De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 13 augustus pagina 3

13 augustus 1911 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

,'Sft. No. 1781 DE AMSTERDAMMEIt-WKBKBlVAÏ) VOOR coodra de kinderen «jjn naar icheol en 'i stil is en 'k hoor 'c gefrocf van hunne vrees' ge vlerken,terwijl ik in mijn klnize zit te werker. KABEL VAN DB WOBSTIJNB. ?UtUIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllHIIIIMIJ ..... Illl .............. Illl Be rnfc-Kaweyi» T. 4. Wegen* bijzondere omstandigheden kwam mi pas weinige dagen geleden onder de oogen bet in het Weekblad De Amsterdammer" vaa 29 Juli j', opgenomen artikel van mr. J. A. Laïy over de benoeming van mr. J. Keppeyne van de Coppello tot lid van de Gedeputeerde Staten van Noordholland. Ik schreef er over in het Handelsblad van 26 Jali j1, en meende te mogen bewerec, dat de drie leden vaa d* States dier provincie, de heeren mr. Haaaihcff Roelofzema, BoisgaraiB en prof. dr. Vaat fimbden, ten eeaenmate in dwaling; verkeerde», toen zjj by den Minkrter van B niMnlaa-dtcbe Zakte» beswaren tefaa dei» benoeming inbrachten. Naar myn inzien, waren de Staten in hun benoemings recht BOO vrjj moge-lok. Aft. 53 der provin ciale wet' toch verbiedt a'Iéea, dat de be doelde twee betrekkingen, indien nl. wordt aangenomen, d*t de-advccaateener gemeeate ia beambte van het gemeentebestuur, tegeigk worden behlaed. Ik b»vo*d n»öhie»bjj in gotd gezelschap, ia dek fan de ieda«ti» van D, Gemeentestem (men zie de nummers van 22 Ja'i en 5 Angaflte» JK) 9» van mr. H. L?ois Ijraëls, die ia De Ttlcpmrf van 26 Juli j), tot dez«ifAe> ceoolasie twao>. Wat in een geval als het onderwwpelyke ze» moeten gebesre»? Dat de> benoemde voor d« met het lidmaatschap van Gadepnteeróe Statea onvereenigbare betrekking bedankt ef wel daarvan wcrdt ontheven-. Mr. Levy ontkent intusechw?, dat kier OBvefeenigbaatheid van betrekkingen' «o» bastaaB. Hjj beweert-, dat een rechtsgeleerd raadsman staat ia niemaada dienst, maar' uitsluitend in dienst van het Recht", waaruit zon volgen, dat deze geenszins beambte van een gemeentebestuur i*. D« redacfcn vanh«t Wttkbkd. voor het Rn ht stemt awt deze opvatting gekeet in. Ged»patee»de S aten vaa Noordhoüand zy'n U|ahaa» van «laaalfde meening. Naar toch verluidt hatft ma. Kappe-j-aet vaa d* Coppeflo- hè* tktmaatsutiap vaa t na. college sanvuBdt, naak» al» adtaeaat der gnanmBt» te heW>BB bvJaKkr*. Welke kannen na de rechtsgevolgen van dMei» toestand ajjir? Da redactie vrn De Gemeentestem brengt daartoe in herinnering wat te lezen staat ia de Memorie van toe lichting op htt in 1905 in de provinciale wet aangebracht nieuw art, 546w: De wet eiseht (foer den tot lid van deGadepaieerde Staten benoemde) geen ecdmflagging of andere formaliteit. Onder aanvaarden (van het lid maatschap) kan das, in tegenstelling met het aannemen, in art. 48 bedoeld, niet andeis worden verstaan dan het feitelijk zitting nemen en medewerken tot het namen van besluiten. De sanctie der bepaling ligt dan ook in de mogelijkheid, dat besluiten, waartoe een onbevoegde zou hebben medegewerkt, op dien grond, als in strijd met de wet, werden vernietigd". Alle besluiten? Toch niet. MJJQS inziens zau de vernietiging alleen die besluiten kannen treffen, waarop de stem van den onbevoegde van invloed heeft kunnen zjjn. In casu de stem van mr. Kapptyne van de Coppello, indien nl. wordt aangenomen, dat hjj als. een onbevoegde heeft zitting genomen. Wie zat dit esh'er uitmaken? Het is hier eei geheel ander geval dan dat, voorzien b j art. 55 der provinciale wet, nl. dat een lid der Gedeputeerde S:aten, een der in art. 53 uitgesloten betrekkingen aannemende, ojhoudt lid ta zijn. Het staat intn^chen vast, daV gelijk reeds dojr B»Üen anderen i» duidelijk gemaakt, ia geea ge/al kan worden voldaan aan het vjrzoek van de genoemde drie Statenleden tot vernietiging van het besluit, waarbjj mr. Kippeyne van de Coppello tot lid van de Gedeputeerde S atea is bjnoeml. Dat baslnit is onaantastbaar. A mat., 8 Aug. A, BUPARC. Laren, 30 Jali 1911. Mijnheer de Rtdacteur, Vergun mq nog een paar opmerkingen nasr aanleiding van dfr aanteokemngea in margine van den beer Vermeulen" als ant woord op miJB ingesoaden stok ia BW blad van Zondag 16 Jali 1911. Ie. Ik vroeg daarin: Zou het nu niet goed, vooral learzaam zyn, wanneer de beer Ver meulen aantoonde, waarom Hollindsche toon zetters van renom nee door hem zoo weinig gewaardseerd worden? Zjn antwoord daarop, was: Hollandsehècomponisten hebben mijn sympathie indeidaad niet. Want zij praes-teeren niet meer dan een liereman, zy zijn l*fenBlangeobjeetieriteiten als <?e poppen van een Jan Elaasseckast, etc. Buitenlandscbe critici («elk»?) beschouwen hen aU oude troBipeti en, versleten paukenvellen, contra bassen met drie snaren. Terecht, zij maken niet muziek genoeg !! l" Vat aantconen waarom Hollandsche toon2 titer t door hem zoo weinig gewaardeerd wo'den, geen «p oor U vinden. Vermeulen zegt: Mjjn oordeel over Carl Flesch is waarlijk individueel! (loe beschei den! J. M.). Hoe ik er toe kom? Oaidat ik liever een F/anschman boor, een Italiaan of Hongaar, wanneer Mozart of Beethoven worden voorgedragen, omdat zijn psyche indiuischt tegen de geest dier muz ekl' WelïM, Carl FMC/I is Hongaar en heef t zijn studiën gemaakt aan het Conservatorium te Parijs, waar h'j een eersten prijs behaalde I Ouk het antwooid op mijn vraag: Wat weet de heer Vermeulen eigen i ijk van Joachim" is eigenaardig: immers hij zegt daarop: En is Bram El-lering werkelijk zoo hooggeschat. Dan wordt het tijd voor tem om te gaan bataniseeren of anderzins zijn dagen prettig te slijten I' Ea nu nog iets betreffende der Eosenkavalier". Ik kan de heer Vermeulen ver zekeren dit werk beter te kennen dan hij. Ook weet ik beter dan hij, dat Strauss deze opera andere componeerde dan Elektra en SAlonré. Ik kan de heer V. ook tevens ver tellen, dat zelfs een wals van Johan Stransa voor orkest heel atd.'ig kliekt dan voor piano. De heer V. heeft der Rasenkavaliei" uit een piano-uittreksel beoordeelt, zonder deze opera gehoord te hebben ik heb dit werk gehoord en verklaar dat niemand het recht heeft, zonder orkest-partituur te hebben bes'udeard of een opvoering gehoord te hebbei», een dergelijk oordeel uit te spreken. E w brutaal mensch heeft de helft van de wereld, heb ik wel eens hoeren zeggen; welnu de heer V. schijnt niet genoeg te hebben aan 'de helft, want zijn brutaliteit is grenzenloos. Ziehier nog eenige citaten van den heer Vermeulen, waaruit redacties noch hoofdredacties onharmoii-.use zinswendingen lichtten." Hij schreef twee recentiën over Jan van Gilse'd Lebensmesse". Dj eerste in De Amster dammer van 14 Januari 1911, de tweede in de Catcilia van 15 Februari 1911. Ie. Ce Amsterdammer. Da tekst der Lebensmesse werd door den toenmaals ongeveer SOjaiigm musicus bijna geheel en al mis verstaan! l». Caecilia. M j dunkt, wanneer een goed twintigjarige het aandurft een gedicht op muziek te zetten, enz., dat het niet mag be vreemden dat een jong musicus» wien het noodlot nog wacht in da heele verte, hier en daar te kort schiet, in opvatting en bihandeling! 2e. Ds Amsterdammer. Onjuist is ook mij zijne splitsing in twee afgescheiden helften. Niet gemotiveerd door de poëjie. 2s. Caecilia. Zier terecht, verdeeld de compo nist het gedicht in twetëi en mat goeden kijk begint hij de tweede helft met 't opkomen der weec. 3e*. De Amsterdammer. Zelden treft men K*N>FT EEIf Indmrtrieele SPIJKER Al TO mODËL 1911 Amsterdam. Industrieele maatschappij TROMPENBUftG, Amsterdam. 1(1111 iiiitiuiiiiiimiiiiiiiiHiiiililiiiiiiniiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniH Ik gaf hem mijn arm en wy ver;rokken. Toea we op straat waren, sprak hy: Wilt g» me naar Venetiëbrengen.? me erheea leiden; wilt g» vertrouwen in. me stellen? g» zult rijker wordan, dan de tien rijkste handefshnizeB van Amsterdam of Londen, rijker dan de Rothscbilds, kortom: rijk, als de duizend-au-éa- nacht f' Ik* daebi, dat d» man kraaksinasig. was; maar i» zqn stem klonk een maeht, waaraan ik gthooraaarade. Ik liet me voortleiien. Hy voerde m« naar d« Bastille grachten bee% even zeker va* den weg, alsof hij zien kon. Op eea zeer esazame plek, c1 air, waw men la'erde verbindingsbrug bouwdetasaeben t canal 8t. Martin en de SAue, zette bij afeh neer op een. steen. Ik zette" me op een aaderen steen, vóór den grijsaard, wiens witte haren a.'s zilverdraad schitterden in bet maanlicht. D* stilte, nauwelijks gestoord dooi het rumosr dar boolevards, d»klaarheid van den. nacht, alles dioeg er toe bii, dit tooneel werkelfk tetarfif oh te maken. Go spreekt een j mgmensch over millioenen, en gij denk', dat hy aarzelen zon, chrizead twaé«n t* verduren, om ze byeen te gaie&l Stee'rt g« den draak met me?" ,,M»*f' ik Txméet bieehtsterven,"a»twoordd« hij heltig, ah mijn. verhaal niet waar is. Erenwl» gif EU, telde ook ik eens twintig jaar; ik was rijk, schoon, van adel. Ik begon met de eerst» a41«r dwaasheden: de liefde Ik had lief, zooaU naea thans niet meer lief heeft, zóó, dat ik me in een kist verschool en kans liep vermoord te worden; toch had ik niets verkregen, dan de belofte van een kus> Voor b££r te # er ven, scheen me heel een leven toe. In 1760 raakte ik verliefd op een» Vendramini, achttien jaar oud, gehuwd met een' Sagredo, een der rijkste senatoren, dertig jaar was hij en dol op zijn vrouw. Mijn» geliefde en ik waren, onschuldig als twee chernby'neo, toen ons de Spoao verraste, terwijl we over liefde spraken. Ik was onge wapend, hij stootte mis; ik besprong hem en heb h«m geworgd met bei myn handen; ik draaide hem den nek om, of hij een Heken was. Ik wikte met Biaica vluchten; zjj weigerde mJÏte- volgen. Zoo zijn de vrouwen. Ik vertrok alleen, ik werd veroordeeld, mijn goederen werden verbeurd verklaard ten bate Mijne» erfgenamen. Maar ik had myn diamunten meegeaemeB, vijf Titiaau's die ik bad opgerold, en al mijn goud, Ik ging naar Milaan,, waar men mij. met rust liet, myn geval betrof immers geen staatszaak." Een klein» opmerking voor ik verder gm" zei hij na een pooz». Of d» grillen eener vrouw, al of niet inwerken op het kind, terwijl ze 't onder het hart draagt of het ontvangt, zeker is het, dat mün moeder gadnrende hare zwangerschap een hevige n hartstocht voor goud aan den dag legde. Ik h»b een monomanie voor goud, wier vol doening nu zóó'n levensbehoefte is, dat ik, oader welke omstandigheden ook, steeds goud by me droeg. Voortdurend spelen mijn vin gers met goud; in mijn jeugd droeg ik altijd joweelen en had ik steeds t we?- of drie honderd dukaten by' me." Terwijl hij dat zei, baalde hij twee dukaten uit den zak en toonde ze. Ik ruik het goud. Hoewel blind, bly'f ik toch voor eiken gondatnidswinkel staan. Deze hartstocht was mijn verderf; ik werd speler, iMiiiiiiiiiiiiiujiiiiiitiiimiiiiiiniiiiiiitiiHiiiHiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiitinitiiiii om met goud te kunnen spelen. Ik was geen oplichter, ik werd opgelicht. Ik ruïneer Je me. Toaa. ik myn fortuin had verloren, bekroop ma een heftig verlangen, Bianca weer te zien. Heime ijk keerde ik naar Venetiëweer; ik voni haar terug. Zes maasden lang kende ik het gal uk, b'j haar verborgen, door haar verzorgd. IE vond het een heerlyk denkbeeld, zóó mijn leven te einiigen. Maar der proveditore doirg.naar hèur hand; hij vermoedde een mededinger. Mes ruikt ze, in Italië. Hy bespiedde ons, en, la/aard die hij was, overviel hij ons op onze legerstede. Gij kunt u voorstellen, hoe hevig onze worsteling was; ik doodde--hem niet, doch bracht hem zware wonden toe. Dat avontuur heeft mijn: geluk gebroken. Sinds dien dag vond ik nimmer een Bianea weer. Is maakte de groote* vermaken mee, aan het hef van Lidewyk XV leef Ie ik temidden der meast befaamde vrcuw-en; nefgero ve»d ik de hoedanigheid, de bevallig heid, de; liefde mijner dierbare Venetiaanach». D» proveditore had trawanten by zich, hij riep ze, mes oowimgelde het paleis en drong- er binnen. Ik verdedigde my', om onder B.anea'ii oog te kunnen sterrer. Ze hielp me den proveditore te dooden. Eertijds had die vrouw niet met me willen vluchten; maar na zes maanden van geluk wilde ze mijn dood sterven en ontving M verscheiden wonden, Toen raakte ik ver ward in edn grootea mantel, dien men over mij. wierp, ik werd neergeveld, in eea gondel gedragen en overgebracht naar een der putcachotten. Ik omklemde zóó krampachtig het stuk degen dat me restte, dat men, 031 het los te krijgen, myn vuist had moeten afkapper. Door eea zonderling toeval, of liever, door een geest van helderziendheid, verborg ik het stuk staal in een broek, als kon het me van dienst zij r. Ik werd verpleegd, geen mijner wonden bleek doodelijk. Twee en twintig j»ar oud komt men alles te boren. Ie zou onthoofd worden en hield me ziek om tiid te winnen. Mijn cel lag, meende ik, naast het kanaal; ik vormde het plan, dan muur uit te hollen, het banaal over te zwemmen op gevaar af van verdrinken, en zoo te ontsnappen. Ziehier de overwegingen, waarop ik icy'n hoop grondvestte. Telkens als de cipier mij eten bracht, las ik op de muren aan duidingen, zooala: paleiskant, kanaalkant, zijde van den kelder, en ik eindigde met een plan te ontdekken, welks waarschijnlijkheid me onverschillig liet, doch dat veiklaarbaar is door den hnidigen staat van 'c dogen paleis, dat niet verbouwd ie. Met het vernuf f, uit vrijheidsdrang ge boren, gelukte het me, met de vingertoppen tastende over een stear, een Arabisch op schrift te ontcijferen. De maker waarschuwde zijn opvolgers, dat hij twee steenen der onderste dwarslaag had losgewoeld, en e]f voet diepte uitgegraven. Om. dien arbeid voort te zetten moest men op den bodem zelven van de cel, de diggelssteen en kalk verspreiden, losgekomen bij het werk. Want al zouden de wachters en inquisiteurs niet gerust geweest zyn door den hechten bouw van het paleis, dat slechts een uitwendig toezicht vereiecht, dan zou toch de ligging der putten, waar men met een paar treden in neerdaalt, veroorloven den grond gelei delijk aan op te hoogen, zonder dat het be merkt werd. limiHIIIMIIHI Deze ontzaglijke arbeid was overbodig ge weest voor hem die ermea begonnen was. Want het niet voltocid-zijn duidde op den dood van dea onbekende. Opdat zijn toewijding niet voor altijd teloor zou gaan, moest een gevangene das arabisch kennen. Doch ik had in het klooster der Armeniërs de Ooatersche talen geleerd. Een zin 'achter op den steen gegrift verhaald» het lot ven dezen ongelukkig», omgekomen ais slachtoffer vaa zjja omnetelüken rijkdom, waar Venetiëop geloerd had en waarvan het zich had meester gemaakt. Hat duurde een maand, eer ik tot eenigen uitslag kwam. Terwijl ik werkte, en ook als ik van ver moeidheid lag neergezonken, hoorde ik goud klinken, zag ik het voor me, verblindden diamanten mijn blik. Maar luister l Eens, in een nacht, stoitte myn afgestompt staal op hout. Ik scherpte den degenstcmp en maakte een opening in dat hout. O .n te kunnen werken, wentelde ik me op den buik als een slang, kleedde ik me naakt uit, om te graven als de mollen, door myn handen naar voren te brengen en van den steen zelven een steunpunt te maken. Den nacht, twee dagen eer ik voor myn rechters moest verschijnen, wilde ik een laatste poging wagen; ik doorboorde het hout en myn staal vond er niets achter dan een leegte. Stel u mijn verrassing voor, toen mijn blik door het gat spiedde. Ik was uitgekomen op het bEÊchot van een kelder, waarin een zwak licht brandde, dat me stapels goud deed ziec. In den keider waren de doge en een der Tier, ik hoorde bun stemmen en uit hun. gesprek vernam ik, dat (Mar de schat der republiek berustte, de gescbeaken der dogen en al 'c geen men had afgezonderd van den buit, dien men den laatsten van Veneti noemt, en die genomen werd uit de opbrengst der expeditie?. Ik was gered. Toen de cipier kwam, stelde ik hem voor, mijn vlucht te begunstigen, met my te vertrekken, en zooveel mee te nemen, als wat we konden. Er viel niet te aarzeler. Hy aanvaardde mijn voorste'. Een schip lag zeilree voor den Levant, alle voorzorgen werden genomen. Bianca hielp de maatregelen uitvoeren, die ik myn mede plichtige voorzei. Om gaen argwaan te wekken, zou ze zich te Smyrna by ons voegen. IQ a nacht tijds werd de opening verwy'd, en daalden we af naar Venetie's geheimen gebat. Welk een nacht l Ik zag vier tonnen vol goud. In het vertrek er vóór, was zilver opgehoopt; twee groote stapels, die in 't midden Eea pad vrij lieten door de kamer, waar vijf voet hoog stapels geldstukken lagen opgetast tegen de muren. Ik dacht dat de cipier waanzinnig ging ?worden. Hij zong, hy sprang, hy lachte, hij danste ia het goud; ik dreigde hem te zullen worgen als hij tijd verloor of gerucht maakte. Ia zy'n vreugde zag hij eerst de tafel voorbij, waarop de diamanten lagen. Ik wierp me er op, handig genoeg, om er mijn matrozenkiel en myn broekzakken mee te vullen. Godnogtoe, ik nam geen derde gedeelta! Onder die tafel lagen baren goud. Ik raadde myn makker, zooveel zakken met goud te vullen, als we dragen konden en overtuigde hem, dat het de eenige manier was om niet in 't buitenland ontdekt te worden. Paarlen, juweelen en diamanten zouden ons verraden, zei ik hem. Niettegenstaande onze groote begeer lijkheid, konden we toch niet meer dan tweeduizend gouden ponden meenemen, en een eigen gevonden overgang; nog zeldener een organische harmoniënry, etc. 3s. Caecilia. Men merkt er zeer gedurfde har moniek en schrille modulaties naast de viy conventioneele cantilena's in es. IP. Ds Amsterdammer. De harmoniek lijkt rijk doch is in weien arm. 4?. Caecilia Zj resumeertookdevoortrejf fó/iheden van het komende, de orchestratie, de harmoniek, de polyphonie en de contrapontiek. Het ln«t mij niet, mijn vacantie te. be nutten nog meer tegenstrijdigheden op te sporen en twjjfdl er niet aan of den hear V. zal mat groate woorden en een dosis insinuatien mijn el uk beantwoorden. li geef hem ds verzekering dat de meeste, door iedereen (lehalve door heit) erkende kunstenaars hst met mij volkomen eens zijn dat de heer Vermeulen de bevoegdheid nog niet bezit als muziekcriticus op te treden; hij neme van my den goeden raad, eerst zelf eens wat te leeren en de noodige ondervinding op te doen alvorens over kunst en kunstenaars te schiyren. U dankzeggend voor de opneming. Hoogachtend, J. MOSSEL, * * * 1. Paganini was een Italiaan; Joachim een Hongaar. Doch wie had meer Hongaarsch temperament in den ztzr, waarin men dat gewoonlijk vers'aat ? Ik weet zeer goed dat C ir l Fleseh een Hongaar ie van geboorte. Zjjn temperament aamgebojen of aangeleerd, is evenmin Hongaarsch a!» dat van Joachim. De heer Mossel vit. 2. Ik heb Pagaaiai nooit gehoord; ik heb Joaehim nooit gehoord. Weet ik er du-i niet» van? Zijn er niet boeken genoeg over geschreven ? Heeft de heer Mossel Alexinder de GroDte ooit gezier. Of Napoleon? Beethovea.? 3. Wat wil de heer Mossel toch met den Rosenkavalitr? S.a ik sous alteen in myn ongunstig oordeel over deze opera? De Dultsche vak-pers was voor het meerendeel tegtn het werk. Waarde heer Mossel: waardeer het, in plaata van my dommes raad te geven, dat ik tot die conc'uiie gekomen ben, zonder ze gelezen te hebben. Want mijne critiek verscheen, vóó: dat die geschriften uitkwamen. 4. Wy zullen de wereld tech nog samen moeten deelen, meneer Mossel. Men kan tweederlei critiek schrijven : mét consideraties en zöader consideraties, zonder in 't minst oneerlijk te zy'n; absoluut en relatief. Ik heb in De Groene" de Lebensmesse besproken als htt door een gearriveerd.iunstenoar eriend werk; in Caecilia" als de arbeid van eea tmntigjarrig conservatorioom, daartoe per brief aan ge zocht do ar de redactie van Caecilia (te heer A. D. E. Loman Jr.) Heeft iemand daar iets tegen ? 5. Wat de Hollëndsche componisten batref', verwijs ik den heer Mossel nogmaals naar zy'ne cmiek over Jul.'us Köatgena Violoncelconcert. MATTHIJS VERMEULEN. deze noodzaakten on) nog tot zes tochten door den kerker naar dengoniel. De schild wacht bij da waterpoort was met tien gouden pondea omgekocht. Wat de twee gondeliers aangaat, ze meenden de republiek te dienen. Bij het aanbreken van den dag, voeren we af. Toen we in volle zee waren en ik me dien nacht te binnen bracht, torn ik weer de atindeemingen doorleefde, die ik had onder gaan-, toan ik hem weer voor me zag, dien onme'ely'ken schat, waar ik naar gissing dertig miliioeu aan zilver, twintig aan goud en verschillende milh'oecen aan diamanten, paarlen en rotij len achterliet, toen was het, als voelde ik waanzin in me oplaaien. Iz rilde van goudkoorts. We gingen te Smyrna aan. wal en scheepten ons dadelijk in voor Frankrijk. Toen we aan boord gingen van. het Fransche schip, verloïte Gads genade me van myn medeplichtige. Op dat oogenblik doordacht ik niet de volle beteekenis dier wandaad van het toeval, en verheugde me er zeer over. We waren zoo volkomen ont zenuwd, dat we stompzinnig en sprakeloos, op veiligheid wachten, oin in kalmte te kunnen genieter. Was het wonder, dat die dwaas krankzinnig werd. Gij zult zien, hoe God me strafte. Ik achtte me niet veilig, eer ik twee derde der diamanten te Londen en te Amsterdam verkocht had en eer myn stofgoud ia han delswaarden was omgezet. Vijf jaar lang hield ik me schuil te Madrid. Toen, in 1770, kwam ik onder een Spaanschen naam naar Parys en voerde daar een schit terenden staat. Bianca was overleden. Temidden v au 't genot, terwijl mijn ver mogen zes millioen bedroeg, werd ik door blindheid getroffen. Is twijfel niet, of die blindheid ia het gevolg van mijn verblijf in den kerker, van myn werken in 't steen, tenzij, alles welbeschouwd, mijn macht, om goud te zien, eene overspanning van mijn gezichtsvermogen met zich bracht, die mij tot blindheid voorbestemde. Op dat oogenblik beminde ik een vrouw, wier lot ik aan 't mijne dacht te verbinden; ik had haar het geheim van mijn naam ont huld. Zij behoorde tot een machtig geslacht, ik hoopte alles van 's koninga gunst; ik vertrouwde die vrouw, die een vriendin was van Mme du Bariv. Ze raadde me, een befiamd Londensch oogarts te consulteeren. M»ar, nadat we twee maanden daar ver bleven, liet ze me in Hyde Park in den steek. Ze had me beroofd van heel mijn vermogen, zonder me eenige bron van in komsten te laten; want, daar ik myn naan moest verbergan, die me aan Venetie's wraak blootstelde, kon ik niemands hulp inroepen. Is vressie Venetië. Mjjn kwaal werd uit gebuit door de spionnen, waarmee die vrouw me omgaf. Ii schenk u myn lotgevallen, een Gil Bias waardig! Toen kwam uw revo lutie. Ik was gedwongen in de Qi'nzeVingts te treden, waar dat schepsel me deed opnemen, na me twee jaar lang, als een gek, in B:cè:re te hebben opgesloten. Ik heb haar nooit kunnen doeden, ik was immers blind, en te arm om een helper te koopen. Als iïmijn cipier Benedetto Carpi, voor ik hem verloor, geraadpleegd had over de ligging van den kerker, had ik den schat kunnen weervindeu en was ik naar Veneti teruggekeerd, toen Napoleon de republiek had opgeheven. Maar laten wij, ondanks Fïf, BoM'smotoe'Satimialia. Welk een verkeerde indruk kan gewekt worden, wannen men zonder rekening te honden met de schommelingen, waaraan de wetenschap" onderhevig ia stellingen gaat verkondigen, die niet bawezen zjjn en niet bewezen kannen worden, blijkt maar al te dikwijls. Van groote oppervlakkigheid getuigt het echter, als men populair wil zyn en voor een leeken-publiek, dat niet in staat is de waarde van aangehaalde argumenten te beoordeelen, met groot vertoon van weten schappelijkheid, mat een overdonderende ? menigte van citaten onderwerpen gaat be handelen op zulk eece wijze, dat de indruk wordt gewekt, alsof het medegadeelde het algemeene, wetenschappelijk vaststaande oor deel bevat der zich in e t dit onderwerp bezig houdende, gezaghebbende geleerden. Er is wel geen tak van studie, waar «n de hypothesen meer met den dag wisselen dan die der vergelijkende godjdienetweten schap. Eeeds eenige malen heeft zich prof. Bolland, als een echte polygraphen?, ook op dit gebied zijn vèr stralend licht doen schijnen, zoo onlangs in No. 1778 van dit blad van 23 Juli j'. In zijn artikel Saturnus en zij a dag" doet hg het voorkomen, dat de weetindeeling ontstaan is onder invloed der in da oudheid bekende 7 planeten en hunne vereermx als planeetgoden en dat de S^bbath als rustig zijn oorsprong vindt in Sa'.nrnusaanblddlng. Deze reeds vaak door verschillenden ver kondigde meening -is geenszins di<>, welke op bet standpunt der moderne wetenschap de juiste, laat staan de eenige is. Naar mgn oordeel is een populair weekblad als De Amsterdammer de plaats niet, om dergelijke vraagstukken, waarby opeenhooping. van ci taten uit oude schrijvers en-het naa .t elkaar stellen van godsdienstige gebruiken en voor stellingen bij verechillende volkeren en ge loof jgroepen, zonder die te kens naar hunne innerlyke waarde te wegen en te beoordeelen, O cents per regel. BOUWT te WÜNSPEET. Inlichtingen bij het bouwbureaa Art i", aldaar. DELAUNAY BELLE1LE AUTOMOBIELEN. Hoofd-Agent voor Nederland: J. LEONARD LANG, 114 Stadhouderskade, AMSTERDAM. myn blindheid, naar Venetiëgaan I Ik zal de gevangenispoort terugvinden, d)or de muren heen zal ik het goud zier, ik zal het ruiken onder het water, waar het bedolven ligt. Want de gebeurtenissen, die Venetie's macht omverwierpen, zijn E óó, dat het geheim moet zijn gestorven metVendramino, B.aaca's broeder, een doge, die naar ik hoopte den vrede tuaachen my en de Tiea zou hers'ellen. Ik zond nota's aan den eersten consul, ik stelde den keizer van Oostenrijk een over eenkomst voer; allen hebben ze me, als een dwaas, weggezonden. Kom, laat ons naar Venetiëgaar.! Laat ons vertrekken als bedelaars, met millioenen zullen we weerkeeren; mijn bezittingen zullen we terngkoopen, en gij wordt mijn erfgenaam, gij wordt vorst van Vaiesel Verbluft d 'or wat me waa toevertrouwd, en wat in mijn verbeelding tot een gedicht groeide, bij het aanschouwen van dat grijze hoofd, en neergezeten aan het zwarte water der Bastillegracnten, Etil als dat dar Venetiaamche kanalen, antwoordde ik niet. Onge twijfeld dacht Facino Cane, dat ik, zooals alle anderen, hem met geringschattend mede lijden beoordeelde. Hij maakte een gebaar, dat de heele wijsbegeerte der wanhoop uitdiukte. Zijn verhaal had hem wellicht naar de gelukkige dagen teruggevoerd, naar Venetië? Hy greep de clarinet en blies op droef geestige wy'ze een Venetiatnsch liedje, een Barcorolla, waarvoor hij al zijn oorspronke lijk talent, zy'n talent van ver lief l patriciër hervond. Het was in den trant van: super flumina Babylonis. Myn oogen vulden zich met tranen. Wanneer in deze oogenblikken wandelaars over den boulevard Bourdon zijn gekomen, zullen ze stellig getalmd hebben, luisterend naar dat laatste- gebed van den banneling, bet laatste t r en r en om een verloren naam en over Bianca'a herinnering... Maar weldra kreeg de goadkoorta weer macht over hem, die noodlottige hartstocht verdoofde den jeugdg'oed. Of ik waak, of droom", sprak hij, dien schat zie ik alty'd, ik wandel er in rond, de diamanten schitteren;... ik ben niet zoo blind als gy wel denkt! goud en diamanten verlichten mijn nacht, den nacht van den laatsten Facino Cane ... want myn titel gaat op de Memmi over ... Myn God, myn God, de straf van den moordenaar is vroeg begonnen ! Ave Mam... Hij mompelde een paar, voor mij niet ver staanbare gebeden. We gaan naar VenetiëI' riep ik uit, toen hij opstond. IK heb dus mijn man gevonden I" sprak hij met van geestdrift stralend gelaat. Ik gaf hem mijn arm en geleidde hem huiswaarts; by de poort van bet gesticht drukte hij me de hand. J aist keerden eenige bruilofjgasten met veel rumoer van het feest terug. Vertrekken we morgen?" vroeg de grijsaard. Zoodra we geld hebben." Maar we kunnen te voet gaan; ik zal bedelen, ik ben sterk en je voelt je jong, wanneer er goud op 't spel staat l" Facino Cane is dienzelfden winter, na twee maanden kwijnens gestorven. De arme man heeft een katharre gehad.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl