De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 3 september pagina 1

3 september 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

^3, f -2f "4 . i* «'" » IV1734 DE AMSTERDAMMER A°. 1911 WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND Om.cLer red.a.crti© -VSLEL ZM2r. ?Bit nnmmer bevat een bijvoegsel L. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt versekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Ahonaement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post / 1.65 Teer Indfc per jaar, bjj vooruitbetaling, ..... , . mail 10. Afeondertijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 3 September. Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel . /0.25 . .030 . .0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: De uitwerking. Getchrokken?FEUILLETON: Xxtmen-reiien, door J. F. Knoppers, W.Kia. KDN8T EK LETTEREN: Jengd, door Iran i Verschoren, beoordeeld door Frans Coei en. Keg eras de Bembrandt-duitser*, 7. dior Woud Fnnkemölle. INGEZONI EN. VBOUWÏNRUBRIEK: Het meisje aai de tpee'ale me'sjes en aan de gemengde vakicholev, XI, door Anna J. Jungmann. ALLERLEI, door Allcgra. DIT DE BATUUR, door E. Heitnans. Da nieuwe Uaiegebonwen te Pretoria, met afb. Als Reishardt ook in ons land den Oedipub", komt vertoonen, door Frans Mrjnssep. Vferat op de spoorwegstaking in Engeland. Tentoonstellingen in den Haag, door Plas?cbaeit. Hollanders op reis, door W. A. K. T «ree beroemde personen door r. d. £. In het Louvre-Mneenm, door H. G. Ibels. Iets over bet renpaard, door F. M.Wa.?INGEZONDEN. -C3ARIVARI. FINANCIEELEEN OECOSOMISCHE KRO NIEK, door T. d. M. en T. d. S. Doet bet partijbestuur der 8.D.A.P. aan schriftcerdlmaing, door Martin a G. damere. Brie ven van Oom Jodocup. SCHAAKSPEL. DAMRUBRIEK. ADVERTENTIEN. De uitwerking Onze vermelding van het ronduit ge schreven stuk in de Lokomotief, en de vermelding ervan door Het Volk (door liet Volk het eerst; wij verzuimden dit *og mede te deelen), heeft reeds ha ir werking uitgeoefend. Terwijl wij jaarUjks op den Sisten Augustus vergast werden op valsch -klinkende, opgeschrot fde feestar t ikelen, die wij zoomin ter eera achtten van de Koningin als van 4e Pers, is het verreweg voornaamste deel van die pers muisstil geworden. Standaard, Tijd, Handelsblad, N. M. Ct., zwijgen als het eraf. In die bladen «shïjat het of de Koningin niet jarig is. Jubelen doen, maar (n sourdine, het Vaderland «n het Nieuws van den Dag. Deze laatste hebben meer onze sym pathie dan de in hun schulp gekropen > vijeers. Het meest bevredigt ons echter de Nieuwe Courant. Wij onderschrijven waarlijk niet al wat dit blad zegt, maar wij respecteeren in haar woorden een grooter hoeveelheid waarheidsdurf, en, wrj zijn er van overtuigd: ook waarheidsliefde,dan men van dagbladen gewend was, Na de Koningin te hebben geprezen om haar constitutioneelen zin en inzicht in staatszaken, vervolgt de hoofdartikel?ehrqver: Heeft, naast dien toegenomen eerbied en de onverzwakte nationale trouw aan het Huis van Orarje, de verhouding tusschen onze Koningin en haar volk de warmte en de hartelijkheid ten volle behouden, die haar komst op den troon, baar huwelijk en de geboorte van het koninklijke kind zoo blijde omgaven? Wij zyn er niet zeker van. Het wil ons wel eens voorkomen, dat onze Koningin den weg naar het hart van taar volk te zelden weet te vinden. Verreweg het grootste gedeelte van het jaar verneemt men van ons Hof niet meer dan dat de ministers, elk op hun beurt, zich ter conferentie naar het Loo nebben begeven en dat de eer van aan de koninklijke tafel aan te zitten is te beurt gevallen aan eenige aan zienlijke personen uit een beperkten, « wel zér beperkten kring- De offieieele, min of meer reglementaire bezoeken aan «enkele steden des laods daargelaten, be hoort de persoonlijke aanraking, ja zelfs aanschouwing van onze Koningin, ook in de Residentie, tot de zoo hooge zeldzaamheden. dat het gevoel van vertrouwelijk heid, hetwelk in sommige monarchieën de loyauteit en den traditioneelen eer bied der onderdanen onschatbaar ver sterkt, hier allengs aan het verdwijnen is. O waarlijk, het kleine Prinsesje, zoo lang in zorg verwacht, en de ernstige zaken van het staatsbestuur het is genoeg om een menschenbestaan te ver vullen. Maar toch mist een volk, hoog en laag, zoo noode de teekenen, dat het hart van zijn Vorstin gelijk klopt met het zijne: dat wat het aan eer en glorie .aan de wereld te vertoonen heeft, wat het aan kracht van leven, geest en daad uitstraalt, wat het aan echt nationalen zin bezit en uit, vóór alles weer klank en medegevoel vindt in de levende draagster der Kroon, symbool van de nationale eenheid. Een goed en gelukkig jaar breke heden aan voor onze geliefde Koningin. Een jaar van internationalen vrede, niet verstoord door de gevaren die dreigen van Oost en West. Een jaar van blijvend huiselijk geluk en gezinsvoorspoed. Een jaar van hartelijke verstandhouding met dat groote gezin van het Nederlandsche volk, waarvan het overgroote deel niets liever wenscht dan nu en dan de eigen lieve stem, den hartelacb, het levende woord van lof ja zelfs van blaam, van zijn Oranjevorstin te hooren dringen door den ver gulden muur van het in dienst van 't koningschap onmisbare Protocol. De cursiveering van levende en van dienst, op het einde der twee laatste alirea'a, is van de N. Ct. zelf. Het is een ondeugend verj aars vers; maar wij voor ons smaken de voldoening, dat er ten minste een bétje meer waar heid klinkt, büons in de Pers. Geschrokken. Met eenige verwondering hebben wij de stukken gelezen, die aan de aan staande nieuwe verkiezing in Amster dam IV zijn gewijd. Zooals men weet was in dit district de heer Jacobus Polak verkozen ver klaard, maar bleek reeds spoedig niet verkozen. Al zijne majestueuze pogingen om dat te .verbergen hebben niet ge holpen : het is uitgelekt. Zijn tegenstander A. B. Kleerekoper, aldus vonden het Gedeputeerde Staten uit, had n stem meer op zich vereenigd. Maar, zoo zeiden Gedeputeerde Staten verder, er waren nog andere onregelmatigheden geschied. Bij een plaats gehad hebbend onder zoek is gebleken, dat in stemdietrict No. 4 door 32 kiezers aan de her stemming is deelgenomen op vertoon en na inlevering van eeae voor de eerste stemming geldige stemkaart, terwijl mede in dat stemdistrict is gestemd door twee kiezers, die hunne stem in stemdistrict No. 3 hadden behooren uit te brengen, hetgeen in volslagen strijd is met de voorschriften van de artt. 74 en 75 jo. art. 55 en van het art. 59 der kieswet". Men weet dat wij ons nimmer inlaten met den dagelijkschen politieken strijd, anders dan als critische toeschouwers. Wq hebben nu gelezen, hoe Het Volk voor politiek onfatsoen uitmaakt het in dit geval stellen vaneen tegencandidaat bij tweede verkiezing. Wij meen en, dat het van politiek belang, want van politieke moraliteit is in deze een vasten regel aan te nemen, volgens welke men feitelijk gekozenen, die zich slechts door een leemte in de wet nogmaals aan een verkiezing moeten onderwerpen, door geen tegencandidaturen hindere; maar dan ook geanszins aldus handele jegens hen, van wie het, hoe pok, blijkt, dat zij bij volledige uit voering van de wettelijke bepalingen wellicht niet zouden zijn verkozen. Het Handelsblad heeft, met schuchter heid, te kennen gegeven, dat de heer Kleerekoper, immers slechts n stem meer hebbend, zijne meerderheid zeer goed had kunnen verliezen, indiea de stemopnemers die kiezersfterug hadden gestuurd, die in een verkeerd district wilden stemmen. Het is duidelijk, dat de twee kiezer?, indien men had geweigerd ze tot de stembus toe te laten, wellicht niet zouden zijn gegaan naar hun eigen district. En wat te zeggen van de "2, die toch niet allen in staat zouden geweest zij n zich vol doende te legitimeeren ? In elk geval is er dus twijfel hoe de uitslag der stemming zou zijn geweest. En zoo lang er twijfel is, is niemand gekozen. Waarvandaan nu de schuchterheid ? Men is geschrokken! En bevreesd, in het vage, om voor onfatsoenlijk te worden gehouden, is men het doel, de pure deugd, zelfs voorbijgeschoten ! Is het niet aardig P Jeugd, door FRANS VEBSCHOREH. Meindert Boogaerdt Jan., Zeist 1910. Een paar jaar geleden heeft Frans Ver schoren een boekje uitgegeven, dat den idyllisch-zachtzinnigen titel uit het Nethedal voerde, en tenminste gedeeltelijk, heel wat anders dan zoetrokigen romantiek bevatte. Daar was b.v. het geval van dien dronken metselaar, waar de bundel mee opende. Maandagmeren teette het en 't was bepaald grootsch van onfatsoen en ruig realisme, zooals die zatlap en vechtersbaas op ge'eidelyk-toevalligen manier des Maandag op nieuw vol genevel" raakte en gedaan kreeg en het met z|jn brnur" bloedig aan den stok kreeg, wijl dezelve biuar", uit'c gevang vrij komend, hem niet had willen kennen.... Realisme ? Was dit realisme ? In elk geval niet pur et simple", in zoover men daaraan de gedachte verbindt van koele objectiviteit en rustig aanvaarden van al wat het zinlykniterljjke aanbiedt, zonder eenig onderscheid van conventioneel mooi of leeljjk, goed of slecht, fatsoenlijk of gemeen. Maar hier was nog wel meer dan die kalme, ala weten schappelijke, belangstelling zelfs in het allergewoonate en geringste. De rappe en rake zinnen van dit verhaal hadden al een bijzonder pittige allure, iets van brutale vroolijkheid en trinmf, als gold het een heldenhistorie. Ia plaats van, gelijk burgerlijk gepast ware, de afschuwelijke laagheid van zulk een individu te fcailderen, die zich zelf verdierlijkt en zijn gez'n tot den bedelstaf brengt of te doen zien, waartoe onbeheerschte hartstocht den mensen al brengen kan, scheen het waarachtig of de autenr een schandalig pleizier had aan z|jn zuiper t en diens onmaatschappelijke daden, of hij zonder meer de kromme spron gen van dat onbeschaamde leven bewonderde, op gelijke wjjze... als toch eigenlek alle belangrijke schrijvers gedaan hebben. En zoo gevoelde men zich, bij het nadenken van dit relaas der Maand* gsche p'atheden en gemeene streken van den zatten metse laar, waarlijk in de atmosfeer van een ridderverhaal vol degengekietter en overmoedig avontuur. Er a|jn er van de Vlamingen meer, die aan doodgewone en zelfs gemetne dingen dat aanzien van heldhaftigheid vermogen te ge ren, ook Buysse en Streuvels hebben dit volstrekt on-burgerlijke in hun manier van zien en opvatting, dat, boven fatsoen en burgerlijke welvoegelykheid uit, het onredelijke en onma tige te waardeeren weet, mits het krachtig en kleurig levend z||, en als zoodanig betoonen zij zich hartstochtelijker en, men zou zegge n, levensbljjer dan hun noordelijke kunstbroederen, die, op een enkele uitzondering na, het niet verder plegen te brengen dan een rustig en oplettend nagaan en aanvaarden van wat het natuurlijke oplevert. In het nieuwe bundeltje van Frans Ver schoren is nu dit maatschappelijk, onburgerlijk hère urne van zelf tot zijn maatschappelijke grenzen teruggebracht, w|jl het hier gaat over kinderen en hun stontigheden. Kinderen en kunstenaars z|jn de eenige redelijke schep selen van wie de samenleving de indivi dualistische uitspattingen eenigszins welwil lend verdraagt, met dien verstande echter, dat de kunstenaar haar in ruil van ideaal moet voorzien en overigens in het practische leven ten ondergaan. En wat de kinderen' betreft, die knot men meer of min hun vrije verbeeldingsvolle uitlevingen en heet dat opvoeder. Dezen, bij ons vergeleken, nog barbaarsche Vlamingen echter lust het somwijlen van dat nog ongebonden kinderleven lustig te schrijven, wellicht omdat iets in den eigen aard zich aan dit vrybuitersbestaan verwant gevoelt. Vanzelf gaan z|j dan tot het proletar rskind, welks cultuur het minst en natuur het grootst is, dat oek E iet van geboorte af gefatsoeneerd en verzorgd wordt, maar, omdat er weinig aan gelegen is, meest onge hinderd zijn spel en zelfs zijn spelen drijft, die helaas, vaak dwars tegen wet en zede icdruischep. Die kleine kindermaatechappij in de groote, door ouders, schoolmeester, politieman, veld en boschwachter maar zwakjes... ingedijkt, kan men zeggen, die is het, welke in zijn hevige kleurigheid de minnaars van het leven, de kunstenaars, bekoort. Zonder een weinig realisme gaat het ech ter juist hierbij niet. Ik bedoel, dat men be halve de kindeis ook hun doer, en om zg'n zelfiwil, moet liefhebben, zal men er helden verhalen van maken kunnen. Men behoeft van tollen, knikkeren, vliegeren, nestjesuithalen niet te houden op de manier vaneen jongen, maar men dient knikkerende, tol lende, vliegerende jongens, in al hun bewegen en met al hun .,. accessoires belangrijk te vinden, als Ie vent uitingen, die plastisch be koren en bovendien op hun wijze het geheele leven inhouden, om het zóó te beschrij ven, dat de werkelijkheid er in flitst en wij meegetrokken worden in die kindertfeer van overmoed en borlende, ziedende krach ten. En zoo doet ooi de schrijver van Jevgd. Verneemt maar deze zorgvuldige, volkomen ernstige beschrijving van het knikkeren, hoogestemd zelfs als een Enikkerbymne en bewondert tevens de verrassende rijkheid der Vlaamsche sprake: De jongens speelden in d'O, met de marbel s en ze beenden haastig heen en weer, van de meet naar de groote ronde o, die ze met huanen hiel in 'c zand hadden getrok ken, en waar hun marbels in stonden, die z'er uit moesten knippen; ze schoten, ieder ieder op zijnen toer, wel zorgend met hunnen ijzeren kogel niet in d'o te blijven liggen, want dan waren ze eraan en uit het spel; ze beenden om en om, en loerden naar voordeelige plaatsjes, waar ze loos zouden liggen, buiten gevaar, om niet t e ver van de marbels te bollen en ze gemakkelijk te kunnen treffen, bedacht tevens van te dicht bij een makkerke te komen, die dan hunnem kogel zon kunnen raken en hen doodschieten zonder gena! Ze speelden rumoerig en vielen stffens luide aan 't tieren als een oneerlijke speler aarzakken of pooteren wilde. Ze duldden niet het minste bedrog en kenden elkaara listen; en ze raasden en twistten ondereen, b|j twij felachtige gevallen, om te weten of een mak ker geraakt was en dood, of wel niet! Ze beriepen zich op de omslaande kijkere, die moesten getuigen; ze steunden op vaste wet ten van 't spel, of aangenomen gebruiken en gewoonten; ze zwermden dooreen, en over schreeuwden elkaar woest tierend: ,,'k Heb u geraakt, een heel klein beekje maar, en 'k heb verroere-mijn" geroepen!..." Maar de getroffen baas keelde tegen, torst vooruit, uitdagend, en z|jn vuisttn toegekrampt, dreigend gereed: Ge liegt het, snotter, ge z|jt 'nen aarzakl" Wel geraakt l" riep een andere er tu schen, En verroere-mljn" dan?" Verroere-mqn' telt niet mee; we had den 't voorop gestel..." Er is hier meer dan kalm realistische be langstelling, zeide ik al. Ia de lustige voort varendheid en drukte van al die woordjes, waarmee de schrijver zich inderdaad berj ven" het ganeche doen van de jongens te om vatten, blijkt een innigheid en vertrouwdheid, die boven bet realisme uitgaat, om het groote leven te vieren, ook in dit heele kleine. Wie het verschil wenscht te hooren van dezen toon met het enkel-realistische, leze de volgende beschiijving van een koestal op een zomernamidda?. Terwijl zij voort-aten, binnen-loerend in den sta', naar rondbnikige, dampende koebeesten, die dom vóór zich heen lagen te staren, in warm-riekend stroomest, van tijd tot tijd een lang-k'agecd, zwaar gemeurel nitstootend uit hunnen vierkant-breeden muil of de pitsende viiegen wegjagend met hunnen omzwiependen, vuil-boschigen staart; terwijl ze luisterden naar het triestig mekkerend-bleeten uit het fijn epits'g muiltje der geit, die daar alleenig in een zy-hoek stond te treuren, hoorden ze buiten, in den boomgaard, daar ergens, het kakelend ge schreeuw van een heff. Met kort-snelle, hak kelende gil-stooten klonk het smartelijk gekakel op, eindigend in een lang-gerekten, hoogtonigep, i cberp-snydenden amartkreet, om dan weer van voren af aan opnieuw te beginnen, met pijnlijker geweld." Ziedaar bijvoorbeeld het realisme, dat ook hier, vooral om de Tachtig jaren der vorige eeuw, in zwang was. Het is heel nauwkeu rig en... niet eens van het beste. Dat in Verschoren inderdaad de realist steekt bewy'sen, behalve zulke beschrijvingen, ook die drie verhalen in zijn boek, die niet afloopen", die geen slot hebben. De Vlieger, Van een Jongen, die geluk had, Karosten, Ijdel heid, dat zy'n evenzooveel episodes van kin derleven, waarb|j bet n:et om verloop en geheel, maar om elk der deelen, der momen ten en stemmingen, te doen is. Men moet hen, zich in levend, meegenieten, of van hun geheel zal geen genot te vtrwachten zijn. Of de lezers inderdaad nog op deze wijze boeiend worden, nu ten huldigen dage het t|j van dit soort kunst een weinig vetloopen schijnt? ? Maar de middelste verhaaltjes: Van Ouderzorg en Kindervreugde en Sooike (n zijn vriend jes, hebben ook beteekenis als compositie met geleidelijk verloop en slot. Niet dat in het eerste verhaal van Peerke Melis' geit, die door Janneke, zy'n zoontje, niet naar den bok werd gebracht, wijl de rakker liever de centen ten eigen bate en wel voor den aan koop van vuurwerk wilde gebruiken... niet dit ook de ar in de realistische al te groote uitwijdingen ontbreken. De beschrijving van Peerke's weverswerk en Janneke's droom kon den veilig wat bekort zy'n, doch het geheel ie, al» geheel, levendig en vermakelijk. Terwijl Sooike en zi?'n vriendjes ook van dieper merfchelykheid en karakterinzicht bij kinderen getuigt en eigenlyk den eanigen weemoeiigen toon geeft in dit boek van kinderavontnnr, dat om het lustige en luchtige allicht velen zullen lezen, die voor den dronken metselaar van den vorigen bundel hun neus optrokken. Zeer ten onrechte overigene. Want de vroolyke wandaden van kir der en kan men vaak beschreven vinder, terwijl eerst het laat een nsche realisme heeft mogelijk gemaakt ook in het leven des Minderen Mans en zelfs des zatten Minderen Mans iets heroïsch te ontdekken, dat levend en werkelijk i?. Fn daar moet men zijn neus niet voor ophalen l , FEAKS COENEN. Nog tens: De (Juli n s Langbehn). In 't begin van het vorige jaar verschenen in dit blad een tweetal artikelen van myn hand over het zonderlinge en nog weinig gekende leven van Jnlius Lingbehn, den schrijver van Rembrandt als Erzieher." De weduwe van Multatnli vulde mijn artikel aan met een hoog interessante mededeling over de geestesbetrekking, die er bleek te bestaan tussen Langbehn en Dekker. Hat verzoek, dat ik aan 't slot van myn artikel aan de dagbladen richtte, om mijn oproep, om even tuele mededelingen over Langbehn's opont houd in Nederland my te doen geworden, over te nemen, had geen succes. De belang rijkheid van het geval ontging de verschil lende redakties waarschijnlijk. Verschillende partiknlieren zonden mij goeddoend kon trast met het weiiig tegemoetkomen der dagbladredakties min of meer gewichtige mededelingen over Langbehn's verblijf in Holland, speciaal te Rotterdam, waar hy de katholieke godsdienst omhelsde, alsmede adressen, waaraan ik mij om mededelingen richten kon. Ter gelegener tijd, als myn nu nog zeer onvolledig feitenmateriaal wat ver volledigd zy'n zal, is het mijn voornemen, kan het zijn, in dit blad, over Langbehn's betrekkingen met Hol'and verslag te geven. In Duitsland is het nn aan de geschiedvorsing behoretde leven vam de Rembrandtdnitsar, dat door zy'n dubbelgarger.Lingbehn zo wonderlik en met resul'a it in 't geheimnisvol onbekende is g» rukt, voor velen een objekt geworden voor wetenscbappelik onder zoek. Vooral Prof. Dr. Cornelius Gnrlitt en Dr. Roloff treden daarin op de voor grond. Gnrlitt's artikelen in Die Zak unit" 1) van Msx'milian Harden vormden de onder grond voor m|jn vroegere artikelen. Roloff paf vers'ag van. zijn ervaringen op zoek naar Langbebn in Hochlana". 2) Hy was de eerste, die vastste'd', dat Langbebn in Mei 1907 gestorren en in P ach bij Fursienfeldbrück begraven was. Rikfi is specialiteit in het aanwijzen van de opkomende katholieke tendensen in de latere uitgaven van Lang behn's R^mbranit als Erzieher" en schenkt ons verder weinig of geen nieuws. Gurlitt heeft een rijk materiaal over Langbehn saamgebracht, dat echter in z|jn geheel nog niet rijp voor pnblikatie blijkt te zijn. Hier en daar publiceert hij soms iets. Zo heeft bij nu in het Juli-Hef t van Westermanii's Monatshefte" 3) de herinneringen aan Lang behn van de schilder Hans T h o m a en van de schryfiter Sophie Sömmering gepubliceerd, met het doel, om nog meer mededelingen over Langbebn te verkrijgen 4). Zooals ik vroeger hier ter plaatse schil derde, wilde Langbehn volkomen onbekend voor heel de wereld blijven. Toch zocht by gaarne persoonlijkheden op, van wie bij dacht dat ze hem en zijn idealen begrijpen zouden. D.;ze drang voerde hem ook tot Hans Thoma, die in 'c jaar 1884 zonder enig s acces een tentoonstelling van zijn wei k in Berlijn hield. Langbehn bezocht deze ten toonstelling en ontdekte" Thoma'égenie. Hij voelde zich tot Taoma, die met rustige onverschilligheid eyn miskenning verdroeg en met geduld zy'n ty'd en roem afwachtte, om de gelijkheid van hun levensomstandig heden zeer aangetrokken. Ook Ltngbehn werd door de mensen niet gekend en ook hij verwachtte met feillooie zekerheid zijn periode van roem. Zij werden goede vrienden en verkeerden in Frankfurt persoonlik, lange tijd daarna per brief met elkander. Thoma schilderde Langbehn'd portret dat de naam Der Philosoph mit dem Ei" verkreeg. Dercbilder zelf noemt het ein besichtenswerterBild'' en vertelt dat Langbahn eine gros ze Frende an dem batte". Het is f ani in bezit van de execu teur testamentair van Langbehn. de schilder Mommenissen te Müichenr>). Ook maakte Taoma verschillende illustraties bij den tekst van de Vierzig Lieder von einem Dentschen", namelik van Langbehn. Alle vrienlecbappen van Langbehn liepen spoedig ten einde, deels om zijn eis, dit zyn vriend an onbeperkt zijn superioriteit zonden erkennen, deels om zijn vriendechaps-egcïime, dat aan terrorisme grensde: een vi iend van Langbehn mocht geen andere vrienden hebben. O xi de laatste reden verliet hy ook T hom», die er voor paste, als zyn overige vrienden om Langbehn te verlaten. Maar er was nog een diepere reden. Thoma schrijfc: lm al'gemeinen wollte Langbehn die Welt verbessern : nnd wollte daram ka-npfen nnd ich sollte eigentlich mittaoipten. Freilich kam ich immer bald daza zu sagen: Lassen wir doch die Welt wie sie ist I Ich n: och! e die Verantwortung fur eine, die ich an ihre Stelle setzte, nicht auf mich nehmen". Een standpunt, dat te begrijpen i». Maar niet voor Langbehn. DJ schertsende spot van Taoma trof Langbehn's werkdadelik. Want de hartstochtelike en tegelijk humorloze ernst van Langbehn's willen en streven ia juist de dr|j rende kracht, die hem tot zijn eigenaardig leven bracht. Hij werkte om zakelik succes, om wille van de indruk, die zijn boek op alle mensen uitoefenen moest, zy'n nieuwe vondsten mochten niet alleen maar bestaan, neen, zij moeiten om stoten, aanpakken, opbouwen. Thoma'a natuur was precies anders om. De schilder schilderde zijn doeken, juist zoals hij de natuur zag en 't kon hem niet schelen, of andere de natuur ook zo zagen. Vandaar de onrermy'delike brenke tussen hen l Zoals ook van andere, eiste Langbebn zijn brieven van Thoma terug. Deze retourneer Ie ze. Of ze nog bestaat ? Daarop kan alleen de grof e zwijger Momm» Nis-en antwoord geven. De brieven aan Thoma bevatten volgens diens verklaring viel Ba1) Van Februari 1908 en Djcember 1909. 2; J>. van 1009 en 1910. 3) 65. Jhrg. 1911. Heft 11. S. 666-685. 4) Ich stelle der Presse anheim, VOD meinem Aufsaka der ihr geeignet ergcheinenden gebrauch zu maclcn''.(Hjj vraagt dan om mededeelingen. Een verzoek, dat ik hier ter plaatse nog eens onderstreep. 5) Men heeft van verschillende zijden ge tracht, Momme Nissen, die by het sterven van Langbehn tegenwoordig was en zijn nalatenschap erfde, aan het praten te krijger. Alle pogingen leden schipbreuk Ook ik maakte de ervaring, dat brieven van mijn hand over Langbehn, die ik aan Nissen richtte, eenvoudig niet beantwoord werden. Ik had ook over het genoemde portret ge schreven, met hetze1 f de resultaat. R produkties ervan bestaan niet. De Redaktie van Hochland", die ik om inlichtingen aan gaande fotograflese portretten van Langbehn verzocht, deelde mij mede, dat die niet be stonden. Tans worden echter in Westerman n'g Monatihefte" twee portretten van Langbehn (circa 1868 en 1890) gepubliceerd, die, ware de waarde van pbycionomie-beschrij ving niet so problematies, eigenlik wel ver dienden in hun karakteristieke momenten beschrijvend (met of zonder konklusies op 't karakter!) ontleed te worden. _J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl