De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1911 10 september pagina 1

10 september 1911 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER A°. 1911 WEEKBLAD YOOK NEDEELAND Ond-er redactie -van. "Mar. H:. I3. L. "WXESSHtsTQ-. Wt nummer bevat een btyvoegsel. Uitgevers: VAN HOLEEMA Se WARENDOBF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inbond van dit Blad wordt TOTMkerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post ? Voer India* per jaar, bjj vooruitbetaling, ..... , mail 10. ^t^uWlfltff Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.121/» Zondag 10 September, Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ? 0.25 . 030 ,0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Herden king van 1813. Artikel 37 der MtddelbaarTOBderwjjs-wet, door dr. J. A. F. v. d. Brink. «HTILLErt^N: De ejofele redding, door Frits Bepman. ' CÜNST EN LET TEREN: Kroaiek der Gedichten, II, door Karel van de *W«eatgne. Volksboeken? door Herman Robbers. T. Place herdacht, door een oud AMdemietriend. Nog eens: De Rembrandtdnttser, (slot), door Weniel FrarikemöIe. INGEZONDEN. 7ROUWENRUBRIEK: I>e Vrouw en Arbeid, van Oiive Sobreiner, «rit het EngeUch bewerkt door Aletta H. Jaeoto, beoordeeld door M. W. H. RatgersIfoitaema. Vorming van spreeksters. Tfciti Fintti, door N. M.?d, W. H. ALK£LEI, door Allegra. DIT DE SATÜUB, «foor E. Hei mans Delcassé, met af b. tetret van Mantel Irriaga. -^ Over Jozef Ittaêls, door J. H. Rösünp. Óver Odilon Xedon «n over een soort va» kunstenaars, 'door Plas-chaert. Gamma Bellincioni en haar Opera-school, met portret, door Frans Vgnssen. WETENSCH. VARIA: Een photographifche revolutie? met ? af b., door dr.P.vanOlBt. CJABtVABI. FINANCIEELE EN OECOMOMISCHE KRONIEK, 4oor v. d. M. en v. d. 8. T>t afschaffing dèjr oogkleppen, door T. Vorstin?. SCHETSJE. Brieven van Onm Jodocus. SCHAAKSPEL. DAMRUBRIEK. ADVER rKNTIEN. ?HMUMIIIIIIIIIIlHtmilimilfltlllltlllll IIIllllllMIIIIIIMItlIIMIMIllllllllltll PREMIE Toor de abonnés van De Amsterdammer. By de opening van het nieuwe zittiugjaar van de 2e Kamer der Staten-Generaal, stellen wij onze abonnés in de gelegenheid zich de geregelde ontvangst van het Kort verslag der vergaderingen van de Tweede Kamer franco aan huis te verzekeren voor den prys van vijf lig een l s voor een geheel zittingsjaar. Zooals men weet is de abonnementsprijs anders /"l.?. "Wie van deze Premie wenscht ge bruik te maken, gelieve dit bedrag per postwissel, vermeldende zijn nauwkeurig adres, aan ons op te ?eenden. Directie van de Amsterdammer, Weekblad voor Nederland. jMMniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiitiMiiiMUHiMiiiiiimiiiiiitiiiiiritmmmmiiiiiii Herdenking van 1813. (PALEIS-STADHUIS). Tot heden had wel de Amsterdamsche correepondeBt van de N. S. Ct. voor eene gunstige oplossing der Paleis- Stadhuisqnaestie tiet zijne gedaan, maar van de hoofdredactie dier invloedrijke Rotterdamsche courant had men niet vernomen. Dit is mi anders. In een artikelen-reeks, Herdenking van 1813 gedoopt, neemt die hoofdredactie stelling, en haar betoog (dat vóór een deel op hetzelfde neerkomt als wat een inzender uit Amsterdam, de heer J. M. Noothoven van Goor, in haar orgaan vroeger heeft te berde gebracht) luidt aldus: Wij hebben een koningschap en wy zijn er fier op. By een koningschap behoort een koningshof. Welnu, wij hebben, na honderd jaar, er nog geen gebouwd. Er kan er maar.