De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 13 augustus pagina 2

13 augustus 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER W E E K B L AD -V O O R NEDERLAHD. No. 1781 hecht en aaker, at baetd en kbnk beklëeian. Minder daa toen nog, darf ik heireren, onder het «lachte te vinèea onmidfcliijk wat echt b, of mem ik te mogen opraken van ondichteiigkaeid waar het uitzicht mg troebel of valscb.TOUBcbjjuer>. Wat rk werkelijk dacirt te weten van het innerlijk wezen der pcë;ie, ia geschokt geworden door aoms de Inttelate gebeurtenissen, ea gescheurd op de eenvou digste ondervinding. En, niet meer dan ik vroeger gafooMe aaa «ene algemeene «esthe tiek, kan ik mg thans met gorusten geest neerleggen btj de schoonheidsleer der dicht kunst alleen, naar ik ze zelf hal rasenen te kannen vaststellen. Niet dat ik zou sgn af gedaald tot eenig eclectisme, en zelfs maar zon twijfelen aan de *ni verheid en den grond-van mgn oordeel, pprechj als ik me-zef opleg te zïn. Zelfa toen ik en in 1905 deed ik het ten zèeMte ? de vsengde. onder ging mijner ovwtuigtsg w lak» theorie v*a hat gadieht, hield ik me steeds vóór, dat anderen beter wisten daa ik, miuchien; en mijn vrees voor de vergissing leidde ar me toe, mér dan toegeeflijk te «ga. Thans w«et ik, dat men het niet genoeg -kan -weien; en ik-weet bet omdat in m»-«ett «l die theorieëi, of bijna allen, als kMftwntafeJM sgn iogestuikt. Toen ik naar d* pfeysi»logk«ha groadan van het gedicht zocht da (roadap, de «enige gronden waar, doafat aaa, Biet sakerheid ken of wordea ge" bonwd, stand ik vaak voor onoplosbare dniet er heden. Ik bezat de wijsheid, ma niet op de paden der ,giuing te wagen, en mij bg hot ' weiBugo te honden, dat tne ononMtootbaar scheen. D«t weinige, belaas, is nu eveneeae bf»a onver «estaotea. Tan de experimaate», «tte prof. dr. Verriest deed over da groBdslagan «van J»et rythmittk woord'', bleef ma vooral hat bawiutaija o var van aan onvol ledigheid. Van inga vastgeloof,da t poëzie alleen zinnelijke resultante was, heeft nauwere om gang met de «chtstedichters mg d« dwaling ge leerd; en, staande in «en levenstijd die TOOT m$aèiaaatijjko ontwikkeling van over «vegend belaag kan sqo, .gevoel ik wel de oprechtheid van mijne -eigen tegenwoordige verten, maar waai ik niet of se, ia 't licht van de theorieën die ik tas, zeven jaar geleden verdedigde, nog volledig poëtie zomden worden genoegd. Danrota meen ik hier te moeten schrijven, met de waarheidsliefde die een misschien voorbijgaande twjjfelracht in eigen weten mjj oplegt, dat men hier van mg geenprinciptëate vetUairiagea «ai hebben te zoeken, geljjk mea ae voad ia mjjne kronieken van het tijdsehiift Vlaanderen", voor copver, wel t* vatttaaa, nog iemand eenige herinne ring aan dase bewaard heeft, wat ik geenszins wensoh. 0,-ertuigd dat alle theorie eenzijdig is, wil He voorloopig, in afwachting der betere openbaring, geene andere beoordeeling wagen, daa die berust op gevoelige subjectiviteit. Zoo mota kat ieder vrijstaan, 't subject, dat ik ben, t» behandelen met al het misprijzen dat hat misMhien wel verdient Terwijl dit sobjeot niet anders vraagt, dan te worden geloofd ia rijn goeden tron», een trouw heid dia gediend wordt door liefde, welwil lendheid en lange oefening. Men heeft, in de laatste maanden, bij het weit. der dichtere gaarne gesproken over moderniteit en decadentie, orer poene van morgen en deze van gisteren -ree is. Ik erken wie KM het aiatT dat poene evolueert FACINO CANE. Naar Honoréde Balzac.door Lambert Koenen. Toentertijd huisde ik in een steeg, die ge stellig niet kent: de Boe Lesdigulères. Ze begint Wj de Roe 8t. Antoine, vlak tegen over de fontein op 't Bastiileplein, en mondt ntt in de Ka* de la OérisaU>. Drang naar wetenschap had me op een zolderkamer doen belanden, waar ik des nachts arbeidde; den dag bracht ik door in een naburige bibliotheak: MonsUurs boekerij. Ik leefde sober en volgde de regels van 't klooster Ie ver, dat voor werkers zoo noodza kelijk is. Tenanwerrood ging ik bij mooi weer op den 'boulevard Boordon wandelen. E«> «akele hartstocht rukte me uit mijn wetkzame gewoonten; maar was die ook weer gaan studie ? Ik ging de zeden der wijk waarnemen, hare bewoners en hun geaardhedea gadeslaat;. Daar ik even slecht gekleed gis g ate de arbeiders en 'c decorum my onverschillig liet, wekte ik brj hen geen wan trouwer. Ik kon me onder hen mengen als M tesamenschoolden; ik kon toezien, hoe ze bandelseens werden en hoe ze rede twisten bij 't huiswaartskeeren van hun werk. Reeds was me dat voornemen een tweede natuur geworden. Het doorgrondde de ziel, zonder het lichaam te verwaarloozen; of juister: het wist óó wel de uiterlijke bijzonderheden te vatten, dat het aanstonds dieper gin?. Dat waarnemen deed me het leven lerea van hem, op wien het zich richtte, en veroor loofde mij, me in «qn plaats te stellen, zooals de derwiech uit de duizend en-én-nacht, ziel en lichaam aannam van hen, over wie hij zekere woorden uitsprak. Als ik, tnsschen elven en middernacht een werkman met zijn TTOUW ontmoette, die samen van den Ambigu-convque naar huis gingen, behaagt hot me hen te volger, van den boulevard da Pon t-au Chouk tot den boulevard B «umarchais. - Eerst praatten de goede menschen over het stuk dat ze gezien hadden, dan, geleidelgkaar-, kwamen hun eigen aangelegenheden ter sprake; de moeder trok haar kind voort on achtzaam op klagen en vragen, de echtelieden telden bet geld, dat ze morgen zonden innen, en gaven het weer ait op twintigerlei wijzer, Dan ging bet over huishoudelijke bijzonheden. Klachten over den buitensporigen prijs der aardappelen, over den langen duur van den winter, en hoe de tui f steeds meer ging kosten; er volgde heftige uiteenzet tingen, van wat men den bakker schuldig was en tot slot een woordenwisseling waar venijn in sloop, en waar ieder zijn karakter ontplooide in schilderachtige bewoordingen. Terwijl ik naar die lieden luisterde, kon ik hun leven meemaken, voelde ik hun lompen op mijn rug en hun «takkende schoenen aaa mijn voeten; hun begeerten, hun behoeften, alles ging over in mgn ziel, of mogelijk wel ging mijn ziel over in de hunne. Het was was de droom van een wakende. Met hen wond ik me op tegen de ploegbazen, die hen bedwingelandden, of tegen de slechte klanten die ze meermalen lieten terugkomen zonder te betalen. ?et de maatschappijen. Maar ik geloof ('t ia misschien 't eenig dicht kundig geloof dat me overblijf i) aan eeae poèV.e buiten ds maat schappelijke vormen en kenteringen ó-n. Ik west niet, en zoek niet te weten, wat de poëzie der toekomst zijn zal. Maar ik weet, en zeer vast, wat Yerlaine a in Sappho bindt, en 'Vondel aan Vergiliu*. Het is het esttige, wat mij de poëzie beminnen doat. En zoo lang Gorter mg geen bloot-socialistisch pro gramma te slikken geefc, an Albertine Smul ders geen bloot-Roomsch dogen», maar socia lisme of katholieke orthodoxie mg in hun vanen ontroeren, met dat eeuwig vluchtige, hetwelk ik zocht te verklaren, maar dat tel kens als een fluïde tnsschen myne vingeren vlood, en dat ik, onverklaard maar berustend, de Poe de weet te wezen: dan hen ik vol daan, en ik vraag u alleen no?, met mij te be wonderen. 0e bestand laaien na dier pc ae, hun wesen, hun waarde? Il herhaal: :g zgn wisselvallig, misschien veuchülend van dicbter tot dichter. En ik zeg u dit, omdat ge mg, in mijne on bevangenheid van thans, misschien wel op schgnoara tegenspraak kondet bet rapper. M-eer dan andere menseden is de dteater onioymnt et divers^; en onderling zgn «ij net geweldig en verblnfland. Ik dan, die op recht wil «ijn: hoe ion ik dan andere weten daa niet hen vloeiend en wisselend?... Mgne iazen, ik bied n, met de strengste eerljjkheid, het aarzelend ea wisselvallig oor deel aan van iemand, dia de vrijheid neemt morgen, op betere gronden misschien, allicht anders te oordoelen .dan hg heden deed. * Op het oogenblit, dat dit allicht n* ive voornemen mg misschien de achterdocht, de afkeuring, of meer te bttwpetau den angtt bezorgt van wie bg deza kroniek on middellijk belang kouden hebben, speelt mij het slechte toeval voor de eerste onder deza een ban del in de hand van een Vlaamsen dichter, die me vaak heeft geërgerd, en nooit heeft opgehouden mij door igae kaast aan te trekken. Hg heet Elmond van OfiaJ, is achttder en boakvei luchter naast dichter en proiawhrijver, en zjjn laatste boekje verzen, uitgegeven door Lodew^k Opdebeeck te Ant werpen, heet De Getyden." Dat ergerende en tevens aantrekkelijke van zijn arbeid dagteekent voor mg van de j art n 1890 a). Ik las toen agne eerste verzen in de aanvangsreeks van het tjjdecimft Van Na en Strak»," en maakte toen ook kennis mat zijne eerste toekaningen. Ik was toen nog veel te jong, om xelf eenige bet eekenis te hechten aan het oordeel dat ik hebben kon over deze poëzie en deze plastische knust. Van Offel zelf was toea niet meer dan zooirat 22 jaar : geen onderdo m waarop men de we tenschap van zich zelf heef(veroverd. Noch tans merkte ik toen reed» het verschil, d*t tnssehen schilder «n dichter bestond, ver schil dat in weienen ver te o a wel heel scherp moest zgn, en heel diep, om mjj, onbe voegde, te treffen als spontane uiting van een onbewust-dnbbelzinnig kunstenaar. Want, waar de liederen van toen titfien door een zeer friseh natuur-impreat i mume dat boeide door fijnheid van olqde-ondervoodeae waarneming en klaarte van kUok, maar dit soms stoorde door hè; zeer-ge zochte van een interpreteerend beeld en het fllUHIMMIIinMIlHltlMIIIUHIIIIIUIUIIIHIIHIIIIWIIHMHiHUHIlHIHHHMII Zóó dan, was mgn ontspanning: mijn ge woonten in den «teek te laten; door de opwinding der zedelijke vermogen een ander worden dan mezelf, en dat spel te spelen naar willekeur. Waaraan dank ik die gave? Il het een tweede gezicht? is het een dier hoedanig heden, waarvan het misbruik tot waanzin zou leiden? Nooit heb ik getracht de oorzaken dier macht op te sporen; ik bezit ze, en ik gebrmik ee, dat U al. Weet eckel, dat ik van dien tijd de oerbestanddeelan had opgelost dier heterogene massa, Vo'k genaamd, dat ik ze ióó had ontleed, dat ik bare goede of slechte hoedanigheden kon doen nitgeldep. Ik wist al van welk nut ze zijn kon, die wijk, die leerschool der omwentelingen, welke in zich omsluit: helden en uitvinders, wer kelijke geleerden, schelmen en misdadigers, deugden en ondeugden, alles, door ellende eaamgepeist, door nooddruft verstikt, in wgn verzopen, uitgemergeld door sterken drank. Gjj kunt u niet verbeelden, hoeveel avon turen verliepen, hoeveel drama's vergeten warden in die smarter-itad. Hoeveel schrikkelgks en schoonsl De fan tasie zal nooit naar waarheid benaderen, wat daar schuur, en wat niemand kan gaan ont dekken. Te diep moet men afdalen om ze te vinden, die bewonderenswaardige tooneelen, 't sij tragisch, 'c lij komisch, meesterstukken, door het toeval geboren. Ik weet niet hoe ik het verhaal, dat volgen gaat, zoolang kou bewaren zonder het mee te deelen. Het behoort tot dat soort merk waardige vertelsels, die in de mand blijven, vanwaar het geheugen ze naar eigen luim te voorschijn trekt, alsof het lotergoummers waren. Ik heb er nog verscheiden andere, even bijzonder als dit, eveneens verborgen, maar, geloof me, hun beurt komt ook. Eens, op ean dag, kwam mgn werkster, een arbeidersfrouw, me verdoekende bruiloft van een harer zusters met mgn aanwezigheid te vereeren. Om n te doen begrijpen, wat die bruiloft zgn kon, moet ik u zeggen, dat ik mEandely'kg twee gulden betaalde aan dat arme schepsel, dat dage,ijks mijn bed op maakte, mgn schoenen poetste, mgn kleeren borstelde, de kamer veegde en myn ontbijt bereidde. Het overige van den tjjd draaide ze den zwengel eener machine en verdiende met dat zware werk, vgf stuivers daags. Haar man, een meubelmaker, verdiende twee gulder. Maar daar het gezin drie kinderen telde, kreeg het nauwelijks met eere den kost. Nooit ontmoette ik dege lijker braafheid dan bij dien man en die vrouw. Nadat ik de wijk hal verlaten, is vrouw Vaillant me vgf jaar lang komen feliciteeren op mijn naamsdag; ze bracht me een ruiker en sinaasappel er. Zij deed da*. zg, die nooit een kwartje kon overleggen. De ellende had ons elkaar doen vinden. Nooit heb ik haar meer dan tien franken kunnen schenken, en leende die nog vaak voor de gelegenheid. De maaltijd, de danspartij, alles vond plaats bg een wijnslijter in de rue Charenton in een groot vertrek op de eerste verdieping, verlicht door lampen met blikken reflectors en waar het vettig behang tot tafelhoogte reikte; langs de muren stonden houten banken. onvaste, het hortende van den niet vanzelf ontstaten ivthmas, daar toonden de platen wél een zelfde natuurgevoel, maar waar de onmiddellijke impressie steeds verwerkt werd tot stjji, en het stee ia nobele beeld, in schooaen lyttraras volgehouden, gaarne de rechtstreeks-waargenomen vormen naar een zeer vaste, zeer cokere bedoeling behandelde, soms buiten de anatomische norma om. Bij den dichter dua, eene sp3ntaneïteit die al te vaak afslootte op wat stijl uitmaakt; bij den schilder, integendeel, een stijl-gevoel, dat schaadt ain de werkelijkheid, ain het naturalistiech verechg'sen van'e uitgebeelde. Een innige natuur-gevoelige dus, deze, die echter in dicht een gemakkelijk schilder is, en bij 't, schilderen vooral eea dichte'. Zoo kwam hy my voor reeds in 1894. En nu ik, zeventien jaar later, zgn nieuwen bun del gedichten lees, waarvan de titel Getij den" al wijst op dj ingeviag die in 's k*cstenaara diepaten grond zulken klaren en verinnig«nien spiegel vindt, rtair waar de bewuster-gewonden artiest door vereeniging van zgne eigenaardige hoedanigheden als schilder en dichter soms naar grootere persooBHike eenheid streeft, nu is me dui delijker dan ooit het dabbele vanzga wezen, en zgn zucht naar volmaking mg het zui verste bewjji van zgne onvolkomenheid, 't zg hg z'ngt, 'c zij bg teekent. T«n bewyze hiervan kies ik'drie voorbeel den, onder de allerbeste, en dezen die het meest b'ijven binnen de g w me opvatting van een gedicht; ik bedoel: ge e a bloot tafe reeltje, geen loutere plastiek, maar eea ge voelsmoment, gewekt door een uiterlijkheid. Het eerste heet Liedak«n": De de n re keerde als ik 't verwachte; de sc&emerscbaiaw viel van n. 'K Zig hoe a w blik me erkende en lachte bekorelgk en schuw. Da denre keeide, en 'k hoorde uw woorden, muziek verluidde dac, en wond me in ranken bloesmend van akkoorden; en 't hart me stille stond. Da dsure keerde en 't was de Lente in 'i wit gekleed die binnen kwam, «n 't zonneteeken op me prentte en teenenntaal me nam. Ik zei het n: ik koos onder het allerbeste, het gaafste, het volledigste. Ea gij erkent het onmiddellijk: een groote toedertaeid, eene zLodareudeontvankeiükheidvanhetgemoed, fag Vaa Offel grondkeninerk. Maar de uitbeel ding? Zjj is in den grond impressionistisch; ey komt uit, zg heeft haar eenigen oorsp;ong in de ontniddeljkhaid der visuëele gewaar wording. Ia de eerst-i sfroof wel het zuiverst: de denre keeróV' en toont den fijnen kleargevoeligea de sehemerachadusr die dar lufate gedaante ontvliedt; de erkennend» blik ; de schuwe bekoorlijkheid van den lach. tiet beeld is in de tweede stroof minder zuiver, wen niet on vermengd een gezichtsbeeld: dat de liefste haar dichter windt in bloesems nde ranken, ge;c liede dit ook bg enkel hare woor den, ik kon het gaarne mee roeien al ont breekt hier immediate impressie, ook bg den lezer, die na de eerste stroof beters ver wachtte, dat die ranken echter mniiek zouden s ju; veelstemmige muziek nog wel (?akkoorden'),.. gaat alle zuivere poëzie te buiten. Waarom? Omdat de dichter zica zelf in zgne oprechtU JMHMJ f JU U U Ut 11IU JI14J JIIM MM JIMMI UiW "L1"HHIr Ia dat vertrek dansten tachtig menschen, verzondagBcht, vol ruikers en Anten, allen opgewonden door drank, met verhitte gee .c at en, dansten, alsof de wereld op een eind liep. Da jonggehuivden omhelsden elkaar, onder algemeent n bijval en er volgden hé, hé'aen ha, ha's, boertig, maar minder onpassend, waarlijk, dan het schroomvallige lonken der welopgevoede jongemeifjes. Heel het gezel schap drukte zyn ruwe voldoening uit, die iets onzegbaar gemoedelgks had. Maar noch de gelaatsuitdrukkingen van dat gezelschap, nocb de bruiloft, ncca wat ook van die lieden, hangt samen met my'n ver haal. Onthoud enkel het vreemde der ornly-rticg. S el ii goed den minnen, roodgeverfden tapperswinkel voDr oogen, ruik de wijnlucht, hoor het joelen van die vreugde, big f vooral in de volkswijk, te midden dier ar beider», grijsaards en arme vrouwen, die zich overgeven aan het vermaak van n nacht. Het orkest bestond uit drie blinden, van het gesticht der Quinze-Vingts; de eerste speelde viool, de tweede klarinet en de derde flageole*-. Samen, met hun drieën verdienden ze dien nacht zeven franken. Voor dien prijs gaven ze waarlijk; noch Roacini, noch B set hoven; ze speelden wat ze wilden en wat ze konden, en 't was een alleraardigste kieschheid, dat niemand hen verwijten deed. Hun muziek werkte zóó brutaal op mijn trommelvlies, dat ik, na een vluehtigen blik over het gezelschap, naar het blindentrio staarde, en bij het herkennen van hun uniformen al dadel\jk tot toegevend heid neigde. De kunstenaars zaten in een venstercis; om hun gelaatstrekken te onderscheiden, moest men hen dus tot vlakbij naderen; ik kon er niet terstond heenkomen, maar waarom weet ik niet toen ik dichterbg' kwam, verdween bruiloft en bruiloftsmuziek en werd my'n belangstel ling tot het uiterste gespannen. Want mijn ziel ging over in het lichaam van den kla rinettist. De violist en de flageoletspeler hadden beiden een gewoon gelaat, 't bekende blindengelaat, ingespannen, oplettend en ernstig. Doch dat van den klarinettist, was een dier wondere verschijnsels, die en kunstenaar, en wijsgeer met verbazing slaan. Stel n voor: Dante's gipsen doodenmisker, verlicht door den gloed eener olielamp en bekroond door een wond van witzilveren haren. De bittere en smartelijke uitdrukking van dien prachtigen kop werd vergrootscht door de blindheid, want de doode oogen herleefden door de gedachte; 't was alsof er een roode gloed in smeulde, een gloed ontstaan door een liegeeren, eenig en onophoudelijk, wilskrachtig neergeschreven op een welvend voorhoofd, dat rimpels doorsneden,als «teanen dwarslagen een ouden muur. De grijsaard b ies op goed geluk, zonder eenige aandacht voor maat of wg'e, zijn vin gers gingen op of neer en drukten werttuigelgk de oude kleppen. Hg gaf er niet om, wauklanken voort te brengen. De dansers bemerkten het evenmin, als de beide helpers van mijn Italiaar. Want ik wilde, dat het een Italiaan was, en het was een Italiaan. Iets grootsch en iets despotisch trof samen in dien ouden Homeras, in wiens geest een heid te batten ging. En daarom wordt de derde stroof dan ook geheel een goochelen met beeld-ledige woorden. Want hier wilde dichter zich heffen tot hoogere symboliek: het bekorelgk- en schuw-glimJachende meisje, gekleed in schemering: ze wordt, ze moet beteekenen Da Lente. En wat doet ze nu, zg wier blik haar geliefde erkende en dat was zoo teeder en zoo echt!? Zg prent het zonneteeken op hem, en neemt hem teenemaal ir... Gij verstaat niet, lezer? Ik ook niet. En Van Ofiel misschien ock niet. Waarom? Omdat by afweek van het aan vankelijke impressionisme, om te komen tot veralgemeeaende allegoriek. Wat niet in zijne macht ligt. Dit eerste voorbeeld is overtuigend, hoe aangenaam dit gedichtje overigens ook zg : waar Edmond van Offsl het hoogere poëtische beeld bereiken wil, het stralende geestelijk.» bevld, dan faalt hem daartoe draagkracht en scherpte. Slechts de frischheid van zgn vlug en harmonisch-gestemd waarnemingsvermo gen, in eenvond m rgezat, maakt hem tot een zuiver dichter. Want zelfs ia zijn rychtuisch gevoel zwak, of althans in de uitspraak on beholpen. Wat nu wel niet zoozeer blijkt uit dit gedichtje, dat onder de handigste is, maar overtuigend spreekt, b. v., nitdezaanfcelelgnen: In 't donker thans 's. zie uw donkere oogen niet, schoon lief, ncch uwe lippen, maar wel, als 't zuchten van de blommen vliet, 's. herkenne uw zoanen wal l en 'k zie om in de droomen komen. Mijn tweede voorbeeld bedoelt, u bij Van Oflel-kunsteehilder het tegendeel van deze hoedanigheden aan te toonen: zin voor en zoeken naar stgl bg gewilde onbehendigheid in onmiddellijke weergave der vorman, met £rjot rythmisch gevoel ea bekwaamheid. Kon ik hier eau dar vier voortreffelijke pla ten, die de Getijdan" verluchten, ovetdrnkkeo, dan behoefde mijn bewering <een verder betoog. Een gedicht echter tref ik in den bundel aan dat, plastisch bedeeld, den scherp zinnige dadelijk toont a bedoeling en neiging a vermogen van Edmond van Otfel als een schilder, soodat ik er daa verder wel over zwggan mag: Van 't kind een kalmte hangt nogin hare oogen, lyk s'ergeaehing van zoamren in de lucht waar blakend dageraad komt aangevlogen. Haar maagdgelaat gal-rotd is Iflk een vrucht Maar vrouw is ze, zooals ze ploiit omhooge heare armen, evenveel, met het geneucht te oplichten 'c baar, dat heare hand ontvlucht... Van 't kind ean kalmte hangt nog in hare oogen. Maar vrouw is ze, zoo zegezingt da wonne om 't lg've l Zwaar de boezembloemen zyn; de t reed e echoot is als een schild vol zonne aldus de Vent» van het E-kwilyn ; zoo vrouw! o Droom zoo werkelysl o Schy'n van goeden wil en Passie onbezonnen. Hier mogen na heel wat woorden te veel aan zgn ; de vorm moge hortend en onzuiver heeten: gjj merkt niettemin, tuit ge toegeven, ean vastheid van wil in de uitbeelding, die meer is dan een naturalistisch-impressionisMUMMUM+MHIHUWVMMIWttWMHMMUIIUMUtlMmtMIlimmmilllllini Odyasea sluimerde, tot vergetelheid gedoemd. Die grootheid was zóó waarachtig, dat ze nog zegevierde over zgn verval; dat despo tisme, 166 levendig dat het de armoede overheenchte. Op dit edel besneden galaat ontbrak geen enkele dier geweldige hartstochten die den mensch ten goade zoovel als ten k wade voeren, die een galeiboef of een held van hem maken. 't Was bleek, Italiaansch, overdonkerd door grauwende wenkbrauwen, die haar schaduw over diepe holten wierpen en men beefde er voor, het licht der gedachte weer te zien verschijnen, zooals men, bg den ingang van een hol, vreest een paar roorers te zien komen, nut fakkels en dolken gewapend. Er leefde een leeuw in de kooi van dat lichaam, een leau ir, wiens woede zich nutteloos had uitgeput tegen het ijzer der spyler. Het laaien der wanhoop was in de eigen asch gedoofd, de lava was afgekoeld, maar de voren, de verwarring, een weinig rook ge tuigden nog va a de hèvigaeid der uitbarsting, van de verwoesting door het vuur. Deze denkbeelden, opgewekt door de a aanblik van dien man, bruisten even hevig in zijn ziel, als ze koel lagen uitgedrukt op zg'n gelaat. Tusichen eiken tegendans hingen de violist en de slagaoletspeler, druk bezig met glas en llascb, hun instrument aan een knoop van hun rosse jassen, strekten de hand uit naar ean t af el'j e in de vensternis, dat hen tot schensbank diende en boden dan den Italiaan een vol glas aan, dat hg zelf niet nemen kon, want de tafel stond achter zijn stoel; telkens dankte de klarinettist hen met een vriendgchappeljjken hoofdknik. Hun bewegingen geschied len met de verbazing wekkende juistheid, eigen aan de QainzeVingts-blinden, een juistheid diedemeeniog ec'synt te willen wekken dat ze zien. Ik naderde de drie blinden om naar hen te luuteren; maar toen ik dicht bg hen was, bestudeerden ze me, herkenden ongetwijfeld geen werkmanseigenec kappen, en hielden zich ati'. Wat voor landsman beu je, klarinet speler?" Venetiaan," antwoordde de blinde met een licht I'aliaanschen tongval. Ben je blind geboren, of werd je blind door..." Door een toeval," antwoordde hg levendig, die vervloekte grauwe staar l" Venetiëis een schoone stad, ik verlang steeds er heen te gaan." Ais ik met u gin?, zondt ge uw tgdniet verspillen," antwoordde hij. P/aat hem niet over Venetië," zeide de violist, of onze doge raakt aan het door slaan, daarenboven heeft hg twee flasschen leeg, de prins!" Komaan, vooruit b.ias Canard!" zei de flageolattist. Alle drie begonnen ze te spelen, maar ge durende den tijd besteed aan het uitvoeren der vier contradansen, eocht de aandacht van den Italiaan me te doorgronden. Hij raadde het buitengewone belang, dat ik in hem stelde. De koude amartuitdrukking verliet zijn gelaat, een vreemde hoop ver helderde zijn trekken, gleed als een blauwe vlam langs zgn rimpel!9, hg glimlachte en wiechte zich het voorhoofd af, dat stoute verschrikkelijke voorhoofd. Kortom hij werd blijde als iemand die zijn lievelingsdenkbeeld bespreken gaat. tische weergave der voraien, die in keu* van gebaren en rythme der lijnen bedoelt mit te drukken die Maagdelijkheid, die onbewust ryp is voor den wellust. En gij merkt tevens de zekerheid, wel wat gekunsteld maar zelfovertnigd, der voorgestelde wtêrgave. itzgndnbbelwezen vanDichter-Schilder, zoo verschillend in zgn twee aspecten en in het vermogen zy'ner dubbele kunstvaardig heid, heeft van Off;l gepoogd een gezamentlijk, een vereenigd-een ge worden beeld op te trekken, weze het dan ook slechts in enkele gedichten. Hg is er,, mijns ercchtens, niet in geslaagd. Ea mgn derde voorbeeld wilde het n be wij sei>. Hot beet: De D«wi". Nog de o ogen toe de jonge Dag al lacht en komt aan den kant van't holle nachtenwoud, terwgl nog wolken, zwart gezwollen, stout door 't zware zwggec varen ala gedacht en. En nevelkieeren wiegen zilvergrijs den schoon bedauwden bloemenslaap als droomen, als droomen voor alty'd gekomen, droomen stil en paar en wys... Maar, de oogen open, waakt de jonge Dag, jagend uitten de dichte schaduw vluchten, scheurend de sluiers als- cyn godenlaeh vergiet de Liefde-krachtdoor lande' en lachten. Van sparklend goud geharnast, dét\t, hg staat; en met n wenk regeert hetdwarrelend vloeien van 't wereldlevea, 't groeien, 't openbloeien weer overal opnieuw!... Zoo staat: de Daad. G j' erkent hierin, nietwaar: eerst het ont waken van den dag, in een impressionistisch schilderij; daarna en daarin een plastisch beeld, in gedaante en gebaar volgehouden, en dat de jonge Dag" is. En als resoltaata daarvan, de symbolistische Daad," In vol komenheid uitgedrukt, kon dit nu waarlijk bieden een Gesamtbild van den kunstenaar Edmond van Offel. Het is,, in dezen bundel, inderdaad het beste beald ervan. Maar is dat bette beeld een werkelgk-^oed beeld, in zgne rhetorikale onmacht?. ..Ik laat den lezer het antwoord over,, beducht voor een eigen oordeel, dat misschien te streng is. Heel dit opstelletjs, trouwens, is het niet, meer dan eene beoordeeling van de gedichten in De titetg'den" vervat, eene karakteristiek van Edmond van Offel, zooals ik hem r schilder en dichter, in dezen bundel erkende? Bene karakteristiek, die dan ook geen volle recht misschien laat wedervaren aan een boek dat mg om zgn dubbelzinnige tekortkomingen ergerde weliswaar, maar dat ik gaarne roem waar het binnen de greosen van 'schrijvers ver mogen big ft. Vaak straalt er ons dit vermogen uit tegen. Ei hoe liefelijk het kon wezen, moge blgken uit dit laatste en verzoenend citaat, dat weer bewg'ze hoe ik in rn^jn meening toch niet geheel ongeluk had : Mijn deurken is a's 't dearkan van, een hu*, en als een hot, 't kareelen huis zoo klein te midden huizenblokken wel beschot tegen orkaan, en tegen 't droeve zgn van vele menschen en hun kwade blikken. Om 'c koerken heffenmnnrkens zich, kalk-reic; hobbelkasseikens steken uit dan grond er, de muisehen schichtig tripplen rond er, en snel ea snibbig piepend pikken t1l111llllHMtl11Mnit1tl1U*Ul*UMUUIimtl1HIIIIIIIIHIMIMHi44MIIHIHIIIItW Hoe oud «ijt ge," vroeg ik. Twee en tachtig jaar." Sinds wanneer zij t ge blind?' Dat zal gauw vijftig jaar lang zgn," antwoordde hg op een toon, die aanduidde, dat hg niet enkel 't verlies van zgn geiieht betreurde, maar ook de een of andere groote macht, waarvan hij berooM was. .,Waarom noemen ze u toch den doge?" vroeg ik. Och," Kei hu, 't is een grap. Ik ben Venetiaansc i patriciër en ik had doge kunnen wezen, als elk ander. Hoe heet ge dan?" Hier," antwoordde hij, heet ik baas Oanet. Mgn naam beeft nooit anders op de registers kunnen staan, maar in het Italiaansch luidt hij: Marco Facino Cane, principe de Varese." Wat! Stamt gij af ?an den befaamden condottiere Facino Cane, wiens veroveringen den hertog ran Milaan ten deel vielen?" Vero," seide hg. Toen ter tijd is Cane'a JOOD, om niet door de Visconti's vermoord te worden, naar Venetiëgevlucht en heeft zich in 't gouden boek doen inschrijven. Maar thans is er evenmin een Cane, als er een boek is." Hy maakte een schrikwekkend gebaar, dat uitgedoofde vaderland dief de ver tolkte en walging over het dry ven der menschheid. Maar als ge Venetiaansch senator waart, moest ge rij k zgn; hoe hebt ge uw fortuin verloren ?" E j die vraag hief hg, met een werkelijk tragische bawegiug, zgn hoofd naar me op, als om me aan te zien, en antwoord Ie: In het ongeluk." Hg' dacht er niet meer aan, te drinkec. Hij weigerde met een gebaar het glas wgn d«t de oude flageolttspe'.er hem juist reikte. Toen boog hg het hoofd. Deze bijzonderheden waren nie; van dien aard, dat ze mij n nieuwsgierigheid uitdoof den. Gedurende den tegendans, dian de drie machines aflierden, beschouwde ik den ouden Venetiaanschen edele, met al de gevoelens die een twintigjarige verteren. Ik zag Venetiëvoor me, en de Adriatieche zee. Ik zag het in puinen op dat verpninde gelaat. Ik wandelde in die stad, zoo dierbaar aan hare bewoners; ik ging van den Rialto naar het Cacal Grande, van de Esclabonakade naar het Lido, ik Kwam weer uit bij de kathedraal, in al haar oorspronkelijke grootheid, ik bekeek de veneters der Casa Doria, alle verschillend van ornament, ik aanschouwde de rijke marmeren paleizen, kortom al die wonderen waar de geleerde te meer voor voelt, naar mate zgn verbeel ding ze naar hartelust kleuren kan, zoolang zijn droomen niet tot proza werden, door den aanblik der werkelijkheid. Ik ging stap voor stap den levensloop na, die dezen telg van den grootsten der condottiéri werd toebeschikt. Ik zocht er de sporen van zgn ongelijk, en de oorzaken dier diepe pkygische en zedelgke afdaling, welke de vonken van grootteid eu adel tbans even opgeflakkerd, nog Echooner deed gelijken. Onze gedachten waren zonder twg'felgemeenschappelijk, want ik ben overtuigd, dat blindheid het geestelijk verkeer zeer begunstigt, daar ze niet toelaat zich in uiterlijkheden te verstrooien. Het bewgs van ons samenvoelen bleef niet uit. Fasino Cane staakte het spelen, stond op, naderde me en voegde me een: Kom!" toe, dat op me uitwerkte als een electrische schok.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl