Historisch Archief 1877-1940
DE AKSTERDAMMER WEEKBLAD ,V O O R
Nb. 1778
G. VAN HULZBN, Liefde» tutichentpd.
Maatschappij van Goede ea Goedkoope
lectuur. Amsterdam, 1910.
De beer Van Hu'zen is iemand, die a!»
auteur tyn naam gewis niet meer te maken
heeft. Een ganeche reeki romans en schetsen
verscheen van zij m hand en de publieke
meeniag deelde hem in bjj.de goedejróalisten,
d. w.z. bij' hen die zin hebben voor d» woe
lige, brokkelige werkelijkheid van het
dageEr was een tfjd?- nn een vijfentwintig jaar
geleden dat de romanleseade wereld niets
liever verlangd a dan dit. Eén met de opkomst
van de Nieuw* GidBers", waa het réalisme,
als natvroKtna, toch eigenrp van Frawchen
oorsprong, doch zoo volkomen zich aanpas
send aan oiren meest wezenleken
HollandBehen aard, dat het schier oogmblikkeügk
kier een eigen leven verkreeg in een geheel
geslacht van goede realisten en sedert niet
weer verdween. Maar wel een weinig luwden
Eedcrt ie begeerte en voldoening het leven
atdtas guchrftven te zien. De jongere menechen,
leien en kunstenaars, zfjn er eigenlijk een
beetje ifkeerig van en het is tegenover hun
onTBMcWlHgheid nn niet gemakkelijk meer
precies t» doen voelen waarom het on»,
onderen, vroeger zoo beeft bekoord. En nóg
aantrekt, als het van de goede r.oit is.. .
Waf die feteren er tegen hebben, is dat
zf bet gewone leven gewoon en niet belang
rij vinden, het allerminst nog eens,
zorgvwMfg iet schrift gesteld, willen herfevea,
indSen «e te-boek-steHing er niét aaders,
zoo megerïjk verhevene», van maakt. Maar
wfl wareaaaderp, niet enkel als het verhevene
aigemeeoe wilden wjf het werkelijk leven,
nMn Jaist als het gewone, hoe grauwer hoe
liever. Tenminste, zoo wilden het velen van
om, die het leven zelf immers moeilijk
dioeger. Pat anderen dit ook zoo gevoelden, dat
het niet onze bloot eigen, eenzame bevinding
was, waardeerden wij in die nitkomstlooz»
somberheid van het klein- dagelijkeeb. réalisme
en ooi: nog dit andere, ten slotfee toch weer
afyemetne, dat niet enkel cm, of zelfs veler
levens, maar het leven zoo en niet anders,
zwaar te dragen van nergens toe leidende,
nooit tot bevrijdende eenheid gerakende,
hopeloos verbrokkelde veelheid was.
Zaker bestond niet voor allen,
waarschijn]§k zelfs niet voor de meesten, de aantrek
kelijkheid van het réalisme enkel in het
besef van gemeenzame levensbenanwenic.
Allereerst toch vond men d.w.z. de kun
stenaar in die dagen het leven belangrijk.
Juist dat zfja iabowdsvolhekl en enorme
beteekens toe* weer ontdekt werden, karak
teriseert die periode, waarin niets gering
geacht werd en ook het gewoonste een
vrcemi, veeizaggead aanzien kreeg. Hetgeen
dan niet anders zeggtn wi), dan dat men het
enkel «tnrjjkfr leven weer genoet «n liefhad.
Sa welbeschouwd WK dat b§allen zoo,
z»lft bgdfonneadcn het te baten. Verwedde
en verdiepte het «eb. niet, als men het bestaan
der ft«Ü3v* boeken meiMcb.ro aanvoelde als
bet eigene? Beheersekte aten bet niet en
kreeg het niet vancelf een belangrijkheid als
S«sc araven beeld" onvermijdelijk aldas
een geheel die in 't vervluchtigen der
momenten vergeef» geaocht werd. Die vale
gewoonheid van bet dagelrjkiche werd soo
overwoaaea, in haar moeilijke wedergave
i«4a belangrgkg van geestelijkheid verkregen,
dat afash ook voordeed als een poging tot
bsawtatiag vanhaar dieperen zin. Ben poging,
die voor 't minst leidde tot een tartende
bwebmldlging van haar nietswaardigheid en
zoo ook dea meest hopekwzen voldeed . . .
Maar de t$d» veranderden. Die het zinlijk
leven heftig genoten hadden, zoowel als die
het zwaar droegen, warden ouder en nieuwe
geslachten kwamen op, krachtiger dan de
laatste, minder sinlijk en rustiger dan de
eerste. ZQ achten het leven der verschijnselen
een goed leven, maar in 't minst geen
wender, zij aanvaarden het als drager van het
gesateHJke, dat door die vroegeren, in do
volheid hunner indrukken, wel een weinig
verwaarloosd wae. En soo verging «llengs
de lust aan de dageiïjksehe werkelijkheid
niet zooieer bij het lezend publiek", dat
eig«nlflk altijd hetzelfde begeert, als bij den
kleinen kring, die zich in ons vaderland
meer bijsonder om literatuur bekommert.
Hetgeen wellicht de reden is, dat menig
auteur zijn verhalen thans met wat meer
romantisch gebeuren tracht te verlevendigen.
Van Halzen is nooit de man geweest van
het uiterste réalisme, een die het leven bloot
miiiiimNmiiiiiiiii
iiMitmiiiiiiiiiim
SCHETSJES UIT EEN KINDERHOSPITAAL
DOOR
LILI VAN KOL.
Karl S t.
Kort is hij bij ons geweest; alleen om te
sterven, kaa ik wel zeggen. HU kwam met
een vreeselijke buik rtiesontsteking, en de
operatie mocht niets baten. Man had reeds
alles beproefd: verschillende inspuitingen,
het hielp niets, het leven was op het pont
het zwakke lichaampje te verlaten. . .
Men telefoneerde om de meedar; maar
deze, «en boerin In een klein gehuchtje uit
de omstreken, kon er pas om half tien wezen.
Half tien! Nog twee uren wachten; dat is
ontzettend lang als men het leven er ieder
kwartier kunstmatig in moet houden l
't Ventje was moe, tot sterven» toe... De
oógen gesloten lag hu daar, bijna bewusteloos;
even slechts trilden de lipjes als wümet het
scherpe naaldje in zijn arm prikten.
Karl was moe, Karl wilde slapen gaan,
? maar eerst moest Moeder komen, daarna. . .
Negen uur. . . zonden wühet halen ? zou de
moeder haar jongske mogen _ weerzien, hem
nog eenmaal in de grijze oogjes blikken ? . . .
Eén inspuiting nog. . . Hoe zwak de pols . . .
hoe moede het gezichtje... Vijf minuten
later 'n kort snikje Karl was gaan
slapen. . .
Nu is er niets treurigers dan in een hospi
taal te sterven. Overdag heeft men allicht
iemand om zich heen, maar 'e nachts, als die
legt tot in zün enkele momenten. De ge
wone werkelijkheid" beteekende bij bèta
vooral de gewone menachen" en het begrip
van hun uiteenloopenden aard. Zoo schreef
hu zijn eersten roman Getrouwd, geheel on
literair, maar brandend van heftig gevoel,
trillend van leven. Vervolgens schreef hij
nog vele grootere en kleinere verhalen, die
min of meer maar altijd eenigszins een
eigen levea hadden, geboren uit ontroering,
en opnienv ontroering wekkend.
Doeb ut laatste werk schijnt precies bet
tegengestelde -te zijn van het eerste, zeer
vak-kundig literair, maar bijkans verlaten
van alle levea, al is er nog wat afwisseling
van gebeuren. Een iwakzialijk j >nkman zou
hier voor ons bestaan, omringd van zijn
stemmige deftige Holiandsebe familie, voor
wie zinlijkheid en zonde ongeveer n k1 ank
hebben. Dezelfde jonkman zon een avon
tuurtje" beleven met een kermismeid, vervol
gens zwaar flirten in Engeland, met altijd door
ee» vage neiging tot een rein Hollandsen me» j e
en de veiligheid van een bawelijkshaard. Maar
tot iets defiaitieffe zon het niat komen.
Voorloopig was het alles InÉerlniinm, Liefdes
Tassehenepe}. . . .
Zoo was> de bedoeling. Doch de pudding
is niet geheel gaar g* word e». He* beslag
verzuimde te rijzen en wordt nn als vlade
opgediend. Hetgeen zeggen wil, dat d*
gestaltenis van den joagea man niet tot ob
jectieve volkomenheid kwam, dat geen der
figuren uit itfn omgeving gelakt. Het
Bngelsch» meisje misschiem nog het meest. En
waar wij hem allen na niet vóór one zien
gaan en bewegw, ieder met het volledig
bestaansrecht vaa eea levend wwen, daar
vloeit d» objectiviteit set des tchrijvers
duidelijk merkbare persoonlfke gevoelens
bdnderrijk ineen tot een wei&ig aangenaam
mengsel van r edeneer in g en beschrijving,
waarachter men vooral den Hollander be
speurt, die de dingen des levens om den
drommel niet licht telt.
Men is geneigd de haad der Voorzienig
heid te bespeuren in het teb$nbaar toeval,
dat mij dit beek juist na het werk van
mevr. De Vries?Branden te lezen gaf. Ia
dit laatste verkrijgen twee verliefde, en
boveadien getrouwde, menschen maar met
moeite verlof tot het meer vleesehelrjk» te
komen. Hier in dit boek staat de neele
wereld overeind om een liefdespelletje van
een heer en een kermiskind. Hensch niet
de rechtzinnige Mama en d» prenteche zus
jes alleeo. De Joageliag zelf pikert vóór het
geval en pikert d*arna. Hij vindt zich schul
dig", dat bij het avontuur begon, lat', dat
bij het eindigde en bet huwelijk, het
borgeHJke kalme huwelijk schijnt bet eenig moge
lijk defiaiïieve, waarop een Hollandsen auteur
kon aansturen.
Nog eens: dat Hollandsehe meiwchen zoo
zg'n, wie zou het bstwrjfelon of kwalijk nemen?
Maar dat de auteur K» is, een auteur met
objectieve bedoelingen, dit is het bedenke
lijke, Ho art zijn concluaeover het Engeische
society leren en oordeelt over den Hol
lander.
.... dit ne stond voor Ludo vast, dat
de man er (in Eageland) ondergeschikt raakt
aan de vrouw en dat di» vrou ir niet zedelijk
i?. Waar de maa aan brutale kracht inboet,
komt de vrouw met fl iweelen overredings
kracht ea wint gemakkelijk het spel. Engeland,
wat een heerlijk, rijk laad, wat een prachtig
volk vaa kultnur en toch innerlijk zoo zwak
en TOOB, nu al voorbsstemd onder te gaan,
zooals- elk volk, dat zijn hoogte bereikt. Zou
het dan altijd ean cirkelgang moeten zijn?
B steekenen kultuor en vetfijning beslist ver
zwakking van kracht? Maar da-t behoefde
toch niet zoo te zijn en d»t was ook
geenzins het geval; a'leea blijkt dit zo-o te zjjn
waar kuittra .? en veifijoing «eb. kenmerken
in uiterlijkheid en bediiegel&ken schijn "
Welzeker l La« ons dadelijk maar van
voosheid en ondergang spreken, als in andere
landen de levensnormen het wagen te ver
schillen van de onze.
De Franschen zijn het van ons misschien
al gewoon, de Engelecben begrijpen bet
misschien niat. Ea de Duiticbers? Die zijn
ons in beschaving nog ten achter, niet waar ?
Het zou echter mogelijk z^n, dat zij ten
onz«n koste vaa voosheid en ondergang
gewaagden. Wie zeide ook dat alle dingen
maar betrekkelijk zijn?
Toont zich in dit citaat niet de Hollander,
die al bet zinlijke zwaar, zwaar, zwaar
more al opneemt en niet begrijpt hoe Flirtathn
grootendeels voortkomt, niet nitperversiteit,
maar uit een nsïiven levenslust, die aan bet
moreel eigenlijk nog «iet toe is ? Ik las
nooit een boek van Van Hulzen, dat mij zoo
leeg, zoo volstrekt ongeïaspireerd toeleek.
Natnurbeschrij 7ingen, gevoelens en
reieneeringen, het schijnt alles evenzeer
uiterlijkbedacht en opgelegd. Zaker vindt men bij
eea auteur als Van Hulzen wel aardige, of
zelfs interessante gedeelten, by zonderlijk waar
hu het heeft over Londen en Londeosche
ne zuster 't zoo ontzettend druk heeft, dan
verlaat er menige ziel dit leven, eenzaam,
ongetroost... O, 't ia zoo hardl... Ik heb
volwassenen en kinderen zien sterven; veel
kon ik niet doen, 's nachts; maar overdag
waren we om hen heen, ze konden blikken
in oogen vol medelijden; maar 's nachts een
zaam de groote reis naar de eeuwigheid te
moeten ondernemen !...
Karl was dus heengegaan; z'n zieltje had
rust; we hadden enkel 't afgetobde lichaampje
nog voor 'c laatst te verzorgen. Na tian minu
ten lag hij stil, met gevouwen handjes, niets
dan 'n hospitaallaken over 't magere lijfje,
te slapen en te wachten op Moeder!...
Ze kon ieder oogenblik komen, en ik had
niets om 'e lijkje te versieren, geen bloem,
geen takje, nieta, niets. En zonder bloemen
kunnen de kinderen niet, ook niet als ze
dood zjjn
Met een lantaren holde ik den tuin in, boog
me over ieder perk. 't Was October, de meeste
bloemen waren dood, en dien nacht had de
stormwind de weinige die er nog bloeiden,
ontbladerd... Ik gaf bijna den moed op; maar
zie, beichut door een struik, vond ik nog drie
mooie, witte, open kelken.
'k Weet zelfs den naam niet, 't was 'n
sneeuwwitte bloem, rein en blank als'n kin
derziel. Heel voorzichtig plukte ik ze; de eene
viel nog half uit, zoo woei en regende het.
Met dit armoedige ruikertje snelde ik naar
Karl, lei het cm zy'n hoofdje heen; buiten
sloeg het half tien!... Ik ging nog even naar
my» kamer ooi me op de ontvangst der moe
der voor te bereiden. Ik zou haar dit en dat
zeggen, ik zou maar daar was ze, een breeië,
forsche vrouw, die me angstig aankeek terwijl
ze de druipende parapluie wegzette. Gaten
menschen. Zoo zal het boardinghonieleven
gewis belangstelling wekken om het vreemde
en ook wel getroffene, doch over 't geheel
zün matheid en valschheid de indrukken,
die na de leiing blijven. Het is er niet,
op geen stukken na, wil men denken en
waw d» auteur zich het meest voor te hoeden
heeft, is wel zijn eigen onvolgroeid
persoonIrjk gevoel.
Als een enkel voorbeeld van het
ongevoeligo verdrevene, het bedachte, der ziening, moge
dit tafreeltja dienen: Een Hollandscameifje,
dat den Held zeker trouwen zal, spreekt er
zich nit in bitterheid («r in niet geheel
natuurlijke) taal over de Hollandsche jonge
damesopvoeding.
wümeisjes, die ten huwelijk worden
gevraagd, we zijn onmondige kinderen, ze
spelen met ons ea laten ons in de schoone
dwaling tot dat we ontwaken in ontgooche
ling en in eens rien we dat we minder zijn
dan een gawone meid van de straat. Ludo,
alsof hjj plotseling werd gebeten, rees op
en stamelde enkele woordea waarvan hy
zelf den a'.n niet begreep. Doch te gelijk
wist hu ook, dat Ereline hier eerder een
smartkreet slaakte, dan hem pijnigen wilde".
Indien men nu weet, dat het geval met
de «traatmeid" rnun een half j iar geleden
is, dat er voer den jongen man een verblijf
in Engeland tueechen ligt, dat wel voor jaren
kan gelden, dat hij, eiadelgk, noch als
abLormaal gevoelig, noch als pijnlijk gewetens
vol staat afgeteekend, dan besef c men hoe
tttof theatraal gedacht zulk een tafreeltje Is.
Eea voorbeeld nit meerdere.
Wij begonnen met te zeggen, dat een
auteur als Van HnUea zijn naam niet meer
te maken behoeft. Maar men dient te eindigen
met de opmerking, dat de vermenigvuldiging
dezer soort backen toch wel een streep zon
zetten onder zijn verdere beteekenis als
schrijver. Aaa zich zelf allereerst is hy ver
plicht eerlang te toonen, dat by' hem de
kunstenaar niet in den gemakkelijken
boekenfcchrijyer is ondergegaan.
FBANS COBNEK.
en zöi uut,
door G. J. P. J. BOLLAND.
In het oude wereldbeeld van Ptolemseus,
dat nog het wereldbeeld van het oude Bibel
ia, doen buiten Zon en Maan niet meer dan
vijf planeten mede, al heeft men reeds in de
oudheid bij gelegenheid het vermoeden uit
gesproken, dat er allicht meer waren dan
wümenschen konden zien. Ia de ouie voor
stelling gelden Zon, Maan en de vy'f toen
bekende 'dwaalsterrea' als de aevan plane
ten. En naar de afstanden van onze aarde
gerangschikt, volgen voor de oude verbeel
ding de zeven in de volgende orde op
elkander:
Luna, lircorius enis, S»l, Hars, Jup'ier, Saluruus.
Ii de onde opvatting heeten de placeten
bezield; ze werden zelf) vergeestelijkt tot
planeet&ólen, en tezamen werden »ij dan
geacht de machten der beweging, de mach
ten dar hemelan, de oreraten dezer wereld
te zyn, die invload uitoefenen op den
ondermaanschen gang van xakaa; ieder heersehte
niet alleen in eigen spheer, maar had ook
aandeel in de heei schappij over de dingen
daser aarde. Da sterrewichalarüia in de
opvatting der Chaldeeën van de sterreknnde
niet te scheiden; volgens hen heersehte op
zü'ne beurt iedere planeetgod eea uur lang.
En namen wüaan, dat een etmaal is te
noemen naar den planeetgod, dia er het
eerste uur van beheersen*, dan is van zelf
de eerito dag als dag van den Bé. van
Bibel, van dea zonnegod Samsoe... of
Merodach, een Zondag; diarom vieren nog
altoos de Mandeeën of zoogenoemde
JohanneachristeneB, de aan bet Christendom niet
toagekomene en vijandig geblevene
theosophea van Neder- Bibylpnië, wier geletterden
evenzeer als de sectarissen van Hind. 24:5
Notareeën worden genoemd, den door hen
voor ouder dan den Joodsoben Sibbath
verklaarden Zondag.
Van B»3el uit geeft de Zon den naam
aan het eerste etmaal; streng genomen regeert
hu van dat etmaal het eerste, achtste, vijf
tiende en twee-en-twingste nur. Ei te Tegen
w-üons overeenkomstig de boven gegevene
voorstelling van de rij der Zeven van het
oosten naar het westen, dan regeert Istar,
Aphrodite of Venus het 23ste, en Nebó,
Hermes of Mercurius het 24ste uur van het
etmaal, waarna het e«rste uur van het tweede
geregeerd blijkt door de Maan; zoo heet de
tweede dag dan Ivinae dies, Lundi, Maan
dag. Op deze wijze komen wij van den
Zondag, zooals de eerste dag der week ook
bij Justinus Martyr (ipol. 1:67) beet, langs
Maandag, Marsdag, Marcuriusdag (Mercredi)
of Hermesdag, zooals bij 7. de Alexaiidrijneche
Clemens den vierden noemt, Jovisdag (feudi)
en Venusdag (Veneris diëa, Vendredi) of
AbendI Wie geht's?'* Scb.lecht, Frau Si..."
Ist er tod ?" Ja, eben gestorben, kommen
S ie, bitte." Ach G M-.." Meer niet, de
Duitsct-Zvritser ia te gesloten om aijn ge
voelens te kunnen uiter...
Ik ontsloot de deur, lichtte 't laken op
hoe rustig en mooi lag het kind daai! Charrie l"
dat je woord, met het tcherpe berneraccent
uitgesproken, klonk wanhopig door de stille
zaal, sneed me door de ziel. Oaarrie, du
armer Jange!" De vereelte werkhanden
eerbied voor die moedige handen ! streelden
zacht de wangen van den kleinen doode.
Nu had ik moeten spreken, nietwaar, mijn
troostwoorden moeten uiten ? Wel, ik kon
niet... 'K Heb niets gezegd.
Nog n lange blik, en zo keerde zich om,
nam de parapuie weer op, zei enkele zakelijke
dingen, en ging heen...
't Jongske sliep rustig en vredig, de witte
bloemen geurden stil om hem heen...
's M a r g r i 11 i.
Nu zou ik heel kort over het kind, lang
over den vader willen uitweiden, maar dit
zyn nu eenmaal heiimeringen aan kinderen,
dus moet ik wel by het onderwerp blijven!
Margritli was 'n myxodeem, maar miatede
netheid en de grappigheid van Alice. Wel had
ze by deze den lichaamsbouw vóór, ze was heel
gewoon gevormd, maar ze was idioot en dom.
Zonder uitdrukking in de oogen, de mond half
open en kwijlend, de bewegingen oabaholpen
en plomp.
Ze liep aldoor weg (of 'n vage neiging
haar naar huis riep ?) en dan haalden wij ze
verschrikt terug, waai dan een woest gekiy'sch
op volgde; dus bonden wij ze vast aan een paal,
gaven hajr een matje om op te zitten, ea
Aphroditedag (bij Clemens) tot den
Saturnuadag als den laatoten van het zevental,
en bly'kt de ordening van de dage* der
week afhankelijk van eene oude Babyloni
sche bekendheid met Zon, Maan en vijf
planeten in verband met hunne ordening in
het onde wereldbeeld en het geloof aan
hunnen invloed op den aardsehen gang van
zaken. ?
Zoo blijkt ook de wekelijksche rustdag als
zoodanig te wortelen in Babylonische astro
logie; eene van de heilzaamste en
zegenrijkste instellingen der menschheid blijkt
voortgekomen uit ouée waanvoorstellingen.
Want volgens de oude zienswijze was de
dag van Nergal, Kronoa of Sainrnus een
die5 nefastns of ongeluksdag, een dag, waarop
allereerst eea priester of koning van Babel
niets van belaag had ondernomen, omdat
het dan tegenliep; dat ook de Joden aan
vankelijk in dien zin den zevenden dag als
rustdag hebben in acht genomen, is zelfs
in latere tijdien aan b«nzelve niet altijd zoo
onbekend geweest als nu. Ia het algemeen
gesproken k het Jodendom met name van
h«t begin onzer jaartelling iets heel anders
geweest dan het deüzne, waarvoor bet Joden
dom door velen nu gehouden wordt, en nog
in de Tbalmoed verhandel ing ?jibbóó:h vindt
men bij 7. op p. 156a het volgend». Het
zijn niet de veneUlleade dagen BMMUT de ver
schillende uren van dan dag, die onder den
invloed der atenem staan; daarom aal iemand,
die geboren wordt ia het uur van de Zon,
ean man blijken, die open is ia zyne bedoe
ling cm en van eigen goed leefc. Wie geboren
wordt in het uur van Venut, zal een rijk ea
zinnelijk man zjjn, omdat die ster het licht
medebrengt; geboren in het nur van Mer
curius blykt men een man van geheugen en
kennis, otadat die ster de sefargver is vaa
de Zoa. Wie geboren wordt in het nur vaa
de Maan, blijkt een aoBsiuite-r met verborgen*
bedoelingen. I» men geboren ia bat uur van
Satwrnua, dan blijkt men iemand, wiens plan
nen verkeerd uitkomen; sommigen zeggen:
alle tégen hem gerichte plannen komen
verkeerd uit." Wie in het oude O JSten van
Saturnus gewaagde," zegt in z:jn boek over
het Onde Testament in het licht van het
onde Oosten de beer A. Jaremia*, dacht
even zeker aan ongeluk, als wy'seive bij de
Zon denken aan licht ea warmte; in dien
zin hetft de overlevering der Jjden, die
door Beer (landschrif^elüke nalatenschap)
in het leven van Mozes geboekt is, almede
hare bewijskracht. Mozes, heet het, had bij
Pharao in . K;ypte voor zijne landslieden
e nen rustdag verworven. Ea welken dag,
vroeg de koning, aondt ge daarvoor het. best
geschikt achten ? Den aan Saturnus gewyden
zevenden, antwoordde Mozes; bezigheden,
welke op dien dag worden verricht, loop en
toch al verkeerd af."
Voor eeuwig, Jahwe, s!aat uw woord
vast in den hemel," zegt in Ps. 119: 89 de
Joodeche tempelzanger. Maar tot hen, die
dit opvatten, alsof aan het hemelgewelf
het noodlot van oas mensehen geschreven
staat, kont het profetische woord van Jaren).
10: 2: Gevent n niet aan de gangen der
heidenen, en weest niet bevreesd voor de
teekenen aan den hemel, omdat daarvoor
de heidenen vervaard zjjo." Hemelschrift
had men in den sterretloop gesien te Babel;
de dierenriem was een boek, waarin aan den
hemel de goddelijke wetten geschreven ston
den, en de hemel aan weerszijden was
daarby de dubbelzijdige commentaar. Maar die
sterren maken niets openbaar," heeft om
trent 222 Hippolytus (4: 50) te Rarae
geschreven. En Ribbi Johannej heeft gezegd,
dat over Israël de sterreu geene macht
hebben" (Sjabb. 157a); ook Mozes
Maimonides onder anderen heef G in de krachtigste
bewoordingen tegen de sterrewichelarjj
g«y'verd. Wat niet wegneemt, dat de Joden
elkander door de eeuwen heen mazzaal touv,
goeden sterrest and, hebben gewanscht, en
al aanstonds hun Sabbath in den grond
niets anders is dan een astrologisch gemoti
veerde dag van werkeloosheid. De
Alexandrrjnaeh Joodicbe gnosis van Wüsh., 7 : 17,
die eene kennis i J van de inrichting der wereld
en de kracht der stoicht l *, kan best eene kennis
van de macht der planeten zün ; ook de zoo
genoemde eerste beginselen van Gal. 4:3.9
en Kol. 2 :8.1'0 zijnstoicheii, en yermoedelij
astrologisch gedichte hemellichamen. Da
hemelsche stoicheii van Just. Apo!. 2 : 5 zyn
blykbaar niets anders; de groote stoichtli,
waarvan wij lezen büEusebius (3. E, 3:31),
zijn groote lichten, en bij Epiphanius (p. 35)
staat s'oicht-ii voor sterrebeelden. la de
Alexandryneche Prediking van Petrus (Clem.
Strom. O : 15) wordt van de Joden gezegd,
dat züengelen en aartsengelen, maand en
maan dienen, en in den brief aan Diogneet
(o. 4) heet het, dat zij bijgeloovig doen aan
den Sabbath en de wacht houden by sterren
en maan, om op maanden en dagen te letten.
Tertuliianus (Apol. 9) weet te Carthago te
vertellen, boe nog onder het proconsulaat
Hjiuuutmimiuijuimiuiu
speelgoed om zich mede te vermaken; maar
't kind was te dom daartoe, ze kwijlde slechts
en poogde weg te kruipen, 'c, Wat een
moeily'ke verpleging, omdat het patientje zoo heel
onsymphatiek was.
Bezoekdag ' Klokke n zyn de bezoekers
er reeds!
Moeders met peperhuisjes vol lekkers,
vaders met gevulde jaszakken, de handen
vol bloenen, wachten geduldig in de ruime
gang totdat het grut uit zyn middagslaapja
zou OHtwaten l Ik ging eens kijken, 't Was
een warme zomerdag; alles sliep nog vast.
Ihr mü:St noch ein wenig Geduld haben,
die Kinder echiafen noch; seht mal l" Dan
keken zij nieuwsgierig en verteederd naar
hun slapend lievelingetje, en gingen weer
geduldig zitten wac'atea. Op gedempten toon
vertelden ze elkaar alle wetenswaardigheden
van de kleinen.
Half twee! Met een diepen, kreunenden
zucht wordt n van de grooteren wakker.
Marie, ateh schnell auf, deine Mutter
wartet auf dich '." Die Matter l" Nu is de slaap
geheel geweken, snel staat ze op, legt zoo
ongeveer de wil is goed! haar bedje
weer netjes en draafs naar buiten. Weldra
volgen de anderen; nu trek ik de gordijnen
op, roep de kinders wakker, spoor de be
zoekers aan binnen te komen. En daar
stappen ze al naar bit nen, ds voeten vreesachtig
neerzettend op den gladden gewasten vloer.
Welk een vroolyke drukte I De kinders,
rood van vreugda, vertellen al hun nieuwtjes
aan da aandachtig luisterende moeders,.
snoepen van het lekkers, houden de vereelte
handen stevig vast. Wij mot ten maar aldoor
roadloopen, voor ons is er geen rust i 't
Lekvan Tiberius bühem in de buurt kinderen
opealqk waren geoffard aan Salwrnut. De
Carthagers waren afkomstig uit Phoaaicië,
en nog in de dagen van Augnstincs hebben
de landlieden nit dea oartrek van het oude
Carthago zich zelve Kanaanieten genoemd;
Kanaanietisch was de taal van Tyrns en
Sidon, van Moab, Ammon, Edom, Israël en
Juda, en Saturnisch was het behagen, dat
ook de god vaa Isza»! eens had geschept ia
bloed. Wie denkt niet by de Carthaagsche
kinderofters voor Satnrnns aan Ex. 13:2,
22:29 enz.? 'Amói noemt (5 : 6) Kewan de iter
van Israël» god; het ie duspofttiiche opvatting
geweest, dat liraeh inachtneming van den zeven
den dag SatwrniuiKemt teai, want Kaiwan,
Kaimu.au heette, naar het schijat, te Babal
de planeet (TOD) Nergal, Kronos of Satnrnns.
Koochab ^jabbaath, Sibbathflter, heeft vol
gens Epiphanine (). 34) Saturons geheeten
bij de Pharisecëa, en die benaming tc'irjnt
nog Thalmoedisch; ook aan Tacitus (Eist.
5: 4} is verteld, dat de Joodsche rustdag werd
gevierd ter eere vaa Saturnus.
Het oude Jodendom had sinds de Balling
schap zijnen god leeren denken op Perzische
wü*e; dat komt nit bijv. aan bet gezegde,
dat (P«. 27:1} Jahwe aqa licht is, en aan
de afwisseling tnssehen god van luw! ('Eata
1:3, 3:2, 4:1,7:6.15) of god van Jeruzalem"
(-Ezra 7 :19) en god dea hemels" ('End, l: 2,
7 :12.21, Neb. l: 4 enz.) in de boeken 'Ea&
ea Nehemja, die ten laatste de zege laten
aan de Panisch klinkende besouaiag. ttabbi
Simeon bar L-kkisj heeft gezegd, dat d» namen
der engelen en maanden vaten medegekomea
nit Babel." (de Hisjoa: Koosj Hasj<jan& 56.)
Ze zeggen, dat er goden zijn," aldus
Augustinus ('over het Godsrijk' 19:3); wij voor
oasnoemea ze gewoonweg eag»10n." Bjj Philo
Byblins heeft E«aebi«9 (Pr. £7. 1:10, 29)
gelezen van Krema, dien de Pkoeniciër» Itreül
noemen,"; zeo zoade dan volgens Kanaanietisch
getuigenis Israël eigenlijk Israëls god en die
god Satarnus zyn, wat wel niet strookt met
den hemel, waaraan wrj bq Gen. 19:24 (vgl.
'Arno) 4:11) en Zaob. 14:17, de zon, waar
aan wij bij Nna).-2ö:4en2Sim. 21:S,efhet
zwerk, waaraan wübüLa r. 9 :24rDeut. 4 : 24
en l Sam. 7 :10 danken, maar het profetische,
verwijt bevestigt, dat wij hebben opgehaald
uit 'Amós 5:26. Israël zelf .en als zoodanig
Israël s volksgod en déze dan Saturnus, Satnr
nns de grimmige en bloedige, op wiens dag
men liefst niets ondernam: welk een onder
grond voor eene der edelste instellingen der
mensehheid, of liever: welk eene rechtvaar
diging van de Sabbathverlooeheoiag en
Zondagviering der Nazoreeën, die volgens
Barn. 1-5:9 den achtsten dag vieren met
blijmoedigheid l
Volgens Achilles Tatius (üranol. pp. 135
136) heeft de ster van Kronos Nemtêiester
geheet er. Daarmede laat zich in de synagoge
Nfth. l: 2?3 vergelijken, of oot de bedreiging
iu Ex. 20:5, die aan onze Gereformeerden
eiken Zondag wordt voorgelezen onder ont
veinzing van evangelismen als Matth. 5 :45,
LUC. 16: l, l Joh. 4 : 8, Joh. l: 17, 8 :44,17:6,
l Kor. 8:6 en del. Dat Batnrnus, Kronos,
Pnaenon (rgL hier Philo v. A!ex. 'wie het
godd. beërfV 45) büde gnostieken of
theosophisehe Christenen der tweede eeuw
Jaldabahótk of Chaoskind heeft geheetep, zien we
bij Origenes (Pezen Celsns 6:31), en b
Irenaeus (1:30, 5?6) te Lyon blijkt die
Jaldabahóti de god, die hemel en aarde
regeert, maar zich toch verkeerdelgk heeft
verbeeld, dat hu het Oppermezen was; b
Hippo'y.us (5:7) blijken allereerst de
Nahasseneu hem te nebben beschouwd als den
maker deaer wereld. Dat de en (el, die de
wet had gegevan, een was van de engelen,
die de wereld hadden gemaakt, i» ook ( Jpipb.
23 :1) beweerd door de Kerinthianen, vgl.
hier Gen. l: 26, 3:22, Jub. 8:4 en Philo v.
Alex. 'over wereld vervaardiging' 24; van
engelen die de wereld hadd«n gemaakt en
willekeurig de wet hadden gesteld, ia al
mede (Eipp. O : 19): gesproken door de
Simonianen, en dat de overste der zeven, de
groote overste, zich slechts.had verbeeld, dat
hy het Opperwezen was, vertelden op hunne
wüze (EUppol. 7:25 26), weer de Basilidianen.
Ook volgens Paulus (Gal. S: 39) was de
bloedige Joodsche wet niet geveven door den
Vader van Jeans, die de delbeid der schep
ping (Kom. 8:20) al even weinig voor zyne
rekening had, maar door 'engelen', en ze was
hem taan vloek, waarvan (Ram. 10:4, Gal.
3:13), Christus on» had vrijgekocht. De
kruisiging van Christus, baweert Paulus
(l Ko?. 2 :8) komt ten laste van de wereld
oversten, al zegt hu daarbij niet, dat van die
oversten Jaldabah6ïh of Saturnus de eerste
en de laatste is; Johannes, al zegt weer hij
niat, dat (Kom. 8:3; de Zoon is afgevaardigd
in gelijkheid van het zondige vleescb, geefc
niettemin (Toh. 11:30) te verstaan, dat de
oveiste dezer wereld aan Ja&us niets heeft
gehad. En al heeft ('2 Kor. 4 : 4) de god dezer
wereld de sinnen der zünen voor het Evan
gelie verblind, zyn ruk is nu voorby; het
kers moet zorgvuldig opgeborgen (o! die
blik van teleurstelling uit kinderoogenl) tal
van vragen moeten beantwoord,en hier ea daar
een dienst verricht.
By' Margritli zit een man, haar vader. De
brave arbeider kan slechts 'd Zondags naar
zijn kind komen kijken, en daarom gebruikt
hy den ty'd geheel op. Hy koait zoo vroeg
mogelyk en gaat het laatst weg. Want hij
houdt van zyn kindje, hy is er dol op I Met
zijn groote handen streelt hu haar zacht,
stopt ha*r 'c mondje vol lekkers, herhaalt
teeder: Du liebes Margritli, du," en (*ch,
hoe aandoenlijk was dit!) vraagt haar lang
zaam en duidelijk of ze Langezit" (verlangen)
naar Moeder heeft...
O Margritli, een mooi, knap, lief kindje
kan niet meer bemind worden dan jy! Maar
't kind zit er wezenloos bij, alleen de oogen
schitteren van begeerigheid naar het
lekkers.
Vier uur, de bezoekers moeten naar huis l
O wee, de lieflijke stemming van zoo even
wordt vreeaelijk verstoord l 0/eral huilende
kinders, bedroefde ouders. Alles ie in onrust;
wie loopeu kan, mag Moeder tot het hek
toe uitgeleide doen; de anderen blijven
schreiend in hun bedjes; zelfs debabieszijn
verwend en oproerig!
'En wie is" dat, die maar niet weg kas
gaan? die twee, drie maal terugkeert, en 't
grijpende kinderhand] 8, onder tranen, met
hartstocht kust ? 't Is Margritli's vader ...
De booge gestalte buigt zich letterlijk in
tweeën om de kleine te kussan, dikke tranen
rollen hem langs de wangen, zacht fluistert
h4J teedere naftmpjeg...
Nu is er leven gekomen in hec idioofje!
BC krijscht, klampt zich vast a\n haar vader,