én zijn, en wel in de stad waar de regeering zetelt, wier hoofd de monarch is. Het witte paleisje in het Noordeinde is aardig en vriendelijk en wat men wil, maar het is geen koningshof. Het is een noodbehelp, in 1813 voor Willem I gereed gemaakt, omdat er niets anders was. Het lag toen aan de grens van de stad, maar nu in het midden, en de buutt er omheen is geenszins koninklijk en wordt het met den dag minder. De tuin is geen paleistuin; Hare Majesteit wordt er, uit Molenstraat en Noordeinde, begluurd door duizend oogen. Het ge bouw is ongeschikt voor onderscheidene der functiën die een koningshof moet kunnen vervullen. De Koningin moet er, om iets te noemen, Hare gelijken kunnen ontvangen op een voet, zooals wüwenschen moeten dat Zij, als hoofd «n opperste vertegenwoordigster van het Nederlandsche volk, Hare gelijken ontvangen zal. Zy moet er ook ruimte - vinden voor aanraking met Haar volk - bij groote gelegenheden; meer ruimte dan het bekrompen voorpleintje in het Woordeinde oplevert. Ook te Amsterdam is de toestand onhoudbaar. Het gesol met het nimmer voor paleis gebouwd stadhuis, dat de parel en roem der stad behoorde te zijn; het gesloten blijven, driehonderd zestig dagen in het jaar, van de Groote Burgerzaal, die Europa eenmaal Amster dam benijdde, is een ondragelijke ver nedering, die altijd weerom gerechten wrevel zal opwekken. Het jongste praeadvies van Burgemeester en Wet houders van Amsterdam ter zake drukt zeker het gevoelen van de meerderheid der Amsterdamsche burgerij niet uit. Het schijnt een verlegenheidsadvies. Men durft de koe niet bij de horens vatten. Men verschuilt zich achter uit vluchten, en dat in eene zaak, waarin Amsterdam zich nimmer verte huilen moest! Welaan! Nu Burg. en "Wethouders der Amstelstad naar ons, Amsterdam mers, niet hebben willen hooren, krijgen zij deze veeg uit Rotterdam! Op het boven aangehaalde volgt in de N. B. Ct. het voorstel, waarover wij ons vroeger niet hebben uitgelaten maar waar mede wij thans wel willen zeggen, dat wij instemmen, welk voorstel echter niet volledig is, en dat wij vol ledig willen maken. Amsterdam moet kiezen of deelen. Het verzoeke zy'n stadhuis terug; fiat! Het mag niet minder verzoeken. Maar het verwachte niet, dat het K o n i n k l ij k Paleis, dat niet be staat, maar in een koninkrijk bestaan moet, te Amsterdam zal worden gebouwd. De natie, die den plicht heeft het te doen verrijzen, zal het daar willen optrekken waar het alleen zijn rente opbrengen kan, en dat is in Den Haag, dat een verleden van honderd jaar, neen veel langer, als de natuurlijke hoofdverblijfplaats van den koning uit het huis van Oranje heeft aangewezen. Een vooruitziende politiek, die zich hooger doel stelt dan het vier jaar uit te houden, die de verder reikende na tionale belangen geen oogenblik uit het oog verliest, zou deze zaak hebben voorbereid toen het tijd was. Dat was, toen Zorgvliet open kwam. Men heeft er wel een stuk van weten te nemen voor het Vredespaleis; maar er was ook in een andere paleisquaestie te voorzien! Nog ligt de ruimte daar, zoo niet vrij, dan toch nog onbebouwd. Zy zal nu veel meer kosten dan wannér men er tijdig op uit ware gegaan. Doch wil men een paleis met zooveel park er om heen dat Hare Majesteit er behagelijker wonen zal dan in het Noord einde, en dat tevens niet te ver af ligt, dan moet men daar wel terecht. Over een paar jaar zou men al naar het Wassenaarsche moeten. Ka op den duur moet er toch iets gebeuren, want het gebouw in het Noordeinde is niet van zijn gebreken af te helpen, en niemand wenscht het hof, als in de latere regeeringfjaren van Koning Willem III, in den regel op het Loo. Is de omstandigheid, dat men nu een eeuw lang verzuimd heeft den Koning een huis te bouwen, geen aanleiding genoeg om eindelijk de zaak ter hand te nemen ? De kosten zullen zeker vrij aanzienlijk zijn, maar het geldt een zaak van nationaal decorum, van selfrespect, niet minder waard dan de meer tastbare belangen als haven- en riyierverbetering, waarvoor men terecht millioenen over had. En Amsterdam? Het zou eenverlies voor de stad maar ook voor het land zijn, als de historische Koninginneweek kwam te vervallen, als Hare Majesteit niet meer verschijnen zou op het balkon aan den dam. Maar kan Zij niet het stadhuis daar betreden als de Duitsehe Keizer het in Hamburg doet, of de Koning der Belgen in Antwerpen? Kan Zij niet, uit den Haag, Hare gasten daarheen leiden als naar een der eerste bezienswaardigheden van Haar land? Een woonpaleis, ten volle waardig de Koningin en haar gevolg gedurende beperkten tijd te herbergen, maar dat niet aan alle eischen behoeft te kunnen voldoen, die aan het Nationale Konings hof mogen worden gesteld, valt zeker achter het Rijksmuseum of elders wel op te richten. "Wij begrijpen ten volle, dat er ook onder de vrienden van een Stadhuisherstel zullen zijn, die van déze oplossing (afstand doen van de eer het centrum te zijn der, zij het ook sporadische, buitenlandsche-vorstelijke bezoeken) op 't eerste oogenblik schrikken: ook thans nog, nu de slapste van alle houdingen in de voornamere Raadhuis- quaestie door het Amsterdamsche preadvies is geopen baard ... ook thans, nu velen van hen het herstel van het paleis tot Raadhuis reeds eene verloren zaak achtten. Toch grondt zich wat er tégen mag worden gevoeld voornamelijk op een enkelen schijn: op een inhoudsloos ge worden woord. Het is de klank Hoofdstad, waaraan we hechten. Meer dan een klank is het echter niet. Wat wij vroeger meen den, dat de publieke opinie zeker niet zou aandurven, zoodat wij dan ook indertijd in het prikkelend gesteld ingezonden stuk van den heer Noothoven van Goor enkel een manoeuvre" zagen, 1) dat kan thans wellicht ingang vinden mits men het Rotterdamsch voorstel amendeert. Ja, waarom thans maar niet ronduii toegegeven, dat Amsterdam sedert onheuchelijke tijden geen hoofdstad meer is in den zin van regeeringsstad, wel echter (en is dat niet ten volle genoeg?) het levende hart en de plaats der Kroning? Amsterdam is waarlijk voldoende groot om geen naam te behoeven, die louter naam is, ja?die niet eens meer naam is: want het heele buitenland spreekt sedert lang steevast van 's Gravenhage als Hoofdstad getuige nog onlangs, bij Fallières' bezoek, hot telegram van den Parijschen Gemeenteraad aan den Haagsohen (niet aan den Amsterdamschen!) Trouwens laat ons gcèd er ons in verplaatsen: wat zullen wij in Amsterdam uitrichten met een groot paleis, dat, voor berging van verscheidene koninklijke hoven geschikt, ook al weer, gelijk tot onze schande het oude stadhuis, als een groote doode massa vijftig lange weken zal moeten leegstaan, zoo niet op den Dam dan toch op eea ander van onze schoonste kwartieren! Laat de Koningin te 's Gravenhage de Staatshoofden ontvangen, last zij ze hierheen voeren om haar Kroningsstad te zien, en laten Burgemeester en Wet houders recipieeren. De N. E. Ct. ontkomt echter niet aan den bouw van een klein paleis" achter 't Rijksmuseum of elders. Hier voelt men het voorstel haken. Dus toch, zul len de mensohen verwonderd vragen, een doode massa aan onze levendige straten ? Ons advies zal luiden: gén klein paleis: een ambtswoning voor den Amsterdamschen Burgemeester, maar aan ook een ambt3wening zoo flink begrepen, dat de Koningin en haar hof er logeeren kunnen op de zeven traditioneele dagen, zooals^zij dat doen (en beter dan zij het doen) bij iederen Gouverneur eener Provincie. De voordeelen zijn dan: lo, Op gén dood gebouw, noch klein noch groot, behoeven wij in lengte van dagen meer te kijken; 2o, in het stadhuis, wederom stadhuis, zetelt een Burgemeester, die, 3), evenals de ministers in Frankrijk, of als de 'Lord-Mayor van Londen, conform zulk een eer ook persoonlijk gehuisvest is: d.w.z. onbekrompen. Een volstrekt dwazen en ergerlijken toestand als thans, zijn wij aldus voor eeuwig kwijt; een waardigen hebben wij er voor gevonden. Laat de Amsterdamsohe Gemeenteraad H u spreken. En laat hij het kloek doen in dézen zin. 1) Ten onrechte, raar wij sedert vernamen. Artikel 87 der Middelbaaronderwjjs-wet. De voorgestelde vervanging van art. 37 dezer wet door een nieuw artikel, beoogt, zooals de Memorie van Toelichting zegt: de lasten ter voorziening in de behoefte aan openbaar middelbaar onderwijs in de toekomst op billijker wijze dan thans het geval is, over het R\jk en de onderscheidene daarbij belanghebbende gemeenten te verdeelen." Van de 32 gemeenten met eene of meer hooger burgerscholen, hadden dan ook de meeste dezer gemeenten, in het bezit eener dergelijke onderwijs-inrichting menig geldelijk offer te brengen ook ten gunste der zg. buitenleerlingen." In 1906, 1907, 1908 en 1909 had b.v. de Bredasche H. B. S. resp. 45,1; 48,6; 48,8 en LO pCt. der schoolbezoekenden aan leer lingen van omliggende gemeenten. Op dit oogenblik is dit percentage reeds gestegen tot 55 pCt. Slechts 44,4 pCt. waren kinde ren van Bredasche ingezetenen. 15 Sept. 1910 bedroeg het getal buitenleerlingen 127 tegen 93 leerlingen-stadgenooten. Yoor wat betreft de burgeravondschopl was het percentage der buitenleerlingen in 1907, '08, '09 resp- 24,2; 28,3, 28,3 tCt. Van een hooger schoolgeld heffen voor buitenleerlingen kon moeilijk sprake zy'n in eene plaats, waar de welvaart voor een groot gedeelte afhangt van de vestiging van vreemdelingen in deze streek. Dat ook andere plaatsen in eenzelfde situatie verkeeren, bewijst b.y. de gemeente Haarlem met op 15 Sept. j l. 146 buiten leerlingen (113 voor den 5 jarigen, 33 voor den 3 jarigen cursus) en den Haag met 113 buitenleerlingen (102 voor 5-jarigen, 11 voor 3 jarigen cursus). Deze 113 kosten den Haag voor cursus jaar 1910/11 ongeveer ?33.000, 1) en deze gemeente genoot niet eens eene Rijkssubsidie, De Bredasche school kostte volgens de gemeente-rekening 1909 f 43,455.59, waar tegenover stond eene som aan geïnde schoolgelde» van ?12.499.50 plus ?10,600. Rijks subsidie en ? 100 vergoeding van het Rijk voor het scheikundig laboratorium. De school kostte dus dat jaar aan de stad ?20,856.29, waarvan de helft voor buiten leerlingen. De Memorie van Toelichting op het inhet ingediende wetsontwerp zegt: En ein delijk heeft geleidelijk het instituut der bnitenleerlingen hier en daar een zoodanigen omvang aangenomen dat het Rijkssubsidie nog maar als een uiterst onvolkomen tege moetkoming van hetgeen de buitenleerlin gen aan de meentekas kosten, beschouwd kan worden!" Ook Amsterdam, echter met betrek kelijk weinig buitenleerlingen aan zyn 3 hoo ger burgerscholen met 5 jarigen cursus en 4 met 3 jarigen n.m. 59 op de 1973 leer lingen, welke £9 Amsterdam ruim ? 17,000 kosten genoot ook tot nu toe geen e Rijkesubsidie. Rotterdam met £0 buiten leerlingen, genoot slechts ? 7000 subsidie. Het wetsontwerp van 21 Januari 1.1. stelt voor in het vervolg f 1000 subsidie te verleenen voor iedere klas en iedere parallelklas, ingericht ter voorkoming dat in eene klas het aantal leerlingen 25 of een veelvoud van 25 zou overschrijden. Amsterdam zou vol gens deze nieuwe regeling ?80,000 subsidie ontvangen (berekend volgens den toestand op 15 Sept. 1910); Den Haag ?53,000; Rot terdam ?43,000; Utrecht ? 21,000; Breda een bedrag gelijk aan de vroegere subsidie van ? 10,000. De gemeenten, die leerlingen uit andere gemeenten ter school hebben zullen van deze moeten ontvangen den kostenden prijs van het onderricht per leerling, na aftrek van het Rijkssubsidie. Volgens deze rege ling zou Haarlem nu voor zijne buitenleerlingen ontvangen ruim ? 31,000; den Haag ? 27,457 82; Breda ? 22,663.10; Amsterdam ruim 14 en Rotterdam ruim 12 duizend gulden. Zestien gemeenten zullen minder subsidie van het Rijk ontvangen dan thans het geval is, b.v. Brielle ? 5500 minder, Win schoten f 4500 minder, Maastricht ? 1000 minder. Deze gemeenten ontvangen echter bij de nieuwe regeling van de buitenge meenten resp. Brielle ? 3424; Winschoten ? 8E89 en Maastricht ?8263. Voor nog niet gesubsidieerde gemeenten zal meer worden uitgegeven door het rijk ?208,000; op andere plaatsen vervalt aan subsidie ?50,000 en daar het rijk de ge meenten voor buitenleerlingen aan de 27 rijkshoogerburgerscholen den kostenden prijs van het onderwijs per leerling zal doen betalen en dit volgens den toestand van 15 Sept. 1910 zou zijn voor 1526 leer lingen, 1526 X ?247.50 = ?315,000 (rond) ziet men dat ook de nieuwe regeling geen nadeel, maar voordeel zal brengen aan 's lijksscbatkist, een voordeel van pl.m. 2 ton, als men ten minsten niet te veel extra-subsidiëa zal moeten uitkeeren. Immers het ontwerp laat gelegenheid voor buitengewone, tijdelijke rijkssubsidie, waar de Regeering, Ged. Staten gehoord, zal oordeelen, dat eene gemeente ten behoeve eener H. B. S. aldaar of elders gevestigd, onbillijk zou worden bezwaard. Voor de plaatsen, waar rijksscholen gevestigd zijn, is het Rijk door contrakt met enkele dier gemeenten gebonden. Het nieuwe stelsel opent de gelegenheid tot het invoeren van een proportioneel schoolgeld naar draagkracht, ook voor de rijksscholen, voor welke de bepaling van een maximum a ?60 vervalt. Men wil verder de gemeenten verplichten onver mogenden kosteloos toe te laten, zooals zulks in het reglement voor de rijks H. B. S. en landbouwscholen, art. 23 en voorwaarden enz.", is omschreven. Gemeenten, die tot nu toe heel wat hadden bij te dragen voor het onderricht van buitenleerlingen zullen bij aanneming van het ontwerp, in heel wat gunstiger cotditie geraken, b.y. Breda dat voor 1911 ruim ?26,000 voor zijn middelbaar onderwijs moet bijdragen zou, ware dit ontwerp reeds wet, ruim ?22,000 mogen vorderen van de omliggende gemeenten. D.ze gemeenten zouden op hunne beurt recht krijgen op de helft der te heffen schoolgelden, zijnde pi. m. ?6000, en de. gemeente Breda zou op deze wijze pl.m ? 10,000 per jaar hebben te offeren voor zyne H. BS. De gemeenten, gelegen in de nabijheid eener plaats met gemeentelijke of Rykshooger burgerschool zullen dus hebben te betalen. Dit gaat tegen de stelling van hen, die de volledige betaling der onkosten voor het onderwijs tot Rijkstaak willen maken. In ieder geval is eene besliste schaduwzijde van het ontwerp deze, dat de bijzondere H. B. S. hooger Rijkssubsidie zullen genie ten kunnen dan de openbare, want voor de bijzondere is het maximum per klas voor 30 wekelyksche lesuren ?1500 en het Rijk draagt nog by ?1000 in het salaris van den direkteur. Bij de gemeentelijke H. B. S. is de Rijkssubsidie alleen ? 1000 per klas. Maar we staan immers in het teeken van het bijzonder onderwys! Breda. Dr. J. A. H. v. D. BEINK. 1) In mindering van dit bedrag komende schoolgelden der H3 buitenleerlingen. 2) Daartegenover staat dat geen subsidie wordt verleend voor bijzondere Kb.?, in ge meenten met eene openbare b.b.s. metovereenkomstigen cursus of in gemeenten daaraan grenzende, indien de opbrengst der school gelden over dat jiar een gemiddelde inkomst per leerling heef c opgeleverd voor eenh.b.s. met 3 j. c van niet meer dan ?20 en voor eene b.t\°. met 4 of 5 j. c. van niet meer dan ? 40 of zooveel minder als de inkomst van de openbare beneden dat bedrag is ge bleven. De meeste openbare b.b.«. hebben echter zeker wel een hooger schoolgeld dan ?20 of ?40 gulden. Hier ter stede is het ? 60. Kroniek ier Genetten. Men moet de vraag, of ja dan niet eenige waaide te hechten is aan den titel vin dit of geen boek verzer, geenszins voer al te ijdel houder. Ik althans ia! het Romeo niet nazeggen: What'a a name?" en aldus wijten alleen op het inane en insane dat het opschrift van een boek in der waarheid kan weien ; want ik weet, dat zulk opschrift een onder- ? grond kan hebben, die het zelf tot een ge dicht maakt ; eene bedoeling aan kan geven, die, buiten onmiddellijke aanduiding om, stoma van zeer groote exegetische be'eekenia «al zy n ; eene synthetische voordracht mag heeten, van wat anders verspreid en verward zon liggen achter da vier eerste bladzijden voorwerk ? waar het boek op open*. Ik weet er, anderer- . zjjds, ook de maat eener y delheid in te merker, de grof beid eener protentie in te zier, cf da . zwakheid eener goed-meenende verbeelding, die mjj on middel y k stemmen tot afkeer, walg , of liefelijk medelijden. Ik hond het er das voor, dat de naam van een boek gedichten ; eene, positieve of negatieve, beteekenia heeft, : die ik doorgaans heb aan te nemen en te be- , peinzen, wil ik de beteekenis vatten van wat er , op volgt, en dat ik niet over het hoofd heb te sien den dichterleken zin c f de werkelijk- , heidsverklaring, het samenvattende denkbeeld of de nonchalante gedachten- uitstrooiïnp, de grootspraak of de nederigheid, de weelde of de armoede, den wil of de gelatenheid die achter een titel, tuiten zyne woordenboekbeteekenis om, duidelijk te sien, of cchemerig verbolgen staar. De titel van een boek, en meer bepaald van een bundel verzen, is, meer dan het boek ze! f som?, het joiate teeken, het stipte spiegelbeeld van 's dichters geestelijke geaardheid; die 'iel zegt heel dikwülf, wat het gebrektige kunnen van den schrijver hem het f c belet in déblad zijden van zq'n bóak te zeggen; waar het boek wij wagen de gunst igzte gissing ia ont staan nit die onpeilbare snbconscienUe waarin de mensen der godheid toe wordt gevoerd, geeft zulk opschrift vaak het cerebrale beeld aan dat de dichter naar zichzelf gebce' s 3erd he^ft, en deze zelfkritiek is voor den er bui te a staande criticus van eene bijzondere waarde. Is de inhoud van het opschrift, aan een bundel gadichten aldus door den ? dichter toegedacht, wel heel dikwijls niets dan eene bralle of zoete zelf-órersehattinr, of eene sentimenteel e zelf-ónderechattixg, of eene koude schatting- te ut- court (wat echter eene zeldzaamheid is, wen ondichterlijk) wat aar znlken titel dus iets leugenachtige en-onbetronwbaars kan gever : het kan ook wezen dat een naam al?, eenvo.:dig, , Verzen", even goed als deze andere die, by vcoibeeldjoaderwetsch ,, Madelief] es" klinkt, eene som eer lijke oprechtheid inhoudt fiere terug getrokkenheid of naïeve overgave, waaiaan de lezer onmiddellijk eene personaliteit, en de hoogere, onvervalschte waarde ervan her kent. Vraagt gy' my dus welke waardeik hecht aan den titel van een bundel gedichten, voor zoover deze van individuëel-lyrischen aard zijn, dan antwoord ik: eene psycholo gische waarde, die ik acht van auto-biographischen aard te kunnen zijn, Het laatste boekje der verzen van C. 8. Adama van Schel tema (by W. L. en J. Braste uitgegeven), heet: uit Stilte en Strijd. Adama van Scheltema houdt veel minder van dich terlijke maar onbepaalde, dan van stipte en duidelijk- o inschrijvende titels. Ik zal niet zeg gen of ik dat positieve goed- of afkeur : het zou niet helpen bij iemand, die nu eenmaal een positieven geest bezit, en in onze Lage Landen meetelt, niet alleen als positief een dichter, maar als een positieve dichter. Want zoek bij hem niet uitsluitend of vooral dat vage, dat hy zelf heeft bestempeld tot een teeken der decadentie; dat vage en onstoffelijk waar het weord een e andere en verhoogde dan de reehtstreekeche be teekenia by krijgt; die adembeweging die het metrum tot rythmns maakt; dat Unerklartes" en Unerklarbares" door Goethe gevraagd, en dat een kern van poëzie is. Eisch niet van hem lonter-mnzikale ge dichten, noch verwacht die plots gerezen beelden, die, schijnbaar buiten alle logisch verband, eene strofe verklaren of verdiepen. Al zal ik nu natuurlijk ook niet zeggen dat de poe ische arbeid van C. 8. Adama van Scheltema uitsluitend cerebraal is, gij znlt nochtans in bijna elk zijner gedichten een verstande'yke samenhonding en een schik king der bestanddeelen vinden, die ik, verre van ze te veroordeelen, voor eene noodwen digheid hon, en een element van schoonheid, al ia dit soms artificieel; maar die ook kan worden, of verleiden tot maakwerk. Als teeken en voorbeeld, hoe het ordenende positieve van Idama van Scheltema een enkel beeld tot een schoon gedichtje kan laten groeien, moge gelden deze Weemoed. Wat is 't nog dat mtfn hart behoeft ? Wat is dit wonderlijk verdriet Ik voel mij doof en diep bedroefd, * En zit en zie en weet het niet. Wat is het dat mütwijgen doet, Hoe is my a ganecha lichaam stom Is 'c leven slecht is 't leven goed Of niet of wel waarom waarom ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl