Historisch Archief 1877-1940
^3, f -2f "4
. i* «'" »
IV1734
DE AMSTERDAMMER
A°. 1911
WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND
Om.cLer red.a.crti© -VSLEL ZM2r.
?Bit nnmmer bevat een bijvoegsel
L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt versekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Ahonaement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post / 1.65
Teer Indfc per jaar, bjj vooruitbetaling, ..... , . mail 10.
Afeondertijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 3 September.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
. /0.25
. .030
. .0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De
uitwerking. Getchrokken?FEUILLETON:
Xxtmen-reiien, door J. F. Knoppers, W.Kia.
KDN8T EK LETTEREN: Jengd, door Iran i
Verschoren, beoordeeld door Frans Coei en.
Keg eras de Bembrandt-duitser*, 7. dior
Woud Fnnkemölle. INGEZONI EN.
VBOUWÏNRUBRIEK: Het meisje aai de
tpee'ale me'sjes en aan de gemengde
vakicholev, XI, door Anna J. Jungmann.
ALLERLEI, door Allcgra. DIT DE
BATUUR, door E. Heitnans. Da nieuwe
Uaiegebonwen te Pretoria, met afb. Als
Reishardt ook in ons land den Oedipub",
komt vertoonen, door Frans Mrjnssep.
Vferat op de spoorwegstaking in Engeland.
Tentoonstellingen in den Haag, door
Plas?cbaeit. Hollanders op reis, door W. A.
K. T «ree beroemde personen door r. d.
£. In het Louvre-Mneenm, door H. G.
Ibels. Iets over bet renpaard, door F.
M.Wa.?INGEZONDEN. -C3ARIVARI.
FINANCIEELEEN OECOSOMISCHE KRO
NIEK, door T. d. M. en T. d. S. Doet bet
partijbestuur der 8.D.A.P. aan
schriftcerdlmaing, door Martin a G. damere. Brie
ven van Oom Jodocup. SCHAAKSPEL.
DAMRUBRIEK. ADVERTENTIEN.
De uitwerking
Onze vermelding van het ronduit ge
schreven stuk in de Lokomotief, en de
vermelding ervan door Het Volk (door
liet Volk het eerst; wij verzuimden dit
*og mede te deelen), heeft reeds ha ir
werking uitgeoefend. Terwijl wij
jaarUjks op den Sisten Augustus vergast
werden op valsch -klinkende, opgeschrot
fde feestar t ikelen, die wij zoomin ter
eera achtten van de Koningin als van
4e Pers, is het verreweg voornaamste
deel van die pers muisstil geworden.
Standaard, Tijd, Handelsblad, N. M. Ct.,
zwijgen als het eraf. In die bladen
«shïjat het of de Koningin niet jarig is.
Jubelen doen, maar (n sourdine, het
Vaderland «n het Nieuws van den Dag.
Deze laatste hebben meer onze sym
pathie dan de in hun schulp gekropen
> vijeers. Het meest bevredigt ons echter
de Nieuwe Courant. Wij onderschrijven
waarlijk niet al wat dit blad zegt, maar
wij respecteeren in haar woorden een
grooter hoeveelheid waarheidsdurf, en,
wrj zijn er van overtuigd: ook
waarheidsliefde,dan men van dagbladen gewend was,
Na de Koningin te hebben geprezen
om haar constitutioneelen zin en inzicht
in staatszaken, vervolgt de
hoofdartikel?ehrqver:
Heeft, naast dien toegenomen eerbied
en de onverzwakte nationale trouw aan
het Huis van Orarje, de verhouding
tusschen onze Koningin en haar volk
de warmte en de hartelijkheid ten volle
behouden, die haar komst op den troon,
baar huwelijk en de geboorte van het
koninklijke kind zoo blijde omgaven?
Wij zyn er niet zeker van. Het wil
ons wel eens voorkomen, dat onze
Koningin den weg naar het hart van
taar volk te zelden weet te vinden.
Verreweg het grootste gedeelte van het
jaar verneemt men van ons Hof niet
meer dan dat de ministers, elk op hun
beurt, zich ter conferentie naar het
Loo nebben begeven en dat de eer van
aan de koninklijke tafel aan te zitten
is te beurt gevallen aan eenige aan
zienlijke personen uit een beperkten,
« wel zér beperkten kring- De offieieele,
min of meer reglementaire bezoeken aan
«enkele steden des laods daargelaten, be
hoort de persoonlijke aanraking, ja zelfs
aanschouwing van onze Koningin, ook in
de Residentie, tot de zoo hooge
zeldzaamheden. dat het gevoel van vertrouwelijk
heid, hetwelk in sommige monarchieën
de loyauteit en den traditioneelen eer
bied der onderdanen onschatbaar ver
sterkt, hier allengs aan het verdwijnen
is. O waarlijk, het kleine Prinsesje, zoo
lang in zorg verwacht, en de ernstige
zaken van het staatsbestuur het is
genoeg om een menschenbestaan te ver
vullen. Maar toch mist een volk, hoog
en laag, zoo noode de teekenen, dat het
hart van zijn Vorstin gelijk klopt met
het zijne: dat wat het aan eer en glorie
.aan de wereld te vertoonen heeft, wat
het aan kracht van leven, geest en
daad uitstraalt, wat het aan echt
nationalen zin bezit en uit, vóór alles weer
klank en medegevoel vindt in de
levende draagster der Kroon, symbool
van de nationale eenheid.
Een goed en gelukkig jaar breke
heden aan voor onze geliefde Koningin.
Een jaar van internationalen vrede,
niet verstoord door de gevaren die
dreigen van Oost en West. Een
jaar van blijvend huiselijk geluk en
gezinsvoorspoed. Een jaar van hartelijke
verstandhouding met dat groote gezin
van het Nederlandsche volk, waarvan
het overgroote deel niets liever wenscht
dan nu en dan de eigen lieve stem, den
hartelacb, het levende woord van lof
ja zelfs van blaam, van zijn
Oranjevorstin te hooren dringen door den ver
gulden muur van het in dienst van 't
koningschap onmisbare Protocol.
De cursiveering van levende en van
dienst, op het einde der twee laatste
alirea'a, is van de N. Ct. zelf.
Het is een ondeugend verj aars vers;
maar wij voor ons smaken de voldoening,
dat er ten minste een bétje meer waar
heid klinkt, büons in de Pers.
Geschrokken.
Met eenige verwondering hebben wij
de stukken gelezen, die aan de aan
staande nieuwe verkiezing in Amster
dam IV zijn gewijd.
Zooals men weet was in dit district
de heer Jacobus Polak verkozen ver
klaard, maar bleek reeds spoedig niet
verkozen. Al zijne majestueuze pogingen
om dat te .verbergen hebben niet ge
holpen : het is uitgelekt. Zijn tegenstander
A. B. Kleerekoper, aldus vonden het
Gedeputeerde Staten uit, had n stem
meer op zich vereenigd. Maar, zoo zeiden
Gedeputeerde Staten verder, er waren
nog andere onregelmatigheden geschied.
Bij een plaats gehad hebbend onder
zoek is gebleken, dat in stemdietrict
No. 4 door 32 kiezers aan de her
stemming is deelgenomen op vertoon
en na inlevering van eeae voor de
eerste stemming geldige stemkaart,
terwijl mede in dat stemdistrict is
gestemd door twee kiezers, die hunne
stem in stemdistrict No. 3 hadden
behooren uit te brengen, hetgeen in
volslagen strijd is met de voorschriften
van de artt. 74 en 75 jo. art. 55 en
van het art. 59 der kieswet".
Men weet dat wij ons nimmer inlaten
met den dagelijkschen politieken strijd,
anders dan als critische toeschouwers.
Wq hebben nu gelezen, hoe Het Volk
voor politiek onfatsoen uitmaakt het
in dit geval stellen vaneen tegencandidaat
bij tweede verkiezing.
Wij meen en, dat het van politiek
belang, want van politieke moraliteit is
in deze een vasten regel aan te nemen,
volgens welke men feitelijk gekozenen,
die zich slechts door een leemte in de wet
nogmaals aan een verkiezing moeten
onderwerpen, door geen
tegencandidaturen hindere; maar dan ook geanszins
aldus handele jegens hen, van wie het,
hoe pok, blijkt, dat zij bij volledige uit
voering van de wettelijke bepalingen
wellicht niet zouden zijn verkozen.
Het Handelsblad heeft, met schuchter
heid, te kennen gegeven, dat de heer
Kleerekoper, immers slechts n stem
meer hebbend, zijne meerderheid zeer
goed had kunnen verliezen, indiea de
stemopnemers die kiezersfterug hadden
gestuurd, die in een verkeerd district
wilden stemmen.
Het is duidelijk, dat de twee kiezer?,
indien men had geweigerd ze tot de
stembus toe te laten, wellicht niet zouden
zijn gegaan naar hun eigen district. En
wat te zeggen van de "2, die toch niet
allen in staat zouden geweest zij n zich vol
doende te legitimeeren ? In elk geval is
er dus twijfel hoe de uitslag der stemming
zou zijn geweest. En zoo lang er twijfel
is, is niemand gekozen.
Waarvandaan nu de schuchterheid ?
Men is geschrokken! En bevreesd, in
het vage, om voor onfatsoenlijk te worden
gehouden, is men het doel, de pure deugd,
zelfs voorbijgeschoten !
Is het niet aardig P
Jeugd, door FRANS VEBSCHOREH. Meindert
Boogaerdt Jan., Zeist 1910.
Een paar jaar geleden heeft Frans Ver
schoren een boekje uitgegeven, dat den
idyllisch-zachtzinnigen titel uit het Nethedal
voerde, en tenminste gedeeltelijk, heel wat
anders dan zoetrokigen romantiek bevatte.
Daar was b.v. het geval van dien dronken
metselaar, waar de bundel mee opende.
Maandagmeren teette het en 't was bepaald
grootsch van onfatsoen en ruig realisme,
zooals die zatlap en vechtersbaas op
ge'eidelyk-toevalligen manier des Maandag op
nieuw vol genevel" raakte en gedaan kreeg
en het met z|jn brnur" bloedig aan den stok
kreeg, wijl dezelve biuar", uit'c gevang vrij
komend, hem niet had willen kennen....
Realisme ? Was dit realisme ? In elk geval
niet pur et simple", in zoover men daaraan
de gedachte verbindt van koele objectiviteit
en rustig aanvaarden van al wat het
zinlykniterljjke aanbiedt, zonder eenig onderscheid
van conventioneel mooi of leeljjk, goed of
slecht, fatsoenlijk of gemeen. Maar hier was
nog wel meer dan die kalme, ala weten
schappelijke, belangstelling zelfs in het
allergewoonate en geringste. De rappe en rake
zinnen van dit verhaal hadden al een
bijzonder pittige allure, iets van brutale
vroolijkheid en trinmf, als gold het een
heldenhistorie.
Ia plaats van, gelijk burgerlijk gepast ware,
de afschuwelijke laagheid van zulk een individu
te fcailderen, die zich zelf verdierlijkt en zijn
gez'n tot den bedelstaf brengt of te doen
zien, waartoe onbeheerschte hartstocht den
mensen al brengen kan, scheen het waarachtig
of de autenr een schandalig pleizier had aan
z|jn zuiper t en diens onmaatschappelijke
daden, of hij zonder meer de kromme spron
gen van dat onbeschaamde leven bewonderde,
op gelijke wjjze... als toch eigenlek alle
belangrijke schrijvers gedaan hebben.
En zoo gevoelde men zich, bij het nadenken
van dit relaas der Maand* gsche p'atheden
en gemeene streken van den zatten metse
laar, waarlijk in de atmosfeer van een
ridderverhaal vol degengekietter en overmoedig
avontuur.
Er a|jn er van de Vlamingen meer, die aan
doodgewone en zelfs gemetne dingen dat
aanzien van heldhaftigheid vermogen te ge ren,
ook Buysse en Streuvels hebben dit volstrekt
on-burgerlijke in hun manier van zien en
opvatting, dat, boven fatsoen en burgerlijke
welvoegelykheid uit, het onredelijke en onma
tige te waardeeren weet, mits het krachtig
en kleurig levend z||, en als zoodanig
betoonen zij zich hartstochtelijker en, men zou
zegge n, levensbljjer dan hun noordelijke
kunstbroederen, die, op een enkele uitzondering
na, het niet verder plegen te brengen dan
een rustig en oplettend nagaan en aanvaarden
van wat het natuurlijke oplevert.
In het nieuwe bundeltje van Frans Ver
schoren is nu dit maatschappelijk, onburgerlijk
hère urne van zelf tot zijn maatschappelijke
grenzen teruggebracht, w|jl het hier gaat
over kinderen en hun stontigheden. Kinderen
en kunstenaars z|jn de eenige redelijke schep
selen van wie de samenleving de indivi
dualistische uitspattingen eenigszins welwil
lend verdraagt, met dien verstande echter,
dat de kunstenaar haar in ruil van ideaal
moet voorzien en overigens in het practische
leven ten ondergaan. En wat de kinderen'
betreft, die knot men meer of min hun vrije
verbeeldingsvolle uitlevingen en heet dat
opvoeder.
Dezen, bij ons vergeleken, nog barbaarsche
Vlamingen echter lust het somwijlen van
dat nog ongebonden kinderleven lustig te
schrijven, wellicht omdat iets in den eigen
aard zich aan dit vrybuitersbestaan verwant
gevoelt. Vanzelf gaan z|j dan tot het
proletar rskind, welks cultuur het minst en natuur
het grootst is, dat oek E iet van geboorte af
gefatsoeneerd en verzorgd wordt, maar, omdat
er weinig aan gelegen is, meest onge
hinderd zijn spel en zelfs zijn spelen drijft,
die helaas, vaak dwars tegen wet en zede
icdruischep.
Die kleine kindermaatechappij in de groote,
door ouders, schoolmeester, politieman, veld
en boschwachter maar zwakjes... ingedijkt,
kan men zeggen, die is het, welke in zijn
hevige kleurigheid de minnaars van het
leven, de kunstenaars, bekoort.
Zonder een weinig realisme gaat het ech
ter juist hierbij niet. Ik bedoel, dat men be
halve de kindeis ook hun doer, en om zg'n
zelfiwil, moet liefhebben, zal men er helden
verhalen van maken kunnen. Men behoeft
van tollen, knikkeren, vliegeren,
nestjesuithalen niet te houden op de manier vaneen
jongen, maar men dient knikkerende, tol
lende, vliegerende jongens, in al hun bewegen
en met al hun .,. accessoires belangrijk te
vinden, als Ie vent uitingen, die plastisch be
koren en bovendien op hun wijze het
geheele leven inhouden, om het zóó te beschrij
ven, dat de werkelijkheid er in flitst en
wij meegetrokken worden in die kindertfeer
van overmoed en borlende, ziedende krach
ten. En zoo doet ooi de schrijver van Jevgd.
Verneemt maar deze zorgvuldige, volkomen
ernstige beschrijving van het knikkeren,
hoogestemd zelfs als een Enikkerbymne en
bewondert tevens de verrassende rijkheid
der Vlaamsche sprake:
De jongens speelden in d'O, met de
marbel s en ze beenden haastig heen en weer,
van de meet naar de groote ronde o, die ze
met huanen hiel in 'c zand hadden getrok
ken, en waar hun marbels in stonden, die
z'er uit moesten knippen; ze schoten, ieder
ieder op zijnen toer, wel zorgend met hunnen
ijzeren kogel niet in d'o te blijven liggen,
want dan waren ze eraan en uit het spel;
ze beenden om en om, en loerden naar
voordeelige plaatsjes, waar ze loos zouden liggen,
buiten gevaar, om niet t e ver van de marbels
te bollen en ze gemakkelijk te kunnen treffen,
bedacht tevens van te dicht bij een makkerke
te komen, die dan hunnem kogel zon kunnen
raken en hen doodschieten zonder gena! Ze
speelden rumoerig en vielen stffens luide
aan 't tieren als een oneerlijke speler
aarzakken of pooteren wilde. Ze duldden niet
het minste bedrog en kenden elkaara listen;
en ze raasden en twistten ondereen, b|j twij
felachtige gevallen, om te weten of een mak
ker geraakt was en dood, of wel niet! Ze
beriepen zich op de omslaande kijkere, die
moesten getuigen; ze steunden op vaste wet
ten van 't spel, of aangenomen gebruiken en
gewoonten; ze zwermden dooreen, en over
schreeuwden elkaar woest tierend:
,,'k Heb u geraakt, een heel klein beekje
maar, en 'k heb verroere-mijn" geroepen!..."
Maar de getroffen baas keelde tegen, torst
vooruit, uitdagend, en z|jn vuisttn
toegekrampt, dreigend gereed:
Ge liegt het, snotter, ge z|jt 'nen aarzakl"
Wel geraakt l" riep een andere er
tu schen,
En verroere-mljn" dan?"
Verroere-mqn' telt niet mee; we had
den 't voorop gestel..."
Er is hier meer dan kalm realistische be
langstelling, zeide ik al. Ia de lustige voort
varendheid en drukte van al die woordjes,
waarmee de schrijver zich inderdaad berj ven"
het ganeche doen van de jongens te om
vatten, blijkt een innigheid en vertrouwdheid,
die boven bet realisme uitgaat, om het groote
leven te vieren, ook in dit heele kleine.
Wie het verschil wenscht te hooren van
dezen toon met het enkel-realistische, leze
de volgende beschiijving van een koestal
op een zomernamidda?.
Terwijl zij voort-aten, binnen-loerend in
den sta', naar rondbnikige, dampende
koebeesten, die dom vóór zich heen lagen te
staren, in warm-riekend stroomest, van tijd
tot tijd een lang-k'agecd, zwaar gemeurel
nitstootend uit hunnen vierkant-breeden
muil of de pitsende viiegen wegjagend met
hunnen omzwiependen, vuil-boschigen staart;
terwijl ze luisterden naar het triestig
mekkerend-bleeten uit het fijn epits'g muiltje
der geit, die daar alleenig in een zy-hoek
stond te treuren, hoorden ze buiten, in den
boomgaard, daar ergens, het kakelend ge
schreeuw van een heff. Met kort-snelle, hak
kelende gil-stooten klonk het smartelijk
gekakel op, eindigend in een lang-gerekten,
hoogtonigep, i cberp-snydenden amartkreet,
om dan weer van voren af aan opnieuw te
beginnen, met pijnlijker geweld."
Ziedaar bijvoorbeeld het realisme, dat ook
hier, vooral om de Tachtig jaren der vorige
eeuw, in zwang was. Het is heel nauwkeu
rig en... niet eens van het beste.
Dat in Verschoren inderdaad de realist
steekt bewy'sen, behalve zulke beschrijvingen,
ook die drie verhalen in zijn boek, die niet
afloopen", die geen slot hebben. De Vlieger,
Van een Jongen, die geluk had, Karosten, Ijdel
heid, dat zy'n evenzooveel episodes van kin
derleven, waarb|j bet n:et om verloop en
geheel, maar om elk der deelen, der momen
ten en stemmingen, te doen is. Men moet
hen, zich in levend, meegenieten, of van hun
geheel zal geen genot te vtrwachten zijn.
Of de lezers inderdaad nog op deze wijze
boeiend worden, nu ten huldigen dage het t|j
van dit soort kunst een weinig vetloopen
schijnt? ?
Maar de middelste verhaaltjes: Van
Ouderzorg en Kindervreugde en Sooike (n zijn vriend
jes, hebben ook beteekenis als compositie
met geleidelijk verloop en slot. Niet dat in
het eerste verhaal van Peerke Melis' geit,
die door Janneke, zy'n zoontje, niet naar den
bok werd gebracht, wijl de rakker liever de
centen ten eigen bate en wel voor den aan
koop van vuurwerk wilde gebruiken... niet
dit ook de ar in de realistische al te groote
uitwijdingen ontbreken. De beschrijving van
Peerke's weverswerk en Janneke's droom kon
den veilig wat bekort zy'n, doch het geheel
ie, al» geheel, levendig en vermakelijk. Terwijl
Sooike en zi?'n vriendjes ook van dieper
merfchelykheid en karakterinzicht bij kinderen
getuigt en eigenlyk den eanigen weemoeiigen
toon geeft in dit boek van kinderavontnnr,
dat om het lustige en luchtige allicht velen
zullen lezen, die voor den dronken metselaar
van den vorigen bundel hun neus optrokken.
Zeer ten onrechte overigene. Want de
vroolyke wandaden van kir der en kan men vaak
beschreven vinder, terwijl eerst het laat
een nsche realisme heeft mogelijk gemaakt
ook in het leven des Minderen Mans en
zelfs des zatten Minderen Mans iets heroïsch
te ontdekken, dat levend en werkelijk i?.
Fn daar moet men zijn neus niet voor
ophalen l ,
FEAKS COENEN.
Nog tens: De
(Juli n s Langbehn).
In 't begin van het vorige jaar verschenen
in dit blad een tweetal artikelen van myn
hand over het zonderlinge en nog weinig
gekende leven van Jnlius Lingbehn, den
schrijver van Rembrandt als Erzieher." De
weduwe van Multatnli vulde mijn artikel aan
met een hoog interessante mededeling over
de geestesbetrekking, die er bleek te bestaan
tussen Langbehn en Dekker. Hat verzoek,
dat ik aan 't slot van myn artikel aan de
dagbladen richtte, om mijn oproep, om even
tuele mededelingen over Langbehn's opont
houd in Nederland my te doen geworden,
over te nemen, had geen succes. De belang
rijkheid van het geval ontging de verschil
lende redakties waarschijnlijk. Verschillende
partiknlieren zonden mij goeddoend kon
trast met het weiiig tegemoetkomen der
dagbladredakties min of meer gewichtige
mededelingen over Langbehn's verblijf in
Holland, speciaal te Rotterdam, waar hy de
katholieke godsdienst omhelsde, alsmede
adressen, waaraan ik mij om mededelingen
richten kon. Ter gelegener tijd, als myn nu
nog zeer onvolledig feitenmateriaal wat ver
volledigd zy'n zal, is het mijn voornemen,
kan het zijn, in dit blad, over Langbehn's
betrekkingen met Hol'and verslag te geven.
In Duitsland is het nn aan de
geschiedvorsing behoretde leven vam de
Rembrandtdnitsar, dat door zy'n dubbelgarger.Lingbehn
zo wonderlik en met resul'a it in 't
geheimnisvol onbekende is g» rukt, voor velen een
objekt geworden voor wetenscbappelik onder
zoek. Vooral Prof. Dr. Cornelius Gnrlitt
en Dr. Roloff treden daarin op de voor
grond. Gnrlitt's artikelen in Die Zak unit" 1)
van Msx'milian Harden vormden de onder
grond voor m|jn vroegere artikelen. Roloff
paf vers'ag van. zijn ervaringen op zoek naar
Langbebn in Hochlana". 2) Hy was de
eerste, die vastste'd', dat Langbebn in Mei
1907 gestorren en in P ach bij
Fursienfeldbrück begraven was. Rikfi is specialiteit in
het aanwijzen van de opkomende katholieke
tendensen in de latere uitgaven van Lang
behn's R^mbranit als Erzieher" en schenkt
ons verder weinig of geen nieuws. Gurlitt
heeft een rijk materiaal over Langbehn
saamgebracht, dat echter in z|jn geheel nog
niet rijp voor pnblikatie blijkt te zijn. Hier
en daar publiceert hij soms iets. Zo heeft
bij nu in het Juli-Hef t van Westermanii's
Monatshefte" 3) de herinneringen aan Lang
behn van de schilder Hans T h o m a en
van de schryfiter Sophie Sömmering
gepubliceerd, met het doel, om nog meer
mededelingen over Langbebn te verkrijgen 4).
Zooals ik vroeger hier ter plaatse schil
derde, wilde Langbehn volkomen onbekend
voor heel de wereld blijven. Toch zocht by
gaarne persoonlijkheden op, van wie bij
dacht dat ze hem en zijn idealen begrijpen
zouden. D.;ze drang voerde hem ook tot
Hans Thoma, die in 'c jaar 1884 zonder enig
s acces een tentoonstelling van zijn wei k in
Berlijn hield. Langbehn bezocht deze ten
toonstelling en ontdekte" Thoma'égenie.
Hij voelde zich tot Taoma, die met rustige
onverschilligheid eyn miskenning verdroeg
en met geduld zy'n ty'd en roem afwachtte,
om de gelijkheid van hun levensomstandig
heden zeer aangetrokken. Ook Ltngbehn
werd door de mensen niet gekend en ook
hij verwachtte met feillooie zekerheid zijn
periode van roem. Zij werden goede vrienden
en verkeerden in Frankfurt persoonlik, lange
tijd daarna per brief met elkander. Thoma
schilderde Langbehn'd portret dat de naam
Der Philosoph mit dem Ei" verkreeg.
Dercbilder zelf noemt het ein besichtenswerterBild''
en vertelt dat Langbahn eine gros ze Frende an
dem batte". Het is f ani in bezit van de execu
teur testamentair van Langbehn. de schilder
Mommenissen te Müichenr>). Ook maakte
Taoma verschillende illustraties bij den tekst
van de Vierzig Lieder von einem
Dentschen", namelik van Langbehn. Alle
vrienlecbappen van Langbehn liepen spoedig ten
einde, deels om zijn eis, dit zyn vriend an
onbeperkt zijn superioriteit zonden erkennen,
deels om zijn vriendechaps-egcïime, dat aan
terrorisme grensde: een vi iend van Langbehn
mocht geen andere vrienden hebben.
O xi de laatste reden verliet hy ook T hom»,
die er voor paste, als zyn overige vrienden
om Langbehn te verlaten. Maar er was nog
een diepere reden. Thoma schrijfc: lm
al'gemeinen wollte Langbehn die Welt
verbessern : nnd wollte daram ka-npfen nnd ich
sollte eigentlich mittaoipten. Freilich kam
ich immer bald daza zu sagen: Lassen
wir doch die Welt wie sie ist I Ich n: och! e
die Verantwortung fur eine, die ich an ihre
Stelle setzte, nicht auf mich nehmen". Een
standpunt, dat te begrijpen i». Maar niet
voor Langbehn. DJ schertsende spot van
Taoma trof Langbehn's werkdadelik. Want
de hartstochtelike en tegelijk humorloze
ernst van Langbehn's willen en streven ia
juist de dr|j rende kracht, die hem tot zijn
eigenaardig leven bracht. Hij werkte om
zakelik succes, om wille van de indruk,
die zijn boek op alle mensen uitoefenen
moest, zy'n nieuwe vondsten mochten niet
alleen maar bestaan, neen, zij moeiten om
stoten, aanpakken, opbouwen. Thoma'a natuur
was precies anders om. De schilder schilderde
zijn doeken, juist zoals hij de natuur zag en
't kon hem niet schelen, of andere de natuur
ook zo zagen. Vandaar de onrermy'delike
brenke tussen hen l Zoals ook van andere,
eiste Langbebn zijn brieven van Thoma terug.
Deze retourneer Ie ze. Of ze nog bestaat ?
Daarop kan alleen de grof e zwijger Momm»
Nis-en antwoord geven. De brieven aan Thoma
bevatten volgens diens verklaring viel
Ba1) Van Februari 1908 en Djcember 1909.
2; J>. van 1009 en 1910.
3) 65. Jhrg. 1911. Heft 11. S. 666-685.
4) Ich stelle der Presse anheim, VOD
meinem Aufsaka der ihr geeignet
ergcheinenden gebrauch zu maclcn''.(Hjj vraagt dan
om mededeelingen. Een verzoek, dat ik hier
ter plaatse nog eens onderstreep.
5) Men heeft van verschillende zijden ge
tracht, Momme Nissen, die by het sterven
van Langbehn tegenwoordig was en zijn
nalatenschap erfde, aan het praten te krijger.
Alle pogingen leden schipbreuk Ook ik
maakte de ervaring, dat brieven van mijn
hand over Langbehn, die ik aan Nissen
richtte, eenvoudig niet beantwoord werden.
Ik had ook over het genoemde portret ge
schreven, met hetze1 f de resultaat. R
produkties ervan bestaan niet. De Redaktie van
Hochland", die ik om inlichtingen aan
gaande fotograflese portretten van Langbehn
verzocht, deelde mij mede, dat die niet be
stonden. Tans worden echter in
Westerman n'g Monatihefte" twee portretten van
Langbehn (circa 1868 en 1890) gepubliceerd,
die, ware de waarde van pbycionomie-beschrij
ving niet so problematies, eigenlik wel ver
dienden in hun karakteristieke momenten
beschrijvend (met of zonder konklusies op
't karakter!) ontleed te worden.
_J