Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD -VOOR NEDERLAND.
No. 1779
In Stamboul. Ets door Haring Baner.
Welwillend ter reproductie afgestaan door de firma E. J. van Wiaaelingh en Co.
Stamboul, de stad der branden".
Janguun warr! Janguun warr
Stam
JBrand! brand in Stambonll"
Heel uit de verte klinkt de roep, zwak,
toch angstwekkend. Da roep wordt ster^
ker, angstiger. Dra hoort moa van alle
kanten, van overal, en steeds sterker en
'sterker de angstkreet: «Brand! Brand!
Brand in Stamboel.
De roep hoort men niet, of men ziet
eeds het laaien der vlammen in en boven
de huizen uit.
Boven den indrukwekkenden
Saraskiertoren wordt een groot rood licht zicht
baar: het teeken van uitslaanden brand.
Kanonschoten dreunen dof over den
Bosporus als verkondigers van het onheil,
en rollen, dof-dreunend over het wijde
vlak der zee van Marmara.
Brand in de oude stad, brand m
tamboul, in het oude gedeelte van
Konstanhnopel, is een telkens en telkens weder
keerend, een schier dagelijkseh schouw
spel in de Stad der Branden.
,?,?,?i n HUI i" "i iniiiini '""?
Vandalisme in de 20ste eeuw.
De groote kerk en toren te Schoonhoven.
Schoonhoven bezit in zijn groote kerk
en toren, monumenten van geschiedenis
en kunst, die, in het algemeen belang
rijk, voor deze stad van bijzondere
beteekenis zijn. Behalve dat zij typisch,
goed in het stadje gelegen zijn, met de
omgeving samenge«roeid, waardoor die
bekoring en eenheid ontstaan, welke de
toch schilderachtige Oud-Hollandsehe
stadsgezichten kenmerken, vormen ze
samen, wat historie en kunst betreft,
hét monument van Schoonhoven. De
zwaar gebouwde, fraai bewerkte toren
wijst reeds van verre het stadje aan; in
de plaats zelf verleent hij aan menige
straat een schilderachtig en karakteri
stiek aspect. Da onderbouw van den
toren is rijk Gothisch behandeld, met een
zeldzaam fraai en groot portaal aan de
Westzijde; de bovenbouw is uit de 17de
eeuw, de bekroning uit de 18de. Levendig
door zijne samenstelling van baksteen
?et groefsteen, is hij, ondanks stijlver
schil der onderdeelen, toch een go ad ge
heel gebleven. De kerk heeft een belang
rijk interieur, Gothisch, maar in de 17de
eeuw verbouwd. Ook hier een goede
eenheid,bij afwisseling. De ruimte-ontwik
keling heeft het statige, voorname en
soberrijke, dat in onze goede oude kerken, groot
en klein, gewoonlijk te bewonderen valt.
De aandacht is nader op dit monument
gevestigd, doordat de toren meer en meer
begon over te hellen; aan den voet op
het oogenblik plm. 1.30 M. Tengevolge
hiervan zijn de bogen in het midden
schip der kerk ontzet. Toch is een en
ander volstrekt niet hopeloos, en is
herstel met plm. ?25000 te verkrijgen.
Ieder rechtgeaard Schoonhovenaar zal
in dit geval niets onbeproefd laten om de
kerk, de glorie van zjjn stad, te redden.
Niet alzoo B. en W., die aan den
Raad voorstellen de toren, welke eigen
dom der gemeente is, af te staan aan
IIIIIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIIUIIIinillllltlllllllllllMIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIII
De nieuwe tempeliers.
Als antwoord, geachte Eedactie, op de
artikelen der heeren Sibm. Zijnen en
Hutschenruyter diene het volgende:
I. Wat ik ia 1891 in de N.G. achreef,
heeft, zooala ieder die de Hollandeche taal
verstaat onmiddellijk begrijpt, betrekking op
de architectuur van het Concertgebouw, niet
op de wijze waarop de muziek daar beoefead
wordt, kan dus nooit als bewijs van instem
ming mijneriydi niet de kritiek van den heer
H. op het Concertwezen dienen. Toen de heer
Sibmacher Zijnen datzelfde argument tegen
mjj aanvoerde verbaasde mij dat minder,
kennende zyne manie om te citeeren, (met
name te citeeren de beweging van 80) en ik
zag de noodzakelijkheid niet in om mij tegen
zulke aveiechtsche argumenten te verdedigen.
Na de heer Hntschenruyter zich van dat
zelfde wapen bedient, weet ik niet waarover
ik mjj meer moet verbazen over de domheid"
of over de slimheid" dezer idealisten" en
moet ik mijn zwygen verbreken.
II. Indien de heer Hutacheniuyter «ich
op een schrijven van my aan bet Concert
gebouw-Orkest van (1904) beroept, waarin
ik den heer H. zou hebben geprezen
een beroeping al even onzakelyk als het
door den heer S. Z. opgedoken citaat
stel ik er prjjs op hier openbaar te v ai kla
ren, dat die gunstige meening omtrent den
Een brand in Stamboul moet van
grooten 'omvang zijn als hij bizonder de
aandacht wil trekken.
Weder heeft een ontzettende brand in
Stamboul gewoed, een brand, die een
groot deel der heerlijke stad aan den
Bosporus t«t eem vlammenzee heeft ge
maakt.
De laatste groote brand, die zich met
den huidigen vergelijken laat, brak uit
in Augustus 1908. Meer dan 6000 huizen
werden in de asch gelegd.
Deze brand bleef beneden dien van
den brand in de voorstad Pera op 15
Juni 1870.
In de brandweerkroniek van De stad
der branden" staat deze aangeteekend
als zegenrijk in de gevolgen, want hij
gaf aanleiding tot de reorganisatie van
de brandweer te Konstantinopel, die onder
leiding van den organisateur van den
brandweer te Budapest, dei
Homgaarschen graaf Szechy-Pascha, naar
Europeesch voorbeeld op militairen voet
werd ingericht.
lllllllllllllllllllllllllllMllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
de Ned. Herv. Gemeente met de bedoeling
dat deze kerk en toren zal afbreken,
terwyl haar voor den bouw eener nieuwe
Het Turksche brandweerregiment be
staat thans uit zes bataillons met twee
kapiteins, een 1ste luitenant en viei
majoors aan het hoofd, en is sedert 1889
uitgebreid met een marine-bataillon.
Dit officieele brandweercorps wordt
ondersteund door de oude, uit het volk
gevormde vrijwillige bluschcompagniën,
de zoogenaamde Koeloembadschis",
wien een leger waterdragers ter zijde staat.
Een brand in Konstantinopel is een
der meest voorkomende en interessante
gebeurtenissen van het Turksche leven.
In een enge straat maakt een enkele
vonk, vooral bij groote hitte, het droge
materiaal tot een laaiende vuurzee.
Des nachts neemt zulk eene
ongewenscht tragische verlichting fantastische
en spookachtige vormen aan. Het
brandiroep wekt het slapende Stamboul.
alf naakte gestalten jagen als spook
achtige schaduwen langs de huizen voort,
aan hen vooruit vliegt hun eentonig dreu
nend en dan weer gillend geroep van
Brand! Brand! Brand in Stamboul!"
Uit de houten, door de zon
kurkdroge huizen der nauwe, kromme, vuile,
slecht of niet geplaveide straten, stijgen
groote vuurvlammen; een verblindende
lichtschijn verbreekt de duisternis en een
laaiende, door rook omwolkte vlammen
zee schijnt zich met den faal-rpod
gekleurden hemel te willen vereenigen.
De vratige vuurtpngen lekken de droge
binten der onooglijke huizen; een rivier
van vuur drijft driftig van straatje tot
straatje voort.
In halfduister, in twijfelachtig licht
rukt de brandweer aan. Onhoorbaar als
in een geheimzinnig schimmenspel stormt
zij de steile straten op.
In onzekeren schijn, sluipen vliegens
vlug, nauw den grond rakend, half
naakte mannen, in stormpas, de
pijpstangen en koperen spruiten op hun
schouders; zij worden door acht anderen
afgelost en deze weder door acht anderen,
zonder dat ook maar sn «ogenblik hun
loopen en rennen er door onderbroken
wordt.
Geluidloos, als zij gekomen zijn, zijn
ze pok weer verdwenen, op bloote voeten,
schimachtig, achter hen een tros van
muildieren, beladen met waterslangen ;
achter de muildieren de waterdragers.
Bij hun hulpwerk heerscht de grootste
kalmte en onverschilligheid. Niet zelden
kerk van gemeentewege ? 15000 subsidie
zal worden verleend.
Het afbreken van het monument is
Straat in Stambon1. Eta door Marina Baner.
Welwillend ter reproductie afgestaan door de firma E. J. van Wiaselirjgh en Co.
gelukt het den wakkeren mannen, die
zich mat de fatalistische
onaandoenlijklijkheid der Turken in de vlammen wer
pen, te redden wat te redden is, en het
geweld van het al verterend element te
koeren.
De Konstantinopeler Brandweerman
is bezield met den grootsten ijrer, be
reid zijn leven te wagen. Voortdurende
oefening geeft hem groote handigheid,
hy verricht wonderen.
Aan de koperen spruit is de manschap
gehecht, zij poetsen die tot in het on
eindige en versieren die somwijlen, en
geven haar lieve namen als aan een
jong meisje.
Maar er zijn ook branden, waarbij het
werken van de beste spruit niets vermag.
Gelukt het den brandweerlieden niet
den brand tot een huis of ten minste
tot een straat te beperken, dan grijpen
de vlammen in dolle woede over alle
deelen der stad om zich, uit iedere nieuwe
stof, die zijn gier tot verteren vat, nieuwe
kracht scheppend.
Wie Konstantinopel, wie Stamboul
onder deze omstandigheden een ongehoord
vandalisme! De gemeente wil wel ?15000
subsidie geven voor een nieuwe kerk;
Gezicht op den toren van uit de Koestraat.
Gezicht op den toren van uit de Havenstraat.
heer Hutschenruyter aanmerkelijk verzwakt
is, toen ik mij omtrent hem ook van dt andere
zijde had doan inlichten. Ik begreep toen vol
komen, waarom het Bestuur dier instelling
het toen niet wenachelyk meer vond den
heer Hntachenruyter te bewegen, om op
zijn verzoek om ontslag uit zijne functie van
administrateur, terug te komen. Ook na
kennismaking met zijn geschrift over het
Beethoven-huis, kan ik het aftreden van den
heer H., niet meer als een verliea voor de
stoffelijke en moreele belangen van het
orkest beschouwen. De
zoetelyk-demokratische (om niet te zeggen demagogische)
beginselen in dat geschrift vervat, schenen
mij veeleer de idealen van een muzieklievend
anarchist dan van een met de praktijk ver
trouwden toonkunstenaar te vertegenwoor
digen, waarop ik bij eene andere gelegenheid
terug hoop te komen.
Zeer zeker was het onverstandig van mij
een dergelijk schrijven aan het orkest te
richten, zoolang ik de zaak waar het om
ging, slechts van eenen kant kende, namelijk
van den kant van den heer Hutscaenruyter.
Dit bewijst echter hoogstens, hoeveel ver
trouwen ik destijds in den heer
Hutschenrnyter stelde. Des te meer spijt het mij dat
te nebben moeten verliezen.
III. Ten slotte en dit is de hoofdzaak en
niet het kleingeestig gekibbel over stijlfouten,
niet de hatelijkheden en insinuaties der beide
Beetho ventempeliers?: De door den heer Ver
hagen begonnen stry d richtte zich tegen twee
dingen: Ie een verkeerde, onhistorische op
vatting van den compositeur" Louis van
Beethoven, 2e. (een gedeeltelijk althans) daar
uit voortkomende minderwaardige uitvoering
van Baethoven's Symphonieën by on s die ons
op het bezit van een Mengelberg kunnen
beroemen, uit welke twee waarnemingen de
schrijver meende te mogen concludeeren dat
het hier niet uitsluitend de bedoeling was
geweest om Beethoven te verheffen, maar
ook om anderen met name het
Coccertgebouw en Willem Mengelberg te verkleinen
of althans tegen hem te polemiaeeren.
Wanneer het nu den Beethoventempeliers
werkelyk en uitsluitend te doen was om den
cultus van hunnen god, en zy inderdaad in
nerlijk zoo blonken van de zuiverheid"
waarop zij zich zoo gaarne beroepen, dan
had kritiek zoolang die zakelijk bleef
en de heer Verhagen heeft het zakelijke
standpunt geenzins verlaten hun wel
kom moeten zijn. Door zijn grimmigen
uitval tegen Verhagen heeft echter de heer
Hutschenruyter zelf het bewijs voor de
juistheid van het vermoeden gegeven dat
het niet allemaal goud was wat er blonk by
deze idealisten". Ik heb mij my toen ge
noodzaakt gezien mijn vriend Verhagen te
hulp te komen, en verder te preciseeren
wat hij slechts had aangeduid, en het is
niet mijne schuld indien daarbij eeiige scherpe
woorden gevallen zij D.
Wat ik nn constateeren wil is het volgende:
van alle argumenten van den Heer Verhagen
zoowel als van mij tegen de meeningen die wy
me enen te moeten bestrijden, is door on se
tegenstanders geen enkel woord, niet alleen
niet weerlegd, maar zelf s niet besproken. Da
heer Sibmacher Zijnenjciteert uit een 20 jaien
oud artikel van my eene zinsnede waarin
de auteur, overigens zeer ten onrechte de
muziek" aansprakelijk stelt voor de architec
tonische minderwaardigheid van het concert
gebouw; de heer Hutachenruyter citeert een
brief van mij uit 1901 in de naieve meening
dat wat daar ten gunste van hem als Admi
nistrateur van het Concertgebouw werd
gezegd, hem thans als stichter van den
Beethoventempel ten goede zal komen.
Mij kan het niet anders dan aangenaam zijn
dat mij de gelegenheid worde gegeven aldus
twee dwalingen te herroepen. Niet dat mijne
meening omtrent da architectuur van het
Concertgebouw zich zou hebben gewijzigd;
het gebouw als zoodanig (afgezien van
zijne acoustiek, die naast enkele gebreken
vele deugden heeft) zal zeker niemand
bewonderen. Maar men behoeft daarvan
allerminst het Bestuur een verwijt te maken,
dat zich reeds door de stichting en instand
houding dezer thans in Europa beroemde
kunstinstelling zulke groote verdiensten
niet kent, kan zich geen voorstelling
maken hoe damonisch het vuur in het
houtwerk, door de warmte der zon krom
gebogen, overal indringt, in een oogen
blik uit de nog onaangetaste daken op
laait en in den hoekigen in-en-uit-bpuw
der straten, huis bij huis, onoogelijke
hutten en schoone paleizen aantast.
Dan triomfeert de roode haan met
grenzenlooze en ongemeten macht en
neemt de brand, als bij de brand van
thans, ontzettende afmetingen aan.
Het blusschingswerk kan zich dan
slechts bepalentotdeaarjgrenzendebuiten
wijken, die nog van de woede van het
element verschoond bleven, te bescher
men. Dagen en nachten lang vieren dan
de vlammen een gruwelijk offerfeest in
Konstantinopel, in het oude, maar
schilderachtige Stamboul, de stad der
branden".
Hl.
IIIMIinillllllllMIIIIMIIIIIIIIMMHUMIMIIIIIIIIIMMIUMIMHIMIIIIMlIIMMIIIt
maar uit niets blijkt, dat getracht is
subsidie van Rijk, Provincie of Particu
lieren te verkrijgen, welk bedrag met
de ? 15000 der gemeente zeker het behoud
en herstel van het monument mogelijk
maakt.
Er blijkt bij enkele Schoonhovenaren
een bedroevend gemis aan gevoel voor
het schoone en het historische, aan piëteit
en begrip van waardigheid. Zoo heeft
een kerkvoogd voorgesteld de kerk af
te breken en het buitengemeen fraaie
Heerengestoelte, in fijne Hollandsche
Renaissance gesneden, te verkoopen, ten
einde hieruit baten te verkrijgen voor
de nieuwe kerk. Hierdoor zou een der
belangrijkste van de zeldzame kerkbanken
in Nederland niet alleen voor Schoon
hoven, maar misschien ook voor Nederland
voor goed verloren gaan.
Als men gezien heeft hoe prachtig
het gestoelte het middenschip van de
kerk afsluit,?een bezienswaardigheid van
Schoonhoven!?dan begrijpt men pas goed
het vandalisme, dat plaats zou hebban.
Gelukkig zijn er echter in Schoonho
ven nog meerderen, o. a. de minderheid
in het college van B. en W. die de kerk
een warm hart toedragen en alles in het
werk zullen stellen, dat de stad niet ver
minkt wordt en dat haar waardigheid
ongerept blijft. Zij begrijpen te recht, dat
het huidige geslacht slechts tijdelijk de
bezitter is van de kunstschatten, door het
Voorgeslacht nagelaten, en dat het de
moreele plicht is van ieder beschaafd
Nederlander, in de eerste plaats van
het Gemeentebestuur voor het behoud
dezer schatten van geschiedenis en kunst
te waken, om ze ongeschonden na te
laten aan het Nageslacht.
Van de zijde der kunstminnaars, ar
chitecten en archaeologen is ten sterkste
protest aangeteekend tegen het voorstel
van B. en W., en het laat zich aanzien,
dat het bestaan van het monument min
der onzeker is dan eenigen tijd geleden.
J. GRATAMA.
jegens het Nederlandsche volk heeft ver
worven. Nog veel minder heeft het zin dit
verwyt tot de muziek" te richten, zooala
ik toenmaala deed, uitgaande van een hersen
schim mig begrip omtrent eene gemeenschap
der kunsten". In hoe verre ik met den heer
Hutechenruyter ir stem waar het de ver
betering onzer Concerttoeatanden geldt, zon
eerst kunnen bly'ken als de heer H. eene
nieuwe brochure geschreven bad, waarvan
niet iedere zin eene mnziekhistoriache d waling
bevatte, en waarvan de toon- en stem klank
.vrijer" was, dit wil zeggen rustiger en min
der door persoonlijke gevoeligheid benepen.
Dit tece echter is zeker dat iedereen die
het bewuste 20 jaar oude artikel nog zou
k nonen vinden, zich zou moeten verbazen
over de onnoozelheid van hen, die daarin
een kritiek op de muziekbeoefening van het
Concertgebouw willen zien.
En hierbij wil iK het voorloopig laten.
Over Beethoven wil ik gaarne met deze
heeren redetwisten, de trucs echter die
zy gebruiken om hun tegenstander on
schadelijk te maken, te spreken van den
geleerden schrijver", mij een letter
kundige van professie" te noemen, en
autoriteit" op dit gebied toe te kennen,
om daardoor myne autoriteit als musicus te
verzwakken, al deze en dergelijke snakery'en
brengen hen geen (tap verder, en dragen
niet by den onpartijdiger lezer van de
sui