de antieke monodie zooals die in de liturgische gezangen der Katholieke en Grieksche Kerk voortleeft. Als voorbeeld haalt hy in zijn meesterwerk Histoire et theorie de la mnsique anti que de oeroude melodie van het Te Deum aan, en toch kan men aantoonen dat ook deze meloduën een wen lang, van de 17e tot de 19e eeuw, hun luister verloren hadden. Het is dus voor een architect van Beetbovenhuizen gevaarlijk zich door dergelüke onhistorische besehouwingea te laten inspireeren. Het onhistorische schijnt my trou wens een karakteristiek van de geheele Beet ho venhuis-beweging. De heer Barlage wil voor zy'n architectuur sfjno motieven niet zoeken by de bestaande stijlvormen, maar zou daarom de vraag zelfs in den mond van een leek in de architectuur niet gewettigd kunnen zy'n of het gebouw van den heer Berlage, dat eensdeels iets Orientaalsch heeft, in andere opzichten de gedachte aan een crematorium opwekt, toch niet te weinig in die overeenstemming" met den geest des toondiohters ifl, wier afweiigheid in onze concertzalen de heer Berlage in zoo roerende tonen betreurt? Doordat de geheele Boethovenbeweging tot dusver door een geest bezield is die met dezen historischen Beethoven geen rekening houdt, en het is de verdienste van den heer Verhagen hierop het eerst te hebben ge wezen, heerscbt er in den geheelen opzet en de uitingen der voorstanders een zekere onzekerheid en onklaarheid die lijnrecht in stry'd met den geest van den te vereeren heros geacht mag worden. De Bcherpomlyndheid van Beethoven's melos en raytmiek doet hem ons kennen als eea zoon van denGermaanschen stam wel is waar, maar met een onmiskenbaar laty'nsche inslag. Bovendien leefde hu in een tijd waarin de antieke cultuur in Napoleon voor het laatst zichtbare werkelijkheid was geworden en de suprematie van den Latyngchen geest op ieder gebied zegevierend en onbetwistbaar zich handhaafde terwy'l hy naar temperament zijn leven lang de ait Vlaamsohen stam geaprotene zoon van het Katholieke Rhünland is ge bleven en in het keizerlijke Weenen waarlyk geen kansen liep aan deze traditiën on trouw te worden, al maakte hjj ook zoo als zoo velen de «odes van het revolutietydperk ty'deljjk mede. Meer dan een mode echter was hem de figuur van den len Consul en men begrüpt Beethoven slecht indien men alleen de Eroica met de persoon van Bona parte in verbinding brengt. Uit dit oogpunt komt my ook de keus van dirigenten van den Beethovencyclus niet gelukkig voor, daargelaten dat het geen zin heeft een diri gent van den 3en rang als Hansegger te ontbieden om hier de symphonieën te diri geeren. Opmerkely'k is het dat deze nog jonge dirigent, de zoon van oen bekend Wagnerschry'ver, als dirigent der symphonieën tot de vóór-Wagaersche periode teruggaat, en toch scherpe tinten van kleur-verschietende beeldjes een bekoring van rustige fijnheid schonk aam de lange rjj vitrinen, waarin chocolade en suikerboonen, koek en aoga netjes in vakjes en op hoopjes by elkaar lagen. Vooral nu bet witte gasgloeilicht rondstraalde, waren deze kramen van een heldere mooiheid en rust, dat het goed was te zien naar het licht volle ruim, waarvoor de kinder en dameshoofden in aJlngelicht van witten schijn en lyngebogen rompen vriendelijk donkere tonen zetten. En n kraam was er, die nog meer schit terde dan de andare. Deze was een wonder van licht, waarvoor ook alle menschen in groepjes te kyken bleven staan. Overal waar men keek boven de grauwe, brnindoorplekte brokken noga en glansafschnimende zilverpapier met de roode klenrenplaatjaa en aapjes, en langs de groene zolde ring, waarover echrillynende figuren vlekten, zelfs boven langs het zeil, waar roode en groene en gele lichtbundels uitluidden, overal piekten de felle electrische straaltjes hun geschitter rord. Bood-gloeiende bogen sierden het kraam-intérieur, waar fonteinen schenen te ontspringen en spuitend hun gestraal te stooten over al 't nu-priemende schit terend van rooie-plaatjes-kleuren en schelle aapjes op wit-licht-kaatsende noga-pak j es. Van deze, nog nooit in 't stadje genoten, pracht, kon Jet niet wegkomen. Dat was een bekoring, die haar niet gaan liet, ze wist niet waarom. Want dit was geen gewone kermistent, de dames, die daar hielpen, leken wel chte dames. En deze stille pracht, die reclame maakte in zachte, toch volle kleuren, vond ze onuitsprekelijk mooi, om den schy'n van deftigheid, en echten ry'kdom, die over alles lag en om 't grootsche van de veelkleurige verlichting. E Q toen de pianola begon te spelen en een vroolyk wy'eje om de kijkers klangelde, kwam ze heelemaal in de pret-stemming, om van 't kermismooi te genieten. Over Frans dacht ze niet meer, maar bab belde nu druk met haar vriendinnen. Wat was die kraam mooi. En wat een menschen stonden er omheen...'t Was er bar deftig, waarachtig ze zou er niet durven koopen... Toen ze verder kwamen, vielen de andere, meer gewone kramen haar wei tegen, maar gauw al, nu nmaal vol pret en verlangen naar genot, vond ze S.llea hier op de kermis

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl