Historisch Archief 1877-1940
,'Sft.
No. 1781
DE AMSTERDAMMEIt-WKBKBlVAÏ) VOOR
coodra de kinderen «jjn naar icheol en 'i
stil is
en 'k hoor 'c gefrocf van hunne vrees' ge
vlerken,terwijl ik in mijn klnize zit te werker.
KABEL VAN DB WOBSTIJNB.
?UtUIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllHIIIIMIJ ..... Illl .............. Illl
Be rnfc-Kaweyi» T. 4.
Wegen* bijzondere omstandigheden kwam
mi pas weinige dagen geleden onder de oogen
bet in het Weekblad De Amsterdammer"
vaa 29 Juli j', opgenomen artikel van mr. J.
A. Laïy over de benoeming van mr. J.
Keppeyne van de Coppello tot lid van de
Gedeputeerde Staten van Noordholland.
Ik schreef er over in het Handelsblad van
26 Jali j1, en meende te mogen bewerec, dat
de drie leden vaa d* States dier provincie,
de heeren mr. Haaaihcff Roelofzema,
BoisgaraiB en prof. dr. Vaat fimbden, ten
eeaenmate in dwaling; verkeerde», toen zjj by den
Minkrter van B niMnlaa-dtcbe Zakte» beswaren
tefaa dei» benoeming inbrachten. Naar myn
inzien, waren de Staten in hun benoemings
recht BOO vrjj moge-lok. Aft. 53 der provin
ciale wet' toch verbiedt a'Iéea, dat de be
doelde twee betrekkingen, indien nl. wordt
aangenomen, d*t de-advccaateener gemeeate
ia beambte van het gemeentebestuur, tegeigk
worden behlaed.
Ik b»vo*d n»öhie»bjj in gotd gezelschap,
ia dek fan de ieda«ti» van D, Gemeentestem
(men zie de nummers van 22 Ja'i en 5
Angaflte» JK) 9» van mr. H. L?ois Ijraëls,
die ia De Ttlcpmrf van 26 Juli j), tot
dez«ifAe> ceoolasie twao>.
Wat in een geval als het onderwwpelyke
ze» moeten gebesre»? Dat de> benoemde
voor d« met het lidmaatschap van
Gadepnteeróe Statea onvereenigbare betrekking
bedankt ef wel daarvan wcrdt ontheven-.
Mr. Levy ontkent intusechw?, dat kier
OBvefeenigbaatheid van betrekkingen' «o»
bastaaB. Hjj beweert-, dat een rechtsgeleerd
raadsman staat ia niemaada dienst, maar'
uitsluitend in dienst van het Recht", waaruit
zon volgen, dat deze geenszins beambte van
een gemeentebestuur i*.
D« redacfcn vanh«t Wttkbkd. voor het Rn ht
stemt awt deze opvatting gekeet in.
Ged»patee»de S aten vaa Noordhoüand
zy'n U|ahaa» van «laaalfde meening. Naar
toch verluidt hatft ma. Kappe-j-aet vaa d*
Coppeflo- hè* tktmaatsutiap vaa t na. college
sanvuBdt, naak» al» adtaeaat der gnanmBt»
te heW>BB bvJaKkr*.
Welke kannen na de rechtsgevolgen van
dMei» toestand ajjir? Da redactie vrn De
Gemeentestem brengt daartoe in herinnering
wat te lezen staat ia de Memorie van toe
lichting op htt in 1905 in de provinciale
wet aangebracht nieuw art, 546w: De wet
eiseht (foer den tot lid van deGadepaieerde
Staten benoemde) geen ecdmflagging of andere
formaliteit. Onder aanvaarden (van het lid
maatschap) kan das, in tegenstelling met het
aannemen, in art. 48 bedoeld, niet andeis
worden verstaan dan het feitelijk zitting
nemen en medewerken tot het namen van
besluiten.
De sanctie der bepaling ligt dan ook in de
mogelijkheid, dat besluiten, waartoe een
onbevoegde zou hebben medegewerkt, op
dien grond, als in strijd met de wet, werden
vernietigd".
Alle besluiten? Toch niet. MJJQS inziens
zau de vernietiging alleen die besluiten
kannen treffen, waarop de stem van den
onbevoegde van invloed heeft kunnen zjjn.
In casu de stem van mr. Kapptyne van de
Coppello, indien nl. wordt aangenomen, dat
hjj als. een onbevoegde heeft zitting genomen.
Wie zat dit esh'er uitmaken? Het is hier
eei geheel ander geval dan dat, voorzien
b j art. 55 der provinciale wet, nl. dat een
lid der Gedeputeerde S:aten, een der in
art. 53 uitgesloten betrekkingen aannemende,
ojhoudt lid ta zijn.
Het staat intn^chen vast, daV gelijk reeds
dojr B»Üen anderen i» duidelijk gemaakt,
ia geea ge/al kan worden voldaan aan het
vjrzoek van de genoemde drie Statenleden
tot vernietiging van het besluit, waarbjj mr.
Kippeyne van de Coppello tot lid van de
Gedeputeerde S atea is bjnoeml. Dat baslnit
is onaantastbaar.
A mat., 8 Aug.
A, BUPARC.
Laren, 30 Jali 1911.
Mijnheer de Rtdacteur,
Vergun mq nog een paar opmerkingen
nasr aanleiding van dfr aanteokemngea in
margine van den beer Vermeulen" als ant
woord op miJB ingesoaden stok ia BW blad
van Zondag 16 Jali 1911.
Ie. Ik vroeg daarin: Zou het nu niet goed,
vooral learzaam zyn, wanneer de beer Ver
meulen aantoonde, waarom Hollindsche toon
zetters van renom nee door hem zoo weinig
gewaardseerd worden?
Zjn antwoord daarop, was:
Hollandsehècomponisten hebben mijn
sympathie indeidaad niet. Want zij
praes-teeren niet meer dan een liereman, zy zijn
l*fenBlangeobjeetieriteiten als <?e poppen van
een Jan Elaasseckast, etc. Buitenlandscbe
critici («elk»?) beschouwen hen aU oude
troBipeti en, versleten paukenvellen, contra
bassen met drie snaren. Terecht, zij maken
niet muziek genoeg !! l"
Vat aantconen waarom Hollandsche
toon2 titer t door hem zoo weinig gewaardeerd wo'den,
geen «p oor U vinden.
Vermeulen zegt: Mjjn oordeel over Carl
Flesch is waarlijk individueel! (loe beschei
den! J. M.). Hoe ik er toe kom? Oaidat ik
liever een F/anschman boor, een Italiaan of
Hongaar, wanneer Mozart of Beethoven
worden voorgedragen, omdat zijn psyche
indiuischt tegen de geest dier muz ekl'
WelïM, Carl FMC/I is Hongaar en heef t zijn
studiën gemaakt aan het Conservatorium te
Parijs, waar h'j een eersten prijs behaalde I
Ouk het antwooid op mijn vraag: Wat
weet de heer Vermeulen eigen i ijk van Joachim"
is eigenaardig: immers hij zegt daarop: En
is Bram El-lering werkelijk zoo hooggeschat.
Dan wordt het tijd voor tem om te gaan
bataniseeren of anderzins zijn dagen prettig
te slijten I'
Ea nu nog iets betreffende der
Eosenkavalier". Ik kan de heer Vermeulen ver
zekeren dit werk beter te kennen dan hij.
Ook weet ik beter dan hij, dat Strauss deze
opera andere componeerde dan Elektra en
SAlonré. Ik kan de heer V. ook tevens ver
tellen, dat zelfs een wals van Johan Stransa
voor orkest heel atd.'ig kliekt dan voor
piano. De heer V. heeft der Rasenkavaliei"
uit een piano-uittreksel beoordeelt, zonder
deze opera gehoord te hebben ik heb dit
werk gehoord en verklaar dat niemand het
recht heeft, zonder orkest-partituur te hebben
bes'udeard of een opvoering gehoord te
hebbei», een dergelijk oordeel uit te spreken.
E w brutaal mensch heeft de helft van de
wereld, heb ik wel eens hoeren zeggen;
welnu de heer V. schijnt niet genoeg te
hebben aan 'de helft, want zijn brutaliteit is
grenzenloos. Ziehier nog eenige citaten van
den heer Vermeulen, waaruit redacties noch
hoofdredacties onharmoii-.use zinswendingen
lichtten."
Hij schreef twee recentiën over Jan van
Gilse'd Lebensmesse". Dj eerste in De Amster
dammer van 14 Januari 1911, de tweede in
de Catcilia van 15 Februari 1911.
Ie. Ce Amsterdammer. Da tekst der
Lebensmesse werd door den toenmaals ongeveer
SOjaiigm musicus bijna geheel en al mis
verstaan!
l». Caecilia. M j dunkt, wanneer een goed
twintigjarige het aandurft een gedicht op
muziek te zetten, enz., dat het niet mag be
vreemden dat een jong musicus» wien het
noodlot nog wacht in da heele verte, hier en
daar te kort schiet, in opvatting en bihandeling!
2e. Ds Amsterdammer. Onjuist is ook mij
zijne splitsing in twee afgescheiden helften.
Niet gemotiveerd door de poëjie.
2s. Caecilia. Zier terecht, verdeeld de compo
nist het gedicht in twetëi en mat goeden kijk
begint hij de tweede helft met 't opkomen
der weec.
3e*. De Amsterdammer. Zelden treft men
K*N>FT EEIf
Indmrtrieele
SPIJKER Al TO mODËL 1911
Amsterdam.
Industrieele maatschappij TROMPENBUftG,
Amsterdam.
1(1111 iiiitiuiiiiiimiiiiiiiiHiiiililiiiiiiniiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniH
Ik gaf hem mijn arm en wy ver;rokken.
Toea we op straat waren, sprak hy: Wilt
g» me naar Venetiëbrengen.? me erheea
leiden; wilt g» vertrouwen in. me stellen?
g» zult rijker wordan, dan de tien rijkste
handefshnizeB van Amsterdam of Londen,
rijker dan de Rothscbilds, kortom: rijk, als
de duizend-au-éa- nacht f'
Ik* daebi, dat d» man kraaksinasig. was;
maar i» zqn stem klonk een maeht, waaraan
ik gthooraaarade. Ik liet me voortleiien.
Hy voerde m« naar d« Bastille grachten
bee% even zeker va* den weg, alsof hij zien
kon. Op eea zeer esazame plek, c1 air, waw
men la'erde verbindingsbrug bouwdetasaeben
t canal 8t. Martin en de SAue, zette bij
afeh neer op een. steen. Ik zette" me op een
aaderen steen, vóór den grijsaard, wiens
witte haren a.'s zilverdraad schitterden in
bet maanlicht. D* stilte, nauwelijks gestoord
dooi het rumosr dar boolevards, d»klaarheid
van den. nacht, alles dioeg er toe bii, dit
tooneel werkelfk tetarfif oh te maken.
Go spreekt een j mgmensch over
millioenen, en gij denk', dat hy aarzelen zon,
chrizead twaé«n t* verduren, om ze byeen
te gaie&l Stee'rt g« den draak met me?"
,,M»*f' ik Txméet bieehtsterven,"a»twoordd«
hij heltig, ah mijn. verhaal niet waar is.
Erenwl» gif EU, telde ook ik eens twintig
jaar; ik was rijk, schoon, van adel. Ik begon
met de eerst» a41«r dwaasheden: de liefde
Ik had lief, zooaU naea thans niet meer lief
heeft, zóó, dat ik me in een kist verschool
en kans liep vermoord te worden; toch had
ik niets verkregen, dan de belofte van een
kus> Voor b££r te # er ven, scheen me heel
een leven toe. In 1760 raakte ik verliefd op
een» Vendramini, achttien jaar oud, gehuwd
met een' Sagredo, een der rijkste senatoren,
dertig jaar was hij en dol op zijn vrouw.
Mijn» geliefde en ik waren, onschuldig als
twee chernby'neo, toen ons de Spoao verraste,
terwijl we over liefde spraken. Ik was onge
wapend, hij stootte mis; ik besprong hem
en heb h«m geworgd met bei myn handen;
ik draaide hem den nek om, of hij een
Heken was.
Ik wikte met Biaica vluchten; zjj weigerde
mJÏte- volgen. Zoo zijn de vrouwen. Ik
vertrok alleen, ik werd veroordeeld, mijn
goederen werden verbeurd verklaard ten bate
Mijne» erfgenamen. Maar ik had myn
diamunten meegeaemeB, vijf Titiaau's die ik
bad opgerold, en al mijn goud,
Ik ging naar Milaan,, waar men mij. met
rust liet, myn geval betrof immers geen
staatszaak."
Een klein» opmerking voor ik verder
gm" zei hij na een pooz». Of d» grillen
eener vrouw, al of niet inwerken op het
kind, terwijl ze 't onder het hart draagt of
het ontvangt, zeker is het, dat mün moeder
gadnrende hare zwangerschap een hevige n
hartstocht voor goud aan den dag legde. Ik
h»b een monomanie voor goud, wier vol
doening nu zóó'n levensbehoefte is, dat ik,
oader welke omstandigheden ook, steeds goud
by me droeg. Voortdurend spelen mijn vin
gers met goud; in mijn jeugd droeg ik altijd
joweelen en had ik steeds t we?- of drie
honderd dukaten by' me."
Terwijl hij dat zei, baalde hij twee dukaten
uit den zak en toonde ze.
Ik ruik het goud. Hoewel blind, bly'f ik
toch voor eiken gondatnidswinkel staan. Deze
hartstocht was mijn verderf; ik werd speler,
iMiiiiiiiiiiiiiujiiiiiitiiimiiiiiiniiiiiiitiiHiiiHiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiitinitiiiii
om met goud te kunnen spelen. Ik was geen
oplichter, ik werd opgelicht. Ik ruïneer Je me.
Toaa. ik myn fortuin had verloren, bekroop
ma een heftig verlangen, Bianca weer te zien.
Heime ijk keerde ik naar Venetiëweer; ik
voni haar terug. Zes maasden lang kende
ik het gal uk, b'j haar verborgen, door haar
verzorgd. IE vond het een heerlyk denkbeeld,
zóó mijn leven te einiigen.
Maar der proveditore doirg.naar hèur hand;
hij vermoedde een mededinger. Mes ruikt
ze, in Italië. Hy bespiedde ons, en, la/aard
die hij was, overviel hij ons op onze legerstede.
Gij kunt u voorstellen, hoe hevig onze
worsteling was; ik doodde--hem niet, doch
bracht hem zware wonden toe.
Dat avontuur heeft mijn: geluk gebroken.
Sinds dien dag vond ik nimmer een Bianea
weer. Is maakte de groote* vermaken mee,
aan het hef van Lidewyk XV leef Ie ik
temidden der meast befaamde vrcuw-en;
nefgero ve»d ik de hoedanigheid, de bevallig
heid, de; liefde mijner dierbare Venetiaanach».
D» proveditore had trawanten by zich,
hij riep ze, mes oowimgelde het paleis en
drong- er binnen. Ik verdedigde my', om
onder B.anea'ii oog te kunnen sterrer. Ze
hielp me den proveditore te dooden.
Eertijds had die vrouw niet met me willen
vluchten; maar na zes maanden van geluk
wilde ze mijn dood sterven en ontving M
verscheiden wonden, Toen raakte ik ver
ward in edn grootea mantel, dien men over
mij. wierp, ik werd neergeveld, in eea gondel
gedragen en overgebracht naar een der
putcachotten. Ik omklemde zóó krampachtig
het stuk degen dat me restte, dat men, 031
het los te krijgen, myn vuist had moeten
afkapper. Door eea zonderling toeval, of
liever, door een geest van helderziendheid,
verborg ik het stuk staal in een broek, als
kon het me van dienst zij r.
Ik werd verpleegd, geen mijner wonden
bleek doodelijk. Twee en twintig j»ar oud
komt men alles te boren. Ie zou onthoofd
worden en hield me ziek om tiid te winnen.
Mijn cel lag, meende ik, naast het kanaal;
ik vormde het plan, dan muur uit te hollen,
het banaal over te zwemmen op gevaar
af van verdrinken, en zoo te ontsnappen.
Ziehier de overwegingen, waarop ik icy'n
hoop grondvestte. Telkens als de cipier mij
eten bracht, las ik op de muren aan
duidingen, zooala: paleiskant, kanaalkant,
zijde van den kelder, en ik eindigde met een
plan te ontdekken, welks waarschijnlijkheid
me onverschillig liet, doch dat veiklaarbaar
is door den hnidigen staat van 'c dogen
paleis, dat niet verbouwd ie.
Met het vernuf f, uit vrijheidsdrang ge
boren, gelukte het me, met de vingertoppen
tastende over een stear, een Arabisch op
schrift te ontcijferen. De maker waarschuwde
zijn opvolgers, dat hij twee steenen der
onderste dwarslaag had losgewoeld, en e]f
voet diepte uitgegraven. Om. dien arbeid
voort te zetten moest men op den bodem
zelven van de cel, de diggelssteen en kalk
verspreiden, losgekomen bij het werk. Want
al zouden de wachters en inquisiteurs niet
gerust geweest zyn door den hechten bouw
van het paleis, dat slechts een uitwendig
toezicht vereiecht, dan zou toch de ligging
der putten, waar men met een paar treden
in neerdaalt, veroorloven den grond gelei
delijk aan op te hoogen, zonder dat het be
merkt werd.
limiHIIIMIIHI
Deze ontzaglijke arbeid was overbodig ge
weest voor hem die ermea begonnen was.
Want het niet voltocid-zijn duidde op den
dood van dea onbekende.
Opdat zijn toewijding niet voor altijd teloor
zou gaan, moest een gevangene das arabisch
kennen. Doch ik had in het klooster der
Armeniërs de Ooatersche talen geleerd. Een
zin 'achter op den steen gegrift verhaald»
het lot ven dezen ongelukkig», omgekomen
ais slachtoffer vaa zjja omnetelüken rijkdom,
waar Venetiëop geloerd had en waarvan
het zich had meester gemaakt. Hat duurde
een maand, eer ik tot eenigen uitslag kwam.
Terwijl ik werkte, en ook als ik van ver
moeidheid lag neergezonken, hoorde ik goud
klinken, zag ik het voor me, verblindden
diamanten mijn blik. Maar luister l Eens, in
een nacht, stoitte myn afgestompt staal op
hout. Ik scherpte den degenstcmp en maakte
een opening in dat hout. O .n te kunnen
werken, wentelde ik me op den buik als een
slang, kleedde ik me naakt uit, om te graven
als de mollen, door myn handen naar voren
te brengen en van den steen zelven een
steunpunt te maken.
Den nacht, twee dagen eer ik voor myn
rechters moest verschijnen, wilde ik een laatste
poging wagen; ik doorboorde het hout en myn
staal vond er niets achter dan een leegte. Stel
u mijn verrassing voor, toen mijn blik door
het gat spiedde. Ik was uitgekomen op het
bEÊchot van een kelder, waarin een zwak
licht brandde, dat me stapels goud deed ziec.
In den keider waren de doge en een der
Tier, ik hoorde bun stemmen en uit hun.
gesprek vernam ik, dat (Mar de schat der
republiek berustte, de gescbeaken der dogen
en al 'c geen men had afgezonderd van den
buit, dien men den laatsten van Veneti
noemt, en die genomen werd uit de opbrengst
der expeditie?. Ik was gered. Toen de cipier
kwam, stelde ik hem voor, mijn vlucht te
begunstigen, met my te vertrekken, en zooveel
mee te nemen, als wat we konden. Er viel
niet te aarzeler. Hy aanvaardde mijn voorste'.
Een schip lag zeilree voor den Levant, alle
voorzorgen werden genomen. Bianca hielp
de maatregelen uitvoeren, die ik myn mede
plichtige voorzei. Om gaen argwaan te wekken,
zou ze zich te Smyrna by ons voegen.
IQ a nacht tijds werd de opening verwy'd,
en daalden we af naar Venetie's geheimen
gebat. Welk een nacht l Ik zag vier tonnen
vol goud. In het vertrek er vóór, was zilver
opgehoopt; twee groote stapels, die in 't
midden Eea pad vrij lieten door de kamer,
waar vijf voet hoog stapels geldstukken lagen
opgetast tegen de muren.
Ik dacht dat de cipier waanzinnig ging
?worden. Hij zong, hy sprang, hy lachte, hij
danste ia het goud; ik dreigde hem te zullen
worgen als hij tijd verloor of gerucht maakte.
Ia zy'n vreugde zag hij eerst de tafel voorbij,
waarop de diamanten lagen. Ik wierp me er
op, handig genoeg, om er mijn matrozenkiel
en myn broekzakken mee te vullen. Godnogtoe,
ik nam geen derde gedeelta! Onder die tafel
lagen baren goud. Ik raadde myn makker,
zooveel zakken met goud te vullen, als we
dragen konden en overtuigde hem, dat het
de eenige manier was om niet in 't buitenland
ontdekt te worden. Paarlen, juweelen en
diamanten zouden ons verraden, zei ik hem.
Niettegenstaande onze groote begeer
lijkheid, konden we toch niet meer dan
tweeduizend gouden ponden meenemen, en
een eigen gevonden overgang; nog zeldener
een organische harmoniënry, etc.
3s. Caecilia. Men merkt er zeer gedurfde har
moniek en schrille modulaties naast de viy
conventioneele cantilena's in es.
IP. Ds Amsterdammer. De harmoniek lijkt
rijk doch is in weien arm.
4?. Caecilia Zj resumeertookdevoortrejf
fó/iheden van het komende, de orchestratie, de
harmoniek, de polyphonie en de
contrapontiek.
Het ln«t mij niet, mijn vacantie te. be
nutten nog meer tegenstrijdigheden op te
sporen en twjjfdl er niet aan of den hear V.
zal mat groate woorden en een dosis
insinuatien mijn el uk beantwoorden. li geef hem
ds verzekering dat de meeste, door iedereen
(lehalve door heit) erkende kunstenaars hst
met mij volkomen eens zijn dat de heer
Vermeulen de bevoegdheid nog niet bezit
als muziekcriticus op te treden; hij neme
van my den goeden raad, eerst zelf eens wat
te leeren en de noodige ondervinding op te
doen alvorens over kunst en kunstenaars
te schiyren.
U dankzeggend voor de opneming.
Hoogachtend,
J. MOSSEL,
* *
*
1. Paganini was een Italiaan; Joachim
een Hongaar. Doch wie had meer Hongaarsch
temperament in den ztzr, waarin men dat
gewoonlijk vers'aat ? Ik weet zeer goed dat
C ir l Fleseh een Hongaar ie van geboorte.
Zjjn temperament aamgebojen of aangeleerd,
is evenmin Hongaarsch a!» dat van Joachim.
De heer Mossel vit.
2. Ik heb Pagaaiai nooit gehoord; ik
heb Joaehim nooit gehoord. Weet ik er du-i
niet» van? Zijn er niet boeken genoeg over
geschreven ? Heeft de heer Mossel Alexinder
de GroDte ooit gezier. Of Napoleon?
Beethovea.?
3. Wat wil de heer Mossel toch met den
Rosenkavalitr? S.a ik sous alteen in myn
ongunstig oordeel over deze opera? De
Dultsche vak-pers was voor het meerendeel
tegtn het werk. Waarde heer Mossel: waardeer
het, in plaata van my dommes raad te geven,
dat ik tot die conc'uiie gekomen ben, zonder
ze gelezen te hebben. Want mijne critiek
verscheen, vóó: dat die geschriften uitkwamen.
4. Wy zullen de wereld tech nog samen
moeten deelen, meneer Mossel. Men kan
tweederlei critiek schrijven : mét consideraties
en zöader consideraties, zonder in 't minst
oneerlijk te zy'n; absoluut en relatief. Ik
heb in De Groene" de Lebensmesse besproken
als htt door een gearriveerd.iunstenoar eriend
werk; in Caecilia" als de arbeid van eea
tmntigjarrig conservatorioom, daartoe per
brief aan ge zocht do ar de redactie
van Caecilia (te heer A. D. E. Loman
Jr.) Heeft iemand daar iets tegen ?
5. Wat de Hollëndsche componisten
batref', verwijs ik den heer Mossel nogmaals
naar zy'ne cmiek over Jul.'us Köatgena
Violoncelconcert.
MATTHIJS VERMEULEN.
deze noodzaakten on) nog tot zes tochten
door den kerker naar dengoniel. De schild
wacht bij da waterpoort was met tien gouden
pondea omgekocht. Wat de twee gondeliers
aangaat, ze meenden de republiek te dienen.
Bij het aanbreken van den dag, voeren we af.
Toen we in volle zee waren en ik me dien
nacht te binnen bracht, torn ik weer de
atindeemingen doorleefde, die ik had onder
gaan-, toan ik hem weer voor me zag, dien
onme'ely'ken schat, waar ik naar gissing
dertig miliioeu aan zilver, twintig aan goud
en verschillende milh'oecen aan diamanten,
paarlen en rotij len achterliet, toen was het,
als voelde ik waanzin in me oplaaien. Iz
rilde van goudkoorts. We gingen te Smyrna
aan. wal en scheepten ons dadelijk in voor
Frankrijk. Toen we aan boord gingen van.
het Fransche schip, verloïte Gads genade
me van myn medeplichtige. Op dat oogenblik
doordacht ik niet de volle beteekenis dier
wandaad van het toeval, en verheugde me
er zeer over. We waren zoo volkomen ont
zenuwd, dat we stompzinnig en sprakeloos,
op veiligheid wachten, oin in kalmte te
kunnen genieter. Was het wonder, dat die
dwaas krankzinnig werd.
Gij zult zien, hoe God me strafte.
Ik achtte me niet veilig, eer ik twee derde
der diamanten te Londen en te Amsterdam
verkocht had en eer myn stofgoud ia han
delswaarden was omgezet.
Vijf jaar lang hield ik me schuil te Madrid.
Toen, in 1770, kwam ik onder een Spaanschen
naam naar Parys en voerde daar een schit
terenden staat. Bianca was overleden.
Temidden v au 't genot, terwijl mijn ver
mogen zes millioen bedroeg, werd ik door
blindheid getroffen. Is twijfel niet, of die
blindheid ia het gevolg van mijn verblijf in
den kerker, van myn werken in 't steen,
tenzij, alles welbeschouwd, mijn macht, om
goud te zien, eene overspanning van mijn
gezichtsvermogen met zich bracht, die mij
tot blindheid voorbestemde.
Op dat oogenblik beminde ik een vrouw,
wier lot ik aan 't mijne dacht te verbinden;
ik had haar het geheim van mijn naam ont
huld. Zij behoorde tot een machtig geslacht,
ik hoopte alles van 's koninga gunst; ik
vertrouwde die vrouw, die een vriendin was
van Mme du Bariv. Ze raadde me, een
befiamd Londensch oogarts te consulteeren.
M»ar, nadat we twee maanden daar ver
bleven, liet ze me in Hyde Park in den steek.
Ze had me beroofd van heel mijn
vermogen, zonder me eenige bron van in
komsten te laten; want, daar ik myn naan
moest verbergan, die me aan Venetie's wraak
blootstelde, kon ik niemands hulp inroepen.
Is vressie Venetië. Mjjn kwaal werd uit
gebuit door de spionnen, waarmee die vrouw
me omgaf. Ii schenk u myn lotgevallen,
een Gil Bias waardig! Toen kwam uw revo
lutie. Ik was gedwongen in de
Qi'nzeVingts te treden, waar dat schepsel me deed
opnemen, na me twee jaar lang, als een gek,
in B:cè:re te hebben opgesloten.
Ik heb haar nooit kunnen doeden, ik was
immers blind, en te arm om een helper te
koopen.
Als iïmijn cipier Benedetto Carpi, voor
ik hem verloor, geraadpleegd had over de
ligging van den kerker, had ik den schat
kunnen weervindeu en was ik naar Veneti
teruggekeerd, toen Napoleon de republiek
had opgeheven. Maar laten wij, ondanks
Fïf, BoM'smotoe'Satimialia.
Welk een verkeerde indruk kan gewekt
worden, wannen men zonder rekening
te honden met de schommelingen, waaraan
de wetenschap" onderhevig ia stellingen
gaat verkondigen, die niet bawezen zjjn en
niet bewezen kannen worden, blijkt maar
al te dikwijls. Van groote oppervlakkigheid
getuigt het echter, als men populair wil zyn
en voor een leeken-publiek, dat niet in staat
is de waarde van aangehaalde argumenten
te beoordeelen, met groot vertoon van weten
schappelijkheid, mat een overdonderende ?
menigte van citaten onderwerpen gaat be
handelen op zulk eece wijze, dat de indruk
wordt gewekt, alsof het medegadeelde het
algemeene, wetenschappelijk vaststaande oor
deel bevat der zich in e t dit onderwerp bezig
houdende, gezaghebbende geleerden.
Er is wel geen tak van studie, waar «n
de hypothesen meer met den dag wisselen
dan die der vergelijkende godjdienetweten
schap. Eeeds eenige malen heeft zich prof.
Bolland, als een echte polygraphen?, ook op
dit gebied zijn vèr stralend licht doen schijnen,
zoo onlangs in No. 1778 van dit blad van
23 Juli j'. In zijn artikel Saturnus en zij a
dag" doet hg het voorkomen, dat de
weetindeeling ontstaan is onder invloed der in
da oudheid bekende 7 planeten en hunne
vereermx als planeetgoden en dat de S^bbath
als rustig zijn oorsprong vindt in
Sa'.nrnusaanblddlng.
Deze reeds vaak door verschillenden ver
kondigde meening -is geenszins di<>, welke
op bet standpunt der moderne wetenschap
de juiste, laat staan de eenige is. Naar mgn
oordeel is een populair weekblad als De
Amsterdammer de plaats niet, om dergelijke
vraagstukken, waarby opeenhooping. van ci
taten uit oude schrijvers en-het naa .t elkaar
stellen van godsdienstige gebruiken en voor
stellingen bij verechillende volkeren en ge
loof jgroepen, zonder die te kens naar hunne
innerlyke waarde te wegen en te beoordeelen,
O cents per regel.
BOUWT te WÜNSPEET.
Inlichtingen bij het bouwbureaa Art i",
aldaar.
DELAUNAY BELLE1LE
AUTOMOBIELEN.
Hoofd-Agent voor Nederland:
J. LEONARD LANG,
114 Stadhouderskade,
AMSTERDAM.
myn blindheid, naar Venetiëgaan I Ik zal
de gevangenispoort terugvinden, d)or de
muren heen zal ik het goud zier, ik zal het
ruiken onder het water, waar het bedolven
ligt.
Want de gebeurtenissen, die Venetie's
macht omverwierpen, zijn E óó, dat het geheim
moet zijn gestorven metVendramino, B.aaca's
broeder, een doge, die naar ik hoopte den
vrede tuaachen my en de Tiea zou hers'ellen.
Ik zond nota's aan den eersten consul, ik
stelde den keizer van Oostenrijk een over
eenkomst voer; allen hebben ze me, als een
dwaas, weggezonden.
Kom, laat ons naar Venetiëgaar.! Laat
ons vertrekken als bedelaars, met millioenen
zullen we weerkeeren; mijn bezittingen zullen
we terngkoopen, en gij wordt mijn erfgenaam,
gij wordt vorst van Vaiesel
Verbluft d 'or wat me waa toevertrouwd,
en wat in mijn verbeelding tot een gedicht
groeide, bij het aanschouwen van dat grijze
hoofd, en neergezeten aan het zwarte water
der Bastillegracnten, Etil als dat dar
Venetiaamche kanalen, antwoordde ik niet. Onge
twijfeld dacht Facino Cane, dat ik, zooals
alle anderen, hem met geringschattend mede
lijden beoordeelde. Hij maakte een gebaar,
dat de heele wijsbegeerte der wanhoop
uitdiukte. Zijn verhaal had hem wellicht naar
de gelukkige dagen teruggevoerd, naar
Venetië?
Hy greep de clarinet en blies op droef
geestige wy'ze een Venetiatnsch liedje, een
Barcorolla, waarvoor hij al zijn oorspronke
lijk talent, zy'n talent van ver lief l patriciër
hervond.
Het was in den trant van: super flumina
Babylonis. Myn oogen vulden zich met tranen.
Wanneer in deze oogenblikken wandelaars
over den boulevard Bourdon zijn gekomen,
zullen ze stellig getalmd hebben, luisterend
naar dat laatste- gebed van den banneling,
bet laatste t r en r en om een verloren naam
en over Bianca'a herinnering... Maar weldra
kreeg de goadkoorta weer macht over hem,
die noodlottige hartstocht verdoofde den
jeugdg'oed. Of ik waak, of droom", sprak
hij, dien schat zie ik alty'd, ik wandel er in
rond, de diamanten schitteren;... ik ben
niet zoo blind als gy wel denkt! goud en
diamanten verlichten mijn nacht, den nacht
van den laatsten Facino Cane ... want myn
titel gaat op de Memmi over ... Myn God,
myn God, de straf van den moordenaar is
vroeg begonnen ! Ave Mam...
Hij mompelde een paar, voor mij niet ver
staanbare gebeden.
We gaan naar VenetiëI' riep ik uit, toen
hij opstond.
IK heb dus mijn man gevonden I" sprak
hij met van geestdrift stralend gelaat.
Ik gaf hem mijn arm en geleidde hem
huiswaarts; by de poort van bet gesticht
drukte hij me de hand. J aist keerden eenige
bruilofjgasten met veel rumoer van het feest
terug.
Vertrekken we morgen?" vroeg de
grijsaard.
Zoodra we geld hebben."
Maar we kunnen te voet gaan; ik zal
bedelen, ik ben sterk en je voelt je jong,
wanneer er goud op 't spel staat l"
Facino Cane is dienzelfden winter, na twee
maanden kwijnens gestorven.
De arme man heeft een katharre gehad.