De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 16 juli pagina 2

16 juli 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER W K E & B L A D V OOR t E D E R L A N D. tfo. 1777, van l»et emeante Armhuis te Rotterdam, over de ges t ichts ver pleging van arme, behoeftige pnde Heden m Europa," waarin omtrent dit onderwerp belangwekkende gegevens zijn verzameld. Daaruit kan men zien, hoezeer men in ons land betreffende dit belangrijke gedeelte der armenzorg ten achter staat. Speciaal is dit het geval ten opzichte der armhni»verpleging in Denemarken in het bijzonder te Kopenhagen en te Berlijn, waar -«en^in de goede beteekenis van het woord van eene moderne ' armenhuis- ver pleging kan spreken. Ik laatnatuurlijk buiten deze beschouwing, wül ik «ij tot de armhuis- «f gestichtsverpleging wilde beperken, de gropte ver betering die er in Denemarken is inge treden met de Staatspensioneering. Dkt is, ongetwijfeld, voor de oude en arme lieden, ja, voor de geheele arbeidersklasse, de uit komst. -Maar zei fa in Denemarken zijn daar?nevens -nog zoo talrijken op gestiehtsver?pleging aangewezen, en in Berlijn uiteraard in -nog grootere mate; terwijl in oas land de armenzorg nog jarenlang voor ouden ?van dagen uit de arbeidersklasse en voor de daaronder levende schicht de armenzorg, en dus -ook het armhuis, het eenige toe vlucht zal zijn. In Denemarken heeft men tweeërlei ge«tichtsverpleging. In de eerste plaats heeft man er -gestichten voor z. g. waardige" xrade lieden, d. z. zij die hunne ouderdoms?onde«*euttin.g in een gesticht genieten, -omdat zij, behalve ondersteuning in geld, twk verpleging van anderen aard behoeven, 'en voorts armhuizen voor de oude lieden die -niet voor de staatspensioneeiing in de termen vallen en voor het gedeelte der z.g. minderwaardige" armen. In jde eerstbedoelde gestichten voor oude lieden nu, het Alderdomsbjem ' te Korpeahagen, waar thans 470 personen verpleegd ?worden, «n ,De ?gamles-Hjem"te Aarhns ?herbergen de oude arbeiders en arbeidersvrouwen,-aie hier te lande in de, gewone arm.-hwizen -worden onderdak gebracht. De ver pleegden -in het gesticht te Kopenhagen aldus verhaalt ons de heer Stok worden zoo Trij mogelijk gelaten. Z\j feunnen vrij in en uft gaan en dragen geen nniformkleeding, zoodat -zij 'in hun uiterlijk Tan de andere burgers-niet te onderscheiden BJjn. Zij mogen hun eigen huisraad, indien dat nog in goeden «tast is, -naar het gesticht -meenemen, en in hun -wmmvertrok plaatsen, waar het ook imn eigendom blijft. Aan de *wand hangen vaak familieportretten ; voor de ramen staan itioemen ; Togels in kooitjes treft men er aan. Directeur en beambten gaan gemoedelijk :met de Terpleegden om. En de maal tijden zijn uitstekend. Des middags om 12 nur twee warme spijzen, om 4 uur des na middags brood met boter en worst of kaas, en 's -avoads om 6 uur weder thee met brood en boter, terwijl ze, als zerwillen, des avonds zalf aog koffie mogen zatten. Aan de ver pleegden, die van hunne familie niets krijgen, wordt per week minstens 35 ore gcgevec. ,De «uden -van dagen'', zoo besluit de schrijver, recht -hebbende pp ouderdomsondersteuning, die geen familie hebben, en Hchaamelijk hulpbehoevend zijn, vinden in de ottderdoms tehuizen een buitengewoon goede gelegenheid om hun ouden dag oniommerd door te brengen". Te Berlijn is in 1908 een nieuw armhuis of gesticht voor oude Jieden gebouwd in de voorstad Buch, waar 1500 personen verpleegd kunnen worden. Hierbij is het paviljoenstelsel op voortreffelijke wijze toegepast geworden. Voor de verpleegden zijn .er 6 groote en 4 kleine paviljoens, alsmede een gebouw met kamertjes voor gehuwden. Yerder vindt men op het terrein 4 tuin huizen of erven, rustig gelegen, omgeven van grasperken, boomgroepen, springfonteinen en banken, aan de ouden van dagen een welkome gelegenheid biedende tot maten. Het niet bebouwde gedeelte is als tuin aangelegd, met tal van zitbanken. In bet Westen ,grenzen de grasperken aan een .klein bosoh, hetwelk voor ontspanning een .aangename wandeling aan de verpleeg den biedt. Het .gebouw voor de gehuwden heeft een 34 tal kamertjes, verdeeld over 3 tages, in elk 2 ledikanten, te samen dus voor 34 echtparen. Men denke er hierbij aan, dat dit n van de drie armhuizen is, waarover men te Berlijn beschikt! De verpleegden moeten, indien zij gezond zijn, des morgens in den zomer om 6 en in den winter om 7 uur opstaan, maar mogen overdag steeds het gesticht verlaten; welke vergunning iHiiiiiinimiiiMiiHNiiiiMiiiiiniiii ..... iiiiiiiiimiiMiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiii T R O TJ "W DOOR FRIT3 VAN LOON. (Slot.) III. Dien Zaterdag was ze beroerd geweest. Haar afgetobd lof had haar den geheelen dag gehinderd en de herinnering, plots over haar gekomen in den koelen, naakten dap, was haar nö^ krankzinniger geweest. Ze meende, dat ze gek was. Want het t on niet. Als met hamers sloeg het steeds in haar hoofd. Aan de schande, voor hem, dien se zoo lief had, dacht ze het eerst . . . Maar ze won het niet gelooven. Ze had het dien nacht .gedroomd. Op de kermis was ze ge weest, met een jongen had ze geloopen en gedanst. Rafels van herinneringen van andere dingen scheurden steeds los, dat za begon te begrijp60' en wanhopiger werd en radeloozer. . . Allee, wat h'r in h'r hoofd spookte, was werkelijk gebeurd ! Zondag, dat ze naar Frans zou gaan, zocala ze beloofd had, dorst ze niet,.. HU zou het aan haar kunnen zien ! 'Maar als ze wegbleef, wat zou hu d&n denken? Dan had hy misschien nog meer verdriet. Ze ging toch heen. Want ze kon 't toch best verzwijgen! Als anderen het maar niet zeiden! Dan zou ze nooit meer bühem kunnen komen l En ze hield zoo van hem. Hy was haar flinke, lieve jongen. O, lag ntf maar niet in 't ziekenhuis, dan was 't zeker niet gebeurd l Ze dacht te stikken aan de loodzware beaauwing, die haar op de borst kwelde, toen altoen bij erge overtredingen wordt inge trokken. En wie het daar Terstrakte menu ver gelijkt met wat omtrent .de voeding in de gestichten van Amsterdam en Rotterdam oor dezen deskundige wordt medegedeeld, zal al dadelijk tot de conclusie komen, dat het lot der gindsche verpleegden waarlijk benijdenswaardig is, bij die in de groote steden van ons land vergeleken. Ik erken, uit het lijvige boek eenige der meest gunstige voorbeelden genomen te hebben. Maar dat is dan ook, m i., volkoman geoorloofd. In Italië, Spar j e, België, blijkt het met de z«rg voor de ouden van dagen in de gestichten al niet veel beter, misschien nog wel slechter gesteld te zijn dan in ons land. Maar juist wijl het onder ons bereik ligt, die goede voorbeelden te volgen ; wijl daarin de omstandigheid, of een land klein of groot is binnen de grenzen, volstrekt niets be slist ; en wjjl in .ons land in dat opzicht nog zoo vél is goed te maken, daarom gaf ik hier die eenige goede voorbeelden. Wie in dit boek leest de triestige mededeelingen over het Amsterdamsche Armhuig en de beschrijving van zijne inrichting en zijne bewoners door dr. Aletrino in Elzeviers Maandschrift van Juli 1910, door dezen ?schrijver aangehaald, dien gaat veeleer een rilling over het lijf, dan bet gevoel te krij?gen, dat daar, in dat arm huis voor oude arbeiders, een rustig thuis, een gezellig, opbeurend, verheffend, troostend, liefderijk thuis werdt ge vo a den. Ook daaraan, nu, moet bij de behandeling der armenwet worden gedacht. Een stimulans voer betere, meer menson waardige, moderne, verheffende armhuisverpleging behoort daarin gelegd te worden. HiiiiiiifHiiiiiHllllllltlllHlllltiiiii iiiiMiiirilfiiiriiHiiiiiiimuiMii L. VAN DEYSSSL, Uit het leven van Frank Hazelaar. Louis Courtóus, Anlieki verhalen, Am sterdam, D. J. Veen. n. Een product van -een .geheel andere soort is Coupeiua' laatste boek geheeten: Antieke verhalen van Goden en Keizers, van dichten en hetaeren. Toen indertijd, het is nu twintig jaren ge leden, eenige familie va iare zich bij delieeren De Koo en van 'Maunk beklaagden, dat ik een boek als Le Viergt van Alfred Valiette had durven loven, daar het toch volgens hun beweren onzedelijk was en zij het hunne dochters «n vrouwen niet d ui f d en in handen geven, was ik misschien in het ongeluk, maar ik zau het nu sog veel minder op-mij durven nemen een boek als dit van den heer Cou perus ter lezing aan de vrouwen van Kaderland aan te bevelen. Zgn kunstwaarde moge dan al bizonder groot zijn in zeker opzicht, de voorstelling van het .geslachtsleven ge schiedt hier op menige bladzijde met geheel neodelooce en das aan ware kunst aforeuk doende prikkeling. Kunst en zedelijkheid hebben naar myn meeaing, wgageerig beschouwd niets mat elkaar uit te staan, doch waar is het ook, dat in de realiteit, de onaedelykheid of dat gene wat met de zeden niet overeenkomt, de kunst meestal compromitteert, zoo niet bedelft en daardoor haar grootste vijand wordt. Dit v-erlieze men -niet uit het oog. Knust is iets ongerepts, iets geheel pnurs. De broeiing der gsslachtskoorts doet den sneeuw van de smettelooze reinheid «meiten en zoo gauw als wy' merken of gissen, dat bet er om gedaan is" verliezen wy het gevoel van schoonheid" dat een onmisbaar vereischte is van alle groote kunst. Doch laten we deze vrye weerspiegeling van het antieke geslachts leven een oogenblik vergeten, dan nog ont breekt een nauwelijks merkbaar «isaan dezen opbouw van den ouden tijd en dat iets is het dat deze overigens schitterende weder geboorte van de romeinsche weelde belet grootsche, laat ik liever zeggen: ebenbürtige knust te zyn. Ik mis hier den statigcn gang van den Romein, den grandiosen plooi van de Romeinsehe toga. Rome wordt hier gezien door een hèiendaagsch monocle. Ik mis ook ze hem .zag en hij zijn hand naar haar uit stak. En haar zoan was een trillende snik geworden, dat hy zei: Kom non, 'k kom er immers gauw uit. Alles gaat goed." Hij had gedacht, dat het zenu jachtigheid was, omdat ze een ziekenhuis altijd zoo naar vond. Misschien had ze wel akeligheid gezien op n van de kamer?. Verder had ze zich ook niet goed kunnen houden, en had heai rare ont* ij kende, soms averechtsche antwoorden gegevec,en eindelijk, had ze gesnikt, met h'r hoofd op zij a kus sen, hevig, on begrijpelijk-smartelijk, al bad ze zich dadelyk hersteld, vooial om de zuster, die elk cogenbbk koznen kon. Vóór den tyd was ze weggegaar. Frans had er zelf op aangedrongen. Z3 had hem gezegd, dat ze Zaterdag niet goed geweest was. En nu was ze nog niet heelemaal beter. Maar hij hoefde aich niet ongerubt te maken. Bo^enóien, als ze thuis kwam, ging ze dadelijk naar bed. Daar zou ze weer opknappen. En Maandag vóór twaalf uur staarde ze nog een briefkaart; Nadat ze weg wap, had Frans nog lang liggen denken over baar vreemde doen. Zóó raar was te nog nooit gawcest. Ze was ziek, dat had hy dadelyk wel gezien, maar er schee'de vast nog meer aan. Die verkeerde antwoorden en dal daoreenhaspelen van allerlei, kon hij niet begrijpen. Want zyn eigen redeneeiing, dat het door haar onge steldheid kwam, geloofde hy zelf niet. Hij voelde dat er meer -was, en einstiger... Ze had hem ook bijna niet aangekeken. Hun oogen hadden geen organblik tegen elkaar gelechen, onder 'tspreken door. Soms staarde ze naar een enkel punt op de sprei, of zocht ze overal om zich heen... Ten slotte wist h\j het. Het was haar zenuwachtigheid geweest, om 't ziekenhuis, om tem, a doordat ze niet goed wa=. Eén enkel oogenblik had ze hem wel in de oogen gezien, juist, vóórdat za zoo akelig gesnikt had... En anders huilde ze nooit... den zwaien .klank van den Virgiliaanschen hexameter en den breeden zwaai der Cie roniaansche periode en vind deze reproductie van gr o o te n roneinschen tjjd niet equivalent. Het is ook met de icdringendeatmosfeer van Petronius, die ons hier omgeeft. Al stuit my' het moeitevolle ploeteren en zwoegen van Flauhert in zyn Tentation enzynSalomml soms tegen de borst, deze luchtige zwier van antieke vertelling doet dit soms veel meer. Flaubert is ten minste grandioos in zyn con cepties en zyn volzinnen gy°n ah gongalagen vol diepenen o ver weid genden toon. Zooveel werd door Couperus niet bereikt. Maar toch, dit boek van Couperus is van groote bekoring. Vluchtig en luchtig heb ik zyn volzinnen laten spelen om mijn hoofd, als de zoele winden van het zuiden, die komen waaien van de palmen en van de zilveren olijven over de wit-stoffige wegen. Ook dat is een genot. Gaen inspanning heb ik gedaan; de auteur heeft ze niet van my gevorderd. Ik heb dien ouden tyd als een schoonheid weer gezien, niet met het doorvoelde van een Komeinsch of Grieksch auteur, maar van uit heden heb ik aanschouwd den schotmen, niterlykea schijn van een reraonken verleden. Couperus is nu eenmaal een luchtige gonger, maar toch een groot artist. Z(jn kleurige kartons zyn -niet de marmeren wonumenten van Flaubert, doch zy' gloeien somtijds van onvergelijkelijke weeldp. Een volzin als deze is daarenboven .zeldzaam melodisch: Door de nacht klonk als een etherische tulling van «oudene, goilyke, heel verre snaren.' Ooi in Adonw, het eerste stuk van dezen bundel,is een opbloeiing van natuursentiment te zien zoo glorieus, zoo vol, zoo weelderig, ik EOU haast zeggen: eoo klaterend van pracht en heerlykheid, als maar zelden in onze littetataar wordt aangetroffan. Volmaakt zou dit syn «n hoogste kunst, indien miet dat ne ontbrak, dat iets; indien men niet steeds voelde het mooi willen doen, dat .maar een heel kleine .zwarte stip is, maar toch een vlak. Men hoore den opgang der zon: Door het gejuich heen der vogelen luisterde Adonis ait naar den morgen. Geoefend zyn fijn gehoor, door leven in het geluid-overry fee ,1-voud, hoorde hy'.Terin de verte, opanwykea de Goudene De aren op liet geknars harer -«ouden hengsels, hooide hy' aannaderen op meerderen Eos, wier vingeren wierpen uit «luier de rozen harer morgentuinen, hoorde hy stralend naderen Helios, maar door dat bruisen van aangloriëade triomf heen, hookle hy dichterbij osk ontwaken het woud «n ritselen ontelbare geluide n. ondom jubileerden .da vogelen, rondom de vogelen war*elde morgenwind, verder dan de wind ruischte het aanaadei«n van Dageraad; «klaar Mankelden de wyder open wy kende Poorten, en, nqg diep in de Voorhal zwol golvend, zee van glans, de straks uitstralende gloei van de zor. De vogelen, de wind, ,,-ozige Eos, hij hoorde haar kindlach parelen schel als met cymbalen opdreunend de Poorten... en dan de Zon ... het uog verre gloedawellen van Helios, als een agndaverend, daverend, straks overweldi gend gouien bazuLngeguich ... Maar in het woud ruischten nu alle de bladeren, een dalende beek liep de gamma van haar gemurmel heel »nel op en waterviel af, en door alles heen zwermden insekten en garen ne duizendvoudige ondertrilling aan de 'harmonieën der morgenwereld." Men lette hier op het handige zetten van substantieven en werkwoorden, zoadat zij hun effect en werking doen; men lette op tee van glans" en niet een zee van glans" of de zee van glans". Men lette op: een dalende beek liep de gamma van haar ge murmel heel snel op en waterviel af", waarin de werkelyke artist, die Couperas is, voor den dag treedt met zyn originaliteit, die hy dikwijls met den sluier omhul». Men hoore ook wat de dryaden zeggen op bl. 14: Rgs op Afrodite, r ij 9 op! Zie ten bade vullen wy onze kruiken aan den bronstraal, die van laag zingt tot hoog, tot sy overloopt uit onze «kruiken Het cursiveeren is van my. Wy hebben hier een der gelukkigste vondsten van dezen schrijver, een der vondsten, zooals ze allén bij de besten voorkomen. Een fijne teekening is De Dood van Vesta", waardoor het uitsterven van den Veeta-cultus zeer aanschouwelijk en met delicate lijmen wordt voorgesteld. Die oude priesteres met verkleumde handen, stijf in hare jichtige leden bij de eenzame, kleine vlam van het vuur, dat cog kleintjes en zuinigjes brandt in den verlaten tempel. Haar doodgaan, omdat het gouden halssnoer der godin wordt geroofd, heeft iets aangrypends. Misschien, peinsde hij nog achterna, kwam het wel van de vreugde, dat hy weer beterde en gauw thuis zou komen. Hy was nu al eenigen tyd thuit>. Van keunissen had hij al gauw gehoord, dat Jet Vrijdags met een j ongen kermis gehouden had. Hij geloofde er niets van. 't Waren na tuurlijk maar lasterpraatjes, ze wouen ruzie stoken tusschen hen beide. Maar dut zou niet lukken, hij stoorde zich geen zier aan dat geklets. De menschen zeiën... de menschen hadden gezier... Jawel, larie! Ze misgunden hem Jet zeker, of ze wilden niet, dat rij met hem trouwde. Dat zou zco lang niet meer duren ook. Een jaartje, anderhalf jaar. En dan zouien de menschen" hun mond wel houden. Al deed hy zich onverschillig voor, toch vond hij het verdrietig, telkens weer zin spelingen op dat kermishouden te moeten hooier. Ze hadden hem zelfs den joegen genoemd, en het muest had het ham gehin derd, dien vent tegen anderen te hooren zeggen, dat, die daar voorbij ging, zoon verdomd lekkere meid had. Hij wist, dat Jat van hem hield en hy van haar. Daardoor bleef hij er boven. En terwy'l hij in 't ziekenhuis lag, zou ze hem toch niet bedrogen hebben? Dan moest ze waarachtig wel geen hart in haar lyf gehad hebber. En hoe had ze dan zóó met hem kunnen meeleven ? Jet had osk van de praatjes gehoord. Tegen Frans had ze ze niet durven tegen spreken. Galukkig sprak hij er niet over, en ze dacht zelfs, dat hy het niet wist. Want dan zou hij L'r ook stellig laten loopec. Blij, dat ze hem nog had, werd ze steeds liever voor hem. Veel vaker dan anders, als ze thuis zat, en dacht, dat anderen 't niet merkten, streelde ze hem over 't hoofd en langs 't gezicht. Dichter drong ze tegen hem aan, en hield innig-stevig zijn hand vast. Ze De laattte morgen te Tihur". Keiier Hadrianus is ziek fflii den dood nabij. Hy krennt van de pyn en vult zijn immense villa met zyn klagend geschreeuw, fly laat den jager Mastor roepan en beveelt aan deaen hem den dolk in het hart te stooten, handig opdat hy zoo weinig mogelijk py'n zou voelen. Deze weigert en zijn aangenomen zoion Antouius laat eene blinde, oude waarzegster komen, die den keizer verlichting aanbrengt en hem schijnbaar geneest. Doch na enkele dagen stieif hy te Baiac. De Moord op den Gek" verhaalt ons het einde van Calignlp. Een fantastische ver telling, die ons den krankzinnigen keizer doet zien, warend in een nacht van helderen maneschijn, grinnekend en lachend. De wachten zagen hem dansen allén, in den maneschijn. nZyn samaarsleep, zyn lange mouwen kronkelden om hem rond. Hy scheen met stof van diamant overpoeierd, zoo glinsterde hij. Om hem was de nacht koud, glanzend en licht," Rome en de wereld werd gedurende drie jaren en tien maanden geregeerd door een krankzinnige. Dat is een van de raadsels der Historie, die nog alty'd zoovale raadsels bergt in haar echoot. Couperus heeft deze tyden van het romeinsche keizerrijk aanschonwelyk doen herleven. Hy is de type van een aangenaam auteur, den aangenaamsten, welke wij in onze letterkunde hebben. Hy is in de republiek der letteren de Gezant met hoofsche manieren, zonder heftige gebaren, zonder heftige woorden. Zy'ne volzinnen zyn genivelleerd door eene beschaafde wellevendheid en wanneer hy, zooals in de in dea«n bundel opgenomen schets: Tusschen de Jonische Zuiltje»", een eenigazins drastisch 'Onderwerp behan delt, dan doet hy dat niet alleen met gratie en hoffelijkheid, maar mat een fijn aplomb, die aan deze bladzijden een cultuur-historisch belang schijnen te geven. En hier, zooals nergens, heeft by het Komeinache in zyn humor op merkwaardige wy&e getroffen. Cou peras is de onberiapeiy fee diplomaat in onze litteratuur en dit verzekert hem de aparte positie, die by daarin inneemt. Persoonlijk is <.hij .nooit met de beweging van de tach tigers in verbinding geweest en van critiek heeft hy zich ver gehouden, maar hy heeft met het stofgoud der tachtigers zijne lichte volzinnen bestrooid, zoodat zy als veelkleu rige -vlinders vladderen door een wereld van wellust en weelde. Dat ie het geheim van eijn «acces geweest. Hy is dan ook steeds met een zeker respect behandeld en dit heeft by vooral te danbeu .aan een ernstig fond van originaliteit, dat wel niet breed wap, maar toch een uitvloeisel van werkelijke zielekracht. Hy bleef door zyn weinig in dringen in de diepten der aensaüe en zyne voornaamheid alty'd iets supeiieurs behouden, zoodat de critiek hem zelden heeft aange durfd, of beter gezegd hem liever zooveel mogelijk liet bestaan, omdat hy niemand hinderde. Hij is nooit schreeuwerig gewor den, daarvoor was zyn werk van te goeden huize. Hy heeft alty'd een zekere maat en evenwicht van expressie behouden, zoodat hij nooit stormen van verontwaardiging heeft verwekt. Ook büdeze verhalen uit het Rome van den Keizertijd heeft de literaire, en ik meen zelf de historische kritiek maar weinig aan te merken. De auteur is schotvrij door dat hy zich niet vael waagt tot den kern van den Romein en vooral buiten al te om slachtige detail verwerking bljjft. Die bijzon derheden, welke hij geeft, en die den tijd en de zeden moeten oproepen, zyn met zorg en schy'nbaar aonder moeite gekozen. In Martia", misschien wel het mooiste dezer Keizer-ver halen, vinden wij zelfs eane grootsche breaite van vertelling. Keizer Commodas, deathleet is hier in forsche trekken voor ons neergaiet. In spannenden voortgang gaat de samenzwe ring te werk. Martia is prachtig geteekend in haar liefde voor den half idioten Caesar. Da tooneelen volgen elkander op, kort en in sinistere wreedheid. Da oppermacht der Fraetorianen valt hier met de majesteit der Historie eendrachtelijk tezamen, Wy worden niet gehinderd door afdwalingen of zijsprongen van den verteller, die recht met sobere woorden op zyn do al afgaat. De stompzin nige Caesar wilde zich wreken, omdat hij tegenover Martia en de Praetorianen zyn wil niet had doorgezet en veroordeelt hen ter dood. De namen stonden allen op een tablet geschreven. E m kind by het spelen had dit tablet aan een touwtje gebonden en slierde er mee door de marmeren gangen van het paleis. Martia zag het e a riep het kind. Daar las zij : Ik, de Keizer Caezar, Lucius, E.iuB Aurelius hield ook zoo veel .van hen>. O, ze zou aardig voor hem zyn en goed voor hem zorgen. Hij merkte wel, dat zy veel liever met hem deed en al meer haar liefde blyken liet. Er was dus niets van waar, anders kon ze róó niet zijn. De zoenen, die ze hem gaf, terwijl ze hem over 't gezicht strealde, be drogen hem niet. En als hy kwam, keek ee hem altijd :óó innig in de oogen, dat hy kwaad op zich zelf kon worden, om de ge dachten, die bijna verdachtmakingen gewor den waren. Maar aan zyn groote liefde ontging het toch niet, dat ze wat schuw en verlegen was, juist in haar liefste oogenbnkken, en dat steeds meer werd. Dat wilde hij ook weer wegprater. Langen tyd ge o of de hij, zich vergist te hebben, doch 't kon niet, al dui delijker zag bij : ze waa vreemd, bleu, zelfs verdrietig, al scheen ze nog zoo goed ge6temd en jolig te zijp. Haar lol-zucht, die onder zij a invloed zoo verinnigd was tot hartelijke opgewektheid, vond hij weer terug in de valsche tonen, die door haar lachen heen braken. ... Tot ze op een dag voelde, moeder te zullen woiden. Ze had zich van woede wel op de baik willen stompen, dat het zou ster «-en, wat daar begon het te leven tegen haar zin. Maar ze dorst niet, want ze was bang, dan zélf ook dood te gaan. Ea dat wou ze niet, dat duif de ze niet. Zy mösst leven, om Frans en voor zich zelf. De eerste dagen hield ze aich ziek. Nie mand wou ze by zich hebben, ook den dok ter niet, en vooral Frans niet. Denken wou ze, wat te doen... Wat zou Frars wel zeggen? En wat stond haar te doen? Zou die jongen h'r trouwen willen? Natuurlijk niet, diézou zeggen, dat h'r vryer het gelaan had. Die was er te eerlijk voor, maar hij zou toch de schuld krijgen. God, hij zou haar wel laten loopen! Dat moest hij we!; een slet was ze, niets ander?. Omdat ze er zeker van was hém te verCommodas Aagustvs, Fins Felix, Sarnurticus, Germanieus, «eer gooote Brittamücus, Pacifieator van het Heelal, Onoverwinlijke Herknies en Romein, Pontifex Maxioausrachttien malen Tribuun, acht nuden Itnperatw, zeven malen Consul, Vader des Vaderlands...'. Zij sloeg om, zy' sloeg om.... Veroordeel, wegens hoogverraad tot den dood...." Wie riep zy uit, Wie alweer ? Wie veroordeelt hy weer tot den dood?? Zy sloeg om. Zij gaf een gil van btupefactip. Zij zag haar naam, Martia; zy zag de namen van Laetus en van Eclectns! Wy zyn verloren, riep sidderend Eclectu*. Tot de wraak -werd besloten en tóór dat de keiaer uit het bad .kwam, schonk zy bem den vergulden beker vol wy'p, waiiin zy nog uit een soort flacon eenige druppels deed. Toen hy verscheen, bood zy hem den drank; doch het vergif werkte maar ten halve en een gladiator, .die hem itaatte, voltooide de daad en doorstak hem met zijne sterke hand. Hy is dood! riep hij. Zijn stem klonk als in extase. Martia gaf een snerpen den gil. Hy' is dood riep zy smartelijk. Com,,modus! C om modus 11 Ik had hem lief, ik had hem lief bovan alles, iedereen en myzelve, en hy is dood! Hy is dood!! Hare kreten enerpten op. Hare smart was zoo hevig, dat er niet aau te twijfelen was. Zij huichelde niet. Allen wisten, hoe zy den keizer bemind had." Dit opleven van Rome's ondergaanden glans onder het magische woord van dezen gchry' ver gebeurt geheel zonder bijbedoelingen. ledere tendenz is hem vreemd. Hy «oekt alleen naar schoonheid en genot, nooit naar-zede! ij k gehalte. Geheel onpartijdig dan ook stelt hij in De Dood van Vesta" Christendom en Heidendom tegenover elkander. Zslte gevoelt hy ean lichten weemoed by den ondergang der romeinsche godheid. Daze tyd van Rome is dan ook er eene, die uitmuntend voor dezen auteur geschikt IP. In zyn afdalen naar het oude Rome zullen de wenachen van de hedendaagsche dichters hem vergezellen. Want nog heeft hy' ons maar weinig blootgelegd en bet zyn nog maar de bovenste lagen. Aan hem is toevertrouwd de taak het Rome der Cesaren in onze literatuur te reconstrueeren, dat Rome, dat een der meest grandiose tijden der Historie heeft geschapen, en ik zon my niet verwon deren, indien dat ware da droom van den huldigen Couperus. * * 4f Zoo zien we dan in onze litteratuur op het oogenblik de concentratie en het lang zame voortschrijden in gloriën van sensatie en gefonkel van stillen zielegloed by Van Deyssel en bij Couperas de licht spelende, dartele levensvreugde, die is als huppelende, witte topjes der golven op ean windloozen Bomermorgen; dan ziet men die kammetjes bestrooid met diamant jes van licht. By andere auteurs vinden wy de minitieuse observatie van het interessante, bij anderen den trots en den hoogmoed van het Ik. Anderen weer willen de romantiek van honderd jaren ge leden doen herryzen. Voorloopig missen de se nog den grooten weemoed en da diepe klacht der Wertherperiode. De weeklacht over de ijdelheid der dingen werd in onze dagen nog niet gehoord. Daarom grijpen wij nog wér gaarne naar de Méiitations van Lainartine, naar Banéen Atala. Want daar zyn nog sentimenten te vinde», die wij heden niet meer kennen, hooge en ruime: de berus ting in het lijden en in de aardsche bitterni?. ,Wie «al er weer roepen: Houdt op met uw pynly'k streven om steeds uw toestand te willen verbeteren en begrijpt als Goethe, de waarde van den ondergang." F. EBENS. In (Ingezonden}. Vergun mij, geachte liadactie, naar aan leiding van een gedeelte van het stuk des heeren Diepenbrock, nog evea te gry'pen in myn huisapotheek" (om die aardige door hem bedachte term te bezigen), nu niet om er een of ander buitenlander uit te halen dat de strooming" anders en breeder is dan men haar hardnekkig wil doen voorko men, is voldoende aangetoond, niet dus om te KretzEchmarren, maar om 'n oogaubiifeje nog, met verlof, te Diepen brocker. Men doet niet wij P, meende ik te mogen schrijven, met te beproeven het algemeen karakter van het streven der BeethovenhukHIIIUHHmlIIIIIMIIIMMHlHIHIlilMimUI liezen, die ze toch wist zoo lief te hebben, had ze nachten en nachten gesnikt. Ze wist geen raad ! Het groeide daar van binnen, dat voelde ze eiken dag, en spoedig zou iedereen het kunnen zien. Dan zou Frans er naar vragen. En teen ze heelemaal geen uitkomst gag, en voor haar angstig zieltje de schande was uitgegroeid tot onoverzienbaie ea eeuwigkuel'ende massa van donkerheid, waai uit ze zich nooit zou kunnen vryworstellen, toen had in haar verbeelding de dood wel weinig verschrikkelijk geleken, ea wou ze Bieb. verdoen. Op een avond was ze buiten het stadje langs een eenzame vaart gaan wandelen. Daarin wilde ze zich verdrinken, en als men haar vond zou iedereen aan ean ongeluk denken, Frats in de eerste plaats. Dat-i dan zielsbedroefd om haar zou zyn, hinderde haar zóó, dat ze er byna niet door durfde. Maar 'c was tcch beter, d&t-i h'r liefhad en om h'r huilde, dan dat-i h'r woadend verwenrchte. Er was geen andere uitweg, en koal-b«sloten wou ze den sprong wagen. Fn een man, die op een fiets was komen aanlichten, had het haar door zyn verschijren belet. Toch wou ze, en zou ook. Za voelde zich koud eu liilerig. Wat hinderde haar de dood, ze was immers toch al niet gosd. Ze had den sprong nóg niet gedaan, en was *aan redeneeren.,. Dood ... nou dat was dood ... Ze had wel eans gehoord van een hemel en een hel,,. Maar dat was natuurlijk allemaal larie... Als je dood was, was 't tit... Ofschoon ... wist ze 't wel zeker, was er weikelykn'ks? ... Je kon niet weten ... Haar vroegere angst voor den dood, zoo lang in bedwang gehouden, sloeg op, nu ze ging denken, als een laaiende, haar siel verschroeier de vlam ... En 't water, dat donkere, dat daar maar altijd door golfde... golfde ... werd h'r tóó

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl