De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 27 augustus pagina 2

27 augustus 1911 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

f 9' i>a DE A M S*ïEB AM M R W E K B;L A D V O 0: R *N E D E R LA N D. Ho. 1783 ?? "» * L cent fois que l» seneibilitéUt plus nervensa me £üt passer des semaines entières nans prendre garde a Tien. L» moindre tache me fignre te bonfceur, un uuage noir suf Ie oiel me gate tout Ie firmament. De studie der andere auteurs en artistep, versterkt Liignel in zijn opvatting: Marie Baahkirtcheff geeft in enkele woorden een belderen blik in haren geestestoestand, gevolg van haar tuberculose: Dans ce monde tout ce qni n'st pas triste est béte et tout ce.qui n'est pas béte est triste. Eu toch hangt zij aan het leven: Je la trouve bonne. Je trouve tout bon et agreable jusqu'aux larmeo, jufqu'a la douleur. J'aime pleurer, j'aime me desespérer, J'aime a tre chagrine et triste et j'aime la vie malgrétout. Op de militaire school leed Schiller reeds onder die fijngevoeligheid, die .hem deed wegsmelten m tranen, uit medelijden voor ieder lijden, dat hg aanschouwde. De nocturnes van Chopin weerklinken dikwijls zoo diep in de ziel der musici, dat men goed zal doen aan bepaalde zieken het aanhooren, en zeker de uitvoering dezer fiootnrnea te verbieden. Ik herinner mij een jong meftje, muzikaal, meteen vry ernstige longaandoening.Er werd 's avonds viotoncel gespeeld, zügenootervan, en na afloop een oogenblik bij haar staande, inde rij mü: ik vond het heerlijk, maar ik TOB], dat hei niet goed voor mij is, en toch ion ik willen dat m *n doorspeelde, den heelen nacht door". Des nachts was ay onrustig; in den vroegen morgen werd ik geroepen, zühad een bloedsptrwing en stierf «enige dagen later. Wanneer men de eigenschappen, die de karakters dezer verschillende artisten ge meen hebben vergelykt, vindt men steeds dewlfde afkeer van handelen, gebrek aan volharding en wilskracht, onbestendigheid, egoieme, overgevofeligheid; de geest wordt verfijnder ea vermindert in kracht. In hoeTem speelt de phtisis .nu een rol in deze verandering? De phtisicus voelt zieh zwak, Bseddijdenswaardig en meent dat ieder uit oyn ongering hem moet verzorgen, attentiee bewijzen. Mrt de ontwikkeling van het egoiam» gaat gepaard een vermindering van genegenheid voor wezens, die hem vroeger dierbaar waren, maar die hem niet direct neer raken. Uit egoïsme, bewaart hij heel zgn hart TOOT hen die hem verzorgen. In de geroelsspheer treedt eea ander eleaent naaat het egoisme op den voor grond: het geslachtsgevoel, zuiver instinctief, of JEU* uitende in verliefdheid of mystiek. De aai rere instinctive vorm is beschreven door Oetave Mirbeau, Miebel Corday (Jour nal d'une femme de chambre. Lasembrasé's) Laadouzy beantwoordt de vraag: La pktisie vdoppe-'t-elle les faeultés affectives sentimentales ou géné»iques de eeux qui Mnt atteiuts? aldus: Depuis que JB soigc* des patisiques de tous ages, de tous met, 4e toutes iuoatione, vivants en nüienx différente, laissez-moi vous dire qae j'ai m Jeu. faoulté's affectives et sentimentak* teair les petites places dans les aetes gé&étsqtte* des tuberculeax, encore l'affectif et Ie seotimental m> t-il semble'appartenir nrefque.exclusivement a la femme phtisique. D'aiHeun il-y-a bien pen d'hommes qui, ittocengés, sachent vivre imermea a cóte d'n» japon. Wanneer er bij een phtisicus verhoogde libido bestaat, meent Landouzy dat alles eerder daarvan de oorzaak is dan zgn iearheid en de sentimentaliteit. Jessen schrijft de verandering, die het karakter der tuberenlenzen ondergaat, uit sluitend toe aan de Reizbare Sehwache", waardoor das de eigenschappen die reeds aanwezig waren, eenvoudig sterker te voor schijn treden door het wegvallen van rem mende invloeden. Hij spreekt niet over een bepaalde richting waarin ontegenzeggelijk bijna alle tuberculenzen worden gedre ven, en die ze sympathiek maakt de meesten direct, enkelen oer a t nadat men hun vertrouwen heeft gewonnen. De ka rakterverandering, die bij tuberculose wordt waargenomen, verschilt juist in vele op zichten van hetgeen men bij andere chro nische ziekten waarneemt. Bij de laatsten beheerscht alleen de prikkelbare zwakte het geheele karakter, en doorgaans worden de slechte eigenschappen overheerschend. Het beeld van Jessen geeft van den phtisicus vertoont alle overeenkomst met hysterie. Als specifiek -voor tuberculose neemt hij nmiiiMiitiili ARBEIDSCONTRACT DOOB MINCA VERSTEK?BOSCH REIIZ. (Slot) In den loop van den volgenden morgen liep 't formeel spaak. Daa'je beging de zielkundige dwaasheid om den volgenden Zondag vrg te vragen, ter eer a van. de zilveren bruiloft ha r er aan staande f choonon ierp. Fine antwoordde met een hoogmoedig stil zwijgen; welke bedaagde ongetrouwde dame die in onmin leeft met haar jonge gedienstige, zal een feestplan van deze en haar vrijer in de hand werken.... Een half uur na Daal j e's psychologiïcbe misgreep, riep de snaunrerige klank van de kamerschei haar binnen. Louise stond voor 't raam, 't raam dat uitricht had op 't nieuw gebouwde, pas be woonde villa-tje aan den anderen kant van Do'ce far niente. Bartha naaide knoopjes aan nieuwe, licht grijze glacéhandechoenen. En Fine zat rechtop voor de tafel, en voor 't opengeslagen Arbeidscontract in Huis. Toen zei Fine: A.Uda, je hebt'mij daar even om een extra nitgaansdag gevraagd; ik begrijp niet hoe je 't in je hoofd durft... ik zeg durft te halen, om zoo iets te" doen. Brutaal ben je altjjd gaweeet zieje... altijd.... Maar wjj hebben altrjd veel door de vingers gezien qmdatte... we goedig van aard zijn," hier knikte Fine's hoofd welgevallig op en neer, en omdat we niet ontevreden over je waren. Maar tegenwoordig schyn je niet meer te weten waar je hoort te staan... enne... over je werkzaamheden ben ik ook lang niet te spreken...." Na vond Daatje 't oogenblik gekomen om zich te gaan verdedigen, maar Fine wuifde af werend en zei hoog: ik ben nog niet klaar Alida..., ik heb je dus maar te zeggen dat je eerst eens wat meer om je pVcht moet denken, 'en minder om uitgaan." aan labiliteit en extremen, en verminderde oordeelskracht. Ook de opvatting van Jessen van de verhoogde sexualiteit, die bij phtisici zou bestaan, is onjuist. Dat de verhoogde prikkelbaarheid, hét nietsdoen, de rijkelijke voeding, by enkelen tot verhoogde libido aanleiding geven, mag waar, zijn-, dat bij een enkelen ly'der, het verlangen om nog van het leven te genieten, aanleiding tot excessen kan geven, is mogelijk; in het algemeen moet men toch den overmaat van liefde waarover de teringlijder beschikt, en die hij moet uiten, meer als een pla tonische opvatten. Volgens Daremberg, zijn de phtisici gevoelsmenschen; meestal behouden deze ge voelens een sentimenteel karakter. De phtisicua is door en door egoïst en verlangt gekoesterd te worden, zonder zich te ver moeien, zonder zich op te offeren. Hy vergt, dat men hem lief heeft en dat men zich met hem bezig houdt. De tuberculeuze is een zwak egoïstisch wezen, dat evenals ieder gezond mensch onder omstandigheden door onweerstaanbare liefde kan worden aan gegrepen. Tuberculeuzen, voelen zich tot elkander aangetrokken, zy scheppen er behagen in, eikaars ellende te begrijpen. Hun klachten doen eikaars egoïsme goed, zij sympatiseeren in den letterlijken zin. De medicus moet de bstrokken families waarschuwen tegen deze vriendschap, meestal blijft deze echter platonisch. Het is een smachtende liefde, melancholisch getint; en van deze tot een zeker gevoeUcomplex dat men soms mystiek noemt, zyn er alle overgangen. By het doorlezen van verschillende vrome boeken, moet men getroffen worderi, door het groote getal j>nge menscben, dat als voorbeeld wordt gesteld voor de geloovigen, en die tuberculeus sterven. Hun beschou wende, melancholische zie), gelijkt op die van Maurice de Guérin. Daze zieken, deze kleine heiligen, waren myatieken iu de oogen van het volk. Laignel stelt dan de vraag: B?staat er betrek kirt; tusichen mysticisme en tuber culose ? Wat is mysticisme ? Sentimentaliteit maakt niet iedere devoot tot mysticus. St. Theresia, S t. Antocius, Franciscus van Assisi, St. Jean de la Croix, waren mystici. De hoofdtrekken van hun karakter waren volgens Le-uba, overgevoeligheid van het zedelijke bewustzyn, neiging om iedere handeling in een bepaalde richting te sturer, om hun denken tot rust te brengen door alles tot n gedachte te herleiden, om hun steun te zoeken in een «ffect. . Ten slotte vindt men bij de mystici een progessieve inkrimping van hét bewustzijns veld,, terwyl do'r de opeenvolgende ver eenvoudigingen, de rede steeds minier plaats inneemt .in de ziel van het sujet ten bate van de affecten, die zich op hun beurt weer vereenvoudigen en ten tiotte tot n worden teruggebracht Men ziet, dat bij de mystieken, een gradueele verzwakking der sociale gevoelens, veelal gepaard gaat met sterker worden der willekeurige activiteit. Zoo is dus hun neiging tot handelen, het gevolg van de vereenvoudiging hunner ideeën; bun geëxalteerde gevoeligheid, uit zich in uitbarstingen van dweepzucht; zuiver physiologische activiteit, die ontaard en tot een minimum is teruggebracht. Veel overeenkomst dus mat phtisici, naast veel verschil. Het groote verschil is de wille keurige activiteit, het vermogen om te handelen bleef bewaard, en vermeerderde zelfs by den mysticus door de vereenvou diging van zijn ' intellectueelen toestand en door onderdrukking van tegenstrijdige gedachten. Dikwijls handel t men meer, naar mate men minder denkt. De phtisicus daarentegen is bang voor handeling, het stoort ziju rust. Op bepaalde oogenblikken echter, zien wij dat beiden, tuberculeuzen en mystici, tengevolge van overgevoeligheid voor affecten, dikwijls juist op sexueel gebied in een soort van droom toestand verkeeren, ieder verlangen om zetten in droomen, en de wellust der kuischheid genieten; melancolieke getuigen van een leven, waarin niets hun meer geoorloofd is. Deze gevoelens van onverzadigbaarheid en verlangens naar het hiernamaals en het onbereikbare, korrespondeert, met wat Camille Mauclair noamde de Maladie de 1'infini", die wij bij beiden vinden. De ziekeiiiiiiiMiliiiuiiilliiliimiitiiiiimiMilimmiiiiimHtttHmitDimtmtHmii Daal j 8 rag de stralende zon van 'c Zondagsche feestvooruitzicht met haar Hein, door Fine's onweerswolken meedogenloos ver duisterd; 'n hevige oproerigheid ontwaakte in haar getergd gemoed, tegen zéóreel oumenfchelijkheid. Is dat nou allemaal om die kapotte pureeschotel... of om " Ik ben nog niet uitgepraat Alida." Fme's vleeziga vinger zocht langs een bladzg van 'c Arbeidscontract. Om je nu te bewyzen dat ik volkomen in mijn recht ben heb ie je alleen maar te zeggen dat ik ja terstond... begry'p je, t-e-r-s t-o-n-d zou kunnen wegsturen, omdat,.. bier staat 't: Wanneer zij in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen lot de arbeid waarvoor zij zich heeft verbonden...," de acdijvie n de aardappels waren gisteren on st-büar ... Ten tweede: Wanneer zij opzettelijk of ondanks waarschuwing, roekeloos der hnievrouwe eigendom, beschadigt... dat is de purée-schotel.... En ten derde: Wanneer zij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, haar door of namens de huis vrouw verstrekt... dat is je zingen, niet tegenstaande ik 't je aanhoudend verboden heb.... De purée-Echotel zal ik van je loon af houden, daar heb ik óók recht toe.... Fine zccht jachterig een ander bladzij op Vier gulden tachtig van je loon ... hier staat 'r...." Dit werd Daa'je te kras: Vier gulden tachtig voor dat pnnoozele ding?..." Sst..." viel Fine haar in de reden, onver murwbaar door de ontijdige herinnering aan Kee en 't Sè?res koffis-servies, u door den ruggesteun van des Arbeidscontract^ Wetsopenbaringen ..., gén praal j as... ja weet 't nu... we zijn nu zoo goedig om je niet op stel en sprong weg te sturen... we hebben medeleden niet je... en je mag nog bij ons in dienst blijven," maar je weet 't nu: ver beter je, en maak je onze goedgunstigheid waardig... enne... ga' nu maar weer naar je keuken terug. Daatje ging verbluft. Eu Fina genoot haar apotheose. Ze had over Daatje getriomfeerd. lijke weekheid van Chopin, de tragische .glimlach van Lsforgue, de idealistische schoonheid van Mozart, dat alles vindt men terug in het landschap, dat Watteau inde natuur meende te 'fcien, en waarin men met diepe aandoening de zoete klanken meent te hooren van de uitnoodiging tot de reis. (Embarquement pour Cythère). Dit Oferheersjhend " depressieve, deze traagheid, melancholie, droomerij, dit fijnere begrip, vindt men terug in den zielstoestaad der erfelijke phtisici, die geen artisten zijn, en wel even goed bij het volk, als in den «.g. beteren stand. Een werkman, een vrouw uit het volk, tuberculeus geworden, onderscheidt zich van de anderen; hun handen worden fijn, hun vermagerd gezicht is verhelderd, het lang zame verval bekleedt ze met een boven natuurlijke schoonheid. In hun geest speelt hetzelfde zich. af. De onwetendheid, het opgaan van han zedelijk wezen in de een tonigheid van den arbeid, belet de verfijning van hun gevoel niet, evenmin als het on bepaalde verlangen naar hoogere gedachten, de neiging tot droomen. Zoo vormde zich in Watteau, den zoon van een dekker, voordat hij het had kunnen zien, een ideale voorstelling van de weel derige kringen. Noch lange waarneming, noch geboorte, zouden hem dat groote gemak heb ben gf geverf, waarmede hij het uitgezochte, het veifijnde, uitbeeldde, door fijnheid van gevoel de schoonheid van een lichaam, dat zijn onvolmaaktheid onder allerlei sieraden verbergt, weergaf. Men raadt den phtisicus afleiding te zoeken, zieh te onthouden van zelfbeschouwing, wier physisch equivalent de uittering is. Maar hij vindt iedere aflei ding ijdel en geschikt om hem melankoliek te maken, vergeleken by het genot, dat de droomerij hem geeft. Hij kan slechts leven, door zich te veroordeelen tot niet leven, tot een bestaan, vol voorzorgsmaatregelen, een bestaan zonder emoties, van welken aard ook, terwijl de ziekte zelf hem drijft tot groote plannen, groote verwachtingen en ernstig zelfonderzoek. Deze ziekte van het lichaam veroorzaakt een mystieke exaltatie van de ziel, wier uitingen niets zwaks of decadeats hebben, maar integendeel van grooten kracht en heftige emotie getuigen. Het schijnt dus duidelijk, dat bij de artisten door Liignel bestudeerd, bepaalde karakter eigenschappen van hun werk, melancholie, onverzadigbaarheid, levensmoeheid, angst voor daden, zucht naar het oneindige, reeds vóór het uitbreken der ziekte in aanleg aanwezig, door de phtisis sterker op den voorgrond traden. Natuurlijk maakt de tuberculose geen artisten, naar de chroni sche phtisis bij de voorbeschikten, drukt eea zeer eigenaardig stempel op hun werk. Dr. H. Smul. iiimMiiiimniiiiiiiiiiimiiiiiiHtmMiHimmHtmimimmitimmmmiii 'f Mi. Er zullen vele menschen zijn met mij, die in hun gedachten aan het leven en sterven van Jozef Israels den drang voelden opkomen om door eenige daad blijk te geven van hun gevoel van warmte, sympathie en bewondering voor dezen grooten kunstenaar, voor dezen mooi zich uitlevenden mensch. Het is mijas inziens niet voldoende dat alleen voorlichters van het volk, gezag hebbende en bekwame kunstkenners en publicisten van de grootheid van dezen man getuigen. Uit het volk zelf, door hen die eenvoudig ondergingen het geluk van de schoonheid die Israels schonk, niet alleen door zijn werk, zijn scheppingen, ziju schilderijen, maar ook aan zoo velen die in de gelegen heid waren om hem te ontmoeten en te spreken, kan en (moet getuigd worden van liefde voor een zoo eminent, groot-krachtig en fijnlevend mensch als Jozef Israels. Aan zoovele duizenden in wie de liefde voor de schoonheid besloten ligt als niets anders dan een middel om te genieten, om de vreugde en 't geluk in zich zelf te voelen, imMiiiiiiiiimiiiiiimmimmmiiimmmiiiiiimmiuiimmiiumiiiiui* Dien middag brachten da drie dames een eerste, een welkomstbezoek aan de nieuwe bnren. Z$ kwamen verrukt terug; 't was een heerlijke aanwinst, en ze zwelgden in de toekomst weelde van de nadere kennismaking met deze sympathieke familie die reels dadelijk de belofte bad gegeven van een spoedig tegenbezoek, den volgenden Zondag middag. Als we nu dat nare s;edoe met Daatje niet hadden," zei Bartha, dan souden we nu toch volmaakt gelukkig zijn." T)at zija we," antwoordde Fine apodictisch. Aiida heb ik van morgen voor goed klein gekregen . . . voor goed . . . ." Vanaf dien dag speelde een raadselachtig lachje om Daatjb's frisschen, vroolyken mond ; overigens was Daatje kalm van stemming, deed haar werkzaamheden a1 s een plichtgetrouwe, goed gedisciplineerde gedienstige, hield den gulden middenweg in 't, gebiuik van specerijen, vermeed 't rammelen met potten en pannen, waa niet brutaal, en zong geen aanstootge rende liederen. De drie bedaagde dames Cnussewinckel waren, en bleven, volmaakt gelukkig. Totdat de Zondag aanbrak, de Zondag van het in bljje verrukking verwachte bezoek der sym pathieke buren. Ze waren al vroeg 's middags in werking. We moesten ze in de voorkamer ont vangen," zei Bertha, dan kunnen we ze zien aar komen." Gut nee," zei Fine... in de huiskamer... dat vind ik nu dadelijk weer zoo intiem .... Bovendien hebben we in de eetkamer al ons mooi oud- blauw... dat heeft lang niet ieder een; . . . enne . . . dan gebruiken we meteen 't mooie thee-servies van ouwe nicht roneman . . . dat met de lange lyzen" .... Gunst," zsi Louise, dat kunnen we ook net zoo goed in de voorkamer gebruiken." Nee," bracht Fine ertegen in, dat kan niét, . . . d»t ?wordt veel te veel gesleep .... Want dan moet 't tafelij e dat er by hoort, óók varsjouwd worden en dat geeft dan weer zoo'n leege plek." Dan kunnen we daar toch wel 'weer wat anders van de voorkamer voor in de plaats zetter," zei Bertha wat halsstarrig vasthou dend aan 't verlokkende vooruitzicht van zonder tot scheppen in staat te stellen, schonk Israels de prachtigste sensaties. Over den man die in het volk de mooiste gevoelens deed trillen, die fijne ontwikkeling en beschaving van het zieleleven wekte en bezielde tot overdenkingen waarin het ver langen naar schoonheid en naar mooi leven ontstaan, over dien suparieur-menschelijken" man moge ook een bescheiden woord van dankbare bewondering gezegd wcrJen door een dier velen uit de massa die Israels zoo nobel heeft beroerd. Het weten dat hij gestorven is wekt wee moedige gedachten. In dien weemoed leeft het intieme van liefde, van werkelijk warme genegenheid voor dezen wel waarlijk heel voornamen levenswijze. Jozef Israels had de wijsheid van de schoonheid. Van zijn wijsheid gaf hij aan ieder die is geboren met ontvankelijkheid voor schoonheid en die zijn schilderijen gezien heeft of er zelfs alleen maar over las de notities der begaafde kunstbeschrijvers. In zijn leven van zeven en tachtig jaren zijn vele mensoheu in de gelukkige gele genheid geweest om ook van Israels' per soonlijke ontmoeting het verfrisschende, verfijnende, opwekkende, lichtende, te ont vangen. Want Israels was niet slechts een nobel kunstenaar, doch een nobel, breed voelend mensch en levende in volkomen even wicht. Hij was dus eenvoudig en mededeelzaam. Hij had uit den rijkdom, die zijn zeer vele levensjaren hem door stagen handen- en geestesarbeid verschaften, zóó veel over voor ieder die er hem eenvoudig om kwam -vragen. Hoeveel jonge menschen zijn niet tot hem gegaan om hem te vragen van zijn kennis en ondervinding, hoeveel jonge mannen en vrouwen en ook ouderen vroegen hem van zijn kunstkennis, van zijn geniale kunste naarschap bij godsgenade vooral, en wat beminnenswaardig eenvoudig en eerlijk gaf b.y zijn oordeel, zyn raad, zijn inzicht, zijn inspireerende, leidende hulp. En niet alleen voor schilders gaf hij zich, zijn belangstel ling voor het groote leven, zijn tot den plotselingen, onverbiddelijken dood toe onverzwakte, stoere leef kracht onderhield zijn wil en energie om te leer e n kennen en begrijpen en zuiver voelen alles wat menschehjk was. Van al wat hij in zijn lange werkleven had verworven en ontvangen gaf hij gul. De wy'ze waarop hij gaf was bovendien zoo vruchtbaar. Watt wie Jozef Israels eens gesproken heeft vergeet dat nimmer, en blijft zich ook de bizoadere waarde van zijn woord bewust. Dat kwam niet door het suggestieve, dat stellig voor ieder be scheiden mensen de ontmoeting met een beroemde persoonlijkheid heeft. Want elk zal bij de aanraking met dezen kunstenaar de gewaarwording hebben gevoeld dat in xijne wijze vau ontvangen het ongemakke lijke by den bezoeker vervangen wordt door het bewust intellectueel genot van het spreken met een zoo uiterst eenvoudig, ongecompliceerd en ongekunsteld, rechtuitsprekend man, die met bewonderenswaar dige, fijne logica simpel zegt wat zijn groote levenservaring hem met den helderen geest als de sobere waarheid heeft doen onderscheiden. En het universele van zijn woord stelt zich natuurlijk bij u vast. Wie met Jozef Israels mocht spreken, heeft daar nut van gedurende heel het leven, omdat het gesprokene zélf zoo belangrijk, zoo brillant en zoo leefkrachtig was. Israels ontnam u onmiddellijk de suggestie van zijn beroemdheid door het sober eu berustigend aandachtig luisteren naar wat ge hem over uw belangen te vertellen en te vragen had. De kleine, uiterst subtiele grijsaard wacht u in zijn groote, voornaam- huiselijke kamer. Gemakkelijk rustend, zit hij in den ruimen ouderwetschen armstoel. Zyn jonge, veer krachtige huisgenoote, Nora Keiler, die zich wijdde aan de machtige taak der ver zorging van dit voor de gemeenschap zoo waardevolle leven bracht u bij Jozef Israels Da zeer kleine figuur van den ouden, indrukwekkenden man richt zich op, het fijne intelligente kopje gaat iets achterover, om u met zijn jorge, sterke, grijze oogen achter den geslepen bril opvallend aan te kijken. Hij beschouwt u zorgvuldig, de schilder, die in den mensch zijn studiemateiiiiiiiimiiumiiiiimiiiimiiiii den stoat te zien aankomen... bijvoorbeeld 't muziekkasf je, cffe '.... Ganfct, dat H nou ook wat," lijzigde Louise, in de ae kamer de piano, en in de andere 't muziekkastje ... zet er dan liever 't Ectaaktafebjj)." Ja, do.1, kar,1' z?i Fine, en dan moet de ezel met 'c tegeltableau ook maar weg, want als ze bij 't theetafeltje komsn zitten, valt 't tegeltableau licht om... 'c is zoo top zwaar.... Maar dan mosten we 't gauw doen, gunst, j?ungt, de tyd vliegt om." K«i Daatje niet komen helpen?" opperde Louise wat hulptloo». Nee," zsi- Fine resoluut, 3at nooit;... er staat in 't Arbeidscontract een hél stuk over Zondagsrust... en daar wil ik mij mat hsni en tand aan houden... Want 't is een pracht van 'n boekje... 'n pracht".... Zoo begonnen ze dan met hun drieën te (jouwen, jachterig en nerveus; de verandering viel niet mee; de plek van 't schsaktafeltje, recht tegfn dan muur, eigende zich niet voor een gezellig thee-roekje. We moeten de stoelen er ook maar by ?eulen," zuchtte Fine die lage fanta sietjes ... dan wordt 't nog wel wat." Er kwam een moment dat de drie zusters dood-op neerzegen in de nu volgepropte voorkamer, en de inrichting vau de eet kamer bepaald luguber aandoende lacunes vertoonde. Fiae keek rond; noch Bertha, noch Louise durfde hun meening te openbaren. -,,Hoa vinden jalui 't?" vroeg ze je moet rekenen, de turfbak, 't dessert-rek en de bloemenmand staen nog niet op hun plaat?..." ,,We... we moeten er nog wat aan wennen denk ik," zei Bertha, die zich in hoofdzaak aan deze noodlottige verhnisboel schuldig voelde. Ik ... ik vind dat er nu te veel kleuren bij mekaar komen, zei Lonise bedeesi, 't paarsche en 't groene fantasiestot Itje. en de blauwe leuaingstoelen ... en de roode stoelen hier... en dat allemaal op je gele karpet... en dan krijg je nog je blauwe theeservies...," Fine keek nogmaals rond, bette baar ver hit gezicht. Hemeltje lief wat hebben we aargehaald... ik vind 't gewoon affreusl1' riaal ziet. Uit de oude kleine pezige handen legt hu het moderne boek dat hy las naast zich op de tafel. Hij kijkt u steeds aan en wy'st u den leunstoel die Nora Keiler u, tegen over Israels, biedt. Het fijn ingeleefde gees tige "kopje met de zilverwitte haren gaat wat voorover, en gemakkelijk weder zit de oude man, in zijn tonig warm bruin fluweelen jasje in een hoekje van den ruimen stoel. Hij legt de hangende beenen over elkaar, en in kalme beweging zyn de voeten, in vilt pantoffels, die den vloer niet kunnen raken. Ik kwam voor het eerst bij den groot meester der schilderkunst, dien ik nooit vroeger gezien had en ook later nimmer meer sprak, om hem zijn oordeel te vragen over het illustratief werk van een jongen teekenaar, waarmede ik iets te maken had. 't Groote, zware buek had ik bümij om het meneer Israels te laten zien. Nora Keiler was in de groote kamer aan een andere tafel gaan zitten. Ik vertelde aan Israels wat ik te zeggen had. In mijn verwondering over dien heel kleinen, teeren grijsaard, waarvan heel de wereld met bewondering sprak, en die ondanks zijn hoogen ouder dom nog telkens nieuwe en prachtige en groote schilderijen maakte, verontrustte ik er mij over, hoe ik dien ttellig lichamelijk zwakken man het groote zware boek zou laten zien. Israels had geluisterd naar. wat ik zei, en terwijl hy met waardeering sprak oïer het werk, dat hy gelezen had, vroeg hij nu de prenten te mogen zien en hy nam my den foliant uit de handen.Hij beschouwde het boek eerst van buiten en ging toen bladeren, om de platen te bekijken. Hij bekeek de eerste n voor n, niet lang, maar zorgvuldig. En onder het bekijken wist ik het oordeel al dat niet gunstig zyn kon. Wrevelig werd de uitdrukking in het kleine oude gezichtje, het bewegelyk voor hoofd fronste zich bedenkelijk, de bladerende vingers sloegen enkele prenten over, en achter in 't boek gekomen, zei Israels 't: Keen, dat is niet goed. Dat is geen illustreeren, dat is allemaal veel tekrummelig, dat leeft weer niet. 't Is te krummelig. 't Ia niet a. met het boek. 't Zijn lithotjes ge bleven die 't werk niet illustreeren. Ik heb wel ander, beter werk van dien teekenaar gezien." Israels legde 't boek uit de handen. Hij had 't gezien. Zyn oordeel was gezegd, hij vond 't niet mooi, niet sterk en wat zou hij daarover meer zeggen? Hij vond't jam mer. Maar 't sprak ook van zelf, meende ? hij: Nederland kon eigenlijk geen goede illustrators opleveren, 't Land is te klein. Waarom zullen jonge artisten illustreeren ? Ze kunnen er niet van bestaan. Dat is in de laatste eeuw zoo geweest. Jonge men schen, die nog door de wereld moeten, kun nen in ons klein land zich niet toeleggen op de heel afzonderlijke kunst van illus treeren. 't Kan niet betaald worden. De oplagen zijn te klein, omdat wij met onze mooie taal niet over de grenzen kunnen. Dat kan wél met schilderijen. Ook jonge schilders, die hard werken en talent hebben, verkoopen hun werk al spoedig over de grenzen en voorzien zoo in hun levens onderhoud. Dat kan met illustreeren immers niet. Israels vertelde toen, dat hij zelf, jaren geleden, toen hij nog jong was, van den uitgever Kruseman de opdracht kreeg om twee prenten te teekenen voor een beek. Hij werkte er een poos aan; en t0en ze klaar waren, zond hij de teekeningen naar Groningen. Ze vielen wel in den smaak, schreef de uitgever en vroeg hoeveel hono rarium hij schuldig was. Overwegende, dat in Nederlandsehe boeken geen behoorlijk betaald illustratief werk mogelijk was, schreef Israels, dat hij honderdvijftig gulden voor de twee teekeningen wilde ontvangen. De uitgever zond hem het bedrag, met een briefje er bij, dat hy zich wel wachten zou om aan Israels weder illustratie werk op te dragen. Kruseman behoorde toan toch tot de belangrijkste uitgevers. Neen, in 't buitenland kon dat beter. Duitschland met zijn over de wereld verbreide taal, Frankrijk en Engeland, daar waren goede illustrators mogelyk. En wij, ja we hebben er wel n!" Jozef Israels kwam in opgewekte, warme actie; zijn oogen lichtten op. Ta, wij hebben n heel knappen illustrator! Zie j?, Veld heer, die kan 't!" En de kleine man liet iiiiiiiiMHiiimiMiiiiiiiMiliiiiiiiiiiiuiiitiuMimiimiimMimiiiMitiiiMiw A.ls we de heele boel maar weer op z'n gewoae plaats zetten," opperde Bertha schuld bewust, ,,'c is gauw genoeg gedaan,... gut... gauw maar... ze kunnen ieder oogenblik komen...." Ja^ .. toe dan maar," zuchtte Louise, ,,'-óó kan 'c toch ook niet... 't... 't lijkt wei 'u vendutie..." Na nog een goed kwartier kruierswerk, stonden e He meubels weer alsof er geen enkele van zijn plek af was geweest,... had Fine nog gauw een andere japon moeten aandoen omdat het tegeltableau tösh nog gekanteld was, en 'n winkelhaak hal ge scheurd in Fine's zwart zijden rok,... zette Bertha thee, en veegde Lonise met 'n zucht theebladdoekje, Fine had ze in soorten, de lange lyien voorzichtig om. Zs waren alle drie moe, dood moe; ze hadden de kalm-gelukkige outyangst-stem ming verloren in de noodelooze drukte van hun sleepen en sjouwen. 't Was half vier. Fine nam een kopje tljee vooraf. Louise wilde poolshoogte gaan nemen voor 'traara in de huiskamer; doe 't niet," zei Bsrtha, 't staat zoo bespottelijk als ze net aankomen." Gonst," zei Lonise en jij wou nog wel in de voorkamer tbédrinken om ze te zien aankomen?..." Dat is hél wat anders," antwoordde Bertha geprikkeld, "f je in de kamer zit, of dat je voor 'n. raam staat te hunkeren...." Goeie genede mensch, ik hunker h lerrdill niet... 't laat my volmaakt koud of ze komen of niet... Maar ]'üwas er zoo op gesteld...." Sust... daar hoor ik 't tuinhek piepen," viel Fine haar zenuwachtig 'in de rede, keek onbenullig naar 'c theegerij; is allea in orde... gut, dat tene vuile kopje van mü, staat dat niet mal?... Schellen ze uog niet?" ... Ze luisterden alle drie, ademloos; neen er werd niet gescheld, 't, piepen van 'i heije was zeker verbeelding geweest. Tegen half vyf vroeg Bertha schuchter om ook een kopje thee; en Lonise ook... . Wacht nu nog even hè," snauw Je Fine... 't is nu nog maar om 'n oogenblik te doen...

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl