De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 23 juli pagina 2

23 juli 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AKSTERDAMMER WEEKBLAD ,V O O R Nb. 1778 G. VAN HULZBN, Liefde» tutichentpd. Maatschappij van Goede ea Goedkoope lectuur. Amsterdam, 1910. De beer Van Hu'zen is iemand, die a!» auteur tyn naam gewis niet meer te maken heeft. Een ganeche reeki romans en schetsen verscheen van zij m hand en de publieke meeniag deelde hem in bjj.de goedejróalisten, d. w.z. bij' hen die zin hebben voor d» woe lige, brokkelige werkelijkheid van het dageEr was een tfjd?- nn een vijfentwintig jaar geleden dat de romanleseade wereld niets liever verlangd a dan dit. Eén met de opkomst van de Nieuw* GidBers", waa het réalisme, als natvroKtna, toch eigenrp van Frawchen oorsprong, doch zoo volkomen zich aanpas send aan oiren meest wezenleken HollandBehen aard, dat het schier oogmblikkeügk kier een eigen leven verkreeg in een geheel geslacht van goede realisten en sedert niet weer verdween. Maar wel een weinig luwden Eedcrt ie begeerte en voldoening het leven atdtas guchrftven te zien. De jongere menechen, leien en kunstenaars, zfjn er eigenlijk een beetje ifkeerig van en het is tegenover hun onTBMcWlHgheid nn niet gemakkelijk meer precies t» doen voelen waarom het on», onderen, vroeger zoo beeft bekoord. En nóg aantrekt, als het van de goede r.oit is.. . Waf die feteren er tegen hebben, is dat zf bet gewone leven gewoon en niet belang rij vinden, het allerminst nog eens, zorgvwMfg iet schrift gesteld, willen herfevea, indSen «e te-boek-steHing er niét aaders, zoo megerïjk verhevene», van maakt. Maar wfl wareaaaderp, niet enkel als het verhevene aigemeeoe wilden wjf het werkelijk leven, nMn Jaist als het gewone, hoe grauwer hoe liever. Tenminste, zoo wilden het velen van om, die het leven zelf immers moeilijk dioeger. Pat anderen dit ook zoo gevoelden, dat het niet onze bloot eigen, eenzame bevinding was, waardeerden wij in die nitkomstlooz» somberheid van het klein- dagelijkeeb. réalisme en ooi: nog dit andere, ten slotfee toch weer afyemetne, dat niet enkel cm, of zelfs veler levens, maar het leven zoo en niet anders, zwaar te dragen van nergens toe leidende, nooit tot bevrijdende eenheid gerakende, hopeloos verbrokkelde veelheid was. Zaker bestond niet voor allen, waarschijn]§k zelfs niet voor de meesten, de aantrek kelijkheid van het réalisme enkel in het besef van gemeenzame levensbenanwenic. Allereerst toch vond men d.w.z. de kun stenaar in die dagen het leven belangrijk. Juist dat zfja iabowdsvolhekl en enorme beteekens toe* weer ontdekt werden, karak teriseert die periode, waarin niets gering geacht werd en ook het gewoonste een vrcemi, veeizaggead aanzien kreeg. Hetgeen dan niet anders zeggtn wi), dan dat men het enkel «tnrjjkfr leven weer genoet «n liefhad. Sa welbeschouwd WK dat b§allen zoo, z»lft bgdfonneadcn het te baten. Verwedde en verdiepte het «eb. niet, als men het bestaan der ft«Ü3v* boeken meiMcb.ro aanvoelde als bet eigene? Beheersekte aten bet niet en kreeg het niet vancelf een belangrijkheid als S«sc araven beeld" onvermijdelijk aldas een geheel die in 't vervluchtigen der momenten vergeef» geaocht werd. Die vale gewoonheid van bet dagelrjkiche werd soo overwoaaea, in haar moeilijke wedergave i«4a belangrgkg van geestelijkheid verkregen, dat afash ook voordeed als een poging tot bsawtatiag vanhaar dieperen zin. Ben poging, die voor 't minst leidde tot een tartende bwebmldlging van haar nietswaardigheid en zoo ook dea meest hopekwzen voldeed . . . Maar de t$d» veranderden. Die het zinlijk leven heftig genoten hadden, zoowel als die het zwaar droegen, warden ouder en nieuwe geslachten kwamen op, krachtiger dan de laatste, minder sinlijk en rustiger dan de eerste. ZQ achten het leven der verschijnselen een goed leven, maar in 't minst geen wender, zij aanvaarden het als drager van het gesateHJke, dat door die vroegeren, in do volheid hunner indrukken, wel een weinig verwaarloosd wae. En soo verging «llengs de lust aan de dageiïjksehe werkelijkheid niet zooieer bij het lezend publiek", dat eig«nlflk altijd hetzelfde begeert, als bij den kleinen kring, die zich in ons vaderland meer bijsonder om literatuur bekommert. Hetgeen wellicht de reden is, dat menig auteur zijn verhalen thans met wat meer romantisch gebeuren tracht te verlevendigen. Van Halzen is nooit de man geweest van het uiterste réalisme, een die het leven bloot miiiiimNmiiiiiiiii iiMitmiiiiiiiiiim SCHETSJES UIT EEN KINDERHOSPITAAL DOOR LILI VAN KOL. Karl S t. Kort is hij bij ons geweest; alleen om te sterven, kaa ik wel zeggen. HU kwam met een vreeselijke buik rtiesontsteking, en de operatie mocht niets baten. Man had reeds alles beproefd: verschillende inspuitingen, het hielp niets, het leven was op het pont het zwakke lichaampje te verlaten. . . Men telefoneerde om de meedar; maar deze, «en boerin In een klein gehuchtje uit de omstreken, kon er pas om half tien wezen. Half tien! Nog twee uren wachten; dat is ontzettend lang als men het leven er ieder kwartier kunstmatig in moet houden l 't Ventje was moe, tot sterven» toe... De oógen gesloten lag hu daar, bijna bewusteloos; even slechts trilden de lipjes als wümet het scherpe naaldje in zijn arm prikten. Karl was moe, Karl wilde slapen gaan, ? maar eerst moest Moeder komen, daarna. . . Negen uur. . . zonden wühet halen ? zou de moeder haar jongske mogen _ weerzien, hem nog eenmaal in de grijze oogjes blikken ? . . . Eén inspuiting nog. . . Hoe zwak de pols . . . hoe moede het gezichtje... Vijf minuten later 'n kort snikje Karl was gaan slapen. . . Nu is er niets treurigers dan in een hospi taal te sterven. Overdag heeft men allicht iemand om zich heen, maar 'e nachts, als die legt tot in zün enkele momenten. De ge wone werkelijkheid" beteekende bij bèta vooral de gewone menachen" en het begrip van hun uiteenloopenden aard. Zoo schreef hu zijn eersten roman Getrouwd, geheel on literair, maar brandend van heftig gevoel, trillend van leven. Vervolgens schreef hij nog vele grootere en kleinere verhalen, die min of meer maar altijd eenigszins een eigen levea hadden, geboren uit ontroering, en opnienv ontroering wekkend. Doeb ut laatste werk schijnt precies bet tegengestelde -te zijn van het eerste, zeer vak-kundig literair, maar bijkans verlaten van alle levea, al is er nog wat afwisseling van gebeuren. Een iwakzialijk j >nkman zou hier voor ons bestaan, omringd van zijn stemmige deftige Holiandsebe familie, voor wie zinlijkheid en zonde ongeveer n k1 ank hebben. Dezelfde jonkman zon een avon tuurtje" beleven met een kermismeid, vervol gens zwaar flirten in Engeland, met altijd door ee» vage neiging tot een rein Hollandsen me» j e en de veiligheid van een bawelijkshaard. Maar tot iets defiaitieffe zon het niat komen. Voorloopig was het alles InÉerlniinm, Liefdes Tassehenepe}. . . . Zoo was> de bedoeling. Doch de pudding is niet geheel gaar g* word e». He* beslag verzuimde te rijzen en wordt nn als vlade opgediend. Hetgeen zeggen wil, dat d* gestaltenis van den joagea man niet tot ob jectieve volkomenheid kwam, dat geen der figuren uit itfn omgeving gelakt. Het Bngelsch» meisje misschiem nog het meest. En waar wij hem allen na niet vóór one zien gaan en bewegw, ieder met het volledig bestaansrecht vaa eea levend wwen, daar vloeit d» objectiviteit set des tchrijvers duidelijk merkbare persoonlfke gevoelens bdnderrijk ineen tot een wei&ig aangenaam mengsel van r edeneer in g en beschrijving, waarachter men vooral den Hollander be speurt, die de dingen des levens om den drommel niet licht telt. Men is geneigd de haad der Voorzienig heid te bespeuren in het teb$nbaar toeval, dat mij dit beek juist na het werk van mevr. De Vries?Branden te lezen gaf. Ia dit laatste verkrijgen twee verliefde, en boveadien getrouwde, menschen maar met moeite verlof tot het meer vleesehelrjk» te komen. Hier in dit boek staat de neele wereld overeind om een liefdespelletje van een heer en een kermiskind. Hensch niet de rechtzinnige Mama en d» prenteche zus jes alleeo. De Joageliag zelf pikert vóór het geval en pikert d*arna. Hij vindt zich schul dig", dat bij het avontuur begon, lat', dat bij het eindigde en bet huwelijk, het borgeHJke kalme huwelijk schijnt bet eenig moge lijk defiaiïieve, waarop een Hollandsen auteur kon aansturen. Nog eens: dat Hollandsehe meiwchen zoo zg'n, wie zou het bstwrjfelon of kwalijk nemen? Maar dat de auteur K» is, een auteur met objectieve bedoelingen, dit is het bedenke lijke, Ho art zijn concluaeover het Engeische society leren en oordeelt over den Hol lander. .... dit ne stond voor Ludo vast, dat de man er (in Eageland) ondergeschikt raakt aan de vrouw en dat di» vrou ir niet zedelijk i?. Waar de maa aan brutale kracht inboet, komt de vrouw met fl iweelen overredings kracht ea wint gemakkelijk het spel. Engeland, wat een heerlijk, rijk laad, wat een prachtig volk vaa kultnur en toch innerlijk zoo zwak en TOOB, nu al voorbsstemd onder te gaan, zooals- elk volk, dat zijn hoogte bereikt. Zou het dan altijd ean cirkelgang moeten zijn? B steekenen kultuor en vetfijning beslist ver zwakking van kracht? Maar da-t behoefde toch niet zoo te zijn en d»t was ook geenzins het geval; a'leea blijkt dit zo-o te zjjn waar kuittra .? en veifijoing «eb. kenmerken in uiterlijkheid en bediiegel&ken schijn " Welzeker l La« ons dadelijk maar van voosheid en ondergang spreken, als in andere landen de levensnormen het wagen te ver schillen van de onze. De Franschen zijn het van ons misschien al gewoon, de Engelecben begrijpen bet misschien niat. Ea de Duiticbers? Die zijn ons in beschaving nog ten achter, niet waar ? Het zou echter mogelijk z^n, dat zij ten onz«n koste vaa voosheid en ondergang gewaagden. Wie zeide ook dat alle dingen maar betrekkelijk zijn? Toont zich in dit citaat niet de Hollander, die al bet zinlijke zwaar, zwaar, zwaar more al opneemt en niet begrijpt hoe Flirtathn grootendeels voortkomt, niet nitperversiteit, maar uit een nsïiven levenslust, die aan bet moreel eigenlijk nog «iet toe is ? Ik las nooit een boek van Van Hulzen, dat mij zoo leeg, zoo volstrekt ongeïaspireerd toeleek. Natnurbeschrij 7ingen, gevoelens en reieneeringen, het schijnt alles evenzeer uiterlijkbedacht en opgelegd. Zaker vindt men bij eea auteur als Van Hulzen wel aardige, of zelfs interessante gedeelten, by zonderlijk waar hu het heeft over Londen en Londeosche ne zuster 't zoo ontzettend druk heeft, dan verlaat er menige ziel dit leven, eenzaam, ongetroost... O, 't ia zoo hardl... Ik heb volwassenen en kinderen zien sterven; veel kon ik niet doen, 's nachts; maar overdag waren we om hen heen, ze konden blikken in oogen vol medelijden; maar 's nachts een zaam de groote reis naar de eeuwigheid te moeten ondernemen !... Karl was dus heengegaan; z'n zieltje had rust; we hadden enkel 't afgetobde lichaampje nog voor 'c laatst te verzorgen. Na tian minu ten lag hij stil, met gevouwen handjes, niets dan 'n hospitaallaken over 't magere lijfje, te slapen en te wachten op Moeder!... Ze kon ieder oogenblik komen, en ik had niets om 'e lijkje te versieren, geen bloem, geen takje, nieta, niets. En zonder bloemen kunnen de kinderen niet, ook niet als ze dood zjjn Met een lantaren holde ik den tuin in, boog me over ieder perk. 't Was October, de meeste bloemen waren dood, en dien nacht had de stormwind de weinige die er nog bloeiden, ontbladerd... Ik gaf bijna den moed op; maar zie, beichut door een struik, vond ik nog drie mooie, witte, open kelken. 'k Weet zelfs den naam niet, 't was 'n sneeuwwitte bloem, rein en blank als'n kin derziel. Heel voorzichtig plukte ik ze; de eene viel nog half uit, zoo woei en regende het. Met dit armoedige ruikertje snelde ik naar Karl, lei het cm zy'n hoofdje heen; buiten sloeg het half tien!... Ik ging nog even naar my» kamer ooi me op de ontvangst der moe der voor te bereiden. Ik zou haar dit en dat zeggen, ik zou maar daar was ze, een breeië, forsche vrouw, die me angstig aankeek terwijl ze de druipende parapluie wegzette. Gaten menschen. Zoo zal het boardinghonieleven gewis belangstelling wekken om het vreemde en ook wel getroffene, doch over 't geheel zün matheid en valschheid de indrukken, die na de leiing blijven. Het is er niet, op geen stukken na, wil men denken en waw d» auteur zich het meest voor te hoeden heeft, is wel zijn eigen onvolgroeid persoonIrjk gevoel. Als een enkel voorbeeld van het ongevoeligo verdrevene, het bedachte, der ziening, moge dit tafreeltja dienen: Een Hollandscameifje, dat den Held zeker trouwen zal, spreekt er zich nit in bitterheid («r in niet geheel natuurlijke) taal over de Hollandsche jonge damesopvoeding. wümeisjes, die ten huwelijk worden gevraagd, we zijn onmondige kinderen, ze spelen met ons ea laten ons in de schoone dwaling tot dat we ontwaken in ontgooche ling en in eens rien we dat we minder zijn dan een gawone meid van de straat. Ludo, alsof hjj plotseling werd gebeten, rees op en stamelde enkele woordea waarvan hy zelf den a'.n niet begreep. Doch te gelijk wist hu ook, dat Ereline hier eerder een smartkreet slaakte, dan hem pijnigen wilde". Indien men nu weet, dat het geval met de «traatmeid" rnun een half j iar geleden is, dat er voer den jongen man een verblijf in Engeland tueechen ligt, dat wel voor jaren kan gelden, dat hij, eiadelgk, noch als abLormaal gevoelig, noch als pijnlijk gewetens vol staat afgeteekend, dan besef c men hoe tttof theatraal gedacht zulk een tafreeltje Is. Eea voorbeeld nit meerdere. Wij begonnen met te zeggen, dat een auteur als Van HnUea zijn naam niet meer te maken behoeft. Maar men dient te eindigen met de opmerking, dat de vermenigvuldiging dezer soort backen toch wel een streep zon zetten onder zijn verdere beteekenis als schrijver. Aaa zich zelf allereerst is hy ver plicht eerlang te toonen, dat by' hem de kunstenaar niet in den gemakkelijken boekenfcchrijyer is ondergegaan. FBANS COBNEK. en zöi uut, door G. J. P. J. BOLLAND. In het oude wereldbeeld van Ptolemseus, dat nog het wereldbeeld van het oude Bibel ia, doen buiten Zon en Maan niet meer dan vijf planeten mede, al heeft men reeds in de oudheid bij gelegenheid het vermoeden uit gesproken, dat er allicht meer waren dan wümenschen konden zien. Ia de ouie voor stelling gelden Zon, Maan en de vy'f toen bekende 'dwaalsterrea' als de aevan plane ten. En naar de afstanden van onze aarde gerangschikt, volgen voor de oude verbeel ding de zeven in de volgende orde op elkander: Luna, lircorius enis, S»l, Hars, Jup'ier, Saluruus. Ii de onde opvatting heeten de placeten bezield; ze werden zelf) vergeestelijkt tot planeet&ólen, en tezamen werden »ij dan geacht de machten der beweging, de mach ten dar hemelan, de oreraten dezer wereld te zyn, die invload uitoefenen op den ondermaanschen gang van xakaa; ieder heersehte niet alleen in eigen spheer, maar had ook aandeel in de heei schappij over de dingen daser aarde. Da sterrewichalarüia in de opvatting der Chaldeeën van de sterreknnde niet te scheiden; volgens hen heersehte op zü'ne beurt iedere planeetgod eea uur lang. En namen wüaan, dat een etmaal is te noemen naar den planeetgod, dia er het eerste uur van beheersen*, dan is van zelf de eerito dag als dag van den Bé. van Bibel, van dea zonnegod Samsoe... of Merodach, een Zondag; diarom vieren nog altoos de Mandeeën of zoogenoemde JohanneachristeneB, de aan bet Christendom niet toagekomene en vijandig geblevene theosophea van Neder- Bibylpnië, wier geletterden evenzeer als de sectarissen van Hind. 24:5 Notareeën worden genoemd, den door hen voor ouder dan den Joodsoben Sibbath verklaarden Zondag. Van B»3el uit geeft de Zon den naam aan het eerste etmaal; streng genomen regeert hu van dat etmaal het eerste, achtste, vijf tiende en twee-en-twingste nur. Ei te Tegen w-üons overeenkomstig de boven gegevene voorstelling van de rij der Zeven van het oosten naar het westen, dan regeert Istar, Aphrodite of Venus het 23ste, en Nebó, Hermes of Mercurius het 24ste uur van het etmaal, waarna het e«rste uur van het tweede geregeerd blijkt door de Maan; zoo heet de tweede dag dan Ivinae dies, Lundi, Maan dag. Op deze wijze komen wij van den Zondag, zooals de eerste dag der week ook bij Justinus Martyr (ipol. 1:67) beet, langs Maandag, Marsdag, Marcuriusdag (Mercredi) of Hermesdag, zooals bij 7. de Alexaiidrijneche Clemens den vierden noemt, Jovisdag (feudi) en Venusdag (Veneris diëa, Vendredi) of AbendI Wie geht's?'* Scb.lecht, Frau Si..." Ist er tod ?" Ja, eben gestorben, kommen S ie, bitte." Ach G M-.." Meer niet, de Duitsct-Zvritser ia te gesloten om aijn ge voelens te kunnen uiter... Ik ontsloot de deur, lichtte 't laken op hoe rustig en mooi lag het kind daai! Charrie l" dat je woord, met het tcherpe berneraccent uitgesproken, klonk wanhopig door de stille zaal, sneed me door de ziel. Oaarrie, du armer Jange!" De vereelte werkhanden eerbied voor die moedige handen ! streelden zacht de wangen van den kleinen doode. Nu had ik moeten spreken, nietwaar, mijn troostwoorden moeten uiten ? Wel, ik kon niet... 'K Heb niets gezegd. Nog n lange blik, en zo keerde zich om, nam de parapuie weer op, zei enkele zakelijke dingen, en ging heen... 't Jongske sliep rustig en vredig, de witte bloemen geurden stil om hem heen... 's M a r g r i 11 i. Nu zou ik heel kort over het kind, lang over den vader willen uitweiden, maar dit zyn nu eenmaal heiimeringen aan kinderen, dus moet ik wel by het onderwerp blijven! Margritli was 'n myxodeem, maar miatede netheid en de grappigheid van Alice. Wel had ze by deze den lichaamsbouw vóór, ze was heel gewoon gevormd, maar ze was idioot en dom. Zonder uitdrukking in de oogen, de mond half open en kwijlend, de bewegingen oabaholpen en plomp. Ze liep aldoor weg (of 'n vage neiging haar naar huis riep ?) en dan haalden wij ze verschrikt terug, waai dan een woest gekiy'sch op volgde; dus bonden wij ze vast aan een paal, gaven hajr een matje om op te zitten, ea Aphroditedag (bij Clemens) tot den Saturnuadag als den laatoten van het zevental, en bly'kt de ordening van de dage* der week afhankelijk van eene oude Babyloni sche bekendheid met Zon, Maan en vijf planeten in verband met hunne ordening in het onde wereldbeeld en het geloof aan hunnen invloed op den aardsehen gang van zaken. ? Zoo blijkt ook de wekelijksche rustdag als zoodanig te wortelen in Babylonische astro logie; eene van de heilzaamste en zegenrijkste instellingen der menschheid blijkt voortgekomen uit ouée waanvoorstellingen. Want volgens de oude zienswijze was de dag van Nergal, Kronoa of Sainrnus een die5 nefastns of ongeluksdag, een dag, waarop allereerst eea priester of koning van Babel niets van belaag had ondernomen, omdat het dan tegenliep; dat ook de Joden aan vankelijk in dien zin den zevenden dag als rustdag hebben in acht genomen, is zelfs in latere tijdien aan b«nzelve niet altijd zoo onbekend geweest als nu. Ia het algemeen gesproken k het Jodendom met name van h«t begin onzer jaartelling iets heel anders geweest dan het deüzne, waarvoor bet Joden dom door velen nu gehouden wordt, en nog in de Tbalmoed verhandel ing ?jibbóó:h vindt men bij 7. op p. 156a het volgend». Het zijn niet de veneUlleade dagen BMMUT de ver schillende uren van dan dag, die onder den invloed der atenem staan; daarom aal iemand, die geboren wordt ia het uur van de Zon, ean man blijken, die open is ia zyne bedoe ling cm en van eigen goed leefc. Wie geboren wordt in het uur van Venut, zal een rijk ea zinnelijk man zjjn, omdat die ster het licht medebrengt; geboren in het nur van Mer curius blykt men een man van geheugen en kennis, otadat die ster de sefargver is vaa de Zoa. Wie geboren wordt in het nur vaa de Maan, blijkt een aoBsiuite-r met verborgen* bedoelingen. I» men geboren ia bat uur van Satwrnua, dan blijkt men iemand, wiens plan nen verkeerd uitkomen; sommigen zeggen: alle tégen hem gerichte plannen komen verkeerd uit." Wie in het oude O JSten van Saturnus gewaagde," zegt in z:jn boek over het Onde Testament in het licht van het onde Oosten de beer A. Jaremia*, dacht even zeker aan ongeluk, als wy'seive bij de Zon denken aan licht ea warmte; in dien zin hetft de overlevering der Jjden, die door Beer (landschrif^elüke nalatenschap) in het leven van Mozes geboekt is, almede hare bewijskracht. Mozes, heet het, had bij Pharao in . K;ypte voor zijne landslieden e nen rustdag verworven. Ea welken dag, vroeg de koning, aondt ge daarvoor het. best geschikt achten ? Den aan Saturnus gewyden zevenden, antwoordde Mozes; bezigheden, welke op dien dag worden verricht, loop en toch al verkeerd af." Voor eeuwig, Jahwe, s!aat uw woord vast in den hemel," zegt in Ps. 119: 89 de Joodeche tempelzanger. Maar tot hen, die dit opvatten, alsof aan het hemelgewelf het noodlot van oas mensehen geschreven staat, kont het profetische woord van Jaren). 10: 2: Gevent n niet aan de gangen der heidenen, en weest niet bevreesd voor de teekenen aan den hemel, omdat daarvoor de heidenen vervaard zjjo." Hemelschrift had men in den sterretloop gesien te Babel; de dierenriem was een boek, waarin aan den hemel de goddelijke wetten geschreven ston den, en de hemel aan weerszijden was daarby de dubbelzijdige commentaar. Maar die sterren maken niets openbaar," heeft om trent 222 Hippolytus (4: 50) te Rarae geschreven. En Ribbi Johannej heeft gezegd, dat over Israël de sterreu geene macht hebben" (Sjabb. 157a); ook Mozes Maimonides onder anderen heef G in de krachtigste bewoordingen tegen de sterrewichelarjj g«y'verd. Wat niet wegneemt, dat de Joden elkander door de eeuwen heen mazzaal touv, goeden sterrest and, hebben gewanscht, en al aanstonds hun Sabbath in den grond niets anders is dan een astrologisch gemoti veerde dag van werkeloosheid. De Alexandrrjnaeh Joodicbe gnosis van Wüsh., 7 : 17, die eene kennis i J van de inrichting der wereld en de kracht der stoicht l *, kan best eene kennis van de macht der planeten zün ; ook de zoo genoemde eerste beginselen van Gal. 4:3.9 en Kol. 2 :8.1'0 zijnstoicheii, en yermoedelij astrologisch gedichte hemellichamen. Da hemelsche stoicheii van Just. Apo!. 2 : 5 zyn blykbaar niets anders; de groote stoichtli, waarvan wij lezen büEusebius (3. E, 3:31), zijn groote lichten, en bij Epiphanius (p. 35) staat s'oicht-ii voor sterrebeelden. la de Alexandryneche Prediking van Petrus (Clem. Strom. O : 15) wordt van de Joden gezegd, dat züengelen en aartsengelen, maand en maan dienen, en in den brief aan Diogneet (o. 4) heet het, dat zij bijgeloovig doen aan den Sabbath en de wacht houden by sterren en maan, om op maanden en dagen te letten. Tertuliianus (Apol. 9) weet te Carthago te vertellen, boe nog onder het proconsulaat Hjiuuutmimiuijuimiuiu speelgoed om zich mede te vermaken; maar 't kind was te dom daartoe, ze kwijlde slechts en poogde weg te kruipen, 'c, Wat een moeily'ke verpleging, omdat het patientje zoo heel onsymphatiek was. Bezoekdag ' Klokke n zyn de bezoekers er reeds! Moeders met peperhuisjes vol lekkers, vaders met gevulde jaszakken, de handen vol bloenen, wachten geduldig in de ruime gang totdat het grut uit zyn middagslaapja zou OHtwaten l Ik ging eens kijken, 't Was een warme zomerdag; alles sliep nog vast. Ihr mü:St noch ein wenig Geduld haben, die Kinder echiafen noch; seht mal l" Dan keken zij nieuwsgierig en verteederd naar hun slapend lievelingetje, en gingen weer geduldig zitten wac'atea. Op gedempten toon vertelden ze elkaar alle wetenswaardigheden van de kleinen. Half twee! Met een diepen, kreunenden zucht wordt n van de grooteren wakker. Marie, ateh schnell auf, deine Mutter wartet auf dich '." Die Matter l" Nu is de slaap geheel geweken, snel staat ze op, legt zoo ongeveer de wil is goed! haar bedje weer netjes en draafs naar buiten. Weldra volgen de anderen; nu trek ik de gordijnen op, roep de kinders wakker, spoor de be zoekers aan binnen te komen. En daar stappen ze al naar bit nen, ds voeten vreesachtig neerzettend op den gladden gewasten vloer. Welk een vroolyke drukte I De kinders, rood van vreugda, vertellen al hun nieuwtjes aan da aandachtig luisterende moeders,. snoepen van het lekkers, houden de vereelte handen stevig vast. Wij mot ten maar aldoor roadloopen, voor ons is er geen rust i 't Lekvan Tiberius bühem in de buurt kinderen opealqk waren geoffard aan Salwrnut. De Carthagers waren afkomstig uit Phoaaicië, en nog in de dagen van Augnstincs hebben de landlieden nit dea oartrek van het oude Carthago zich zelve Kanaanieten genoemd; Kanaanietisch was de taal van Tyrns en Sidon, van Moab, Ammon, Edom, Israël en Juda, en Saturnisch was het behagen, dat ook de god vaa Isza»! eens had geschept ia bloed. Wie denkt niet by de Carthaagsche kinderofters voor Satnrnns aan Ex. 13:2, 22:29 enz.? 'Amói noemt (5 : 6) Kewan de iter van Israël» god; het ie duspofttiiche opvatting geweest, dat liraeh inachtneming van den zeven den dag SatwrniuiKemt teai, want Kaiwan, Kaimu.au heette, naar het schijat, te Babal de planeet (TOD) Nergal, Kronos of Satnrnns. Koochab ^jabbaath, Sibbathflter, heeft vol gens Epiphanine (). 34) Saturons geheeten bij de Pharisecëa, en die benaming tc'irjnt nog Thalmoedisch; ook aan Tacitus (Eist. 5: 4} is verteld, dat de Joodsche rustdag werd gevierd ter eere vaa Saturnus. Het oude Jodendom had sinds de Balling schap zijnen god leeren denken op Perzische wü*e; dat komt nit bijv. aan bet gezegde, dat (P«. 27:1} Jahwe aqa licht is, en aan de afwisseling tnssehen god van luw! ('Eata 1:3, 3:2, 4:1,7:6.15) of god van Jeruzalem" (-Ezra 7 :19) en god dea hemels" ('End, l: 2, 7 :12.21, Neb. l: 4 enz.) in de boeken 'Ea& ea Nehemja, die ten laatste de zege laten aan de Panisch klinkende besouaiag. ttabbi Simeon bar L-kkisj heeft gezegd, dat d» namen der engelen en maanden vaten medegekomea nit Babel." (de Hisjoa: Koosj Hasj<jan& 56.) Ze zeggen, dat er goden zijn," aldus Augustinus ('over het Godsrijk' 19:3); wij voor oasnoemea ze gewoonweg eag»10n." Bjj Philo Byblins heeft E«aebi«9 (Pr. £7. 1:10, 29) gelezen van Krema, dien de Pkoeniciër» Itreül noemen,"; zeo zoade dan volgens Kanaanietisch getuigenis Israël eigenlijk Israëls god en die god Satarnus zyn, wat wel niet strookt met den hemel, waaraan wrj bq Gen. 19:24 (vgl. 'Arno) 4:11) en Zaob. 14:17, de zon, waar aan wij bij Nna).-2ö:4en2Sim. 21:S,efhet zwerk, waaraan wübüLa r. 9 :24rDeut. 4 : 24 en l Sam. 7 :10 danken, maar het profetische, verwijt bevestigt, dat wij hebben opgehaald uit 'Amós 5:26. Israël zelf .en als zoodanig Israël s volksgod en déze dan Saturnus, Satnr nns de grimmige en bloedige, op wiens dag men liefst niets ondernam: welk een onder grond voor eene der edelste instellingen der mensehheid, of liever: welk eene rechtvaar diging van de Sabbathverlooeheoiag en Zondagviering der Nazoreeën, die volgens Barn. 1-5:9 den achtsten dag vieren met blijmoedigheid l Volgens Achilles Tatius (üranol. pp. 135 136) heeft de ster van Kronos Nemtêiester geheet er. Daarmede laat zich in de synagoge Nfth. l: 2?3 vergelijken, of oot de bedreiging iu Ex. 20:5, die aan onze Gereformeerden eiken Zondag wordt voorgelezen onder ont veinzing van evangelismen als Matth. 5 :45, LUC. 16: l, l Joh. 4 : 8, Joh. l: 17, 8 :44,17:6, l Kor. 8:6 en del. Dat Batnrnus, Kronos, Pnaenon (rgL hier Philo v. A!ex. 'wie het godd. beërfV 45) büde gnostieken of theosophisehe Christenen der tweede eeuw Jaldabahótk of Chaoskind heeft geheetep, zien we bij Origenes (Pezen Celsns 6:31), en b Irenaeus (1:30, 5?6) te Lyon blijkt die Jaldabahóti de god, die hemel en aarde regeert, maar zich toch verkeerdelgk heeft verbeeld, dat hu het Oppermezen was; b Hippo'y.us (5:7) blijken allereerst de Nahasseneu hem te nebben beschouwd als den maker deaer wereld. Dat de en (el, die de wet had gegevan, een was van de engelen, die de wereld hadden gemaakt, i» ook ( Jpipb. 23 :1) beweerd door de Kerinthianen, vgl. hier Gen. l: 26, 3:22, Jub. 8:4 en Philo v. Alex. 'over wereld vervaardiging' 24; van engelen die de wereld hadd«n gemaakt en willekeurig de wet hadden gesteld, ia al mede (Eipp. O : 19): gesproken door de Simonianen, en dat de overste der zeven, de groote overste, zich slechts.had verbeeld, dat hy het Opperwezen was, vertelden op hunne wüze (EUppol. 7:25 26), weer de Basilidianen. Ook volgens Paulus (Gal. S: 39) was de bloedige Joodsche wet niet geveven door den Vader van Jeans, die de delbeid der schep ping (Kom. 8:20) al even weinig voor zyne rekening had, maar door 'engelen', en ze was hem taan vloek, waarvan (Ram. 10:4, Gal. 3:13), Christus on» had vrijgekocht. De kruisiging van Christus, baweert Paulus (l Ko?. 2 :8) komt ten laste van de wereld oversten, al zegt hu daarbij niet, dat van die oversten Jaldabah6ïh of Saturnus de eerste en de laatste is; Johannes, al zegt weer hij niat, dat (Kom. 8:3; de Zoon is afgevaardigd in gelijkheid van het zondige vleescb, geefc niettemin (Toh. 11:30) te verstaan, dat de oveiste dezer wereld aan Ja&us niets heeft gehad. En al heeft ('2 Kor. 4 : 4) de god dezer wereld de sinnen der zünen voor het Evan gelie verblind, zyn ruk is nu voorby; het kers moet zorgvuldig opgeborgen (o! die blik van teleurstelling uit kinderoogenl) tal van vragen moeten beantwoord,en hier ea daar een dienst verricht. By' Margritli zit een man, haar vader. De brave arbeider kan slechts 'd Zondags naar zijn kind komen kijken, en daarom gebruikt hy den ty'd geheel op. Hy koait zoo vroeg mogelyk en gaat het laatst weg. Want hij houdt van zyn kindje, hy is er dol op I Met zijn groote handen streelt hu haar zacht, stopt ha*r 'c mondje vol lekkers, herhaalt teeder: Du liebes Margritli, du," en (*ch, hoe aandoenlijk was dit!) vraagt haar lang zaam en duidelijk of ze Langezit" (verlangen) naar Moeder heeft... O Margritli, een mooi, knap, lief kindje kan niet meer bemind worden dan jy! Maar 't kind zit er wezenloos bij, alleen de oogen schitteren van begeerigheid naar het lekkers. Vier uur, de bezoekers moeten naar huis l O wee, de lieflijke stemming van zoo even wordt vreeaelijk verstoord l 0/eral huilende kinders, bedroefde ouders. Alles ie in onrust; wie loopeu kan, mag Moeder tot het hek toe uitgeleide doen; de anderen blijven schreiend in hun bedjes; zelfs debabieszijn verwend en oproerig! 'En wie is" dat, die maar niet weg kas gaan? die twee, drie maal terugkeert, en 't grijpende kinderhand] 8, onder tranen, met hartstocht kust ? 't Is Margritli's vader ... De booge gestalte buigt zich letterlijk in tweeën om de kleine te kussan, dikke tranen rollen hem langs de wangen, zacht fluistert h4J teedere naftmpjeg... Nu is er leven gekomen in hec idioofje! BC krijscht, klampt zich vast a\n haar vader,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl