Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER W K E & B L A D V OOR t E D E R L A N D.
tfo. 1777,
van l»et emeante Armhuis te Rotterdam,
over de ges t ichts ver pleging van arme,
behoeftige pnde Heden m Europa," waarin
omtrent dit onderwerp belangwekkende
gegevens zijn verzameld.
Daaruit kan men zien, hoezeer men in
ons land betreffende dit belangrijke gedeelte
der armenzorg ten achter staat.
Speciaal is dit het geval ten opzichte
der armhni»verpleging in Denemarken in
het bijzonder te Kopenhagen en te Berlijn,
waar -«en^in de goede beteekenis van het
woord van eene moderne ' armenhuis- ver
pleging kan spreken.
Ik laatnatuurlijk buiten deze beschouwing,
wül ik «ij tot de armhuis- «f
gestichtsverpleging wilde beperken, de gropte ver
betering die er in Denemarken is inge
treden met de Staatspensioneering. Dkt is,
ongetwijfeld, voor de oude en arme lieden,
ja, voor de geheele arbeidersklasse, de uit
komst. -Maar zei fa in Denemarken zijn
daar?nevens -nog zoo talrijken op
gestiehtsver?pleging aangewezen, en in Berlijn uiteraard
in -nog grootere mate; terwijl in oas land
de armenzorg nog jarenlang voor ouden
?van dagen uit de arbeidersklasse en voor
de daaronder levende schicht de armenzorg,
en dus -ook het armhuis, het eenige toe
vlucht zal zijn.
In Denemarken heeft men tweeërlei
ge«tichtsverpleging. In de eerste plaats heeft
man er -gestichten voor z. g. waardige"
xrade lieden, d. z. zij die hunne
ouderdoms?onde«*euttin.g in een gesticht genieten,
-omdat zij, behalve ondersteuning in geld,
twk verpleging van anderen aard behoeven,
'en voorts armhuizen voor de oude lieden
die -niet voor de staatspensioneeiing in de
termen vallen en voor het gedeelte der z.g.
minderwaardige" armen.
In jde eerstbedoelde gestichten voor oude
lieden nu, het Alderdomsbjem ' te
Korpeahagen, waar thans 470 personen verpleegd
?worden, «n ,De ?gamles-Hjem"te Aarhns
?herbergen de oude arbeiders en
arbeidersvrouwen,-aie hier te lande in de, gewone
arm.-hwizen -worden onderdak gebracht. De ver
pleegden -in het gesticht te Kopenhagen
aldus verhaalt ons de heer Stok worden zoo
Trij mogelijk gelaten. Z\j feunnen vrij in en
uft gaan en dragen geen nniformkleeding,
zoodat -zij 'in hun uiterlijk Tan de andere
burgers-niet te onderscheiden BJjn. Zij mogen
hun eigen huisraad, indien dat nog in goeden
«tast is, -naar het gesticht -meenemen, en
in hun -wmmvertrok plaatsen, waar het ook
imn eigendom blijft. Aan de *wand hangen
vaak familieportretten ; voor de ramen staan
itioemen ; Togels in kooitjes treft men er
aan. Directeur en beambten gaan
gemoedelijk :met de Terpleegden om. En de maal
tijden zijn uitstekend. Des middags om 12
nur twee warme spijzen, om 4 uur des na
middags brood met boter en worst of kaas,
en 's -avoads om 6 uur weder thee met brood
en boter, terwijl ze, als zerwillen, des avonds
zalf aog koffie mogen zatten. Aan de ver
pleegden, die van hunne familie niets krijgen,
wordt per week minstens 35 ore gcgevec.
,De «uden -van dagen'', zoo besluit de
schrijver, recht -hebbende pp
ouderdomsondersteuning, die geen familie hebben, en
Hchaamelijk hulpbehoevend zijn, vinden in
de ottderdoms tehuizen een buitengewoon
goede gelegenheid om hun ouden dag
oniommerd door te brengen".
Te Berlijn is in 1908 een nieuw armhuis
of gesticht voor oude Jieden gebouwd in de
voorstad Buch, waar 1500 personen verpleegd
kunnen worden. Hierbij is het
paviljoenstelsel op voortreffelijke wijze toegepast
geworden. Voor de verpleegden zijn .er 6
groote en 4 kleine paviljoens, alsmede een
gebouw met kamertjes voor gehuwden.
Yerder vindt men op het terrein 4 tuin
huizen of erven, rustig gelegen, omgeven
van grasperken, boomgroepen,
springfonteinen en banken, aan de ouden van dagen
een welkome gelegenheid biedende tot
maten. Het niet bebouwde gedeelte is als
tuin aangelegd, met tal van zitbanken. In
bet Westen ,grenzen de grasperken aan
een .klein bosoh, hetwelk voor ontspanning
een .aangename wandeling aan de verpleeg
den biedt.
Het .gebouw voor de gehuwden heeft een
34 tal kamertjes, verdeeld over 3 tages,
in elk 2 ledikanten, te samen dus voor 34
echtparen. Men denke er hierbij aan, dat
dit n van de drie armhuizen is, waarover
men te Berlijn beschikt! De verpleegden
moeten, indien zij gezond zijn, des morgens
in den zomer om 6 en in den winter om 7
uur opstaan, maar mogen overdag steeds
het gesticht verlaten; welke vergunning
iHiiiiiinimiiiMiiHNiiiiMiiiiiniiii ..... iiiiiiiiimiiMiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiii
T R O TJ "W
DOOR
FRIT3 VAN LOON.
(Slot.)
III.
Dien Zaterdag was ze beroerd geweest.
Haar afgetobd lof had haar den geheelen
dag gehinderd en de herinnering, plots over
haar gekomen in den koelen, naakten dap,
was haar nö^ krankzinniger geweest.
Ze meende, dat ze gek was. Want het t on
niet. Als met hamers sloeg het steeds in
haar hoofd. Aan de schande, voor hem, dien
se zoo lief had, dacht ze het eerst . . . Maar
ze won het niet gelooven. Ze had het dien
nacht .gedroomd. Op de kermis was ze ge
weest, met een jongen had ze geloopen en
gedanst. Rafels van herinneringen van andere
dingen scheurden steeds los, dat za begon
te begrijp60' en wanhopiger werd en
radeloozer. . .
Allee, wat h'r in h'r hoofd spookte, was
werkelijk gebeurd !
Zondag, dat ze naar Frans zou gaan,
zocala ze beloofd had, dorst ze niet,.. HU zou
het aan haar kunnen zien !
'Maar als ze wegbleef, wat zou hu d&n
denken? Dan had hy misschien nog meer
verdriet.
Ze ging toch heen. Want ze kon 't toch
best verzwijgen!
Als anderen het maar niet zeiden! Dan
zou ze nooit meer bühem kunnen komen l
En ze hield zoo van hem. Hy was haar
flinke, lieve jongen. O, lag ntf maar niet in
't ziekenhuis, dan was 't zeker niet gebeurd l
Ze dacht te stikken aan de loodzware
beaauwing, die haar op de borst kwelde, toen
altoen bij erge overtredingen wordt inge
trokken.
En wie het daar Terstrakte menu ver
gelijkt met wat omtrent .de voeding in de
gestichten van Amsterdam en Rotterdam
oor dezen deskundige wordt medegedeeld,
zal al dadelijk tot de conclusie komen, dat
het lot der gindsche verpleegden waarlijk
benijdenswaardig is, bij die in de groote
steden van ons land vergeleken.
Ik erken, uit het lijvige boek eenige der
meest gunstige voorbeelden genomen te
hebben. Maar dat is dan ook, m i., volkoman
geoorloofd. In Italië, Spar j e, België, blijkt
het met de z«rg voor de ouden van dagen
in de gestichten al niet veel beter, misschien
nog wel slechter gesteld te zijn dan in ons
land.
Maar juist wijl het onder ons bereik ligt,
die goede voorbeelden te volgen ; wijl daarin
de omstandigheid, of een land klein of groot
is binnen de grenzen, volstrekt niets be
slist ; en wjjl in .ons land in dat opzicht
nog zoo vél is goed te maken, daarom gaf
ik hier die eenige goede voorbeelden.
Wie in dit boek leest de triestige
mededeelingen over het Amsterdamsche Armhuig
en de beschrijving van zijne inrichting en
zijne bewoners door dr. Aletrino in Elzeviers
Maandschrift van Juli 1910, door dezen
?schrijver aangehaald, dien gaat veeleer een
rilling over het lijf, dan bet gevoel te
krij?gen, dat daar, in dat arm huis voor oude
arbeiders, een rustig thuis, een gezellig,
opbeurend, verheffend, troostend, liefderijk
thuis werdt ge vo a den.
Ook daaraan, nu, moet bij de behandeling
der armenwet worden gedacht.
Een stimulans voer betere, meer menson
waardige, moderne, verheffende
armhuisverpleging behoort daarin gelegd te worden.
HiiiiiiifHiiiiiHllllllltlllHlllltiiiii iiiiMiiirilfiiiriiHiiiiiiimuiMii
L. VAN DEYSSSL, Uit het leven van Frank
Hazelaar.
Louis Courtóus, Anlieki verhalen, Am
sterdam, D. J. Veen.
n.
Een product van -een .geheel andere soort
is Coupeiua' laatste boek geheeten: Antieke
verhalen van Goden en Keizers, van dichten en
hetaeren.
Toen indertijd, het is nu twintig jaren ge
leden, eenige familie va iare zich bij delieeren
De Koo en van 'Maunk beklaagden, dat ik
een boek als Le Viergt van Alfred Valiette
had durven loven, daar het toch volgens hun
beweren onzedelijk was en zij het hunne
dochters «n vrouwen niet d ui f d en in handen
geven, was ik misschien in het ongeluk, maar
ik zau het nu sog veel minder op-mij durven
nemen een boek als dit van den heer Cou
perus ter lezing aan de vrouwen van
Kaderland aan te bevelen. Zgn kunstwaarde moge
dan al bizonder groot zijn in zeker opzicht,
de voorstelling van het .geslachtsleven ge
schiedt hier op menige bladzijde met geheel
neodelooce en das aan ware kunst aforeuk
doende prikkeling.
Kunst en zedelijkheid hebben naar myn
meeaing, wgageerig beschouwd niets mat
elkaar uit te staan, doch waar is het ook,
dat in de realiteit, de onaedelykheid of dat
gene wat met de zeden niet overeenkomt,
de kunst meestal compromitteert, zoo niet
bedelft en daardoor haar grootste vijand wordt.
Dit v-erlieze men -niet uit het oog. Knust is
iets ongerepts, iets geheel pnurs. De broeiing
der gsslachtskoorts doet den sneeuw van de
smettelooze reinheid «meiten en zoo gauw
als wy' merken of gissen, dat bet er om
gedaan is" verliezen wy het gevoel van
schoonheid" dat een onmisbaar vereischte
is van alle groote kunst. Doch laten we deze
vrye weerspiegeling van het antieke geslachts
leven een oogenblik vergeten, dan nog ont
breekt een nauwelijks merkbaar «isaan dezen
opbouw van den ouden tijd en dat iets is
het dat deze overigens schitterende weder
geboorte van de romeinsche weelde belet
grootsche, laat ik liever zeggen: ebenbürtige
knust te zyn. Ik mis hier den statigcn gang
van den Romein, den grandiosen plooi van
de Romeinsehe toga. Rome wordt hier gezien
door een hèiendaagsch monocle. Ik mis ook
ze hem .zag en hij zijn hand naar haar uit
stak. En haar zoan was een trillende snik
geworden, dat hy zei: Kom non, 'k kom
er immers gauw uit. Alles gaat goed."
Hij had gedacht, dat het zenu jachtigheid
was, omdat ze een ziekenhuis altijd zoo naar
vond. Misschien had ze wel akeligheid gezien
op n van de kamer?.
Verder had ze zich ook niet goed kunnen
houden, en had heai rare ont* ij kende, soms
averechtsche antwoorden gegevec,en eindelijk,
had ze gesnikt, met h'r hoofd op zij a kus
sen, hevig, on begrijpelijk-smartelijk, al bad
ze zich dadelyk hersteld, vooial om de zuster,
die elk cogenbbk koznen kon.
Vóór den tyd was ze weggegaar. Frans
had er zelf op aangedrongen.
Z3 had hem gezegd, dat ze Zaterdag niet
goed geweest was. En nu was ze nog niet
heelemaal beter. Maar hij hoefde aich niet
ongerubt te maken. Bo^enóien, als ze thuis
kwam, ging ze dadelijk naar bed. Daar zou
ze weer opknappen. En Maandag vóór twaalf
uur staarde ze nog een briefkaart;
Nadat ze weg wap, had Frans nog lang
liggen denken over baar vreemde doen. Zóó
raar was te nog nooit gawcest. Ze was ziek,
dat had hy dadelyk wel gezien, maar er
schee'de vast nog meer aan. Die verkeerde
antwoorden en dal daoreenhaspelen van
allerlei, kon hij niet begrijpen. Want zyn
eigen redeneeiing, dat het door haar onge
steldheid kwam, geloofde hy zelf niet. Hij
voelde dat er meer -was, en einstiger... Ze
had hem ook bijna niet aangekeken. Hun
oogen hadden geen organblik tegen elkaar
gelechen, onder 'tspreken door. Soms staarde
ze naar een enkel punt op de sprei, of
zocht ze overal om zich heen...
Ten slotte wist h\j het. Het was haar
zenuwachtigheid geweest, om 't ziekenhuis,
om tem, a doordat ze niet goed wa=.
Eén enkel oogenblik had ze hem wel in
de oogen gezien, juist, vóórdat za zoo akelig
gesnikt had... En anders huilde ze nooit...
den zwaien .klank van den Virgiliaanschen
hexameter en den breeden zwaai der Cie
roniaansche periode en vind deze reproductie
van gr o o te n roneinschen tjjd niet equivalent.
Het is ook met de icdringendeatmosfeer van
Petronius, die ons hier omgeeft. Al stuit my'
het moeitevolle ploeteren en zwoegen van
Flauhert in zyn Tentation enzynSalomml
soms tegen de borst, deze luchtige zwier van
antieke vertelling doet dit soms veel meer.
Flaubert is ten minste grandioos in zyn con
cepties en zyn volzinnen gy°n ah gongalagen
vol diepenen o ver weid genden toon. Zooveel
werd door Couperus niet bereikt. Maar toch,
dit boek van Couperus is van groote bekoring.
Vluchtig en luchtig heb ik zyn volzinnen
laten spelen om mijn hoofd, als de zoele
winden van het zuiden, die komen waaien
van de palmen en van de zilveren olijven
over de wit-stoffige wegen. Ook dat is een
genot. Gaen inspanning heb ik gedaan; de
auteur heeft ze niet van my gevorderd. Ik
heb dien ouden tyd als een schoonheid weer
gezien, niet met het doorvoelde van een
Komeinsch of Grieksch auteur, maar van uit
heden heb ik aanschouwd den schotmen,
niterlykea schijn van een reraonken verleden.
Couperus is nu eenmaal een luchtige gonger,
maar toch een groot artist. Z(jn kleurige
kartons zyn -niet de marmeren wonumenten
van Flaubert, doch zy' gloeien somtijds van
onvergelijkelijke weeldp. Een volzin als deze
is daarenboven .zeldzaam melodisch:
Door de nacht klonk als een etherische
tulling van «oudene, goilyke, heel verre
snaren.'
Ooi in Adonw, het eerste stuk van dezen
bundel,is een opbloeiing van natuursentiment
te zien zoo glorieus, zoo vol, zoo weelderig,
ik EOU haast zeggen: eoo klaterend van pracht
en heerlykheid, als maar zelden in onze
littetataar wordt aangetroffan. Volmaakt zou dit
syn «n hoogste kunst, indien miet dat ne
ontbrak, dat iets; indien men niet steeds
voelde het mooi willen doen, dat .maar een
heel kleine .zwarte stip is, maar toch een vlak.
Men hoore den opgang der zon:
Door het gejuich heen der vogelen luisterde
Adonis ait naar den morgen. Geoefend zyn
fijn gehoor, door leven in het geluid-overry fee
,1-voud, hoorde hy'.Terin de verte, opanwykea
de Goudene De aren op liet geknars harer
-«ouden hengsels, hooide hy' aannaderen op
meerderen Eos, wier vingeren wierpen uit
«luier de rozen harer morgentuinen, hoorde
hy stralend naderen Helios, maar door dat
bruisen van aangloriëade triomf heen,
hookle hy dichterbij osk ontwaken het
woud «n ritselen ontelbare geluide n. ondom
jubileerden .da vogelen, rondom de vogelen
war*elde morgenwind, verder dan de wind
ruischte het aanaadei«n van Dageraad;
«klaar Mankelden de wyder open wy kende
Poorten, en, nqg diep in de Voorhal zwol
golvend, zee van glans, de straks uitstralende
gloei van de zor. De vogelen, de wind,
,,-ozige Eos, hij hoorde haar kindlach
parelen schel als met cymbalen
opdreunend de Poorten... en dan de Zon ... het
uog verre gloedawellen van Helios, als een
agndaverend, daverend, straks overweldi
gend gouien bazuLngeguich
... Maar in het woud ruischten nu alle
de bladeren, een dalende beek liep de gamma
van haar gemurmel heel »nel op en waterviel
af, en door alles heen zwermden insekten
en garen ne duizendvoudige ondertrilling
aan de 'harmonieën der morgenwereld."
Men lette hier op het handige zetten van
substantieven en werkwoorden, zoadat zij
hun effect en werking doen; men lette op
tee van glans" en niet een zee van glans"
of de zee van glans". Men lette op: een
dalende beek liep de gamma van haar ge
murmel heel snel op en waterviel af", waarin
de werkelyke artist, die Couperas is, voor
den dag treedt met zyn originaliteit, die hy
dikwijls met den sluier omhul». Men hoore
ook wat de dryaden zeggen op bl. 14: Rgs
op Afrodite, r ij 9 op! Zie ten bade vullen
wy onze kruiken aan den bronstraal, die van
laag zingt tot hoog, tot sy overloopt uit onze
«kruiken
Het cursiveeren is van my. Wy hebben
hier een der gelukkigste vondsten van dezen
schrijver, een der vondsten, zooals ze allén
bij de besten voorkomen.
Een fijne teekening is De Dood van Vesta",
waardoor het uitsterven van den Veeta-cultus
zeer aanschouwelijk en met delicate lijmen
wordt voorgesteld. Die oude priesteres met
verkleumde handen, stijf in hare jichtige
leden bij de eenzame, kleine vlam van het
vuur, dat cog kleintjes en zuinigjes brandt
in den verlaten tempel. Haar doodgaan,
omdat het gouden halssnoer der godin wordt
geroofd, heeft iets aangrypends.
Misschien, peinsde hij nog achterna, kwam
het wel van de vreugde, dat hy weer beterde
en gauw thuis zou komen.
Hy was nu al eenigen tyd thuit>. Van
keunissen had hij al gauw gehoord, dat Jet
Vrijdags met een j ongen kermis gehouden had.
Hij geloofde er niets van. 't Waren na
tuurlijk maar lasterpraatjes, ze wouen ruzie
stoken tusschen hen beide. Maar dut zou
niet lukken, hij stoorde zich geen zier aan
dat geklets. De menschen zeiën... de
menschen hadden gezier... Jawel, larie! Ze
misgunden hem Jet zeker, of ze wilden niet,
dat rij met hem trouwde. Dat zou zco lang
niet meer duren ook. Een jaartje, anderhalf
jaar. En dan zouien de menschen" hun
mond wel houden.
Al deed hy zich onverschillig voor, toch
vond hij het verdrietig, telkens weer zin
spelingen op dat kermishouden te moeten
hooier. Ze hadden hem zelfs den joegen
genoemd, en het muest had het ham gehin
derd, dien vent tegen anderen te hooren
zeggen, dat, die daar voorbij ging, zoon
verdomd lekkere meid had.
Hij wist, dat Jat van hem hield en hy
van haar. Daardoor bleef hij er boven. En
terwy'l hij in 't ziekenhuis lag, zou ze hem
toch niet bedrogen hebben? Dan moest ze
waarachtig wel geen hart in haar lyf gehad
hebber.
En hoe had ze dan zóó met hem kunnen
meeleven ?
Jet had osk van de praatjes gehoord.
Tegen Frans had ze ze niet durven tegen
spreken. Galukkig sprak hij er niet over, en
ze dacht zelfs, dat hy het niet wist. Want
dan zou hij L'r ook stellig laten loopec.
Blij, dat ze hem nog had, werd ze steeds
liever voor hem. Veel vaker dan anders, als
ze thuis zat, en dacht, dat anderen 't niet
merkten, streelde ze hem over 't hoofd en
langs 't gezicht. Dichter drong ze tegen hem
aan, en hield innig-stevig zijn hand vast. Ze
De laattte morgen te Tihur". Keiier
Hadrianus is ziek fflii den dood nabij. Hy
krennt van de pyn en vult zijn immense
villa met zyn klagend geschreeuw, fly laat
den jager Mastor roepan en beveelt aan deaen
hem den dolk in het hart te stooten, handig
opdat hy zoo weinig mogelijk py'n zou voelen.
Deze weigert en zijn aangenomen zoion
Antouius laat eene blinde, oude waarzegster
komen, die den keizer verlichting aanbrengt
en hem schijnbaar geneest. Doch na enkele
dagen stieif hy te Baiac.
De Moord op den Gek" verhaalt ons het
einde van Calignlp. Een fantastische ver
telling, die ons den krankzinnigen keizer
doet zien, warend in een nacht van helderen
maneschijn, grinnekend en lachend. De
wachten zagen hem dansen allén, in den
maneschijn. nZyn samaarsleep, zyn lange
mouwen kronkelden om hem rond. Hy
scheen met stof van diamant overpoeierd,
zoo glinsterde hij.
Om hem was de nacht koud, glanzend en
licht,"
Rome en de wereld werd gedurende drie
jaren en tien maanden geregeerd door een
krankzinnige. Dat is een van de raadsels
der Historie, die nog alty'd zoovale raadsels
bergt in haar echoot. Couperus heeft deze
tyden van het romeinsche keizerrijk
aanschonwelyk doen herleven. Hy is de type
van een aangenaam auteur, den
aangenaamsten, welke wij in onze letterkunde
hebben. Hy is in de republiek der letteren
de Gezant met hoofsche manieren, zonder
heftige gebaren, zonder heftige woorden.
Zy'ne volzinnen zyn genivelleerd door eene
beschaafde wellevendheid en wanneer hy,
zooals in de in dea«n bundel opgenomen
schets: Tusschen de Jonische Zuiltje»",
een eenigazins drastisch 'Onderwerp behan
delt, dan doet hy dat niet alleen met gratie
en hoffelijkheid, maar mat een fijn aplomb,
die aan deze bladzijden een cultuur-historisch
belang schijnen te geven. En hier, zooals
nergens, heeft by het Komeinache in zyn
humor op merkwaardige wy&e getroffen. Cou
peras is de onberiapeiy fee diplomaat in onze
litteratuur en dit verzekert hem de aparte
positie, die by daarin inneemt. Persoonlijk
is <.hij .nooit met de beweging van de tach
tigers in verbinding geweest en van critiek
heeft hy zich ver gehouden, maar hy heeft
met het stofgoud der tachtigers zijne lichte
volzinnen bestrooid, zoodat zy als veelkleu
rige -vlinders vladderen door een wereld van
wellust en weelde. Dat ie het geheim van
eijn «acces geweest. Hy is dan ook steeds
met een zeker respect behandeld en dit heeft
by vooral te danbeu .aan een ernstig fond
van originaliteit, dat wel niet breed wap,
maar toch een uitvloeisel van werkelijke
zielekracht. Hy bleef door zyn weinig in
dringen in de diepten der aensaüe en zyne
voornaamheid alty'd iets supeiieurs behouden,
zoodat de critiek hem zelden heeft aange
durfd, of beter gezegd hem liever zooveel
mogelijk liet bestaan, omdat hy niemand
hinderde. Hij is nooit schreeuwerig gewor
den, daarvoor was zyn werk van te goeden
huize. Hy heeft alty'd een zekere maat en
evenwicht van expressie behouden, zoodat
hij nooit stormen van verontwaardiging heeft
verwekt. Ook büdeze verhalen uit het Rome
van den Keizertijd heeft de literaire, en ik
meen zelf de historische kritiek maar weinig
aan te merken. De auteur is schotvrij door
dat hy zich niet vael waagt tot den kern
van den Romein en vooral buiten al te om
slachtige detail verwerking bljjft. Die bijzon
derheden, welke hij geeft, en die den tijd en
de zeden moeten oproepen, zyn met zorg en
schy'nbaar aonder moeite gekozen. In Martia",
misschien wel het mooiste dezer Keizer-ver
halen, vinden wij zelfs eane grootsche breaite
van vertelling. Keizer Commodas, deathleet
is hier in forsche trekken voor ons neergaiet.
In spannenden voortgang gaat de samenzwe
ring te werk. Martia is prachtig geteekend
in haar liefde voor den half idioten Caesar.
Da tooneelen volgen elkander op, kort en
in sinistere wreedheid. Da oppermacht der
Fraetorianen valt hier met de majesteit der
Historie eendrachtelijk tezamen, Wy worden
niet gehinderd door afdwalingen of zijsprongen
van den verteller, die recht met sobere
woorden op zyn do al afgaat. De stompzin
nige Caesar wilde zich wreken, omdat hij
tegenover Martia en de Praetorianen zyn wil
niet had doorgezet en veroordeelt hen ter
dood. De namen stonden allen op een tablet
geschreven. E m kind by het spelen had dit
tablet aan een touwtje gebonden en slierde
er mee door de marmeren gangen van het
paleis. Martia zag het e a riep het kind. Daar
las zij :
Ik, de Keizer Caezar, Lucius, E.iuB Aurelius
hield ook zoo veel .van hen>. O, ze zou aardig
voor hem zyn en goed voor hem zorgen.
Hij merkte wel, dat zy veel liever met
hem deed en al meer haar liefde blyken liet.
Er was dus niets van waar, anders kon ze
róó niet zijn. De zoenen, die ze hem gaf,
terwijl ze hem over 't gezicht strealde, be
drogen hem niet. En als hy kwam, keek ee
hem altijd :óó innig in de oogen, dat hy
kwaad op zich zelf kon worden, om de ge
dachten, die bijna verdachtmakingen gewor
den waren.
Maar aan zyn groote liefde ontging het
toch niet, dat ze wat schuw en verlegen was,
juist in haar liefste oogenbnkken, en dat
steeds meer werd. Dat wilde hij ook weer
wegprater. Langen tyd ge o of de hij, zich
vergist te hebben, doch 't kon niet, al dui
delijker zag bij : ze waa vreemd, bleu, zelfs
verdrietig, al scheen ze nog zoo goed
ge6temd en jolig te zijp. Haar lol-zucht, die
onder zij a invloed zoo verinnigd was tot
hartelijke opgewektheid, vond hij weer terug
in de valsche tonen, die door haar lachen
heen braken.
... Tot ze op een dag voelde, moeder te
zullen woiden. Ze had zich van woede wel
op de baik willen stompen, dat het zou
ster «-en, wat daar begon het te leven tegen haar
zin. Maar ze dorst niet, want ze was bang,
dan zélf ook dood te gaan. Ea dat wou ze
niet, dat duif de ze niet. Zy mösst leven, om
Frans en voor zich zelf.
De eerste dagen hield ze aich ziek. Nie
mand wou ze by zich hebben, ook den dok
ter niet, en vooral Frans niet.
Denken wou ze, wat te doen... Wat zou
Frars wel zeggen? En wat stond haar te
doen? Zou die jongen h'r trouwen willen?
Natuurlijk niet, diézou zeggen, dat h'r vryer
het gelaan had. Die was er te eerlijk voor,
maar hij zou toch de schuld krijgen.
God, hij zou haar wel laten loopen! Dat
moest hij we!; een slet was ze, niets ander?.
Omdat ze er zeker van was hém te
verCommodas Aagustvs, Fins Felix, Sarnurticus,
Germanieus, «eer gooote Brittamücus,
Pacifieator van het Heelal, Onoverwinlijke
Herknies en Romein, Pontifex Maxioausrachttien
malen Tribuun, acht nuden Itnperatw, zeven
malen Consul, Vader des Vaderlands...'.
Zij sloeg om, zy' sloeg om....
Veroordeel, wegens hoogverraad tot
den dood...."
Wie riep zy uit, Wie alweer ? Wie
veroordeelt hy weer tot den dood??
Zy sloeg om.
Zij gaf een gil van btupefactip. Zij zag
haar naam, Martia; zy zag de namen van
Laetus en van Eclectns!
Wy zyn verloren, riep sidderend
Eclectu*.
Tot de wraak -werd besloten en tóór dat
de keiaer uit het bad .kwam, schonk zy bem
den vergulden beker vol wy'p, waiiin zy nog
uit een soort flacon eenige druppels deed.
Toen hy verscheen, bood zy hem den drank;
doch het vergif werkte maar ten halve en
een gladiator, .die hem itaatte, voltooide de
daad en doorstak hem met zijne sterke hand.
Hy is dood! riep hij.
Zijn stem klonk als in extase.
Martia gaf een snerpen den gil.
Hy' is dood riep zy smartelijk.
Com,,modus! C om modus 11 Ik had hem lief, ik
had hem lief bovan alles, iedereen en
myzelve, en hy is dood! Hy is dood!!
Hare kreten enerpten op. Hare smart was
zoo hevig, dat er niet aau te twijfelen was.
Zij huichelde niet. Allen wisten, hoe zy den
keizer bemind had."
Dit opleven van Rome's ondergaanden glans
onder het magische woord van dezen gchry' ver
gebeurt geheel zonder bijbedoelingen. ledere
tendenz is hem vreemd. Hy «oekt alleen
naar schoonheid en genot, nooit naar-zede! ij k
gehalte. Geheel onpartijdig dan ook stelt hij
in De Dood van Vesta" Christendom en
Heidendom tegenover elkander. Zslte gevoelt
hy ean lichten weemoed by den ondergang
der romeinsche godheid. Daze tyd van Rome
is dan ook er eene, die uitmuntend voor dezen
auteur geschikt IP. In zyn afdalen naar het
oude Rome zullen de wenachen van de
hedendaagsche dichters hem vergezellen. Want nog
heeft hy' ons maar weinig blootgelegd en bet
zyn nog maar de bovenste lagen. Aan hem
is toevertrouwd de taak het Rome der Cesaren
in onze literatuur te reconstrueeren, dat Rome,
dat een der meest grandiose tijden der Historie
heeft geschapen, en ik zon my niet verwon
deren, indien dat ware da droom van den
huldigen Couperus.
* *
4f
Zoo zien we dan in onze litteratuur op
het oogenblik de concentratie en het lang
zame voortschrijden in gloriën van sensatie
en gefonkel van stillen zielegloed by Van
Deyssel en bij Couperas de licht spelende,
dartele levensvreugde, die is als huppelende,
witte topjes der golven op ean windloozen
Bomermorgen; dan ziet men die kammetjes
bestrooid met diamant jes van licht. By andere
auteurs vinden wy de minitieuse observatie
van het interessante, bij anderen den trots
en den hoogmoed van het Ik. Anderen weer
willen de romantiek van honderd jaren ge
leden doen herryzen. Voorloopig missen de se
nog den grooten weemoed en da diepe klacht
der Wertherperiode. De weeklacht over de
ijdelheid der dingen werd in onze dagen nog
niet gehoord. Daarom grijpen wij nog wér
gaarne naar de Méiitations van Lainartine,
naar Banéen Atala. Want daar zyn nog
sentimenten te vinde», die wij heden niet
meer kennen, hooge en ruime: de berus
ting in het lijden en in de aardsche
bitterni?. ,Wie «al er weer roepen: Houdt op
met uw pynly'k streven om steeds uw
toestand te willen verbeteren en begrijpt als
Goethe, de waarde van den ondergang."
F. EBENS.
In
(Ingezonden}.
Vergun mij, geachte liadactie, naar aan
leiding van een gedeelte van het stuk des
heeren Diepenbrock, nog evea te gry'pen in
myn huisapotheek" (om die aardige door
hem bedachte term te bezigen), nu niet om
er een of ander buitenlander uit te halen
dat de strooming" anders en breeder is
dan men haar hardnekkig wil doen voorko
men, is voldoende aangetoond, niet dus
om te KretzEchmarren, maar om 'n
oogaubiifeje nog, met verlof, te Diepen brocker.
Men doet niet wij P, meende ik te mogen
schrijven, met te beproeven het algemeen
karakter van het streven der
BeethovenhukHIIIUHHmlIIIIIMIIIMMHlHIHIlilMimUI
liezen, die ze toch wist zoo lief te hebben,
had ze nachten en nachten gesnikt. Ze wist
geen raad ! Het groeide daar van binnen,
dat voelde ze eiken dag, en spoedig zou
iedereen het kunnen zien. Dan zou Frans
er naar vragen.
En teen ze heelemaal geen uitkomst gag,
en voor haar angstig zieltje de schande was
uitgegroeid tot onoverzienbaie ea
eeuwigkuel'ende massa van donkerheid, waai uit ze
zich nooit zou kunnen vryworstellen, toen
had in haar verbeelding de dood wel weinig
verschrikkelijk geleken, ea wou ze Bieb.
verdoen.
Op een avond was ze buiten het stadje
langs een eenzame vaart gaan wandelen.
Daarin wilde ze zich verdrinken, en als men
haar vond zou iedereen aan ean ongeluk
denken, Frats in de eerste plaats. Dat-i dan
zielsbedroefd om haar zou zyn, hinderde
haar zóó, dat ze er byna niet door durfde.
Maar 'c was tcch beter, d&t-i h'r liefhad en
om h'r huilde, dan dat-i h'r woadend
verwenrchte.
Er was geen andere uitweg, en koal-b«sloten
wou ze den sprong wagen. Fn een man, die
op een fiets was komen aanlichten, had het
haar door zyn verschijren belet.
Toch wou ze, en zou ook. Za voelde zich
koud eu liilerig. Wat hinderde haar de dood,
ze was immers toch al niet gosd.
Ze had den sprong nóg niet gedaan, en
was *aan redeneeren.,.
Dood ... nou dat was dood ... Ze had wel
eans gehoord van een hemel en een hel,,.
Maar dat was natuurlijk allemaal larie...
Als je dood was, was 't tit... Ofschoon ...
wist ze 't wel zeker, was er weikelykn'ks? ...
Je kon niet weten ...
Haar vroegere angst voor den dood, zoo
lang in bedwang gehouden, sloeg op, nu ze
ging denken, als een laaiende, haar siel
verschroeier de vlam ...
En 't water, dat donkere, dat daar maar
altijd door golfde... golfde ... werd h'r tóó