De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 30 juli pagina 6

30 juli 1911 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD -VOOR NEDERLAND. No. 1779 In Stamboul. Ets door Haring Baner. Welwillend ter reproductie afgestaan door de firma E. J. van Wiaaelingh en Co. Stamboul, de stad der branden". Janguun warr! Janguun warr Stam JBrand! brand in Stambonll" Heel uit de verte klinkt de roep, zwak, toch angstwekkend. Da roep wordt ster^ ker, angstiger. Dra hoort moa van alle kanten, van overal, en steeds sterker en 'sterker de angstkreet: «Brand! Brand! Brand in Stamboel. De roep hoort men niet, of men ziet eeds het laaien der vlammen in en boven de huizen uit. Boven den indrukwekkenden Saraskiertoren wordt een groot rood licht zicht baar: het teeken van uitslaanden brand. Kanonschoten dreunen dof over den Bosporus als verkondigers van het onheil, en rollen, dof-dreunend over het wijde vlak der zee van Marmara. Brand in de oude stad, brand m tamboul, in het oude gedeelte van Konstanhnopel, is een telkens en telkens weder keerend, een schier dagelijkseh schouw spel in de Stad der Branden. ,?,?,?i n HUI i" "i iniiiini '""? Vandalisme in de 20ste eeuw. De groote kerk en toren te Schoonhoven. Schoonhoven bezit in zijn groote kerk en toren, monumenten van geschiedenis en kunst, die, in het algemeen belang rijk, voor deze stad van bijzondere beteekenis zijn. Behalve dat zij typisch, goed in het stadje gelegen zijn, met de omgeving samenge«roeid, waardoor die bekoring en eenheid ontstaan, welke de toch schilderachtige Oud-Hollandsehe stadsgezichten kenmerken, vormen ze samen, wat historie en kunst betreft, hét monument van Schoonhoven. De zwaar gebouwde, fraai bewerkte toren wijst reeds van verre het stadje aan; in de plaats zelf verleent hij aan menige straat een schilderachtig en karakteri stiek aspect. Da onderbouw van den toren is rijk Gothisch behandeld, met een zeldzaam fraai en groot portaal aan de Westzijde; de bovenbouw is uit de 17de eeuw, de bekroning uit de 18de. Levendig door zijne samenstelling van baksteen ?et groefsteen, is hij, ondanks stijlver schil der onderdeelen, toch een go ad ge heel gebleven. De kerk heeft een belang rijk interieur, Gothisch, maar in de 17de eeuw verbouwd. Ook hier een goede eenheid,bij afwisseling. De ruimte-ontwik keling heeft het statige, voorname en soberrijke, dat in onze goede oude kerken, groot en klein, gewoonlijk te bewonderen valt. De aandacht is nader op dit monument gevestigd, doordat de toren meer en meer begon over te hellen; aan den voet op het oogenblik plm. 1.30 M. Tengevolge hiervan zijn de bogen in het midden schip der kerk ontzet. Toch is een en ander volstrekt niet hopeloos, en is herstel met plm. ?25000 te verkrijgen. Ieder rechtgeaard Schoonhovenaar zal in dit geval niets onbeproefd laten om de kerk, de glorie van zjjn stad, te redden. Niet alzoo B. en W., die aan den Raad voorstellen de toren, welke eigen dom der gemeente is, af te staan aan IIIIIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIIUIIIinillllltlllllllllllMIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIII De nieuwe tempeliers. Als antwoord, geachte Eedactie, op de artikelen der heeren Sibm. Zijnen en Hutschenruyter diene het volgende: I. Wat ik ia 1891 in de N.G. achreef, heeft, zooala ieder die de Hollandeche taal verstaat onmiddellijk begrijpt, betrekking op de architectuur van het Concertgebouw, niet op de wijze waarop de muziek daar beoefead wordt, kan dus nooit als bewijs van instem ming mijneriydi niet de kritiek van den heer H. op het Concertwezen dienen. Toen de heer Sibmacher Zijnen datzelfde argument tegen mjj aanvoerde verbaasde mij dat minder, kennende zyne manie om te citeeren, (met name te citeeren de beweging van 80) en ik zag de noodzakelijkheid niet in om mij tegen zulke aveiechtsche argumenten te verdedigen. Na de heer Hntschenruyter zich van dat zelfde wapen bedient, weet ik niet waarover ik mjj meer moet verbazen over de domheid" of over de slimheid" dezer idealisten" en moet ik mijn zwygen verbreken. II. Indien de heer Hutacheniuyter «ich op een schrijven van my aan bet Concert gebouw-Orkest van (1904) beroept, waarin ik den heer H. zou hebben geprezen een beroeping al even onzakelyk als het door den heer S. Z. opgedoken citaat stel ik er prjjs op hier openbaar te v ai kla ren, dat die gunstige meening omtrent den Een brand in Stamboul moet van grooten 'omvang zijn als hij bizonder de aandacht wil trekken. Weder heeft een ontzettende brand in Stamboul gewoed, een brand, die een groot deel der heerlijke stad aan den Bosporus t«t eem vlammenzee heeft ge maakt. De laatste groote brand, die zich met den huidigen vergelijken laat, brak uit in Augustus 1908. Meer dan 6000 huizen werden in de asch gelegd. Deze brand bleef beneden dien van den brand in de voorstad Pera op 15 Juni 1870. In de brandweerkroniek van De stad der branden" staat deze aangeteekend als zegenrijk in de gevolgen, want hij gaf aanleiding tot de reorganisatie van de brandweer te Konstantinopel, die onder leiding van den organisateur van den brandweer te Budapest, dei Homgaarschen graaf Szechy-Pascha, naar Europeesch voorbeeld op militairen voet werd ingericht. lllllllllllllllllllllllllllMllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll de Ned. Herv. Gemeente met de bedoeling dat deze kerk en toren zal afbreken, terwyl haar voor den bouw eener nieuwe Het Turksche brandweerregiment be staat thans uit zes bataillons met twee kapiteins, een 1ste luitenant en viei majoors aan het hoofd, en is sedert 1889 uitgebreid met een marine-bataillon. Dit officieele brandweercorps wordt ondersteund door de oude, uit het volk gevormde vrijwillige bluschcompagniën, de zoogenaamde Koeloembadschis", wien een leger waterdragers ter zijde staat. Een brand in Konstantinopel is een der meest voorkomende en interessante gebeurtenissen van het Turksche leven. In een enge straat maakt een enkele vonk, vooral bij groote hitte, het droge materiaal tot een laaiende vuurzee. Des nachts neemt zulk eene ongewenscht tragische verlichting fantastische en spookachtige vormen aan. Het brandiroep wekt het slapende Stamboul. alf naakte gestalten jagen als spook achtige schaduwen langs de huizen voort, aan hen vooruit vliegt hun eentonig dreu nend en dan weer gillend geroep van Brand! Brand! Brand in Stamboul!" Uit de houten, door de zon kurkdroge huizen der nauwe, kromme, vuile, slecht of niet geplaveide straten, stijgen groote vuurvlammen; een verblindende lichtschijn verbreekt de duisternis en een laaiende, door rook omwolkte vlammen zee schijnt zich met den faal-rpod gekleurden hemel te willen vereenigen. De vratige vuurtpngen lekken de droge binten der onooglijke huizen; een rivier van vuur drijft driftig van straatje tot straatje voort. In halfduister, in twijfelachtig licht rukt de brandweer aan. Onhoorbaar als in een geheimzinnig schimmenspel stormt zij de steile straten op. In onzekeren schijn, sluipen vliegens vlug, nauw den grond rakend, half naakte mannen, in stormpas, de pijpstangen en koperen spruiten op hun schouders; zij worden door acht anderen afgelost en deze weder door acht anderen, zonder dat ook maar sn «ogenblik hun loopen en rennen er door onderbroken wordt. Geluidloos, als zij gekomen zijn, zijn ze pok weer verdwenen, op bloote voeten, schimachtig, achter hen een tros van muildieren, beladen met waterslangen ; achter de muildieren de waterdragers. Bij hun hulpwerk heerscht de grootste kalmte en onverschilligheid. Niet zelden kerk van gemeentewege ? 15000 subsidie zal worden verleend. Het afbreken van het monument is Straat in Stambon1. Eta door Marina Baner. Welwillend ter reproductie afgestaan door de firma E. J. van Wiaselirjgh en Co. gelukt het den wakkeren mannen, die zich mat de fatalistische onaandoenlijklijkheid der Turken in de vlammen wer pen, te redden wat te redden is, en het geweld van het al verterend element te koeren. De Konstantinopeler Brandweerman is bezield met den grootsten ijrer, be reid zijn leven te wagen. Voortdurende oefening geeft hem groote handigheid, hy verricht wonderen. Aan de koperen spruit is de manschap gehecht, zij poetsen die tot in het on eindige en versieren die somwijlen, en geven haar lieve namen als aan een jong meisje. Maar er zijn ook branden, waarbij het werken van de beste spruit niets vermag. Gelukt het den brandweerlieden niet den brand tot een huis of ten minste tot een straat te beperken, dan grijpen de vlammen in dolle woede over alle deelen der stad om zich, uit iedere nieuwe stof, die zijn gier tot verteren vat, nieuwe kracht scheppend. Wie Konstantinopel, wie Stamboul onder deze omstandigheden een ongehoord vandalisme! De gemeente wil wel ?15000 subsidie geven voor een nieuwe kerk; Gezicht op den toren van uit de Koestraat. Gezicht op den toren van uit de Havenstraat. heer Hutschenruyter aanmerkelijk verzwakt is, toen ik mij omtrent hem ook van dt andere zijde had doan inlichten. Ik begreep toen vol komen, waarom het Bestuur dier instelling het toen niet wenachelyk meer vond den heer Hntachenruyter te bewegen, om op zijn verzoek om ontslag uit zijne functie van administrateur, terug te komen. Ook na kennismaking met zijn geschrift over het Beethoven-huis, kan ik het aftreden van den heer H., niet meer als een verliea voor de stoffelijke en moreele belangen van het orkest beschouwen. De zoetelyk-demokratische (om niet te zeggen demagogische) beginselen in dat geschrift vervat, schenen mij veeleer de idealen van een muzieklievend anarchist dan van een met de praktijk ver trouwden toonkunstenaar te vertegenwoor digen, waarop ik bij eene andere gelegenheid terug hoop te komen. Zeer zeker was het onverstandig van mij een dergelijk schrijven aan het orkest te richten, zoolang ik de zaak waar het om ging, slechts van eenen kant kende, namelijk van den kant van den heer Hutscaenruyter. Dit bewijst echter hoogstens, hoeveel ver trouwen ik destijds in den heer Hutschenrnyter stelde. Des te meer spijt het mij dat te nebben moeten verliezen. III. Ten slotte en dit is de hoofdzaak en niet het kleingeestig gekibbel over stijlfouten, niet de hatelijkheden en insinuaties der beide Beetho ventempeliers?: De door den heer Ver hagen begonnen stry d richtte zich tegen twee dingen: Ie een verkeerde, onhistorische op vatting van den compositeur" Louis van Beethoven, 2e. (een gedeeltelijk althans) daar uit voortkomende minderwaardige uitvoering van Baethoven's Symphonieën by on s die ons op het bezit van een Mengelberg kunnen beroemen, uit welke twee waarnemingen de schrijver meende te mogen concludeeren dat het hier niet uitsluitend de bedoeling was geweest om Beethoven te verheffen, maar ook om anderen met name het Coccertgebouw en Willem Mengelberg te verkleinen of althans tegen hem te polemiaeeren. Wanneer het nu den Beethoventempeliers werkelyk en uitsluitend te doen was om den cultus van hunnen god, en zy inderdaad in nerlijk zoo blonken van de zuiverheid" waarop zij zich zoo gaarne beroepen, dan had kritiek zoolang die zakelijk bleef en de heer Verhagen heeft het zakelijke standpunt geenzins verlaten hun wel kom moeten zijn. Door zijn grimmigen uitval tegen Verhagen heeft echter de heer Hutschenruyter zelf het bewijs voor de juistheid van het vermoeden gegeven dat het niet allemaal goud was wat er blonk by deze idealisten". Ik heb mij my toen ge noodzaakt gezien mijn vriend Verhagen te hulp te komen, en verder te preciseeren wat hij slechts had aangeduid, en het is niet mijne schuld indien daarbij eeiige scherpe woorden gevallen zij D. Wat ik nn constateeren wil is het volgende: van alle argumenten van den Heer Verhagen zoowel als van mij tegen de meeningen die wy me enen te moeten bestrijden, is door on se tegenstanders geen enkel woord, niet alleen niet weerlegd, maar zelf s niet besproken. Da heer Sibmacher Zijnenjciteert uit een 20 jaien oud artikel van my eene zinsnede waarin de auteur, overigens zeer ten onrechte de muziek" aansprakelijk stelt voor de architec tonische minderwaardigheid van het concert gebouw; de heer Hutachenruyter citeert een brief van mij uit 1901 in de naieve meening dat wat daar ten gunste van hem als Admi nistrateur van het Concertgebouw werd gezegd, hem thans als stichter van den Beethoventempel ten goede zal komen. Mij kan het niet anders dan aangenaam zijn dat mij de gelegenheid worde gegeven aldus twee dwalingen te herroepen. Niet dat mijne meening omtrent da architectuur van het Concertgebouw zich zou hebben gewijzigd; het gebouw als zoodanig (afgezien van zijne acoustiek, die naast enkele gebreken vele deugden heeft) zal zeker niemand bewonderen. Maar men behoeft daarvan allerminst het Bestuur een verwijt te maken, dat zich reeds door de stichting en instand houding dezer thans in Europa beroemde kunstinstelling zulke groote verdiensten niet kent, kan zich geen voorstelling maken hoe damonisch het vuur in het houtwerk, door de warmte der zon krom gebogen, overal indringt, in een oogen blik uit de nog onaangetaste daken op laait en in den hoekigen in-en-uit-bpuw der straten, huis bij huis, onoogelijke hutten en schoone paleizen aantast. Dan triomfeert de roode haan met grenzenlooze en ongemeten macht en neemt de brand, als bij de brand van thans, ontzettende afmetingen aan. Het blusschingswerk kan zich dan slechts bepalentotdeaarjgrenzendebuiten wijken, die nog van de woede van het element verschoond bleven, te bescher men. Dagen en nachten lang vieren dan de vlammen een gruwelijk offerfeest in Konstantinopel, in het oude, maar schilderachtige Stamboul, de stad der branden". Hl. IIIMIinillllllllMIIIIMIIIIIIIIMMHUMIMIIIIIIIIIMMIUMIMHIMIIIIMlIIMMIIIt maar uit niets blijkt, dat getracht is subsidie van Rijk, Provincie of Particu lieren te verkrijgen, welk bedrag met de ? 15000 der gemeente zeker het behoud en herstel van het monument mogelijk maakt. Er blijkt bij enkele Schoonhovenaren een bedroevend gemis aan gevoel voor het schoone en het historische, aan piëteit en begrip van waardigheid. Zoo heeft een kerkvoogd voorgesteld de kerk af te breken en het buitengemeen fraaie Heerengestoelte, in fijne Hollandsche Renaissance gesneden, te verkoopen, ten einde hieruit baten te verkrijgen voor de nieuwe kerk. Hierdoor zou een der belangrijkste van de zeldzame kerkbanken in Nederland niet alleen voor Schoon hoven, maar misschien ook voor Nederland voor goed verloren gaan. Als men gezien heeft hoe prachtig het gestoelte het middenschip van de kerk afsluit,?een bezienswaardigheid van Schoonhoven!?dan begrijpt men pas goed het vandalisme, dat plaats zou hebban. Gelukkig zijn er echter in Schoonho ven nog meerderen, o. a. de minderheid in het college van B. en W. die de kerk een warm hart toedragen en alles in het werk zullen stellen, dat de stad niet ver minkt wordt en dat haar waardigheid ongerept blijft. Zij begrijpen te recht, dat het huidige geslacht slechts tijdelijk de bezitter is van de kunstschatten, door het Voorgeslacht nagelaten, en dat het de moreele plicht is van ieder beschaafd Nederlander, in de eerste plaats van het Gemeentebestuur voor het behoud dezer schatten van geschiedenis en kunst te waken, om ze ongeschonden na te laten aan het Nageslacht. Van de zijde der kunstminnaars, ar chitecten en archaeologen is ten sterkste protest aangeteekend tegen het voorstel van B. en W., en het laat zich aanzien, dat het bestaan van het monument min der onzeker is dan eenigen tijd geleden. J. GRATAMA. jegens het Nederlandsche volk heeft ver worven. Nog veel minder heeft het zin dit verwyt tot de muziek" te richten, zooala ik toenmaala deed, uitgaande van een hersen schim mig begrip omtrent eene gemeenschap der kunsten". In hoe verre ik met den heer Hutechenruyter ir stem waar het de ver betering onzer Concerttoeatanden geldt, zon eerst kunnen bly'ken als de heer H. eene nieuwe brochure geschreven bad, waarvan niet iedere zin eene mnziekhistoriache d waling bevatte, en waarvan de toon- en stem klank .vrijer" was, dit wil zeggen rustiger en min der door persoonlijke gevoeligheid benepen. Dit tece echter is zeker dat iedereen die het bewuste 20 jaar oude artikel nog zou k nonen vinden, zich zou moeten verbazen over de onnoozelheid van hen, die daarin een kritiek op de muziekbeoefening van het Concertgebouw willen zien. En hierbij wil iK het voorloopig laten. Over Beethoven wil ik gaarne met deze heeren redetwisten, de trucs echter die zy gebruiken om hun tegenstander on schadelijk te maken, te spreken van den geleerden schrijver", mij een letter kundige van professie" te noemen, en autoriteit" op dit gebied toe te kennen, om daardoor myne autoriteit als musicus te verzwakken, al deze en dergelijke snakery'en brengen hen geen (tap verder, en dragen niet by den onpartijdiger lezer van de sui

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl