Historisch Archief 1877-1940
T«r7-i3|r*!* '
3P, 1783
DE AMSTEEDAMMEK
A°. 1911
WEEKBLAD VOOE NEDEELAND
On-cLer recLaatL© van. IMx. H. :F. L. "WXESSIIETQ-.
Wt nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt ventekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124),
Abonnement per 3 maanden ? 1-50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar, bjj vooruitbetaling mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . ". 0.121/»
Zondag 27 Augustus.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
? 0.25
, 030
,0.40
INHOUD:
. TAK VEERE EN VAN NABIJ:
KoningKhap. Over de Psychologie dar
TabercuJeuen, door dr. H. Schut. FEUILLETON:
Arbeidscontract (dol) door Mines
VersterBosch Reit». KUNST EN LETTERKN:
JoMf Iirgëls, door W. L. B. De R. K. Kerk
?B de afstammingsleer, do ar L. H. Grondjjs,
beoordeeld door dr. E. H, M. Beekman. De
-opvoeding van begaafde kinderen, door L
Bdinfante-Ahn. VROUWBNRUBRIEK:
Mak meisje aan de speciale «elsjes- en au
<?? gemengde Tak-schelen, X, door Anna J.
JUf B*nn. Tatti Frntti, door N. M.-d. W.
H. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE
VATOTTB, door E. Hei mans. Van
Trapwagen tot Fiets, met af b., door D. J. C. van
Dokkam. Portrettten van prof. dr. T.
Place en Tony Off «mans f. Opmerkingen
door Flasschaert. In memoriam P.
H. Hngenholts Jr., door A. Daparc.
WKTBNSCH. VARIA: Een groot «chip en
«ga beiware», met af b., door dr. P. van
Ort, FINANCIBELE EN
OECOSOMIflGHE KRONIEK, oor v. d. M. en v. d. .S.
9e 2e Vacantiecnrsms voor psedagogiek, door
IC. L. de Ceyier. S3HETSJE.
DAMBtfBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTBSTIE8.
?mmilllllllllMllltllllllltllHlllllltlUlllllllltllltflIlltllllllllllltnillllHtmi
Koningschap.
Een der drie of vier bekwaamste jour
nalisten in Nederland, een man van eerder
«onrarvatieve" dan roode" neigingen,
«en der laatste echte liberalen", redacteur
?an een der deftigste dagbladen in Neder
land, schreef in zijne qualiteit van cor
respondent der Samarangsohe Lokomotief
in dat blad het volgende:
Güzult u er over verbazen, denk ik,
maar het is toch zoo met de populariteit
der koningin in Nederland, zy die een
maal als ons prinsen j e", later als het
koninginnetje" en toen nog enkele j aren
als onze koningin" inderdaad veel
populariteit genoot in ons land. Ik
verzeker u, dat velen, die vroeger zulke
hartelijke en vertrouwelijke termen
bezigden, thans nooit anders spreken
dan van de koningin", koud-onver
schillig, zonder warmte of emotie.
De koningin is niet meer 't groote
licht der monarchalen.
Haar populariteit is getaand.
En ziedaar na iets dat gij zeer zeker
niet zult lezen in een Nederlandsche
krant.
Ten eerste is dit ernstige verschijnsel
van de vermindering der populariteit
van koningin Wilhelmina nog niet ver
genoeg verspreid om een sterken
algemeenen invloed uit te kunnen oefenen.
Men kan het eigenljjk nog slechts waar
nemen in de omgeving van de koningin,
in kringen waarin ze zich soms ver
toont. En dan onmiddellijk daaromheen,
in de politieke wereld van Den Haag.
Daarbuiten is er nog niet zoo veel van
? te merken doordien men daar nu een
maal nooit veel merkt, rechtstreeks, van
de koningin en dus haar gedragingen
ook niet zoo kan beoordeelen. Maar dat
is dan ook juist wel het bedenkelijke,
dat de populariteit der koningin gedaald
is juist in die kringen, waar men met
haar handelingen (die van de koningin
bedoel ik natuurlijk) 't meest in aan
raking komt.
En ten tweede is er nog een andere,
een meer algemeene reden waarom men
niet veel van dit verschijnsel in onze
kranten lezen zal.
Dat is de vrees voor de waarheid.
Voorzoo ver de Nederlandsche
dagbladredakties zich rekenschap hebben
gefeven van de verminderde populariteit
er koningin en dat hebben de voor
naamste wel _ durven ze daar toch
niet over te schrijven. Ze zouden hun
lezers óf een onaangename waarheid
vertellen die dezen nog niet wisten, of
eene die ze wél wisten, maar zich liever
niet wilden bekennen. Beide zou haar
slecht bekomen. Zulke onaangename
waarheden vergeeft een lezer zyn krant
niet.
Als het hoofd van den staat heeft de
koningin zich over 't algemeen zeker
onberispelijk gedragen.
Maar... men verlangt van een vorst
ot een vorstin toch nog iets meer dan
onberispelijkheid. Men wil toch, zelfs
in oazen rooden tijd, van den monarch
toch nog iets anders dan alleen dat hy
niet hindert. Men wenscht toch
_ ook te merken dat er iets leeft daar
boven, dat de monarch men vegeve
het ietwat gewaagde beeld, maar 't is
hier waarlijk duidelijk niet het hoofd,
maar ook net hart is van den staat.
En ziedaar nu waarin de koningin ge
faald heeft in deze 12Vs jaar bewinds. Ze
heeft haar taak korrekt vervuld. Maar ze
heeft geen harten gewonnen. Veeleer ver
loren. Het levendige, het vieve, dat haar
vroeger, als meisje, eigen was, schijnt
allengs te zyn bevroren en verstard.
Nooit hoort men meer, als vroeger, een
aardige, pittige bijzonderheid over haar,
merkt men eenige wezenlijke belang
stelling bij haar, voor iets of iemand.
Ja, voor haar kind, naar 't schijnt. Maar
voor niets dat in haar volk leeft en
gevoeld wordt.
Ze is zich meer en meer op gaan
sluiten in een kringetje vanengdenkende
hovelingen en van strenge bigotterie.
Ze komt er haast nooit uit. En als ze
't doet, spreekt ze woorden als een
automaat en zit te kijken met een
doodver veeld, blasé, vermoeid gezicht als
iemand die der wereld afgestorven is
en dood voor alles is daarbuiten. Ze
begaat fouten in den omgang met de
buitenwereld die enkele malen dat
ze er mee in aanraking komen moet
en die ze vroeger, toen ze jonger was
en minder ervaring had, niet begaan
zou hebben, maar die ze nu maakt
uit gemis aan kontakt met haar volk.
Ze gaat hooger en hooger tronen, in
steeds koelere regionen, steeds meer
ontoegankelijk voor de menigte. Nooit
hoort men van haar meer iets
persoonlijks, eenige uiting van
warm-menschelijk gevoel.
En zoo schijnt dan de koningin van
Nederland steeds meermin een bigotten
hofkring zich te isoleeren van haar volk
en slechts door middel van het Staats
apparaat nog iets te merken van 't be
staan der Nederlandsohe natie.
Dit is de weinig vroolyke maar waar
achtige waarheid van het
twaalf-eneen-half jarige kroningsfeest.
A's men deze in journalistieke kringen
grif toegegeven waarheden aldus zwart
op wit ziet, heeft men toch wel allereerst
neiging zich vroolijk te maken.... over
onze Nederlandsche Pers. Jaar-in jaar-uit
strooit die P«jrs, dank z(j het talent van
haar zelfbewuste pontifen (en van hare
Talenten) de kleurigste lofspraken over
het Koninklijk Huis uit; een
woordenbloemencorao schijnt iedere gebeurtenis
met Juliana en Hare Majesteit; het
byzantinisme der hoofdletters, dat verder
gaat in eerbetoon dan God zelf out vangt
in den Statenbqbell, het gefemel en het
gevlei is juist in dezelfde mate gewassen
als de werkelijke aanhankelijkheid ver
minderd is (zie in het bovenaangehaalde
stuk de erkentenis).
Verdient een Pers, die zóó bang is
zich te branden (en aan koud water te
branden...) niet in de eerste plaats, dat
men haar uitlacht? Verwachten wij dan
van haar, dat zij ronduit zal spreken zooals
zij denkt, gelijk een van haar
degelijkste vertegenwoordigers het in een 8 e m
arangseh blad deed? Och. neen! Wij
vragen noch verwachten in ons nuchter
bestaan groote heidhaftighedens. Maar
wülachen (ea van ganscher harte)
om de DU zóó potsierlijk blijkende
bloohartigheid, die in des te ongetemder geest
driftzinnen dus gedurig losbarst, naar
mate de werkelijke geestdrift is ge
taand. .. I
Zie, wij wisten het wel als ieder ander :
maar het is toch aardig zoo iets gedrukt
te zien.
Na spot komt echter ergernis: welk
een uitermate zedeljjken invloed niet
waar??oefenen onze groote persorganen
uit op hunne ondergeschikten, aan wie
zij opdragen te schrijven wat noch de
hoofdredactie noch de arme
redacteurberichtenschrijver in waarheid meent?
Ten opzichte van de zaak-zelve hebben
wij meer dan eens onze meening doen
kennen. Er is aan 't Hof geen leiding,
die gebrek aan gelukkig initiatief ver
goedt- Een b.v. zwak of onbeduidend vorst
kan nog zeer geliefd worden, mits hem
een raadgever ter zijde staat met een
ruimen blik. Op die wijze kan ook nog
een en ander geschieden, dat voor
't land van belang is, want de prikkel
van het vorstelijk voorbeeld is groot en
de aandrang, die van boven komt,
werkt zoo uiterst ge makkelijk hél veel uit.
Men is ten onzent niet republikeinse h.
De gedoofde enthousiasmes vragen zich
immers af: waartoe? O as land is een
Republiek, gelijk Ba'gië, en Engeland
óók: en, als deBalgenendeEngelschen,
zien wij in 't koningschap de mogelijk
heid van een sier volle eenheids uiting.
Wat wij vragen, is dat er dan van die
nheid ook wat blijke in verband met
de verscheidene idealen der Natie en dat
de sier ook... sierlijk zij. Inplaats hier
van krqgen wij, sedert het sturen van
de Gelderland" (in welke eeuw ook
weer?) en de lang geleden ramp van de
Barlin", niets Seters of nieuws dan
eene overstrooming; van adellijken op
de meest begeerde posten en een durende
doofheid voor alles wat ons belangt.
Toen Koning Albert van Belgiëin
Nederland op bezoek kwam, verluidde
dat hij geneigd was in 't Nederlandsen
zijne toespraak te houden. Het stijve
Nederlandsche protocol weerde de lands
taal. De Heeren van Nietsnutter-Boroh
en Heelemaalgeen-Ambacht vonden het
Nederlandsoh ongewenscht. Nu onze
Koningin in Belgiëtoefde was wederom
de vraag: hoe zal het wezen: zal het
Nederlandsen absoluut worden
genefeerd?? Het wa» wér zoo. Tot de
leinste gesprekken toe worden in 't
Fransch gevoerd, zelfs op het Brusselsche
Raadhuis. De overigens in dithyramben
schrijvende Brusselsche correspondent
van het Handelsblad merkte op:
Uit een flamingantisoh standpunt be
schouwd, was natuurlijk het koninklijk
bezoek een groote teleurstelling. De
Nederlanders mogen het weten; hadde
Koningin Wilhelmina Nederlandsch ge
sproken, nooit zou een ovatie zoo grootsch
geweest zijn als die, welke haar duizenden
en duizenden uit alle hoeken van
Vlaanderen opgekomen Vlamingen zou
den hebben gebracht.
De Vlamingen voeren hier een strijd,
die de taalgrenzen waarborgt en de
Nederlanders daarom ten goede komt.
Het is zoo spijtig, zoo diep jammer,
dat in de omgeving van Hare Majesteit
geen raadgevende stem is opgegaan om
toeh maar de moedige, voor Nederland
zelf zoo nuttig en kloek optredende Taai
broeders van Vlaanderen te herkennen l
Zeker: altijd weer nieuwe spijtigheden.
Eu de af d. Brussel van het Nationaal
Vlaamsen verbond publiceerde een open
brief:
Vlamingen!
Ondanks den wensoh, namens het
Vlaamsche volk uitgedrukt, zal Koningin
Wilhelmina te Brussel door Koning
Albrecht in het Fransch verwelkomd
worden. Aan den koninklijken disch zal
alleen Fransch klinken. Ten stadhuize
van Brussel zal by dit koninklijk bezoek
ook alleen Fransch gesproken worden.
De taal van zes millioen Nederlanders
en vier millioen Vlaamsche Belgen
wordt niet waardig geacht om in die
omstandigheden gebezigd te worden.
Slenter en vooroordeel zegevieren nog
maals op volkskracht en volkswensch.
Vlamingen! op die minachting en
miskenning zult gij antwoorden met
koele onverschilligheid en stille ont
houding. Neemt geen deel aan stoet
of andere betoogen.
Het Bestuur.
E a de Vlaamsche vaandels ontbraken.
Wij zwijgen van al die andere gevallen,
waarin van het totaal gebrek aan con
tact gebleken is tusschen ons Vorsten
huis en ons. Wie, die ons blad geregeld
las, denkt niet ook even aan Louis
Bouwmeester, waar geen stap voor gezet
werd, wie niet aan het Raadhuis op den
Dam, waar geen woord over loskwam....
Maar wüwenschen niet te eindigen
zonder te hebben gevraagd of dit en
dergelijke zaken niét gansch anders er
zouden uitzien, zoo wij een pers hadden
met wat minder begeerte naar ridder
linten bij diverse jubilea en wat meer
waarheidsliefde...
o neen, enkel wat meer
waarheidsdurf; want is er gezegd, dat alles ijdel
heid is het is ook aUes bloohartigheid.
Over de Psychologie der
Tuber
culeusen.
Laignel- Lavastine wees voor eenige jaren
in de Revue de Médecine er op, hoe de be
handeling van tuberculoselijders meer
vereischt dan de bestudeering der organische
afwijkingen; en hoe in het algemeen bij
chronische ziekten, en zeer zeker bij tuber
culose, de behandeling der psyche een
eerste plaats moet innemen. Dat het den
medicus practicus met een eenigszins
uitfebreide praktijk absoluut onmogelijk is
eze therapie behoorlijk door te voeren,
spreekt van zelf. Zij vereischt te veel tijd,
te veel geduld van den arts, die in een
bepaald aantal uren,een zeker getal patiënten
moet bezoeken. Toch zouden hunne tuber
culeuzen dikwijls meer gebaat zijn met een
rustig half uurtje van dokters kostbaren
tijd, dan door in het oneindige geïtereerde
Kreospotpillen, vooropgesteld, dat de medi
cus tyd en lust heeft zich in te werken in
den psychischen toestand van den lijder.
Hij bedenke daar dan bij, dat deze even
groote verscheidenheid vertoont bij de ver
schillende lijders, als het
pathologischanatomische beeld der ziekte, en dat bn
denzelfden lijder de psychische toestand
in korten tyd kan veranderen, evenals het
ziekteproces en, zonder dat wij den oorzaak
ook maar kunnen vermoeden, in enkele
dagen een geheel ander beeld kan aannemen.
Evenals voor den zenuwlijder, is voor den
phtisicus een dagelijksche nauwkeurige
observatie en behandeling der psyche noodig;
in hoeverre deze behandeling in het huis
van den lijder kan worden'toegepast, hangt
af van den huisdokter, de huisgenooten, de
verpleegster of de huisbezoekster; in vele
gevallen zal het alleen gelukken den psy
chischen toestand en daardoor dikwijls het
eigenlijke ziekteproces te verbeteren in een
Sanatorium.
In de medische literatuur onderscheidt
men volgens Laignel: De Voortdurende
zfelstoestand en de plotseling optredende
f eestesafwijkingen der tuberculeuzen. Onder
e eerste wordt gewoonlijk verstaan de
euphorie, die het naderende einde aankon
digt, terwijl Laignel een scherpe scheiding
maakt tusschen de plotseling optredende
geestesafwijkingen en den geestestoestand
van denzelfden lijder.
Onder de eersten zyn te rekenen het acuut
delireeren, manie, melancholie,
vervolgingswaan, exhibitionisme, zeer dikwijls verge
zeld van verschijnselen van meningitis
tubercnlosa. Minder hevige aanvallen, ont
snappen licht aan den huisarts en de om
geving. Een hysterische, neurastherische,
psychasthenische afwijking, wordt dikwijls
veroorzaakt door een beginnende tubercu
lose. Flemming meent dat noch anaemie,
noch zwakte, noch koorts, de oorzaak van
deze afwijkingen zijn, maar schrijft ze toe
aan het longly'den, waarbij hij in het mid
den laat of gebrekkige zuurstofopname, dan
wel resorptie van schadelijke stoffen door
het bloed, de oorzaak isderhersenprikkeling.
Schüle deelt de opvatting van Fothergill,
dat tusschen long- en hoofdbloedvaten
sympathische zenuwverbindingen bestaan.
Jessen geeft vier verschillende wijzen aan,
waarop de longtuberculose tot psychische
stoornissen kan voeren. 1. Kan door voort
durende verergering van het proces, het
bewustzijn aan een ongeneeslijke ziekte
te leiden, de gemoedsstemming schaden en
tot melancholie voeren. (Zie l'état mental
de Laignel). 2. In de tweede plaats kunnen
greote organische afwijkingen der hersenen
en hersenvliezen, psychische afwijkingen ten
gevolge hebben, hetzij doordat zuiver
tuberculeuze aandoeningen van de longen en
bronchiaalklieren uit, den schedelinhoud
infeoteeren, hetzij doordat andere Microorganis
men in de phtisische long aanwezig naar de
hersenen getransporteerd worden en aanlei
ding geven tot verweekingshaarde i of
infectieuze vaat verstopping. 3. Woidei b
de longtuberculose een massa vergiften
gevormd, afkomstig van de tubercelbacillen
of andere microorganismen, die evenals 4.
de producten, ontstaande door weefselverval
tot storingen der psyche aanleiding kunnen
geven.
Wanneer wünu vasthouden aan de ver
deeling door Laignel gegeven, en onder
scheiden l'accident mental en létat mental,
dan schijnt het duidelijk dat de factoren
door Jessen genoemd sub l, 3 en 4, ieder
alleen of te zamen l'état mental beheerschen,
terwijl sub 2 aangegeven werd de oorzaak
der accidents mmtanx.
Volgens Wundt & Krapelin hebben wij
ons nu de volgende voorstelling te maken
van de werking der toxinen en rottings
producten in combinatie met de sub l ge
noemden schadelijken invloed. By de ge
zonde, in rust verkeerende zenuw, zijn
prikkelende en remmende invloeden voort
durend in evenwicht. Hoe vermoeider een
zenuw is, hoemeer de remmende invloeden
lijden, daaruit volgt voor uitgeputte zenu
wen een verhoogde prikkelbaarheid maar
verminderd arbeidsvermogen, een prikkel
bare zwakte dus. Zij noemen dit asthenie.
Wat nu de geestestoestand betreft, de
verschillende wijzigingen die deze onder
gaat, onder invloed van een ziekte in het
algemeen, Laignel hiervoor geeft twee
regels.
A. De symptomen eener ziekte zijn meer
uiteenloopend naarmate de ziekte een meer
chronisch verloop heeft. Hoe minder hevig,
en hoe langzamer de aanval, des te meer
overweegt het terrein, d. w. z. het oor
spronkelijk karakter.
B. Chronische zieken vertoonen grooter
afwijkingen in hun tat mental naar mate
zij meer ontwikkeld zijn, of de afwijkingen
zijn althans gemakkelijker te herkennen.
Een verdeeling dus volgens het terrein en
volgens het milieu.
Terrein. Landouzy verdeelt de tubercu
loselijders in toevallig tuberculeuzen, wier
constitutie in geen enkel opzicht
praedisponeerde, en in tuberculose candidaten, wier
teere natuur het ontstaan der ziekte be
vorderde: tubercMleux par pêcheoriginal".
De eerste danken hun ziekte aan armoede,
overwerken, dagelyksch contact met andere
lijders, alcoholisme. Zij reageeren zeer ver
schillend op de ziekte. De luiaards worden
nonchalant, vinden kuurmaken heerlijk; de
ijverige agiteert zich, rimpelt zijn voor
hoofd, de (geforceerde rust prikkelt hem.
Bij de tuberculeux par pêche original
doet de ziekte het karakter van hun vroeger
psychisch leven sterker op den voorgrond
treden. De psyche dezer tuberculose can
didaten is de weerspiegeling van hun debile
constitutie. Zij zyn lui door spoedige ver
moeidheid, zacht en week en vrouwelijk,
door hun gevoel van zwakte, sensueel meer
van cerebralen, dan van medullairen oor
sprong. Voornaam door spaarzaamheid met
beweging, sympathiek ten slott*. Deze
karakterverandering ziet men dikwijls reeds
beginnen jaren vóór de oorzaak, d. w. z.
de ontwikkelende tuberculose, duidelijk
wordt, door het ontdekken der physische
afwijkingen, de oogen der huisgenooten en
van den medicus worden geopend, en de
diagnose neurasthenie, hysterie, plaats moet
maken voor Spitzenkatarrh." Deze eigen
schappen worden nog sterker, door de ge
dwongen rust. De veerkracht vermindert,
de affdctiviteit neemt toe, de gedachten
bewegen zich bijna steeds in dezelfde rich
ting, van behoefte aan droom, liefde, en
het verlangen naar het onbestemde. Behalve
het terrein, heeft het milieu waarin de lijder
verkeerde volgens Laignel grooten invloed.
De man uit het volk die reeds langen tijd
hoest en vermagert, heeft weinig illusies.
Men moet zyn vertrouwen winnen; hij is
in het hospitaal eerst als een gewond dier.
Een vriendelijk woord, doet dikwijls de
onrustige, vijandige houding verdwijnen;
hy begint vertrouwen in zyn medicus te
krijgen, de eetlust wordt beter, het gewicht
stijgt, zijn gelaat staat vroolyker, al is het
dikwijls voorbijgaand. Tegenover zijn lot
genoot is hij nard, vooral in zijn laatste
dagen. HU wordt egoïst, blij &ls e?n buur
man sterft, die door hoesten zijn slaap
stoorde.
De vrouw uit het volk in het hospitaal
is veel zachter, dankbaarder dan de man,
zonder ook veel illusies' te hebben. Den
eenen dag ziet zij den toestand zeer juist
in, den anderen dag is zy zeker van hare
genezing (dit valt meestal met
koortsaahvallen samen). Evenals een kind, heeft de
tuberculose vronw behoefte aan liefkozende
uitdrukkingen. Als alle zorg voor kapsel en
lintjes verdwenen is, is de dood wel nabij.
De vrouw is minder bang voor den dood
dan de man, vooral als zügeen kinderen heeft.
Mannen en vrouwen uit de hoogere
standen ziet men poëtisch worden; nun
fijngevoeligheid wordt nog sterker door
rusten, lectunr; hun beweeglijkheid ver
mindert met de krachten; zij kunnen moei
lijk hun gedachten bij hetzelfde onderwerp
bepalen; de zieken worden veranderlijk en
droomers; hun gezondheid neemt hun steeds
meer in beslag, zij leven slechts om voor
zich zelf te zorgen; de voortdurende zelf
beschouwing maakt hun egoist. Dit alles
maakt hun de kuur gemakkelijk. De edel
moedigen lijden voor hunne omgeving, zij
begrijpen welk een last zij zijn.
Bacillenvrees, door couranten aangewakkerd, maakt
hen ongelukkig, zij zijn bang hun omgeving
te infecteeren. De vronw is in het algemeen
minder egoist dan de man, maar de wil is nog
zwakker dan büden man. De koppigheid in
grillige verlangens is voor den psycholoog
slechts een bevestiging van deze zwakheid.
De jonge tuberculoselyder is niet onge
lukkig ; hij ontmoet genegenheid omdat hij
sympathiek is; hij is opofferend, vol illusies,
dankbaar. _Zyn gevoeligheid wordt grooter
en beheerscht zijn handelen. Een liefdevolle
blik, een hartelyken handdruk, een zacht
woord, maken hem overgelukkig. Zij zijn
gelukkig wanneer zij worden aangehoord
en aangemoedigd, wanneer iemand hen
steunt, troost en hoop geeft. De natuur der
Sanatorium idyllen is niet sensueel, maar
platonisch. Bij Sanatoriumpatienten moet
dus het hart bijzonderen zorg van den
medicus vereischen. Daremberg zegt: Ie
bon tuberculeux est un tre d'amour." De
minderheid, enkelen slechts, hebben geen
hart; trachten op alle manieren onaange
naam te zijn, ongehoorzaam, aggiaveeren,
klagen over verwaarloozing, maken uit
puur plezier steeds de familie ongerust,
critiseeren de medische behandeling, en
prijzen alleen het verledene.
De medicus moet psycholoog zijn om te
troosten en te verlichten. Bü'minder ge
vorderde patiënten, die als alle zwakke en
delicate wezens een krachteloozen wil hebben
en wier verzwakt oordeel door dele ver
wachtingen wordt bedrogen, moet de me
dicus de verbeeldingskracht, door gedwongen
nietsdoen geprikkeld, beteugelen, en trachten
door voorzichtige gesprekken de overdreven
verwachtingen binnen behoorlijke grenzen
terug te brengen. Wanneer men nu
vergelykt de tuberculeuzen uit hospitalen met
de klassen"-Sanatoria, dan ziet men duide
lijk, dat de veranderingen, die een chronische
ziekte teweeg brengt in het gemoedsleven
gemakkelijker te herkennen zijn, naarmate
men te doen heefc met een meer ontwik
kelde en meer tot analyseeren in staat zijnde
geest.
Millevoye, Schiller, Watteau, Schubert,
Chopin, Mqzart, Marie Bashkirtcheff, Bastien
Lepage, büallen vindt men behalve het
artistieke van hun arbeid, een zeer nauw
keurige auto observatie. De analyse van
hun werk toont een speciaal element, dat
men in alles weer vindt en dat als gevolg
hunner tuberculose opgevat moet worden.
Het bekende schilderij van Watteau
l'Embarquement pour Cythère" is een beeld van
den droom der phtisici. De figuren in zijde
gehuld, halfliggend, of langzaam bevallig
stappend, trillend büeen uit de verte
klinkende muziek. De hoofden vooroverge
bogen, raken haar handen elkaar nauwelijks
aan, de wezentjes schijnen gescheiden te
willen blijven door een waas van magne
tisme, de bron van hun begeerte, en tevens
de wachter tegen haar verwezenlijking.
Watteau, zejf tuberculeus, stierf op
37jarigen leeftijd aan zijn ziekte; in zijn werk
vindt men de matheid, teederheid, het ver
langen naar het onbereikbare. Mauclair
noemt het Ia maladie de l'infini."
Samain zelf ook phtisicus begreep Watteau:
Watteau, peintre idéal de la Fe te j olie
Ton art léger fut tendre et doux comme un
[soupir
Et tu donnas une a me inconnue au Désir
En l'asseyant aux pieds de la Melancholie".
Ook uit andere werken van Samain
spreekt dezelfde matheid, slapheid, min of
meer egoïstische levensopvatting,
vrouwelyke teergevoeligheid, een verlangen naar
het onbereikbare: la maladie de l'iiifini".
Samain drukt in verzen uit wat Watteau
schilderde en Maurice de Guerin in proza
verhaalt. In n zyner brieven schrijft deze:
Je ne sais quelle insouciance, plns pénible