Historisch Archief 1877-1940
1778
DE AMSTERDAMMER
A°. 1911
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Ut Buunor borat oen btfroegaeL
. IF. L. "W
itfOTon: V AH HOLEEMA ft WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht Toor den inhoud van dit Blad wordt ronekord oTereonkomitig do wet Yan 28 Juni 1881 (StaattMad No. 124).
INHOUD:
YAN VEERE EN VAN NABU:
Conservetiave Reeders, door Aquarinp. Oanoodig
CrjBÜch, door F. van der Goee.
FEUIL£KTON: Schetcjea uit een Kinderhoapitaal,
door Lili TUI Kol. Karl 8t. KUNST EN
IfTTEBSN: Liefdes tnsschenspe1, door G.
van Halzen, beoordeeld door Frans Coenen.
flróunus en lijn dag, door prof. G. J. P. J.
BttUand. Zedelijkheid, door Johanna
Stetetee, beoordeeld door J. Everts, BE
XICflTEN. Verbeteringen. -
VROUWKNKU3RIEK: Het meisje aan de speciale
??irffjrr en aan de gemengde vak-echoler,
V, door Anna J. Jongmanr. ALLERLEI,
dMr Allegra. UIT DE NATUUR, door E.
uu. INGEZONDEN.
Onderzeeboo.en, met af b?door Z.
TentoonstellinCBB, door Plasschaert. Het Japaneche
Theater, doo» N. P. Een vergeten
WJJBdoor D. Smit. Pruisische
ontmoetindoor v. d. E. Caarivari. Brieven
Oom Jodocus. FINANCIEELE EN
OECOKOMISCHE KRONIEK, dóór v. d. M.
o» v. d. 8. 8CHAA.KRUBBIEK.
DAMSUBRIEK. ADVERTENTIEN.
iiuiiiiiiiiiiiir iiiiniiu nu IM IIIHII n i
Verzoeke gedurende de
vacantiemaanden alle stukken, voor de redactie
bestemd, uitsluitend te zenden aan het
adres: Keizersgracht 333. Amsterdam;
en niet op naam van den redacteur
per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.66
per jaar, bij vooruitbetaling, » » mail , 10.
Nnmmen aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
verre van zijn daarvan kennen wij
allen de lieflijkste bewijzen.
Het zo 3 bij uitstek van opvoeding ge
tuigende als 't je niet aanstaat, dan
donder je maar op", is bij alle zeeva
renden overbekend en teekent de ver
houding.
Nog maar zeer kort geleden deed zich
bij een stoomyaartlijn het geval vopr,
dat de vereenigde officieren in den tijd
van een half jaar twee verzoekschriften
opzonden. De directie van die lijn heeft
niet eens de moeite genomen er op te
antwoorden. Zulke dingen vindt men
natuurlijk. Dit teekent de verhouding.
Is het te verwonderen- dat officieren
na zulke ervaringen zeggei: Voortaan
zullen we vragen of het Bestuur van onze
Yereeniging in ons belang wil optreden?"
En wanneer dan een
Vereenigingabestuur hieraan gevolg geeft, is het dan
billijk dat de reeders later met een
zekere hooghartigheid zeggen: Wij heb
ben met organisaties niets te maken
wüwillen alleen niet het personeel zelf
onderhandelen ! ?" In goed Hollandsch is
dat niet anders te nosmen dan praatjes
voor de vaak maken.
Da Duitsche reeders zijn eenigszins
meer up to date dan hun Hollandsche
collega's: zij weten voeling te houden
met hu a personeel. Zij hebben dan ook
zoo geen last van staken en stopzetten
van den handel, niettegenstaande bij hen
de loonen nog lager zij a dan in Holland.
De Hollaodeche reeders zijn nog eenige
eeuwen ten achter zij zij n nog antiek.
Zij loopen nog met ideeöa omala: zee
lui behoeven niet te trouwen" meer
loon is gekheid" e.d.g. (zij wenschen het
vroegere type zeebonk") zooala boven
genoemd Rotterdamach reeder heeft mede
gedeeld. Zeer terecht laat de man daarop
volgen, dat, zoodra er staking is, deze
ouder wetsche reeders de rsten zijn om
zich concessies af te laten dwingen.
Trouwens, dat is te begrijpen, zij over
zien den strijd het slechtst.
Nogmaals vragen wij dus: zijn die
pensenen wel op hun plaats? Doen zij
in hun werkkring hun plicht tegen
over hun aandeelhouders... en tegenover
het algemeen belang, dat toch ook mee
telt?"
Deze zeelieden-kwestie is er eene
tusschen de reeders en het ondergeschikte
personeel aan boord, maar vragen de
reeders zich wel eens af hoe het op den
duur moet gaan m t den tat-major der
schepen ?
Gezagvoerder?,officieren en machinisten,
zij allen hebben hunne groote grieven,
die in vakbladen, en ook wel eens in
dit weekblad, duidelijk genoeg in het
licht zijn gesteld den hoeren reeders
laat dit echter kou i. Het is bij r. niet
zoo lang geleden dat de Vereeniging
van Ncd. Gezagvoerders en stuurlieden
ter Koopvaardij een roidschrijven om
lotsverbetering tot de reeders richtte.
Antwoord werd daarop eenvoudigweg
niet gegeven veel minder natuurlijk
tastbare resultaten.
Zoo ziet men den kringloop: komen
de menschen aandringen om lotsver
betering, dan neemt men het hun kwalijk,
en zij kunnen bij de eerste de beste
gelegenheid er uit gaan. Komt de organi
satie, zoo willen de heer en reeders met
die organisatie" niets van doen hebben:
zij geven haar niet eens antwoord l Neen,
de heeren wachten liever op een staking.
Dan kunnen zij gaai weeklagen over
die booze zeelieden, die (het zijn dan de
zeelieden!) den Nederlandschen handel
stop zetten". En het publiek, dat alleen
de uiterlijke dingen gewaar wordt, loopt
voor een deel kan het anders?
in den val.
Welk een toestand! De Rotterdamsche
reeder had gelijk toen hij zeide van zijn
collega's: Ze kijken niet buiten hun
kringetje1'.
Hebben al deze kortzinnige heeren al
eens overdacht, wat het beteekenen zou,
al esii3 da ctat-major hunner schepen
den arbeid nederlegde?
We hooren de heeren reeds
bulderlachen zij toch beschouwen dit als
iets ónmogelijks, en ook wijl zijn vol
komen overtuigd, dat wij van iets der
gelijks nog verre staan; maar toch moge
men wel eens bedenken, dat het ook nog
slechts eenige jaren geleden is, dat wij
van reeder «zijde hoorden:
Matrozenbonden enz. daar heb ik niets mede te
maken". Hoe denken de heeren daar nu
over? E a, moge het met het aanvullen
der ondergeschikte bemanning nog zoo'n
beetje gaan moge men de schepen
nu nog weg kunnen zenden met Duitsche
of Chineesche minderwaardigen (prettige
reis voor deverantwoordelijke officieren!)
met de tat-major is dat niet mogelijk,
dank zij Schippers- en Schepen-wet. Een
staking van officieren van de
federConservatieve Beeders.
Herhaalde weigeringen en zelfs hard
nekkige negeering van verzoeken om
loteverbetering hebben ten gevolge gehad,
dat de zeelieden aan hunne eischen kracht
tobben bijgezet door een staking. Zulk
een etaking heeft tenminste dit groote
Toordeel, dat de aandacht van het publiek
gevestigd wordt op de niet zeer voor
beeldige toestanden in het scheepsbedrij f.
Als het publiek er niet van weet, de
reeders wenschen er niet van te weten.
Bij. hen heerecht een ingekankerd
con?ervatisme ten opzichte yan iedere
waarIflke verheffing van den zeeman,
Konden wq niet kortelings lezen in
de N. Rott. Courant, hoe een aanzienlijk
Rotterdamsch reeder ronduit verklaarde,
dat het zoovelen reeders hapert aan wat
Tuimer inzicht buiten hun eigen zaak en
het hun onmogelijk valt om over die
grenzen eens door te denken!?1'
Wij zouden zoo zeggen, daar kunnen
de heeren het voorloopig mede doen, en
de vraag dringt zich op: zijn die zg.
reeders dan eigenlijk wel geschikt voor
hun taak?" Want wij verstaan onder
reeders tegenwoordig vrij wel uitsluitend
directeuren van reederijen menschen
das, die niet met hun eigen geld een
leederij voeren, doch met geld van aan
deelhouders en die dus wel degelijk in
dienst staan van die aandeelhouders ea
evenzeer verantwoording schuldig zijn als
ieder ander ambtenaar.
Wanneer de mentaliteit van deze
heeren nu beantwoordt aan het beeld,
door hun vakbroeder ontworpen, dan
gelooven wij dat zij niet op hun plaats
zgn en achten wij het geen wonder dat
conflicten rijzen, die aan den
NederlandMhen handel schade berokkenen.
Wij willen hier niet in beschouwingen
beden over het rechtvaardige van deze
?taking. Ia een vorig artikel werd reeds
door Een stuurman" meer dan voldoende
toegelicht, dat da betaling enz. veel te
irenachen overlaat. Wij willen de aan
dacht vestigen op iets anders. Ingewijden
moet het getroffen hebben, hoe de reeders
?teeds het standpunt innemen van niet
onderhandelen" met de besturen van de
Terschillende vakvereenigingen.
Hoewel ik niet ontken, dat
recht?treeksche onderhandeling met eigen
personeel iets aantrekkelijks heeft en
men tegenzin kan gevoelen tegen het
mengen van buitenstaanders in de par
ticuliere zaken van een reederij, stellen
wq hier de vraag: hebben reederijen
xioh wel eens moeite gegeven eigen per
soneel te organiseeren en met hen zaken
van lotsverbetering te bespreken ? Of:
vaar eigen personeel zich onderling
organiseert en met verzoeken aankomt
wordt daar wel acht op hen geslagen
door de reeders ?" De ingewijden weten
nelaas! maar al te goed dat wij daar
Zondag 23 Juli
landsche Koopvaardijvloot beteekent dan
ook niet anders dan volkomen stop-zetten
van den handel over zee. Ons dunkt
dat het voor heeren aandeelhouders wel
eens de moeite waard is dit te overaenken
en hunne directeuren aan te sporen tot
wat meerdere voorzichtigheid en beleefder
en billijker behandeling van deze inder
daad onmisbare ambtenaren.
Ieder ambtenaar, van directeur af tot
loop- of dekjongen toe, kan, zoo noodig
worden vervangen de tat-major der
schepen echter niet, en men bedenke dat
deze onmisbaarheid wel wat meer ge
waardeerd kon worden. Een ruimer Hik
zq den heeren toegewenscht. Meer toe
nadering tot alle toilers of the deep".
AQUARIUS.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel . . . . ? 030
Reclame^ per regel > 0-^0
Onnoodig Cynisch.
i.
De president, moet men algemeen hebben
geoordeeld na het aanhooreu van de rede
waarmee naar zijn gewoonte, meenen
we de heer Mr. Joh. Eaaehedéde on
langs gehouden jaarvergadering der Maat
schappij van Nu verheid" geopend heeft,
de president heeft als kundig referent over
zaken die den leider eener vereeniging
van industrieelen kunnen interesseeren, dit
maal zichzelf overtroffen. Het woord voe
rende over kapitalistische ondernemers
gelijk hy zelf, heeft de heer Enschedéhun
de verzekering gegeven dat twee der ergste
euvelen van het stelsel waaraan zij en hij
al het hunne verschuldigd zijn, tot de nor
male verschijnselen van de kapitalistische
produktie gerekend moeten worden, teekenen
van den toestand dien het kapitaal behoeft
geen ziekteverschijnselen" in n woord....
De kindersterfte die ontstaat door de
overmaat van bevolking, is als de veilig
heidsklep van den op spanning staanden
stoomketel. Men trachte niet hare natuur
lijke werking tegen te gaan.... Kindersterfte
en werkloosheid zijn de twee verschijnselen,
die wijzen op eene normale en krachtig zich
uitzettende bevolking. Zg zyn de kanalen
waarlangs hej overtollige afvloeit. Aller
minst zijn het ziektevenchjjnaelen." Aldus
en verder in dien geest, volgens een verslag
in de N. K. C., sprak de voorzitter. Waarom,
was ongetwijfeld de welkome konklusie van
het gehoor, waarom o ver dingen gejammerd
die toch niet, of enkel te onzen koste zijn
te verhelpen P Waarom, vooral, gepoogd,
een ellende te stuiten waarmth onze be
voorrechte positie staat en valt?
Niet minder, onderstellen wij, moet de
wijae van motiveering der forsche uitspra
ken naar den smaak der leden van Nij
verheid" zijn geweest. In plaats van op
staathuishoudkundige, heeft de spreker
zich op natuurwetenschappelijke gronden
beroep'n. Zoo weinig, heeft hij betoogd,
wordt ons maatschappelijk stelsel door het
voortduren van zekere gruwelen veroor
deeld, dat men algemeene natuurwetten
ala de laatste oorzaak kan aanwijzen. Niet»,
zeer zeker, kan den vertegenwoordigers
van een gepriveligeerde klasse aangenamer
zijn te vernemen. De konditiën en kenmer
ken van hun voorspoed tegelijkertijd en in
laatste instantie natuurlijke instellingen
werkingen van een natuurwet waaraan
wij ons onderworpon hebben te gevoelen",
zooala de heer Enschedézeide.
Niet, dat deze interpretatie van maat
schappelijke verhoudingen den
atandgenooten van den redenaar zonder eenig
voorbehoud kan worden aanbevolen. Door
de stralen van de natuurwetenschap mogen,
in het oog van belanghebbenden, sommige
toestanden worden verschoond: het ia ook
mogelijk dat ze in het licht stellen wat men
gaarne verborgen had gehouden. Het leven,
sprak b.v. de heer Enschedé, is zoo ver uit
gebreid als de omstandigheden het mede
brengen. Het eene leven voedt zich ten
koste van het andere: overal is er strijd".
Misschien doch had de apreker bedacht,
mogen we vragen, dat in zij D systeem deze
stelling tot rechtvaardiging van den meeat
belangrijken maatschappelijken strijd, voort
spruitende uit de tegenstelling van kapitaal
en arbeid, gewichtige diensten kan bewijzen?
En wat zal hij antwoorden wanneer men
op het gezag van zijn verklaring de kapi
talistische ondernemers aanwijst als de
leveis die zich voeden ten koste van de
levens hunner werklieden, wier kleine
kinderen in grooten getale ontijdig weg
vallen en die zelf gemiddeld eenige jaren
korter leven dan de patroons ? Met
deze waarheden, besloot de heer E -.schede,
hebben wij rekening te houden ala wij de
menschenmaatschappij goed zullen begrij
pen". Niet onaardig te pas gebracht, zou
men zeggen, door een president van een
nijverheidavereeniging, waarvan ongetwij
feld vrij wat leden nog steeds niet de
noodzakelijkheid van de strijdende arbei
dersbeweging zullen hebben begrepen".
II.
Doch met welke bedoeling de voorzitter
van Nijverheid" voor verschijnselen uit
de tegenwoordige maatschappij naar ana
logieën uit het dieren- of plantenrijk ver
wees, heeft hij zelf zoo duidelijk mogelijk
aangegeven. Het geschiedde ook bij deze
gelegenheid om het kapitalisme te ontlasten.
Aan een kardinale fout", sprak hij be
straffend, maken zij zich schuldig die in
onze zoogenaamde kapitalistische maat
schappij de kern van alle maatschappelijk
kwaad zien". De heer Enschede dus, acht
het verstandiger buiten de maatschappij
naar de oorzaken van haar eigen kwaad".
te zoeken. Dat hu inderdaad over niets
anders dan de meest in 't oog vallende
trekken van het kapitalisme heeft gesproken
willen wüuit het vervolg van z\jn rede
aantoonen. Waarmee tevens weerlegd is de
plompe en tendentieuse poging om voor
de nooden van deze maatschappelijke in
richting onafscheidelijk, een z.g. natuur
lijke wereldorde aansprakelijk te stellen,
ja, die nooden in naam dezer wereldorde
voor noodzakelijk te verklaren.
W|j hebben, ging de spreker voort, als
tegennatuurlijk te verwerpen elk denkbeeld
dat aan ieder individu een bestaan verzekerd
kan zijn". Zie hier de reden: Spr. stelt dat
de bevolking tracht zich uit te zetten
buiten de grenzen haar door de levens
middelen gesteld. Daaruit volgt onmiddelijk
dat voor een deel der g3borenen geen
levensmiddelen aanwezig zijn: dat zij niet tot
wasdom kunnen komen". Ei men maene niet
dat deze verhouding tusschen menschen en
levensmiddelen voor afdoende verbetering
vatbaar zou zyn. Zeker, de armoede" kan
uit de maatschappij verdwijnen. Maar het
gebrek" is niet op te heffen: het natuur
lijke te weinig". Zelfs in een maatschappij
zonder armoede zou de bevolking zich
buiten de grenzen der beschikbare
levensbenoodigdheden willen uitzetten en zoude
het teveel" geen onderhoud vinden." En
zoo kwam de spreker tot zijn reeds mee
gedeelde konklusie: de kindersterfte neemt
gelukkigerwijze het teveel" weg. Doet zij
dat niet, slaat men het aan de weten
schap" van den heer Enschedéc.s. ontleen
de voorschrift" in den wind, dan zal het
gebrek zich elders openbaren en wel in
den vorm van werkloosheid".
Met het verschil dat de heer Ensched
aanduidde tusschen de door hem verdedigde
theorie en de leer van Malthus kunnen wij
geen rekening houden. Zegt hij, onder welke
bewoordingen dan ook, dat de ellende onder
de menschen te wijten is aan een in de
natuurlijke wereldorde besloten oorzaak:
nl. aan de wanverhouding tusschen de be
volking en de hoeveelheid
levensbenoodigdheden een kwaal die zich steeds heeft
geopenbaard" dan is dit de oude bevol
kingsleer, de theorie van Malthus in haar
wezenlijke beteekenis als leer van de on
vermijdelijke armoede, uit natuurlijke, niet
uit maatschappelijke oorzaken verklaard.
Meent hij anders, dan moeten wij besluiten
dat de heer Enschedémalthusiaan is ondanks
zich zelven.
Doch malthusiaan of niet, en afgezien
van alle vragen die het verleden en de
toekomst betreffen, hoe iemand die zijn
gezond verstand gebruikt de tegenwoordige
ellende aan een natuurlijk tekort kan toe
schrijven, blijft volkomen onbegrijpelijk.
III.
Wanneer gij, vragen wij den heer En
schedé, van een te veel" aan menschen
spreekt, welk soort van menschen hebt g
dan op het oog? Immers alleen arme men
schen, leden van de arbeidersklasse. Gij
zult nooit zeggen dat er te veel rij ken zijn,
nooit in hun klasse de overtollige bevolking
aanwijzen, zelfs niet bij de nietsnutters en
de doennieten, de moreel-overtolligen. In
het bezit van geld geboren te worden, een
bepaalde plaats te bekleeden in de maat
schappelijke rangorde, geeft iemand (be
houdens ongelukken) de zekerheid van
bestaan. Hoe kunt gij dan zeggen dat de
onzekerheid yan bestaan het gevolg is van
een natuurlijk te-veel aan menschen? In
dien uw stelling waarheid bevatte, en de
menschen daarom gebrek leden, wijl zij nu
eenmaal met elkander niet genoeg ver
mochten voort te brengen om ieder ecu
behoorlijk deel te geven, dan zouden wij
immers niet juist de werk rs gebrek zien
lijden. Hoe komt het dat het te-weinig uit
sluitend onder hen is te vinden, niet onder
de bezitters en genieters ?
Bovendien, mijnheer de voorzitter van de
Maatschappüvan Nijverheid, vagen wij u:
heef c het nooit uw aandacht getrokken dat
het te weinig aan levenabenoodigdheden de
arbeiders in onze samenleving nimmer pijn
lijker treft dan wanneer alle organen van
de maatschappelijke voortbrenging eenigen
tij l achtereen met de uiterate inspanning
van hun krachten hebben gewerkt? Hebt
gÜniet opgemerkt dat in die omstandig
heden als gevolg van een tolkens aange
wakkerde overproduktie, die de
voorraadschuren van den rijkdom tot overladens toe
vult, zoodat stilstand intreedt of een krisis
uitbreekt, de armoede en het gebrek onder
de arbeiders het allerhevigat woeden?
Heeft het u nooit getroffen dat de nood
waaronder zij dan lijden, wel verre yan de
uitdrukking te zijn van een natuurlijk
teweinig, het direkte gevolg ia vaneen maat
schappelijk te veel ?
Doch juist wijl gij van werkeloosheid
spreekt als van een ellende door een abso
luut gebrek aan levensmiddelen teweeg ge
bracht, hadt gij die gevolgtrekking, meenen
we, zonder veel moete kunnen maken.
Moest gij niet erkenendat het samen vallen
van gebrek aan arbeidsgelegenheid met
gebrek aan arbeidsprodukten iets zeer
ongerij mds is? Iets, althana, dat allerminst
met een beroep op welke natuurkrach
ten ook te verklaren valt? Gebrek aan
arbeidsprodukten laat zich, uit een natuur
lijk oogpunt, verklaren uit gebrek aan
arbeidskracht of uit een geringe
arbeidsopbrengst. . . Wij zeiden reeds,
tegennatuurlijk is dat in deze maatschappij juist
de werkers dikwijls van het noodige ver
stoken blyven. Wüvoegen er thans bij: dat
de werkers het meest moetem ontberen,
waaneer zij, ondanks de aanwezigheid van
talrijk', ja overtalryke produktiemiddeler,
waaronder grondstoffen van alle soorten,
gedwongen worden den arbeid voor korter
of langer tijd, geheel of gedeeltelijk neer
te leggen, dit kan toch waarlijk niet, zou
men zeggen, door de verwijzing naareenige
wereldorde" begrijpelijk worden gemaakt
Hierin is toch te kennelijk de werking van
een maatschappelijke wanorde te bespeuren,
van een op zekere punten gebrekkige in
richting van den arbeid.
Maar niet alleen tijdens de ekonomische
periode van teruggang en stilstand, door
overproduktie teweeggebracht, blykt bet
tegennatuurlijke verband in deze maat
schappij tusschen overvloed en gebrek. De
onzekerheid yan bestaan, de werkloosheid,
zij breken niet enkel als een sociale pest
op min of meer gezette tijden uit. De ver
betering van de techniek, de uitbreiding
van het machinewezen heeft voortdurend
de strekking levende arbeidskracht over
bodig te maken. Toenemende
produktiviteit van den arbeid, dus, hetzij in haar
gestadigen groei, hetzij in haar periodieke
en stootagewijze uitbreiding, is het die de
werkloosheid veroorzaakt, daarmee den ar
beider van het arbeidsloon berooft datzija
eenig bestaansmiddel is, en in 't algemeen
de onzekerheid van bestaan vergroot.
Zo j veel blijft er over om de stelling de»
heeren Enschedé, een weinig eervolle po
ging om de meeat klaarblijkelijke maat
schappelijke verkeerdheden te stellen op
rekening van een macht, die niemand ter
verantwoording kan roepen.
IV.
Men bedriege zich evenwel niat en
veroordeele den president der industrieele ver
eeniging niet te haastig.
Hoe zonderling het moge zijn juist thans
te beweren dat de bevolking zich buiten
de grenzen der bestaansmiddelen heeft uit
gezet", nu de snel 'dalende geboortevoet
overal reden tot bezorgdheid geeft, een be
weging vergezeld door een enorme ver
meerdering van den rijkdom, de theorie
van Malthus is en blijft de eenige voor het
kapitalisme aannemelijke verklaring van
de massale ellende onzer dagen. Behalve
dat zij de werking van overmachtige na
tuurwetten bij de maatschappelijke gebeur
tenissen betrekt, geeft zij van die gebeurte
nissen de voorstelling zooals zij zich aan
den kapitalistischen beschouwer vertopnen.
Het tijdelijk overkompleet aan arbeiders,
het blijvende bezinksel van totaal verarmden,
onbruikbaren en ontaarden, de verdrijving
van arbeidere door machines, van geschoolden
door ongeschoolden dit alles zijn maar
al te werkelijke verschijnselen. Het ia ook
niet twijfelachtig dat het niet slechts on
vermijdelijke, maar voor de kapitaal belangen
onmisbare verschijnselen zijn.
Indien er heden geen overkompleet ware,
hoe zou dan morgen de bij een stijgende
konj unktuur noodigearbeidskrachten worden
aangevuld? De reserve is evengoed een
deel van het arbeidsleger als het aktief
dienende. Zij valt in bij toenemende vraag,
zij levert de loondrukkers en de werk
willigen". Deze somtijds geheel opgenomen
helft van het arbeidsleger te rekenen tot
een natuurlijk te-veel; de bewegingen van
de industrie welke de arbeiders aantrekt
en uitwerpt, te verklaren ala bewegingen
van de bevolking die de industrie met werk
krachten somtijds oyentroomt, moge gezocht
naief of wel ergerlijk onoprecht schijnen
-wie, vragen wij, doet de burgerlijke
wetenachap een beter systeem aan de hand? En
dat de heer Enschedéhet uitlandsche ge
spuis, waarmee, eerder dan eigen personeel
een bagatel loonsverhooging te gunnen,
vaderlandslievende Amsterdamsche reedera
thans hun schepen bemannen, ala een over
schot behandelt waarop in de natuurlijke
wereldorde niet ia gerekend, moge de
Haarlemsche redenaar aan gezegde onder
nemers verantwoorden.
De eenige aanmerking van kapitalistisch
standpunt op het gesprokene te maken, zou
dunkt ons, de tegenwerping zijn dat
dsellende van de arbeidersklasse als grond
slag van het kapitalisme onvertrouwbaar
begint te worden. Velen, althans, beschou
wen werkeloosheid, kindersterfte enz., niet
meer met de optimististische rustigheid van
den heer Enschedé. Beperking van
dekindersterfte, in 't bijzonder, wordt zelfa
vrij algemeen aangemerkt als het in de
gegeven omstandigheden meeit werkzame»
en ook dringend noodzakelijke middel otn
de arbeidersbevolking op peil te houden. De
weer- en werkkracht die het
kapitalismeniet kan missen, loopt gevaar, vreest men.
Naar deze jongste opvattingen moet het
betoog van Mr. Enschedéonnoodig cynisch
schijnen. En zoo moest de spreker beleven
dat zijn beroep op de natuurwetenschap
door een van hare meest bevoegde verte
genwoordigers prof. H. Treub te Leiden
in voor hem zeer onvriendelüke bewoordin
gen werd afgewezen.
12 Juli.
F. v. D.